This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project to make the world's books discoverable online. It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the publisher to a library and finally to you. Usage guidelines Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. We also ask that you: + Make non- commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes. + Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help. + Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. + Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. About Google Book Search Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web at http : //books . google . com/| Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC ^> V Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC \.r/- . ■/ J, //. ' ,^ .. . FRANgOIS VALENTmS Oi i 11 OOST-IM. MET AANTEEKENIN6EN, VOLLEDIGE ^NHOUDSREGISTERS, CHRONOLOGISCHE LIJSTEN, ENZ. UITGEGEVEN DOOR F. S. KEIJZBR. \)öTde \)öe\. 'S 6BA7ENHA6E , H. C. SUSAN, C.HzooN 1858. Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC 1 m'b^^^'^^l IMHOUD VAN HET DERDE DEEL. NAAUWKEDRIGE VERHANDELING VAN BANDA Ensn BoBK. Hoofibtak I n m IV V VI vn BESCHRIJVING VAN NACASAR TwicDB Boek Hoofdstuk 1 n lU IV V VI VII vm BESCHRIJVING VAN HET EILAND BORNEO Dbid» Boa Hoofdstuk I . II ....... . 01 < IV VAN HET EILAND BaLI Bladz. l-— 107. 1—107. 1~ 15. 16— 20. 20- 26— 68— 82— 26. 68. 82. 96. 97—107. 108—220. 108—220. 108—123. 123—130. 130—144. 144—157. 157-180. 180—204. 204—215. 215—220. 221—248. 221—248. 221—228. 228—239. 239—240. 240—248. Digitized by Google BESCHWJVING VAN HET EILAND GROOT JAVA, OF JAVA MAJOR, MET DE EILANDEN EN RIJKEN DAARONDER BEGREPEN 249—49. Eerste Boek. Hoofdstuk I II ni . IV . V Tweede Boek Hoofdstuk I II < III IV . V . VI « VII Derde Boek . Hoofdstuk I < n III IV . V VI BESCHRIJVING VAN BANTAM. Vierde Boek . Hoofdstuk I II III BESCHRIJVING VAN DE STAD BATAVIA .... VuFOE Boek Hoofdstuk I . II . m Verscheidene soorten van munten, in Oost-Ind. gebruikelijk en Verscheiden maten en gewigten yan Oost-Indién, Naschrift Alphabetisdi Register . . 249—317. 249—275. 275—287. 287—295. 295—306. 306—317. 318—413. 318—326. 326—352. 352—365. 365—377. 377—390. 390 — 107. 407 — il3. 414 — 190. 414 — i36. 436—450. 450—468. 461—460. 468—474. 474—490. 491—509. 491 — 509. 491—505. 505—507. 507—509. 510—556. 510—591. 510—526. 526—541. 541—556. 556—562. 562—572. 573—585. 586 — 609. 1 Digitized by Google NAAUWKEURIGE VERHANDELING VAN BA]\DA, bebelzeBde eene nette laodbeschrijving van de eilanden daaronder behoorende. alsmede een verhaal van zaken, tot nn toe aldaar voorgevallen. DERDE DEEL. EEKSTE BOEK. Eerste Hoofdstak. Beschrijving van Banda. Namen der eilanden. Neira beschreven. Nassau en Belgica. Het Hoog land van Banda of Lonthoir. Namen der perkeu. Het Wit water. Het werk der slaven in een nootenperk. Hoe verder met de nooten enz. gehandeld wordt. Het leven en vermogen der perkeniers. Hunne stoutheid. In orde van de tijd der verovering is Banda de naaste provincie of landvoogdij na Aoiboina , over welke ons te spreken valt. Dien naam draagt de gansche landvoogdij , boewei ze maar aan een land, gelijk wij aanstonds zien zullen, eigen is. Het bestaat nit 6 bewoonde en 4 onbewoonde eilanden. De namen der bewoonde zijn Neira, 't Hooge tand van Banda (doch door den inlander Bandan genaamd), de Goenong Api, Poelo Aj, Poelo I^un en Rosingeyn. De onbewoonde zijn Poelo Mamuok of Poelo Pisang , Poelo Kapal , 't Vrouwen-eiland en Poelo Seithaan , welke twee laatste ook wei Nalacao en Sakano van ouds genaamd werden. Deze eilanden liggen op 4 graden zni- der breedte van de linie en tusschen de 20 of 30 mijlen van Amboina. Het eerste, dat in aanmerking komt, hoewel geenszins het grootste, is het eiland Neira, omdat de landvoogdij en meest al de voorname bedienden der maatschappij hier hun verblijf en woonplaats , nevens vele andere burgers of vrijheden hebben. In oude tijden , zoo als mij uit een berigt van de heer Henrik van Berge! blijkt, plagtea op Neira verscheiden m. 1 Digitized by VjOOQIC 2 steden te wezen , die door de langdurige oorlogen der hardnekkige Bandanezen verwoest zijn. De voornaamste van deze en de hoofdstad van dat eiland was Labetacka , onder welke nog 3 andere Lactor , Gioe en Lucra genaamd , stonden. Dit Labetacka in 't noorden van dat eiland gelegen, was zeer volkrijk en plagt omtrent 1590 en vroeger eene lijn met die van de stad Neira, in die tijd nog zoo magtig niet, als Labetacka te trekken , welke Neira toen onder zich ook nog 3 steden , te welen Oerién , Sjak en Ratoe had. Zij waren toen te zamen nog Oelilima*s, zijnde een van de twee strengen van regering , die daar te dier tijd stand grepen , gelijk in Amboina , daar het de streng of partij der Mooren , gelijk de OeUsiwa's die der Christenen is , hoewel van de negen koninklijke raden in TemaCë (die Mooreo zijn) oorspronkelijk. Eenige jaren daarna, om- trent 1598 of 1599 viei^n die van Labetacka, met de onderhoorige steden, van die van Neira af, houdende het sedert met degenen, die zich Oelisiwa*s noemden. Oelilima beteekent in *t Amboineesch een vijfgespanschap of een gehucht van vyven, Oelisiwa een negengespanschap. Sedert dit afvallen hebben die van Neira , die toen de magtigste en vrij vermogender, dan die van Labetacka waren, gedurig met hen geoorloogd. Men vindt geen huizen noch gedenkteekenen meer van al deze stadjes , dan dat er op Neira , aan de noordzijde nu nog een straat is , Ratoe , dat de koning in 'l Javaansch betee- kent, genaamd, die men ook zegt dat dezen naam draagt, omdat hun koning eertijds daar zou gewoond hebben. Verder is alles door de oorlogen verwoest, dan dat bij 't perk Labetacka nog de naam van dat stadje overgebleven is. Het eiland Neira beeft aan zijnen westhoek de Goenong Api of den Vuurberg, in 't zuiden het hooge land van Banda vlak er tegenover, zijnde zelf in 't noorden geplaatst en in 't oosten draait de hoek van 't Uooge land , waarop het stadje Celamme ligt , vlak voor 't oostergat of voor Neira's oosthoek en omtrent oost4en-noorden heeft men Poelo Pisang en een wei- nig noordelijker Poelo Kapal liggen. Het eüand Neira is in zich zelven klein , beslaande in zijn breedte stijf een halve mijl en in de lengte 1 mijl , zoodat ik gis , dat men het in 2j mijl gemakkelijk zou rondscheppen. Men heeft van oudsher al op dit eiland twee groote vastigheden of kasteelen, Nassau en Belgica genaamd, gehad. Wanneer of door wie die gebouwd zijn, blijkt mij nergens klaar. Nassau schijnt mij naast toe door de Portugezen gebouwd en daarna in 1610 door de onzen verbeterd en vernoemd te zijn» daar die , gelijk wij hierna zien zullen , het daar vonden. Bij 't begin der bandascbe resolutien of besluiten in 1619 en bij de dagregisters , die in 't jaar 1627 aanvang nemen , leest men al van deze twee en meer an Jere vastigheden , maar hooger op kan men niet komen. Het kasteel Nassau ligt aan den westkant van Neira , digt aan strand , hebbende 4 bolwerken, de Admiraalspunt, Zeelandia, Delft en Rotterdam, waarvan de eerste in 't zuid-westen , de tweede in 't noord-westen , de derde in 't noord-oosten en de vierde in 't zuid-oosten gelegen is. Ieder van deze punten of bolwerken is met 8 metalen stukken kanon voorzien en op sommigen plagt men een limoenboom te hebben. Dit kasteel beslaat van binnen een lengte van 17j^ en een breedte van 13 roeden. Aan den zeekant of aan de zuid-westzijde des kasteels, op de gordijn, staat het huis van den landvoogd , 'tgeen van verscheiden brave vertrekken en vooraan van een groote zaal voorzien is, in welke ik bij mijn aanwezigheid het afbeeldsel van den opperlandvoogd , de heer Jan Pietersz. Coen, met het halve lyf, met een geel zijden wambuis en een groote wijden broek (bijna eveneens , als nu nog de helbaardiers van den opperlandvoogd op Batavia gekleed gaan) hangen zag. Omtrent de punt Zeelandia heeft men de wapen- kamer en verder 'm dit fort verscheiden comptoiren en een fraaije bezetting naar gissing van 150 man. Ook woont de kapitein-luitenant en de vaandrig in 'tzelve. De zee- of waterpoort is tegenover het Hooge land, pas buiten welke men een gracht ziet, doch zonder water. In de muur van deze poort staat met ijzeren letters A^. 1617, waar- schijnlijk dat die er toen gezet is. Wanneer men op de gewone weg naar 't zuiden Digitized by VjOOQIC gaat, heeft men een korten anderen weg, die naar een fraaije waterpas loopt, waarop oede eenig geschut ligt, met hetwelk men gemakkelijk aan de overzijde schieten en dus dereede der schepen, die er vlak voor is, bevrijden kan. Voor dit waterpas, 'tgeen om- trent tegenover groot Walingen komt, ligt een groot rif, over 'twelk men niet, als bij hoog water, komen kan. Op dit rif plegen zich wel eenige doejongs (een soort van nsseben) op te houden en op 't wier, dat men daarop ziet, te azen. Ten noorden UB dit kasteel heeft men , pas ter zijde van den gemeenen weg , die langs hetzelve loopt, op eenen redelijk hoogen heuvel het kasteel Belgica, tusschen 't predikants huis eo 't geregt, een naam, gelijk ook die van Nassau, door de onzen wel gege- fen; doch ik kan niet navorschen, wanneer of door wie 't gebouwd is, hoewel ik ge- loof, dat dit door de onzen niet lang na de verovering van Neira , enz. geschied is. Het is in zich zelven een fraai beknopt kasteeltje, niet al te groot, maar net, van fraaije rondeelen of torens, die wit gehouden werden en van goede regenbakken (hoe- wel die sedert de aardbeving in 1683 gebarsten zijn) voorzien; maar deze vesting ^ schoon 't kasted Nassau en de gansche vlakte in 't zuiden , oosten en westen bestrij- kende, is echter niet al te krijgskundig gebouwd, aangezien pas achter 'tzelve een heuvel gebleven is, Tiij hooger^ dan die, waarop Belgica Ugt, en die ook volkomen over het- zdve gebiedt. Dit was de reden, dat men op Batavia ip 1657 niet alleen goed gevon- den had 't af te breken, maar ook den ingenieur en vaandrig Georg Everhard Rumph, uit Afflboina in 't begin van Januari] van dat jaar derwaarts zond, met last om op dien hoogsten heuvel een nieuwe reduit, die ai de andere sterkten en 't gansch eiland be- strijken zoo, te leggen; doch hij vertrok wéér van daar den Isten Mei, zonder dat ik heb kannen merken , dat een van beiden geschied is ; want Belgica is in wezen ge- Uefen, en in 1687 en 1688 heb ik op dien hoogsten heuvel geen reduit gezien, maar wel bevonden, dat door arbddsvolk dagelijks aarde van dien henvel afgekruid en dezelve dus boe langer hoe meer vereffend en weggenomen werd, hoewel er nog ge- weUig veel vaa weg te kruijen viel ; maar dan zal 't kasteel Belgica 't gansch eiland zoodanig bestrijken; dat, schoon eenige vijanden 't Waterpas en 't kasteel Nassau al TeroTerd hadden, zij er niets ter wereld aan zouden hebben , aangezien men hen van 't kasteel Belgica plat zou kunnen schieten. Benoorden het kasteel ligt aan 't einde van de straat Ratoe en daar om henen de Pspenberg, waar de magtige en volkrijke negerij Ratoe gelegen heeft, die door de oor- iogm met de Hollanders , in 1609 en in de volgende jaren geheel uitgeroeid is, zoo dat er huis noch inwoner van overgebleven is. Hen vindt op dien berg nog veel moor- sdie graven en grafsteenen aan 't hoofd- en voeteneinde derzelve, zynde nog de eenige vloode overblijCsels en bewijzen, dat hier Mohammedanen gehuisvest hebben. Men ziet er ook eenige diepe groeven en kleine bronnen , doch van geen belang. Hij werd anders niet veel bezocht, omdat de bijgeloovige Bandanezen, waarvan er nog eenige van de ▼roowelijke sexe overgebleven zijn, haar nakroost, ofschoon Christen, nog dagelijks in- hoezemen, dat het bij deze graven spookt en dat men op geene dezer graven wateren of zijn gevoeg doen moet, zoo men daarvan geen doodelijke ziekte, ja de dood zelf op zijn hals halen wil. Dit is een verhaal, dat ik zeer wel geloof, zonder daarom hier<: oiDtreot eenige werking , 'tzij van den duivel , 'tzij van spook , de minste plaats te geven , daar 't niet onmogelijk is ook deze graven (gelijk ik weet , dat aan andere moorsche paven, om ze voor diergelijke onreinigheden te bewaren, geschied is) zoo sterk te ver- g^^^, dat de opstijgende damp, na 't vy^teren, aan zulk een de dood zeer ligt en sdudgk heeft knnnen veroorzaken; waarom ik mijn goede vrienden altijd geraden heb, «I het bijgeloof wel te verwerpen, maar ook nooit op deze graven veel te gaan en er wral toch niet te wateren of hun gevoeg te doen, om dus ;ich zelven niet moedwil- lens in gevaar of van hun leven of van een zware ziekte te brengen. Bij dezen Papcn- Google Digitized by VjOOQ berg, aan de zijde van 't Zonne-gat (een kleine straat of doorvaart tusschen Neira en de Goenong Api) is een bron van warm water, die al vrij heet is. Den landvoogd en den opperkoopman vond ik in 1687 en 1688 builen hel fort Nassau wonen, den eer- sten pas beooslen en den anderen pas bewesten hetzelve, 'tgeen zij mogelijk sedert de zware aardbeving van 1683 zullen hebben gedaan, vreezende anders door de zware beweging het fort op hun lijf te krijgen. Men heeft op Neira 2 of 3 groole stralen. De eene loopt met een kleine draaijing van de timmerwerf der maatschappij, die in 't zuidelijkste van dit eiland ligt, noorden op, voorbij verscheiden huizen, als dat van den opperkoopman en de hoUandsche steenen kerk aan de eene en voorbij 't kasteel Nassaa aan de andere zijde , tot in de belemmerde straat Ratoe en zoo met dezelve tot aan den Papenberg, ten einde. De tweede straat loopt oost op, langs het geregt, als ook langs den heuvel, waarop Belgica ligt, het predikantshuis en langs meer anderen, al een fraai stuks wegs heen , tot men ter regterhand zich naar strand of met een dwars steegje naar 't zuiden wendt en zoo langs een schoon en ruim ziekenhuis, dat men ter Unkerhand heeil, aan strand komt, waar men dan west op wéér langs een andere rij huizen en langs het armenhuis gaat, tot men de vischmarkt (wiens opziener een Jood is , buiten welke er nog een op €elamme plagt te wonen) op den hoek passeert Wanneer men bij de corps du guarde komt en 't huis waar de heer landvoogd van Zyli plagt te wonen voorbij is, heeft men de vischmarkt, tusschen welke en 't kasteel Nassau een fraai groot plein en verder zoo wel naar 't strand, als naar 't huis van den predikant alles vlak en open is, ziende het huis des landvoogds regt tegen 't hois des luitenants en 't kasteel Nassau aan. Indien men die tweede straat regt uit loopt, komt men bij 't perk, dat den burger-luitenant Tobias Hardecop, in 1687 en eenige jaren er na, toegekomen heeft. Al de huizen op Neira zijn door den bank van zeesteen ge- bouwd, die met kalk, die zij daar overvloedig zelf branden, zeer wel vast gezet, be- streken en gewit zijn ; doch zij hebben allen , uit vrees der aardbeving , maar eene verdieping en zijn met atap (weinige uitgezonderd) gedekt. De vloeren dezer huizen maken zij veel van suiker en kalk, die wel doortreden en gemengd is, welke zij wel gelegd en glad gestreken, laten droegen, die dan zeer wel naar graauw marmer ge- lijkt en zeer effen en gelijk is. Zulke woonhuizen gis ik dat er in 1687 omtrent 70 of 80 groot en klein waren, waarvan de meesten al voor vrij goede huizen passeren konden. De hollandsche kerk staat naast een gabbagabba loots, die tusschen dezelve en 't huis van den opperkoopman plagt te staan. Zij werd in 't pas gemelde jaar, daar zij door de aardbeving nog zeer geschonden en niet geschikt tot het waarnemen van de dienst was, zoo ver weder in staat gebragt, dat, daar men vroeger in die loots s morgens Duitsch en 's middags Maleisch plagt te prediken, men dat in 1618 wéér in deze steenen kerk begon doen. Zij is van binnen fraai ruim, mooi licht en van ver- scheiden gestoelten , gelijk ook van een goeden predikstoel voorzien en gelijkt , van buiten aan te zien, wel een vaderlandsch huis met een vaderlandschen voorgevel. De openbare wegen hier zijn niet bestraat, maar zeer goed en hard om te begaan. Ook kan men Ratoe door en zoo naar den Papenberg al opgaande, van achteren in Belgica komen en, zoo men wil, ook daar langs vlak op Nassau aan den heuvel afgaan, maar meest heb ik , om den anderen avond dit heen , bij de Papenberg tot aan 't einde van dezen heuvel naar de oostzijde, ofschoon 't wat steH is, omgercdcn, daar men bij een groole witte put komt en bij een klein steenen huisje, al van een fraaije boogie in zee ziet , waar men dan gewoon is wat te rusten ; en van daar rijdt men allengskens dezen heuvel aan die zijde naar 't strand toe of naar 't zuiden , af, waar men dat bekend mangga's bosch , waar die wakkere admiraal Verhoeven met zoo veel brave mannen het leven zoo deerlijk onder de handen der verraderlijke Bandanezen het en verder een fraaijen tuin der maatschappij voorbij en zoo langs strand henen rijdt. Die Digitized by VjOOQIC ioio is langwerpig vierkant, een mooi stuk lands, met verscheiden fraaije froitboomen lersierd en met een schoone muur van kraal- of zeesteen , omtrent 8 of 9 voeten hoog , die er een fraai sieraad aan geeft, omringt. Deze turn ligt pas achter het ziekenhuis, 'tgeen men even na denzelven voorbijgaat en dan komt men weder langs strand tot voor 't kasteel. Dit is de eenige wandeling en verste uitspanmng, die men op dit eiland nemen kan, ten ware men zich in een der twee notenperken of bosschen (daar er op dit eilaiid geen meer zijn) die mede aan den oostkant liggen en zeer schoone, ja van de grootste nolenmuskaten opleveren , wilde gaan verlustigen. Het eene van deze perken (welks naam mij niet voorkomt) weleer den heer Tobias Hardecop toegekomen hebbende , is 1,200 roeden groot, levert 4,500 pond foelie jaarlijks (hoewel 't voor 't branden van deo berg wel 10,000 pond leveren kon) heeft 50 slaven, hoewel 't op 45 zielen maar gesteld is en is nu omtrent 6,000 rijksdaalders waard, schoon 't voor 't bran- den des bergs op 7,000 rijksdaalders geschat werd en zelf vyel voor meer verkocht is. Henrik Meyer, een perkenier daar, verkocht dit aan den jongen Ie Borge (zwager van den predikant D. Boterkooper) voor 7,200 rijksdaalders en die verkocht hel weer aan den burger-luitenant (dat hier de hoogste burger-bediening is, daar men er geen kapitein heeft) en confilurier der E. maatschappij Carel Harder voor 6,000 of 6,400 r^ksdaalders. Het ander perk, Labetacka genaamd, en in 1687 en 1688 door eenen Antoni Claaszoon Soet bezeten, was maar 600 roeden groot, leverde 400 of 500 pond foelie , had 45 slaven , stond voor 30 zielen bekend en was 3,000 rijksdaal- ders waard. Omtrent deze perken en op andere plaatsen van dit eiland, heeft men ook hartebeesten , op welke ik wel heb helpen jagen. Het is iets zeldzaams, dat men in gansch Banda geen kikvorschen , noch vuurvliegen ziet , die men anders bijna overal in de buiten-provincién vindt. Ook is 't wonder, die men op dit land van Neira nog zulke schoone notentuinen of perken had, aangezien 't gansche land ver- brand , dor en zeer zwavelachtig , bijzonder naar de zijde van den Goenong Api , is en alom niet anders , zelfs langs strand , dan een geele en zwavelachtige grond als puinsteen vertoont; 'tgeen ook de oorzaak is, dat er de kruiden en zaadge- wassen zoo wel niet tieren, als wel groote manggas, djamboes en andere boomen, die, daar zij diep geworteld zijn, er vrij weelderig groeijen, hoewel daarmede het Waadje, sedert 1690 en 't branden van den berg zeer omgekeerd is. Tusschen Neira en 't Hooge land is een goede reede voor de schepen en een zeer verma« kdijk gezigt aan weerszijden op die twee eilanden. Zij kunnen aan wederzijden ook 't ooster- en westergat in en op de reede komen. Aan Neira's oostkant plagt in oude tijden een steenen reduit niet* ver van 't ziekenhuis te staan, doch door zware vloeden en 't sterk aanslaan van de zee is die mettertijd geheel weggespoeld. Na het eiland Neira komt het Hoog land van Banda , als 't grootste van al de eilan- den, eerst in aanmerking. Het werd door de inlanders 't land van Bandan of ook wel door de onzen Lonthoir genaamd, omdat hier van ouds een stad van dien naam was en omdat het nederlandsch comptoir, waar ons opperhoofd huishoudt en de specerijen van den burger ontvangt , tot nog toe den naam van Lonthoir voert. Dit eiland omtrent «en kwartier schéppens bezuiden Neira gelegen, is langwerpig, loopende meest oost en ^^t, hoewel het zich in 't oosten wat naar 't noord-oosten halvemaanswijze ombuigt. Het is omtrent 2 j. mijl lang en omtrent een halve mijl breed , zoodat het naar gissing 6 mijlen m zijnen omtrek is. Het ligt regt tegenover Neira in 't zuiden en is zeer hoog en bergachtig, hoewel 't aan den westkant wat lager is. Vooraf zullen wij eens zien hoe 't hier van ouds was en daarna vertoonen hoe 't nu is. In oude tijden plagt men een stad aan de noord- westzijde van dat eiland, Lonthoir genaamd, onder welke de stadjes Madiange en Luksoy stonden , te hebben. Daarbenevens was er een stadje Gammer , dat in 4 karapongs of gehuchten verdeeld was en onder hetwelke 't dorp of stadje Woena Google Digitized by VjOOQ 6 stond. Men had toen aan de noordzijde ook het stadje Ortattan of Orontatte, 'tgeen men wil, dat eigenlijk Orangdatang, dat is, 't Volk komt, genaamd werd, omdat men yaü hetzelve, als wat hoog gelegen, de treemde vaartuigen wat verder in zee kon zien aankomen. Het plagt in 1550 eh 1560 een van de grootste steden van dit land en een van de voornaamste handelplaatsen te zijn, doch was in 1609 en 1610 zoo kidn geworden, dat, daar het in vorige tijden wel 1,000 man sterk en boven anderen met veel voorregten begunstigd was , het toen pas 70 man opbrengen kon , 'tgeen daar van daan gekomen is , dat die van Lonthoir al hun voorregten allengskens ingepalmd en zich van hen meester genlaafct hebben. Deze 6 steden waren Oelilima*s. Op dit land beeft men ook aan de noordzijde Combir en Real Rane (anders Ranan genaamd) en aan de oostzijde op eenen heuvel van oudsher Cetómo gehad, welk Celarao dit Ranan, hoe- wel het eigenlijk tot Combir behoorde, in 1590 nog onder zich had. Als men den oosthoek des lands naar de zuidzijde omging, kwam men bij de steden Oudendender m Wajer, welke laatste nog 2 stadjes Bogton en Oeman onder zich had, makende te zamen, met nog 3 onbekende in naam, 7 steden uit, die alle Oelisiwas waren, zoo- dat ei* in oude tijden in 't geheel 12 of 13 steden, groot en klein, schijnen geweest te zijn , hoewel ik geloof , dat er vroeger wel meer waren , maar dat ten deele door gebrek van nette aanteekening en ten deele door de verwoesting van dit land bij zware en langdurige ooriogen, vele zelfs hun namen verioren hebben en uit de wereld geraakt 2ijn. Hiertoe geeft mij eenigeaanleiding, zoo wel de vesting Lakoy, dat geen hollandsche, maar een inlandsche naam is , als ook de perken , nu Walingen genaamd , doch van ouds de naam van Walan (of Waran, dat in 't Ambonsch en Bandasch, Banda betee- kent) gevoerd hebbende, 'tgeen zeker beide mede stadjes of vlekken der Bandanezen zullen geweest zijn. Ook noemden zij Ceram , Waran Ela of Waran Ila , dat is , Groot Banda , omdat er veel bandasche volkplantingen op waren. In tijden van oorlog was de stad Ortattan altijd neutraal of onzijdig en waren de verschillende partijen altijd gewoon daar bijeen te komen, om vrede en verbonden tusschen de Oeiiliroa's en Oeiisiwa's te maken , waar zij dan gewoonlijk onder een groeten boom (die bij de ouden heilig waren en omtrent welke zij meenden dat iets Goddelijks gevonden werd) plagten te vergaderen. Rondom dezen boom was een steenen vierkanten voet, die omtrent 2 voeten hoog en van binnen met aarde gevuld was. Boven op die voet zaten de orangkajas of hoofden der steden en dorpen, ieder naar zijn rang, doch de andere hiertoe geroepene uit de gemeente , Orang Boedjang of de Ongehuwden genaamd , zaten op de aarde beneden deze steenen voet. De Oelilima's zaten om de oost- en noordzijde en de Oeiisiwa's om de \vest- en zuidzijde, doch de vreemdelingen stelden zij waar zij die wilden hebben. Voor den ooriog met de inlanders zelf en roet de Hollanders , vei^aderde men onder dezen boom, tweemaal per week, Dingsdags en Zaturdags. Op deze dagen hadden de vrouwen dit voorregt, dat dan geen mannen op den voet van dezen boom mogten ko- men , of zoo zij dat deden , verbeurden zij iedere reize 5 kati (dat is , ruim 6 pond) foeli. Men had ook de gewoonte, om op de marktdag al de gantangs (een soort van maten van eenige ponden, doch hier en in Amboina van 17| pond) en mindere maten na te meten, dewelke zoo zij niet van het nette gewigt bevonden werden, verbeurden zij een derde er van, doch zoo zij er tegen spraken, zoo was, volgens uitspraak der orangkaja's en der moorsche papen , 'die hier zeer groot bewind in hadden , al hun goed , dat op de markt was, verbeurd. Hedendaags is de gesteltenis van dit eiland aldus. Men heeft aan de noord-westzijde het comptoir, Lonthoir genaamd, waar gewoonlijk van wege de E. maatschappij een koopman geplaatst is, om de nootenmuskaten en do foelie van de vrijheden of perkéniers te ontvangen. Deze woont in een zeer schoone breede stee- nen logie of huis, omtrent de strand, maar eenige treden hooger gelegen, doch als men van 'tzelve naar strand gaat, komt men bij een vraterpas, 'tgeen het naauw tus- Digitized by VjOOQIC seben (fit land en (ten Goenong Api (aan welkers zoidzijde beneden aan den voet des b^ een s(jians, Kijk in de Pot genaamd, en roet een sergeant, eenige soldaten en stokken geschut bezet is) ook zoodanig bestrijken kan, dat daar geen schip zou knn- KQ passeren, zonder onder 't bereik van een van deze stukken te geraken: want zoo zalk een schip, om 't groot rif, dat zich voor Lontboir uitstrekt, het naar den wal na den Goenong Api of den Vourberg hidd, zoo zou het daar zoo wel, als door 't Loothoir's geschut begroet worden. Voor het strand van Lontboir, zoo men die smalle kord 1 strand noemen mag, gelijk ook ter zijde, een stuk wegs om de West, strekt zi(ji een zeer breed rif io zee uit , zoodat men over 'tzelve niet dan roet kleine vaar- tuigen komen kan , doch met hoog water kan men met jonken en sloepra er over heen kwpen. Als ik met de landschuit er naar toe gebragt werd , werd ik in een klein baaitje wat bewesten de logie aan land gezet, waar ik geen voorland ter wereld en oij ten eerste aan den voet van den berg vond, die men met 313 breede en vrg vlakke trappen niet alleen opgaan, maar ook gemakkelijk oprijden kan , doch 't afrijden , hoewd ik het ook dikwijls gedaan heb, is zoo gemakkelijk niet, ja zeer gevaarlijk ^ daar 't mij gebeurd is, dat, vooral bij nat weder, de achterste voeten van mijn paard niet alleen uitgleden , maar dat 't zoo ettelijke trappen aaneen afgleed , eer het wéér op zijn achterste voeten kwam , 'tgeen ik , jong zijnde , mede deed , omdat ik het opper- booM, die met mij op- en afreed, dat zonder gevaar mij voordoen zag en omdat ik merade, dat ik mede doen kon en doen moest, 'tgeen ik een ander voordoen zag, maar op zekeren tijd door den heer landvoogd gewaarschuwd zijnde, dat ik, indien zoo een paard zijn voorste voeten , gelijk ligt gebeuren kon of maar een van dezelve bij 't idirijden uitgleden , zeer ligt met hetzelve van boven tot beneden zou kunnen voortrollen eo dus mijn leven veriiezen, zoo kreeg ik zulk een schrik voor het afirijden, dat ik bet sedert nooit weer heb durven doen. Half weg dezen trap is een bron , die gesta- (Bg water , hoewel van weinig belang , geeft. In 't hangen van dezen berg beeft men de negerij Lonthoir genaamd, die zich tot boven op den berg uitstrekt en hoewel men er ook steenen woningen heeft , zoo zijn het , eenige weinigen uitgezonderd , in Tergdijking van die van Neira zeer slechte huisjes. Ook is het een groot ongemak, dat men voor ieder huis bijna twee of drie buiten- en twee of drie binnen*trappen vindt, roet welke roen op een voor-erfje voor 't huis gelegen, treedt, 'tgeen b\j een visitatie of huisbezoeking der ledematen, een zeer moeijelijk op- en nederklimmen geeft West en oost op strekt zich die negerij uit, doch wel de langste wandeling heeft men om de west, een klein half uurtje ver, passerende onderweg een rooerigen tuin van 't opperhoofd, waarop een bijzonder tuinier past, zoo al regt uit, langs een gelijken en redelijk breeden weg gaande, eindigt men aan een plaats, van welke men van een schoone hoogte zeer steil ra zee, de eilanden Ay en Rhun (want Poelo betee- kent een eiland en daarom laat ik er dat Maleisch woord af) zeer klaar en vlak voor die steite beneden ook een groote klip in zee liggen ziet, die Ratoe Hollanda of de Hol hfldsehe klip genaamd werd, omdat de verradcrsche Bandanezen veel Hollanders, in die eerste oorlogstfden boven op die hoogte geraakt en van de gelegenheid des lands nog onkondig, van deze steilte afgejaagd en gedrongen hebben of van boven neder in zee of op deze klip zich ten berste te springen. Ik heb in 1687 op Gelamme een oude vnww gezien, die mij verhaalde dit gezien te heben, daar zij toen een meisje van 12 of 14 jaren zijn kon, ook zeide zij voor de Hollanders te dier tijd gevlugt te hebben. Boven op den Lonthoirschen trap gekomen, gaat men dezen weg naar 't oosten, voorbq t hois des predikants, naar de kerk, dat in 1687 maar een groote loods was, om- trent de vesting Hollandia gelegen, waarin te dier tijd een sergeant, Diüof Blat ge- naamd, met eenige soldaten lag. Deze vesting is vrij oud, aangezien zij in de oudste schriften der secretarie van Banda, die in 1619 beginnen, al bekend was, zonder dat Digitized by VjOOQIC 8 daar eenigzins bleek, wanneer of door wie zij gebouwd is; alleen ziet men, dat zy, te voren Lonlhoir genaamd, den naam van Hollandia in 1628 van den heer landvoogd Pieter Vlak gekregen heeft. Zij is oud en vervallen, hoewel van eenig geschut voor- zien , doch van zeer weinig belang. Hieromtrent stuit men ten eerste aan 't bosch , zoo dat men geen gelegenheid heed van verder, tenzij men in 't bosch zijn wil, te wan- delen , behalven dat hier geen huizen meer zijn. Men graaft hier een soort van roodea puinsteen uit den grond , waarvan men rijkelijke goede steenen muren rondom de huizen maakt. Aan de binnen- of noordzijde, gelijk ook verder buiten om, aan de zuidzijde, is dit gansch eiland in notenmuskaattuinen verdeeld, die gewoonlijk perken, gelijk ook de bewoners ^van deze hofsteden (want daar zijn schoone steeoen huizen bij) perkeniers genaamd worden, omdat ieders portie of stuk land net afgeperkt is, zonder dat hij verder komen mag. Deze afperking is door den landvoogd docter Pieter Vlak omtrent 1627 of 1628 eeist in zeer veel kleine perken, onder zekere letters, geschied, omdat die eerste perkeniers het vermogen niet hadden van zoo veel slaven te houden, als tot grooter perken behoorden , maar met er tijd en door naarstigheid nogtans een stuivertje overwinnende, kocht een kleine perkenier nu en dan een perkje bij het zijne, en zoa zijn eindelijk, bij 't aangroeijen van hunne magt, daar uit deze aanzienlijke perken ge- groeid. Wij zullen die, zoo als ons die van een perkenier van verstand opgegeven en in den rang , waarin zij door ons menigmaal gezien en bezocht zijn , laten volgen en van de zijde van Londioir af een begin maken. Het naaste perk daaraan zich vertoo- nende, zoo als men oost op gaat, is Bojauw, 'tgeen een wondheeler, Mr. Jan .... genaamd, in 1688 bezat. Het is 1,100 roeden groot, leverde in 1711 en daarom- trent 9,000 ponden foelie, goede en kwade gewassen door een en viermaal zoo veel noten op, welke proportie altijd zoo volgt. Tot dit perk behooren 100 slaven , hoewel het maar op 60 zielen bij de zielbeschrijving , die jaarlijks geschiedt , bekend staat en werd toen geoordeeld 14,000 rijksdaalders of 33,600 gulden waard te zijn. Het naaste perk daaraan is klein Walingen , in 't oud Bandaoeesch eigenlijk Walan genaamd , groot 840 roeden, en in 1687 en 1688 door eenen Jan van Surkel bezeten. Hiertoe be- hooren 90 slaven, hoewel het maar op 45 zielen gerekend en toen 12,000 rijks- daalders waard geschat werd. Zulk een perk geeft, bij een groot gewas, wel eens 12,000 ponden foeli, welk gewas gewoonlijk in Augustus of September valt, daar 't kleine ordinair in Maart, April of Mei komt; maar wij stellen hier maar 8,000 pon- den , omdat wij goede en kwade gewassen dooreen rekenen. Boven klein Walingen , wat hooger in 't gebergte, daar al de andere huizen dezer hofsteden aan strand lig- gen, hoewel de notenbosschen al mede of in 't hangen van, of boven op 't gebergte zijn, heeft men het perk Ortattan of Orontatten, dat als boven in 't gebergte uitkijkt. Het is 750 roeden groot, levert 6,000 ponden foelie, heeft 100 slaven noodig, hoe- wel het maar op 64 zielen gesteld is en werd geschat 10,000 rijksdaalders waard te zijn. Beneden aan strand wéér voortgaande, hoewel men aanstonds al tegen 't gebergte is en maar een smalle weg er langs heeft, groot Walingen, een schoone plaats, 1,400 roeden groot. Zij levert jaarlijks 8 of 9,000 pond foelie, vereischt tot haar dienst 150 slaven, hoewel zij maar op 70 zielen bekend staat en werd geschat toen 15,000 rijks- daalders waard te zijn. Hier plagt in oude tijden een groote negerij en zeer sterke handel van foelie en nooten te zijn; en men vond er in 1657 nog een groot anker van een portugesche karake voor liggen ; ook plagt hieromtrent 1630 nog een reduit te wezen. Naast hieraan ligt het perk , Spaantjeby genaamd , 'tgeen met het perk Calha Booka (dat is, houd den mond toe, doch eigenlijk Keli Woko, 'tgeen in 't Bandaneesch de Wolkberg beteekent, omdat het veel met wolken bedekt is) dat ten deele boven Spaantjeby , ten deele boven Cay Tortorre en aldus mede wat boven in 't gebergte ligt en 2,000 roeden groot is. Het levert jaarlijks 3,500 of 4,000 ponden foelie en ftgecn Digitized by VjOOQIC 9 eens vooral van al de roelie-leverantiën gezegd zij) viermaal zoo veel nooten. Het heeft 60 slaven, is 80 zielen sterk en zijn deze twee voor 10,000 rijksdaalders en ook wel voor minder verkocht. Dit Orontatte en Calha Booka kwam in 1687 de weduwe van N. Kaas ; doch Spaantjeby toen , gelijk ook Cay Tortorre , eenen Jacob van Cordaan (anders le^ Fancheur genaamd) toe. Na Spaantjeby volgt Cay Tortorre; dat omtrent in 't midden van de binnenzijde ligt en mijns oordeels een van de fraaiste, grootste en ^roaamste perken van geheel Banda is. Het is 1,800 roeden groot, levert dan eens 6,000, dan eens 10,000 ponden foelie en 't werd maar op 80 zielen gesteld, boe* wei er 170 slaven toe behooren. Het is laatst voor 13,000 rijksdaalders verkocht, ea in 1711 werden er 15,000 rijksdaalders voor geboden. Naast hieraan komt men aao 't perk Combir, in 1687 van eenen N. Prutscher bezeten, mede een schoone en vemiakelijke plaats, te meer dewijl hier de hoofdbron is, van waar zij al hun drink- water, zoowel van dat eiland, als van al de anderen gewoon zijn te halen, loopende gestadig met een fraaije kraan, de eenige plaats in gansch Banda, waar men zich niet io een rivier, maar onder den drup van die altijdloopende kraan, doch builen de pagar, in een put, zoo diep dat men er tijd zijn middenlijf in slaat, wasscheu kan, waarin zich echter de bandasche juffers zoo veel kunnen verheugen, alsof zij zich in den fris- schen en helder afvlietenden ambonschen Ohfant of Way-Tomo gewasschcn hadden , hoe- wel het wonderiijk veel van elkander verschilt. Dit perk is 1,200 roeden groot ^ levert 4,000 pond foelie, heeft 100 slaven, schoon 't maar op 65 zielen gesteld is &i is 9,000 rijksdaalders waard. Men heeft hier ook een reduit, waarop eenig krijgs- volk, ter verdediging van deze algemeene waterplaats ligt. Wie ze gebouwd heeft of wanneer zij daar geplaatst is, blijkt nergens, maar wel dat ze vrij oud is. Naast hier- aan volgt het perk Rane of Ranan, dat in 1687 door Aart Vermeert bezeten en 1,400 roeden groot is. Het levert 5,000 pond foelie, vereischt 90 slaven, schoon het maar op 55 zielen gesteld werd en was toen 10,000 rijksdaalders waaid. Het is mede een schoone plaats, maar zij ligt juist zoo aangenaam op 't gezigl niet als de 3 of 4 laatstgemelde beneden aan strand geplaatste perken. Hierna of maar een weinig ver- der, komt men bij het perk Celamme of Celamo, dat door Pieter Thyszen in 1687 bezeten werd en 2,200 roeden groot is. Het levert 4,000 ponden foelie, vereischt 70 slaven, schoon het maar op 64 zielen opgegeven staat en was toen 8,000 rijks- daalders waard. Het huis , dat beneden aan strand en ook ten deele tegen den berg aangebouwd is, gelijkt wel een kleine reduit en men zou het des noods er voor kun- nen gebruiken. Dit is het laatste perk aan de binnenzijde, waar 't land zich als met een halve maan van 't oosten naar 't noorden omdraait en eenen hoek maakt, die ge- woonlqk Tandjong Boerong of de Vogelhoek genaamd wordt, die al vrij hoog en ge- vaarlijk is, om met een orembaai voorbij te varen, als men achter land naar de perken, aan dien kant liggende zich begeven wil. Wanneer men nu verder naar de perken, aan de zuidzijde van het hooge land, dat de perkeniers achter land noemen, te land voort* reizen wü, moet men een fraaijcn heuvel op, een logt, die men gewoonlijk te paard, niaar met veel gevaar doet, omdat het een slechte en vrij steile weg is. Boven op dien heuvel heeft men een dubbele reduit, in 1628 door den heer landvoogd, den heer Vlak , gebouwd en van eenig krijgsvolk voorzien , zoodat het aan die noordzijde des lands , voor vreemdelingen niet wel mogelijk is , om binnen te komen of te landen , aangezien 't geschut van Lonthoir het wester- en dat van Celamme het oostergat, gelijk de reduit Combir het midden bestrijkt. Van Celamme nu boven op 't gebergte voort- f^dende, om achter land te komen, is men genoodzaakt de hooge en steile hoek der vogelen langs een pad, dat niet boven de twee voet of daaromtrent breed is, zoo- danig voorbij te trekken , dat men ter reglerhand het zeer steil gebergte als tegen zijn ligchaam heeft en ter linkerhand steil neder in zee en op ijsselijke rotsen ziet. Digitized by VjOOQIC 10 die daar eerst voorkomt, geeft. Het beste hiervan is, die die ijsselijke smalle weg niet lang dünrt en dat men er in 20 of 30 treden over is. Hier van daan daalt men allengskens , door het vermakelijk nootenbosch heen rijdende , naar een plaats , de Knorpot genaamd, waar ook een riviertje, hoewel van zeer weinig belang en de weg ook zeef moeijelijk om op en af te rijden is; hoedanigen moeijelijken weg men nog wat verder op, eer men Dender bereikt, heeft. Men komt dan al verder door het bosch henen op een gelijken weg, wüar ons, onder de nootenboomen rijdende, de schoone nootenmoskateti dikwijls tegen het aangezigt op geen onaangename wijze aankwamen en op welken weg wij na een uurtje rijden van Celamme , naar dat men langzaam of hard aanrijdt , de reduit Dender, waar ook een klein riviertje of spruitje is, passeerden. Dit is mede een oude reduit, van welke men al in 1627 in het dagregister der E. maatschappij leest. Het heugt mij zeer wel, dat ik de perkeniers, daaromtrent wonende, heb hoeren zeggen, dat de landvoogd, de heer Willem Janszoon Admiraal, ze zou gebouwd hebben. Het ligt digt bij de zee en dient om met zijn geschut en krijgsvolk alle vreemdelingen te weeren. Digt bij deze reduit ligt het perk Denner , ook wel den ouden Denner en door de bank Dender genaamd. Het is 1,100 roeden groot, levert 5,000 ponden foelie op en 't vereischt, schoon maar op 50 zielen bekend, 80 slaven, zijnde toen op 8,000 rijksdaalders geschat en in 1687 door Jacob Albertsz. Eding bezeten. Het huis ligt mede digt aan zee , hoewel 't perk zelf tot aan 't hoogste gebergte des lands , Chaste- leinshoogte genaamd, zich uitstrekt, waar men zelfs moestuinen heeft, waarvan ik ver- scheiden malen salade , door een slaaf bijna van den top des bergs gehaald , gegeten heb. Zeer digt hierbij , doch een weinig meer landwaarts in , ligt het perk Denner Hoetan, dat is het Bosch-Denner genaamd, 1,200 roeden groot en in 1687 door N. Gats bezetert. Het levert 4,000 ponden foelie en staat maar bekend op 45 zielen ; doch heeft 60 slaven noodig en werd toen op 7,000 rijksdaalders geschat. Een klein half uurtje verder rijdende, komt men bij de reduit Wajer, die al vrij sterk en zoo oud 13, dat zij in 's Compagnies dagregister, nevens de reduiten Denner en die van Poelo Rhun en Rosingein gemeld werd. Zij ligt als in 't midden van de zuidzijde dezes eilands , dienende wel mede om vreemdelingen te weeren, maar dit achter-land is van natuur, vermits 't overal klippig is , zoo sterk dat zelfs geen orembaai , als de perkeniers het met hun eigen volk maar beletten willen, hier ergens zou kunnen aankomen, daar er geen baaijen, waar vaartuigen kunnen blijven liggen en maar zeer weinig plaatsen zijn, waar zij kunnen aankomen ; schepen kunnen het hieromtrent niet houden , ja zelfs heb- ben de sloepen « die daar de specerijen mnemen , groote moeite , om dat al af- en aan- houdende , zelf bij handzaam weder te doen. Hier ligt mede een opperhoofd , om de specerijen te ontvangen. Het is een onderkoopman en zijne logie of woning al vrij net. Het eerste perk, dat men daar heeft, werd Babi Mandi (dat is het Varken wascht zich) genaamd. Het is 1,200 roeden in zijnen omtrek, levert 7,000 ponden foelie, staat op 't getal van 40 zielen bekend, doch heeft 70 slaven noodig. De perkenier, die het in 1711 bezat, had het voor 7,000 rijksdaalders gekocht, maar 't was toen meer waard, gelijk hij het ook voor 10,000 rijksdaalders verkocht heeft. Hier was te dier tijd nog een perk, in verscheiden perceelen bestaande en toen door eenen de Moor bezeten, mem hoofdnaam mij onbekend is. Het is 3,000 roeden groot, levert 7,000 ponden foelie, heeft 90 slaven noodig, hoewel 't maar op 65 zielen staat en is 11,000 rijksdaalders waard. Daar vras toen nog een perk, door eenen Steenrots bezeten, doch mij mede in naam onbekend , dat 840 roeden groot was. Het leverde 2,000 ponden foelie , had 45 slaven, schoon dit perk maar op 30 zielen gerekend stond en was 4,000 rijksdaalders waard. Men heeft hier nog een perk Boeton genaamd, 'tgeen 700 roeden groot zijnde, 3,000 ponden foelie leveren kon. Tot hetzelve behoorden 44 slaven , hoewel 't maar op 30 zielen gerekend stond en 't was 5,000 rijksdaalders waard. Wat verder oprijdende. Digitized by VjOOQIC 11 komt men na 't passeren yan een moeijelijke plaats, bij een perk, de Laoetan, dat is de Groote Zee genaamd. Dit is 3,000 roeden groot, levert 8,000 ponden foelie, heeft 120 slaven, schoon 't maar voor 48 zielen bekend staat en is 13,000 rijksdaalders waard. Nog vi^at verder komt men op Oerien, waar mede een vrij oude reduit is, welke de president ian Jansz. Visscher, in 1628 of 1629 gebouwd heeft, en die daar om dezelfde reden, als al die andere reduiten gesteld is. Hier vond ik in 1687 een smal •{qpertioofdje Ernst Cnippiog, zijnde een assistent, die onder 'tcomptoir Lonthoir behoort. Men heeft hier mede een perk Oerien genaamd, doch bestaande in wel 6 of 8 kleine perkjes, waarvan er sommige 100, andere 200, 300 en 400 ponden foeUe leveren. Ook is er een hoofdperk Toetra, naar een stellen hoogen berg genaamd. Dit is 1,400 roeden groot, hoewel het meest wild en woest land is; het levert 3,000 ponden foelie, heeft 35 slaven, doch staat, nog volgens de oude opgave, bekend op 80 zielen en is 4,000 rijksdaalders waard. Dit perk van Toetra zal ik niet ligt vergeten, omdat ik mei een perkenier van Lonthoir op zekeren namiddag ten 5 ore van Oerien te paard dien berg opreed, naar zijn zeggen staat makende, om omtrent 6 ure op Lonthoir, maar 'tgeen ons schrikkelijk buiten onze gissing ging, te zullen zijn. In 't opklimmen vond ik den berg zoo steil, dat wij wat hooger gekomen, van onze paarden afstijgen en die aan onze slaven of bedienden, zoo wij niet van boven neder wilden tuimelen, geven moesten. Wij klauterden dan een stuk wegs te voet den berg op en gingen toen wel weder te paard zitten, maar een weinig voortgereden, vonden wij zoo veel nooteii- en vnichtboomen omgewaaid , dat het bijna onmogelijk was om er te voet , ik laat staan te paard , door te geraken. Zoo lang het dag was ging het nog henen , maar toen het denker werd , gaf het een ellendig leven voor ons en nog veel ellendiger voor ons volk met de paarden, om over deze boomen te klauteren en den weg te vinden, waardoor wij van denzdven geheelenal afdwaalden en eerst omtrent 10 ure 's nachts op Lonthoir ca de paarden vrij later, aankwamen. Behalven dit perk Toetra heeft men op Oerien nog het perk Sammeren, aldus naar het aloud Bandaneesch stadje Sammer, dat ook daaromtrent lag, genaamd. Het is 800 roeden groot, levert 5,000 ponden foeU, heeft 40 slaven en 45 zielen tot hetzelve behoorende en werd toen geoordeeld 5,000 rijks- daalders waard te zijn. Een weinig verder west op plagt men in 1657 en later de redoit Lakoy te hebben en hieromtrent was het, dat de Nederlanders den 21 sten Maart 1621 dit eiland eerst beklommen en veroverden. Als men den westhoek van dit ach- ter-land of der zuidzijde om en zoo noorden aangaat, komt men bij het oud Madiange. Daarna passeert men die vermaarde klip, Batoe Hollanda, die wij vroeger, boven op Lonthoir zijnde, beschreven. En als men nog een stuk wegs voortgaande, voorbg de noord-westhoek van dat land schept, komt men weder voor Lonthoir. Boven op den berg van Lonthoir heeft men almede eenige perken, alle welke ik juist niet bij hun eigen namen, maar bij die van hun bezitters ken en die ik derhalve hier ook zoo zal •pgeven. Men heeft er een perk, in 1688 door eenen Lotharis bezeten. Dit was 1,200 roeden groot, gaf jaarlijks 6,000 ponden foelie, had 100 slaven, hoewel 't maar voor 60 zielen bekend stond en was 10,000 rijksd. waard. Het perk van Lucas Claasz de Jong, 1,000 roeden groot ^ leverde 7,000 ponden foelie, had 90 slaven, hoewel in de zielbeschrijving maar op 50 zielen gesteld zijnde en werd toen 11,000 rij^sdaal* daalders waard gescliat. Het peric van Thomas Brantszoon , omtrent het kasteeltje Hol- landia gelegen, was 1,200 roeden groot leverde 8,000 ponden foelie, had 110 slaven, schoon maar op 60 zielen ingeboekt in de zielbeschrijving en was een som van 12,000 rgksdaalders waard. Het perk van . . . Roos was 1,000 roeden groot, leverde 5,000 ponden foelie, had 60 slaven, stond te boek voor 40 zielen en was 9,000 rijksdaal- ders waard. Behalven deze groote zijn hier nog wel 25 kleine perkeniertjes , die maar 6, 8 of 10 zielen hebben en een evengematigde kleine leverantie van specerijen domi, Digitized by VjOOQIC ii hoedanige 7 or 8 kleine perkjes ook nog op Celamme zijn. Van groot Walmgen af tot Celamme toe, leveren deze perkeniers hunne specerijen op het eiland Neira aan den opperkoopman of tweeden persoon der landvoogdij. Van klein Walingen af leveren de perken Ortattan, Bojauw en de verdere perken op Lonthoir, aan 't opperhoofd te Lonlhoir en men rekent ze groot en klein hieronder behoorende op 31 perken. Die van Denner, Denner-Hoetan en van de Laoetan leveren op Wayer; en die van Oerien, Toetra en Sarameren leveren aan een boekhouder daar, die onder Lonthoir mede staat. Men heeft in Banda tweemaal *sjaars wit water, het eerste of *t klein wit water in Junij en 't grootste in Augustus of September. De zee is das bij dag eveneens als anders ; maar 's nachts als witte melk en zelfs is de lucht daar zoo licht van, dat men geen onderscheid tusschen de zee en de lucht ziet. Om 's nachts land te ontdekken is dit wit water zeer goed ; want in 'tzelve doet zich dat zeer zwart op. In al die tijd wordt er geen visch gevangen , doch daarna weer zoo veel te meer. De visch is voor dit helder water schuw; ook doet hen die helderheid in 't water het vischtuig en de praauwtjes te eerder zien en daarvoor vlieden. Men oordeelt, dat dit water uit den groeten boezem van 't Zuidlaml bij Nova Guinea komi. Men ver- neemt het in 't zuiden van Aroe en Key tot Tenimber en Timor Laoet. In 't westen loopt het tot Timor en in 't noorden vertoont het zich tot het eiland Ceram omtent deszelfs zuidkust, loopende niet benoorden, maar wel bezuiden de liassersche eilanden en Amboina , waar men die melkzee klaar van de bergen 's nachts ziet : want anders weet men van dit wit water eigenlijk in Amboina niet, dan dat men het in 1656 er eens gehad heeft, dat zeldzaam was. Het vertoont zich meest omtrent de eilanden van Banda en is niet alleen kwaad voor de vischvangst^ maar doet de vaartuigen eer, dan in ander zeewater verrotten; zoodat er in de vuilaardige kwallen, bezaantjes en andere zeeslijm, dit water, als 't afneemt, op strand opwerpt, een booze houtworm schijnt te zijn. In de tijd van dit wit water in 't ook gevaarlijk zich des nachts met kleine of andere vaartuigen op die zee te begeven; want schoon het al stil zijn mogt, verneemt men nogtans zeer zware dijningen, die door deze en gene zeedampen, uit den grond der zee opwellende « van zelf voortkomen en zulk een vaartuigje zeer ligt zouden omwerpen. Deze dijningen echter heeft men nergens zoo zwaar, als omtrent het eiland Tenimber. Dit wit water mengt zich in die tijd met geen ander water, dan als het begint af te nemen, wanneer het eerst langs 't eiland Ombo en 't land van Ende henen loopende zich eindelijk met streepen in zee tot bij Boeten toe en daarna zelf tot Saleyer en diea kant van Celebes zien laat, waar het zich dan allengskens in 't ander zeewater verliest of daarmede vermengt. Nadat nu dit wit water en de regen in Banda zwaar of weinige is , leveren de perken ook veel of weinig foelie op ; want zoo er zware regen valt , vallen de nooten af, die anders 9 maanden aan de hoornen moeten hangen, 'tgeen men echter meer boven in het dampig gebergte, dan omtrent de stranden verneemt. De slaven in ieder perk vinden den ganschen dag hun werk. Als de nooten rijp zijn en aan den boom beginnen te splijten, zoodat de foelie zich schoon rood van kleur en al glimqfiende tegen de nootenschaal , die kool zwart is, vertoont, dan gaan do slaven van 's morgens vroeg ieder met een mandje naar 't bosch om nooten te plukken , komen gewoonlijk 's avonds ten 5 ure van 't gebergte naar beneden, waar dan eenige al deze geplukte manden met nooten of eigenlijk die nooten hun bolster (doch niet anders dan oude) over een zeer scherp mes , dat ergens aan stijf, of tegen twee houten , in de grond staande , vast gebonden en wiens scherpte naar boven gelegd is zeer gezwind (dat een slag is) heen halen en dus die bolster, bij een omwrikking, tot op de nootschaal toe, kloven en er dus de bolster afwreken; 'tgeen met veel oordeel in 't verkiezen der nooten dient te geschieden : want zoo 't een jonge noot was , die er somtijds onder loopen, zou de snede door de noot en alles henen gaan en dan was het ook om Digitized by VjOOQIC 13 een \inger of Uvee van zoo een slaaf te doen; doch daar werd al vrij wel op gepast. Als al die nooten zoo onlbolsterd zijn, werpt men dezelve met de foelie er nog aan in een mandje en daarna vergadert men de bolster op een hoop, waarop dan een soort van champignons of paddestoelen groeit, die gezegd worden door haar specerijachtigen smaak alle andere paddestoelen te boven te gaan. Immers zij worden in Banda door de liefhebbers en kenners zeer geprezen, doch ik heb daar zulk een lekkernij niet in gevonden ; maar wel , dat de nootenbolster , in riempjes gesneden en met kaneel ge- sloofd, een lekkere schotel eten opleverde. Wanneer de slaven nu met het ontbolsteren van al die noolen bij dag nog gedaan krijgen , dat zij 1 of 2 uren weten af te has- pelen, dan is 't hun avondwerk nog de foelie van al deze nooten af te doen, die bij- zonder te vergaderen en de nooten bijzonder bijeen te doen, waarvan de foelie dan in de zon gedroogd en met de nooten op de navolgende wijze behandeld wordt. Men heeft 5 kleine hokken of petakken, met een parapara of zoldertje van latwerk van gespleten bamboezen of rieten , waarop de nooten , die dan nog vast in een schelp zitten , ge- droogd worden. De eerste droogpelak is voor de natte nooten, die daar een week in moeten liggen en dan gaan zij in de tweede petak weer voor een week, van daar in de derde , wéér voor een week en in de vierde petak worden zij in de vierde week volkomen droog. Dan gaan zij in de vijfde petak, onder welke wat minder droog ver- molmd hout gestookt wordt en eindelijk in het zesde of het groot hok, waaromtrent zeer flaauw gestookt wordt. Onder al deze petakken of hokken met hun doorluchtige zoldertjes, wordt een matig vuur gestookt, niet om iets te branden, maar enkel gerigt om de nooten , die er bovenop liggen , van binnen in hun schelp zoodanig te doen droegen , dat zij in dezelve beginnen te rammelen ; die daarna dan 3 of 4 weken voor de leverantie in stuk geslagen, de noolen daaruit genomen en weer in vette, middel- bare en magere gesorteerd en onderscheiden worden, om ze aan de E. maatschappij, ieder op het comptoir, waaronder hij behoort, te leveren. Dit droegen geschiedt in 6 of 8 weken gewoonlijk , blijvende dan de nooten nog wel 5 of 6 weken onder de perkeniers. Bet groot gewas, dat in Augustus of September, hoewel ook wel eens in Mei of Junij , valt en wel een kwart meer, als 't kleine geeft, wordt omtrent half December en 't klein gewas, dat omtrent Maart of April valt, omtrent half Julij, in de \oomoemde driederlei soorten afgeleverd, volgens welke leverantie ieder bijzondere soort van nooten, in een mandje, in een doorgezaagde legger met zeewater, dal met kalk zoodanig gemengd is, dat zij als vette melk er pas aanhangen blijft, driemaal ingedom- peld en dan zoo ook ieder soort in een bijzonder nootenhok geworpen wordt, waarin zij 6 weken digt toegeslolen blijven , om te zweten , in al welken tijd men er niet eens naar omziet , en daarna (daar de kalk de fouten der nooten ontdekt) werden zij wéér in goede en kwade of in die drie voornoemde soorten onderscheiden. De perke- niers nogtans lijden hierbij niets, maar worden volgens hun gedane leverantie van vette, middelbare en magere nooten betaald en deze laatste sortering loopt voor rekening der E. maatschappij. Indien er te veel kalk bij dit water gedaan werd, zouden de nooten cr in verbranden, 'igeen een groote schade aan de E. maatschappij zou kunnen geven. Dit indompelen in de kalk geschiedt, omdat de kalk de geesten der nooten door 't sluiten van derzelver pori of uitwasemgaatjes inhoudt, en dit niet alleen tegen 't ver- derf bewaart en derzelver gebreken ontdekt; maar zulk een gekalkte noot kan ook niet verplant worden , omdat zij geen schelp heeft , daar zij niet anders dan in haar schelp groeijen en voortzetten kan. Ook moet de noot, als zij verplant wordt, niet geheel onder, maar boven de aarde liggen, of zou anders niet groeijen. De foelie gedroogd zijnde, wordt mede in drie soorten, te weten klimfoelie, zijnde de beste en van ge- plukte nooten, raapfoelie, die de tweede soort en van afgevallen en opgeraapte nooten b en in half rijpe foelie onderscheiden, en zoodanig aan de E. maatschappij geleverd. Digitized by VjOOQIC n die voor de laatste soort, grais- of stof-foelie genaamd, maar de helft van de prijs der andere fodie betaalt, hoedanig zij ook met de betaling van gebroken nooten, schoon ook nog zoo zeer doorgegeten en vermolmd, handelt, gevende ook daarvoor maar de helft van 't geen zij voor vette, dat is, gladde en gave nooten, zonder rimpels en voor de middelbare en magere nooten betaalt. En sdioon die vette nooten zoo genaamd worden , gelijken echter de middelbare en magere van buiten veel vetter en olieachtiger schoon zij meer, dan de andere gerimpeld zijn. In vorige tijden omtrent 18 of 20 jaren geleden , plagt men met het wegen en betalen dezer specerijen anders , dan nu te leven. Men rekende die toen bij zooveel kati bandan, of bandasche kati*s, ieder 5^ hol- landsdie ponden zwaar en de nooten woog men bij weegsels, ieder van 28 kati bandan €i i6i hoUandsehe ponden, dat net met het gewigt van een sokkel (zijnde haaltjes van matten of boombladen, waarin de foeUe alleen gewoonlijk overkomt en in welke zij op dat gewigt afgetrapt, hoewel maar op 160 pond gerekend wordt) overeenkomt. Men betaalde toen voor zoo een kati bandan foelie 2 gulden 14 stuivers ligt geld of 60 ligte slnivers, in een rijksdaalder van 48 zware stuivers gerekend; maar dan was er de tiende van de E. maatschappij, die omtrent i deel bedraagt, al afgetrokken, zoo dat het 42 stuivers bleef. Ook ontving men dezelfde pnjs voor 10 kati banda nooten, of 5i pond ieder. Nu integendeel ontvangt men voor ieder 100 hollandsche ponden goede foelie van de E. maatschappij 15 rijksdaalders en 18 stuivers; doch voor stof-foelie, hoe slecht ook, 7j rijksdaalder en 9 stuivers, dus kost haar een pond foelie 7j stui- vers, en zij verkoopen die weer voor 3 gulden 12 stuivers en voor 10 pond nooten krijgen zij omtrent zooveel als voor 1 pond foelie; en dus voor 1000 hollandsche ponden nooten of vijf weegsels , ieder van 200 ponden , 't zij verre , middelbare of ma- gere, ook 15 rijksdaalders en 18 stuivers; Joch voor datzelfde gewigt gebrokene en doorgegetene nooten, mede maar de helft van die prijs; en dus kosten haar 2 pond nooten 1 stuiver, daar zij 1 pond voor 2 gulden 18 stuivers verkoopen. Een groote overwinst De E. maatschappij, als landheer hier zijnde, plagt in vorige tijden ook van alle andere vruchten der perkeniers de tiende te trekken , behalven dat zij nog de tafel des landvoogds van vruchten voorzien moesten; maar dat is afgeschaft, en de tiende is alleen op de specerijen gebleven, welke gewoonlijk tweemaal en somtijds wel voor een enkele reize driemaal 's jaars geplukt worden , doch waarop geen vaste staat te maken is; maar wel op twee gewassen, een groot en een klein, gelijk wij hiervoren reeds gezegd hebben. Bij verkooping der perken wordt mede de tiende aan de E. maatschappij, maar zoodanig betaald, dat zij van een perk, 5,000 Rijksdaalders gel- dende, maar de tiende van de helft betalen, daar 't ander voor de goederen, daartoe behoorende gerekend wordt, welke goederen zij vroeger verre boven haar waarde plag- ten op te geven en dan naar mate van dien veel te weinig van 't perk zelf te beta- len , 't geen nu dus gematigd en gemiddeld wordt. De nooten voert men in geen sok- kels over, als de foelie, maar zij worden in hokken overgebragt, verder op de wigt overgeleverd,, met een per cent afslag; maar de foelie levert men bij sokkels, zonder eenigen uitslag, nevens welke altijd een briefje, met de namen der gecommitteerden er bij, overgaat. Men doet ook bij ieder fokkel of deszelfs bladen, omtrent 2 kannen zeewater, volgens orde van hun edelheden van den 24slen December 1671, waarmede zy gemengd zijnde , zoo wordt de foelie er dus ingetrapt ,en dit oordeelt men tot be- houdenis derzelve te dienen. Een sokkel khmfoelie heeft drie ooren. Een dito raapfoelie twee en een dito gruisfoelie maar een oor. Het plagt in oude tijden met het koopen van deze perken vrij slordig en slecht toe te gaan. Iemand die van een soldaat maar een vrijman geworden was en geen duit in de wereld had, werd aanstonds een per- kenier en kocht een perk van 6,000 of 8,000 rijksdaalda*s. Hij nam de helft van den armen op , die hier al vrij rijk is en de helft bleef op het perk staan. Daarop was hij Digitized by VjOOQIC 15 aanstonds een groot heer , want zulk een perk gaf van zijne specerijen een fraage in- komst; en de verdere vruchten bragten bij verkoop óok al wat op; behalve dat er nog 20 perken het voorregt alleen hebben, om arak te mogen branden en die aan de E. maatschappij en andere te leveren. Als zij nu maar zorg voor de renten van de hoofdsom, die zij voor 't perk gegeven hadden, droegen, zoo waren zij gewoon van bet overschot als prinsjes, en dat in een tijd, dat de perken in zich zelve nog zooveel niet waren, als zij naderhand geworden zijn, te leven, waardoor 't dan bij hun over- lijden ook wel gebeurd is, dat de armen en anderen daarbij schade leden, vooral wanneer zij zulk een perk verre boven zijne waarde ingekocht hadden. Teg^nwoo^dig zyn de perkeniers vrij vermogender lieden, vermits hunne perken door huqne groote naarstigheid in het aanplanten, aanmerkelijk in waarde verbeterd zijn. Toeo de heer Bieswanger omtrent 1700 bezitter van klein Walingen werd, gaf dat jaarlijks 3>000 ponden foelie: doch daar hij een naarstig man in 't aanplanten was, gaf het, voordat hij uit Banda vertrok en het aan een ander overliet, 8,400 en naderhand wel 12,000 ponden foelie. Men moet echter hierbij zeggen, dat Banda in 1711 zoo wel bq)lant en de staat van, al de perken daar zoo treffelijk goed was en zooveel opbragt, als men ooit zou kunnei^ hoopen, aangezien er nu niet een stukje lands onbeplant is. Dit geeft aan die groote Perkeniers voornamelijk een vrij groot inkomen, waarop zy beerlijk leven en nog een schoone stuiver overleggen. Daar is niet lekkers van spijs of drank, dat zij niet hebben en zij zijn gewoon, vooral als de sdiepen van Batavia komen, met de scheepsvrienden en met die van Neira en de andere eilanden rijkelijk te gastreren en vrolijk te zijn. En 't is geen wonder, want zij winnen rijkelijk en 't kan er af. Zij hebben de schoonste en vetste schapen , die men wenschen kan , die zy van de Zuidooster eilanden krijgen en verder allerlei vee op hun erf loopen. Hollandsch bier, Luiksch bier, mom en keurlijke wijnen, vindt men bij hen zoo goed en over- vloedig, als bij menig hmdvoogd. Dit maakt hen ook die van ouds al de naam en de daad, maar toen nog zoo veel magt niet hadden, vrij stout; dat in sommigen nog Tcrder gaan zou, indien zij somtijds niet wakkere slagen en tegenspoeden, door 't wcg- loopen van slaven, kregen; daar er somtijds 20 of 30 eo meer gelijk (hoe sterke wacht men ook 's nachts op de vaartuigen houdt met orembajen weg loopen , die zelden weêrgekregen worden. Al voor eenige jaren was deze perkeniers toegestaan , om 400 Hacasaarsche slaven nacir Banda te voeren. Zij hebben er nu al over de 1,400 gebragt, en zij halen nog al, omdat het getal van 400 (zoo zij zeggen) te vervullen. Hun andere slaven hebben zij meest van Nova Guinea, de Zuid-ooster eilanden, Timor, eoz. Het beste, dat ons van de tegenwoordige Bandasche ingezetenen voorkomt, is> dat zij, *t zij zwarten, 't zij miitizen, meest allen goed Duitsch spreken, zoodat zij Zondags ook de psalmen jn die taal gewoon zijn te zingen. In de tijd van de heer landvoogd van Zyll waren er sommige van deze perkeniers vrij stout en weerbarstig. Wat die heer hen ook deed , en schoon h\j niet anders , dan hun welzijn zocht het was kwaad bij allen, weinigen uitgezonderd, en men schaamde zich niet zeer verach- telijke vertellingen van zijn Ed. en van zijn flesch met de zilveren schroef te doen, waardoor zij zijn rotan met een zilveren knop verstonden, die hij wel somtijds een dronken arbeider en luijaard in dienst der E. maatschappij over den rug l^de; docb naderhand zijn zij nog stouter en hoogmoediger geworden ; maar God heeft hen znlken landvoogd g^even, die hen zoo geplaagd, getreden en getrapt heeft, dat zij wel dui- zeodffloal het gebeente van den heer van Zyll beweend en om hem gewenscht hebben. Digitized by VjOOQIC 16 Tweede Hoofdstuk. flet eiland Goenoug Api beschreven. Wanneer die berg gebrand heeft. Droevia; pval door denzelven veroorzaakt. Groote slangen, enz. op dit eiland. De schans Ajijk in de Pot. Het vrouwen- eiland. Om nu tot de beschrijving der andere eilanden over te gaan, zal het niet onge- voeglijk zijn, dat wij die van de Goenong Api, dat is, de Vaurberg in 't Maleisch laten volgen. Dit eilandje ligt ten westen van Neira's westhoek en zoo digt daaraan, dat men over de opening of 't kanaal, tusschen Neira en dat eiland, met een stukje van een lei gemakkelijk werpen kan. Dit gat tusschen beide deze eilanden noemt men gewoonlijk het Zonnegat, aan welks noordzijde een eüandje,'t Vrouwen-eiland genaamd, is. Het plagt voor 100 jaren 20 of 30 vadem diep te zijn, zoodat er een schip door kon , doch is nu te ondiep voor schepen. Men wil , dat dit door 't uitwerpen van steenen en asch veroorzaakt is. Ten zuiden heeft het den noordhoek van het hooge land van Banda tegenover zich liggen en wordt dat gat tusschen deze twee eilanden , zijnde om- trent een goteling schoot wijd, gewoonlijk het Lonthoirs gat genaamd. Hoe groot dit eilandje in zijn omtrek is, weet ik niet, aangezien ik het nooit rondgeschept heb, maar gis dat men geen halve mijl er toe noodig heeft. Men had hierop in oude tijden veel dorpen en bewoonde stadjes aan strand ; doch 't is door 't menigvuldig branden van den berg zoodanig verwoest, dat daarvan niets meer overgebleven is, zoodat ook der- zelver namen al mede onder de asch van den berg geraakt of met deszelfs vuurdamp en smook vervlogen zijn. Het gansch eiland is maar een dikke allengskens opgaande en al redelijk in de hoogte verheven berg. Het is net 559 treden hoog, maar het hoogste gebergte op 't hooge land van Banda, dat men bij en boven boven de perken Combir en Ranan heeft, is 654 treden: want als men daar boven op staat, kan men over den Goenong Api heen tot in zee zien. Deze berg is van buiten wel met een wild en woest bosch bezet, maar in zijn binnenste een schrikkelijke vuurberg, die nu en dan ook af- grijsselijk gebrand heeft. Het verste geheugen, dat men daarvan heeft, is, dat hij in 1586 en daarna wéér 1598 aan den top begon te branden en vuur uit te werpen, zoodanig dat men dan eens de heldere vlam , dan wéér eens een zwarten dikken damp en dan ook wel eens een Uchtgraauwe pluim er boven uit zag komen. Hij brandde ook in 1609 toen Verhoeven, onze zeevoogd, hier kwam; maar in 1615 is deze berg, na nu al 17 jaren lang van binnen vrij sterk gebrand te hebben, in Maart, juist op denzelfden dag , als de opperlandvoogd van Nederlandsch Indié , de heer Gerard Reynst , met zijn vloot uit Amboina herwaarts onder zeil ging, met zulk een berst en geweid opgesprongen en heeft zulke zware steenen en groote vuurvlammen , ten deele naar den zeekant, ten deele naar 't eiland Neira en naar 't fort Nassau uitgeworpen, dat men van wege de menigvuldige asch , die er in 't kasteel en op de bolwerken gevallen was , de stukken naauwelijks gebruiken kon , waardoor ook die van 't kasteel in gevaar ston- den om door de Bandanezen , die van Lonthoir en andere plaatsen sterk overkwamen , overvallen te worden ; dat door de komst van de vloot des opperlandvoogds echter be- let werd. De schepen dezer vloot ontmoetten toen , eer zij eens bij dit eiland kwamen , stukken gebrande steen, uit dien gloeijenden oven gevlogen, van welke sommige wel een vadem lang en van zulk een beir kleine puimsteen omringd waren , dat men er met een boot kwalijk door kon komen. Ook stond het water te dier tijd aan den voet van dien berg nog en kookte, gelijk men veel visschen, die daarin gekookt waren, drijven zag. Omtrent dezen tijd (gelijk wij hierna broeder zullen zien) zijn de Google Digitized by VjOOQ 17 Bandanezen dit ten deele kwijt geraakt. Gelijk dit nu bij 't springen van dezen berg ge- schied is, zoo is er bij hunne bijgeloovige nazaten nog een vaste hoop en voorzeg- ffng, die heimelijk onder hen voortgezet en levendig gehouden wordt, dat deze berg nog eens springen en dat dan dit land, door de Hollanders zoo veroverd, weer het hunne worden zal , 'hoewel de tijd het tegendeel geleerd heeft : want schoon hij sedert wd gebrand heeft, is echter het land in de magt der Hollanders gebleven. Ook zou men moeite hebben, om een ouden Bandanees hier of daar nog in een hoek te vinden. Men 23g toen en menigte jaren er na nog , zware hoopen schrikkelijke groole zwarte klippen ia zee liggen , die weleer gloeijend uit den berg geworpen , zoo van zyn top zijn komen afrollen. Het vuur vertoonde zich niet alleen boven in *t gat aan den top , waar zware klippen uitsprongen , maar de berg brandde rondom en sloeg zijn vlammen zelf tot aan den voet hier en daar door scheuren en openingen uit; waardoor al de dorpen, die daar weleer waren , vernield en verwoest zijn , zonder dat men daar weder nieuwe heeft dunen aanleggen ; maar men heeft er sedert eenige slaven van perkeniers op gehad , die zieh daar met tuinen aan te kweeken , baitatas en andere huisgewassen , als ook kalap- pnsboomen aan te planten, bezig gehouden en bevonden hebben, dat die gewassen op die verbrande klippen en onder dien puinsteen zeer wel voortgroeijen willen. Ook zijn die zware klippen, eer zij nog puinhoop geworden zijn, zeer goed tot het maken van noren, aangezien zij de kalk zeer wel vatten en vrij drooge muren geven. Het gat boYen in zijn top vertoonde zich naar 't westen toe en was zoo groot, dat men er bet gansch kasteel Nassau wel zoii hebben kunnen uizetten. Als men er toen inkwam , vond men aan de oostzijde van binnen zeer hooge, groote en steile klippen, die zich als muren rondom zoo vervaarlijk opdeden , dat men schrikte hier in te zien , aangezien men zich bij dat gezigt als de hel zeer levendig verbeelden kon. Echter zag men hier en daar op den grond in dat gat toen en ettelijke jaren er na, gras groeijen, zoo- danig dat men daaruit oordeelde, dat het branden niet lang duren zou, hoewel men vele jaren daarna nog al dampen en een zeer ligte en heldere rook bij schoon weder daaruit vliegen en opstijgen zag. Als men in 't gat kwam, dat rondom met asch be- dekt was, zakte men somtijds tot de knieën er in; maar het wonderlijkste was, dat men de wilde koeijen en varkens in dit gat het gras afweiden zag , gelijk aan de mist , die men er liggen vond, te zien was. Aan de zijden van dit gat ziet men alom» gelijk ook van binnen, dien gapenden oven, de geele zwavel als verstijfde antimonie nevens de witte scboimachtige aluin , aan die vervaarlijke rotsen hangen. Ook brandt deze zwavel wel als zij bij 't vuur komt; doch niet heel sterk, omdat zij onzuiver is. De onkun- digen dezen aluin ziende, houden die voor salpeter; daar nogtans veel natuurkundigen oordeelen , dat de zwavel en aluin de regte onderaardsche brandstof is. De schepen van *t westen naar 't Lonthoirs gat komende, konden dezen oven en zijn geele rotsen ge- makkelijk zien. In 1629 was hier een groote aardbeving en een half uur er na een waiervloed, die zeer zwaar was, en bij stil weder kwam. De zee verhief zich tnsschen Celamme en Neira als een hooge berg, die aan de eene zijde regt op 't kasteel Nassau aanviel, waar 't water 9 voeten hoogcr dan een gewone springvloed en 't kasteel binnen en buiten half vol water stond. Het hoofd voor 'tzelve van zware steenen gemaakt, was met een groot stuk van de barift weggeslagen, gelijk ook veel zware steenen , door den metselaar reeds toebereid en een ijzeren stuk geschut van 3,500 pond, op 't plein des kasteels gelegen hebbende, 36 voeten van zijn plaats ▼ffvoerd was. Ook werden verscheiden huizen omtrent strand in stukken geslagen en in zee gedreven, gelijk dat ook 't huis van den fiskaal Isaac van den Voort, nevens hem ^ zijn vrouw, die mede in zee gerukt werden, overkwam, waar hij gebleven, doch zij do« een andere baar weer op land gesmeten is. Het schip den Briel, daar liggende, draaide alleen driemaal rond. Doch op Lonthoir is mede een zwaar hoofd nevens ver- in. 2 Digitized by VjOOQIC 18 scheiden dikke muren weggespoeld. Het iiep daar 13 voeten boven een gewonen spring- vloed, voerde een jonk, achter den hoek van Madiangi liggende, regt achter de steenen logie en buiten in zee wist men er niet van. In 1632 sprong die berg weder, dat ook met verscheiden zware aardbevingen vergezeld ging. Men voelde dezelve verscheiden maal in de maanden A{Hil, Mei, Jnnij en Julij, doch vooral ventam men den 16den December 's nachts een vuur, dat uit den hemel viel, vaneen berstte, eerst eenige slagen , als die van «en kanon gat en daarna als eenige ehai gien van musketterij hooren liet; waarop den Uden dito weer een schrikkelijke aardbeving volgde, die aan de huizen daar groote schade deed. De Goenong Api wierp klippen zoo groot, als kleine huisjes uit en veel der rotsen, over 't Vrouwen-eilandje daaromtrent overhangende, zijn door 't geweldig schudden, dat twee dagen duurde^ op 't zelve nedergestort. In 1683 schijnt er ook een zware brand inwendig in dezen berg geweest te zijn. Immers in 't laatste volgde er een afgrijsselijke aardbeving uit, door welken de bergen scheurden, verscheiden huizen, gebouwen en pakhuizen onder den voet geraakten en velen ge- noodzaakt werden hunne steenen huizen te verlaten en zich in planken opgeslagen ten- ten (hoedanige ik er in 1687 en 1688 nog verscheiden gezien heb) voornamelijk 's nachts te behelpen, om niet levendig, 't zij wakker, 't zij in slaap, onder de in- stortende huizen begraven te worden; want ik heb in 4687 zeer geloofwaardige in- gezetenen hooren zeggen, dat toen de beweging van 't aardrijk somtijds zoo zwaar geweest was, dat de hoeken der muren van een Jipis, waar zij te zamen sluiten, zoo ver vaneen weken, dat er bijna een mensch door zon hebben kunnen gaan, die zich dan met een tegenbeweging weder toezetten. Ik hoorde toen van » » Rosingein » 20 2,822 3,842 Om nu nog nader te zien, hoeveel soorten er, Tïetzij van Europeërs of inlanders, hetzij van de bijzondere geslachten geweest zijn, heeft men het oog maar op dit na- volgend lijstje te slaan. Bijzondere Ujst der voornoemde zielen. Europeërs in dienst der E. ooaatschappij . . 351 Burgers of vrijheden 91 Europescbe vrouwen 20 Kinderen van europescbe vaders en van holland- sche moeders 77 539 S [ Burgers 50 I « ^ l Slaven 53 c i g /De vrouwen dezer burgers. . . 133 « J 1 1 Slavmnen 158 o e I Burgerskinderen 97 <§ ** ( Slavenkinderen 69 560 Digitized by VjOOQiC 24 Mannen 186 Slaven 782 M -f ) Vrouwen 319 '^ ^ ^ Slavinnen 723 > * f Burgerskinderen 328 ^ T Slavenkinderen 405 2,743 3,303 3,842 Dus Europeërs , volwassene 462 Dito kinderen . . • . 77 Bandanezen 560 Vreemdelingen 2,743 3,842 Onder welk getal men ziet, dat 2,190 slaven met hun kinderen zijn, die gelijk zij de grootste helft der ingezetenen uitmaken, als zij wilden, die landvoogdij in groot gevaar zouden kunnen brengen; waartegen, mijns oordeels, op de eene of andere wijze diende gezorgd te worden. Ten anderen, zoo zien wij in 't korte hieruit, dat al deze perken 174,000 ponden foelie, die de E. maatschappij maar 27,236 rijdsdaalders 2 stuivers en 696,000 ponden nooten, die haar maar 10,800 rijksdaalders kosten, jaarlijks opleveren. Men heeft op het eiland Ay koeijen en herten, die maar in 't wild en in de nootenbosschen hier en daar loopen weiden. Deze koeijen geven zeer goed vleesch, goede melk en boter, schoon op dit eiland almede geen versch water is, waarom zij niet als zeewater drinken , gelijk zij gewoonlijk tegen den avond naar strand loopen, om met dit ziltige vocht hun dorst te lesschen, daar al 't versch- of drink- water met vaartuigen van Combir moet gehaald en in martavanen of regenbakken, ten dienste der menschen daar en elders , bewaard worden. Bij gebrek aan versch water be- hielpen zij zich veel, gelijk ook nog, met klappuswater. Dit eiland had van ouds twee steden, Timor en Vrat genaamd, van dewelke Vrat weer in tweeen gedeeld, 't hooge en lage Vrat genaamd werd. Ook waren zij Oelilima's. Het eiland Rhun, gewoonlijk Poeieren of eigenlijk Poelo Rhun genaamd, ligt 2} oiijl ten zuid-westen van 't eiland Ay, wat grooter en langwerpiger, dan hetzelve. Als 't mooi weer is, gaat de togt derwaarts gemakkelijk; maar zoo 't wat waait, is 't al vrij gevaarlijk, om twee ondiepten, die men in zee, de eene omtrent den westhoek van Poelo Ay, de andere wat beoosten 't eiland Rhun heeft, waarop bij den minsten wind een vervaarlijk water staat; hoewel men daar wat bekend zijnde en er wat van af in zee stekende, zoo veel nood niet heeft. Ik heb over die beiden bij sterken wind eens met een schoone orembaai , in gezelschap van den landvoogd van Zyll en eenen monsieur Eding in 1687 gevaren; maar het zag er vrij zuur uit, daar er nu en dan al een riem in stukken brak en 't opperhoofd van Ay , die wat in zee gestoken was, had geen nood ter wereld. Wij dachten het er niet afgebragt te heb- ben ; doch kwamen , na veel uitgestaan gevaar , daar nog gelukkig aan. Naar de westzijde heeft het een steenen reduit , waarop eenig krijgsvolk ligt , gelijk het ook verder noodig geschut , voorraad van oorlog , enz. voorzien is. Het heeft zeer weinig inwoners en die zich daar nog al in hutjes behelpen , doen het meest tegen dat het wit water voorbij en het tijd, om daar te visschen, geworden is: want omtrent de maand October vangen zij daar en op andere plaatsen zooveel visch Google Digitized by VjOOQ 25 (meest een soort bijna als makreel) dat zij hanne slaven daarvan en van sagoe ^ die zij van de zuidoostereilanden krijgen, meest kannen houden: want deze viscb plagten zij , opdat zij duren zou , te vlekken of te doen spouwen , die in de zon hard ie droegen en ze dan, als voorraad voor 't geheel jaar te bewaren. Zij schijnt, als men er veel van eet, wat brandig te zijn, en zij noemen ze ook ikan panas, dat is, brandige visch: want men wordt er rood van over 't geheele lijf, doch dat gaat na- d^faand met hoofdpijn over; anders smaakt zij zeer wel. Hunne wijzen van visschen z^n daar meest tweederlei en al vrij geestig. De eene noemen zij met de tali soekey, de andere met de tali couwer te visschen. De eerste wijze tali soekêy bij de Banda- nezen (doch bij de Amboinezen soki soki of sosoki) genaamd, wordt dus in 't werk gesteld. Met het aanbreken van den dag , als men pas 't haar op de handen zien kan en 's avonds pas na zonsondergang, gaan 10 of 20 kleine praauwtjes, omtrent een groote snaphaansschot, in een halve maan, wat van elkander afgeraogeerd , van den wal in zee , even eens , gelijk men de zegen uitwerpt , liggen. Zij hebben bij zich een zeer lang touw , aan hetwelk eenige klappus- of gamoetoebladen 2 of 3 voeten vaneen vastgemaakt zijn. Dit touw is zoo lang , dat het van het oostelijkste tot het westelijkste praauwtje toereiken kan. Dit nu werpen zij zoodanig uit, dat het maar pas op de op- pervlakte der zee rust en van ieder praauwtje ook met een haak zoo sterk gehouden en wat bewogen wordt. Dit doen zij , opdat de klappusbladen , die beneden in zee han- gen en door die beweging van al die haken der praauwen mede bewegen, door derzelver vrij dieper naar den grond doorgaande schaduw, al de visch, dien binnen dien kring is , naar den wal toe jagen zouden. Opdat die visch nu te schuwer worden en te nader aan den wal komen mogt, palmen zij, bij zulk een gestadige beweging van deze lijn, hoe langer hoe meer 't bot deszelfs in, elkander en de wal ook hoe langer -hoe meer en tot zoo nabij naderende, dat zij in staat zijn, om al die visch, die dan in een zeer korte en diepe kuil bijeen is , door eenige sero's of fuiken te be- letten weer naar zee te loopen en die dus te vangen. Ik heb dus verscheidene malen in eene trek meer dan een gansch vaartuig visch, meest makreel zien binnen boord krijgen ; doch , volgens hun oud bijgeloof, moet er geen vrouw bij 't visschen komen of de vangst is buiten hope. De tweede wijze van visschen gaat dus toe. Zij laten een touw, waaraan op zekeren afstand mede klappusbladen vastgemaakt en kleine haakjes met aas gedaan zijn, eenigen tijd zeer diep op 30 of 40 vadem zinken, die zij dan na eenigen tijd met verscheiden visschen te gelijk ophalen. Anders vischt men ook wel met bobbers of groote doorluchtige korven met binnenfuiken , die op 100 of 200 vadem zinken en waarmede zeer schoone zeekarpers en andere visschen gevangen worden. Behalve dezelve hebben zij ook groote en wijduitgebreide fuiken, eveneens als hooge doorluchtige matten , met een fuik van binnen , zeer ver uitgezet , om de visschen in te lokken. Op dit eiland Rhun plagten ook weinige nootenbooraen te zijn en ik heb de plaats, waar zij (zoo men mij zeide) gestaan badden, toen de Engelschen nog meester hiervan waren en waarover zoo veel beweging in de wereld gemaakt is , gezien ; maar ik geloof niet dat er 500 stuks hoornen op hebben kunnen groeijen en men zei mij , dat er op dat eiland geen meer , maar dat zij allen , schoon weinig in getal , toen hel de engelschen verlieten , uitgeroeid waren , gelijk men ook dezelve , zoo ras men er ^wêr eenige vernam, die door de nootenelers (zekere vogels die de nooten inzwelgen en lich weer ontvallen laten en dus als voortplanten) daar vervoerd mogten zijn, ten eerste gewoon was uit te roeijen. Dit Poelo Rhun is 't, waarover zoo veel spel, veel jaren aaneen, gelijk men omstandig in Aitzema en anderen zien kan, tusschen onze en de engelsche oosl-indiscbe maatschappij geweest is. Al welke geschillen echter eerst den iOden Julij 1667 op de bredasche vredehandeling niet alleen volkomen werden a%edaan, maar toen ook goedgevonden, dat de engelsche van ons. Nieuw Nederland tegen 't Digitized by VjOOQIC 26 eilaid Rhun overaemen of verwisselen zouden, gelijk dit daarop zoo gevolgd, en waarbij dit eiland sedert aan onze compagnie gebleven is. In onze tijden had men op dat eiland twee steden Varaat en Toeldam. Het heeft pas versch water genoeg voor zijn volk, dat weinig is. Zij waren van ouds zeer. bijgeloovig, sterk, gelijk de Ban- danezen, voor de tooverij en Oelilima*s, en die van de eilanden Ay en Rhun gaven voor , van ouds al meesters over de 4 steden van Neira geweest te zijn , omdat hunne voorouders dit land van Ay en Rhun eerst bewoond , met allerlei vruchtboomen beplant en zich daarna derwaarts begeven hadden, latende maar sommige van hunne vrienden met eenige slaven hier blijven wonen, om hunne zaken waar te nemen. Om welke reden zij ook nog in 1690 en eenige volgende jaren, hun deel in 't bakkorragie- of anker- en andere kleine gelden plaglen te genieten, gelijk ook die van Neira, buiten voorkennis van deze twee eilanden en van al de Oeiilima's, op verbeurte van een derde der goederen, geen koop van rijst, kleeden of van eenige gelden maken mogten 't geen anders de Nederlanders gewoon waren in de tegenwoordigheid van al de Oe- lilima's en al de Oelisiwa*s tot Orontatte, onder dien groeten boom, te doen en na zekeren eisch voor de nooten en foelie bg den inlander en een bod der onzen er op, gedaan, wel 4 of 5 weken daarmede bezig te wezen. En zoo was het ook met het behandelen van alle andere zware landzaken, welke door die van Neira, of eenige andere steden buiten kennis der Oeiilima's niet behandeld mogten worden, ten ware dat zij mede in eene zware boete of verbeuring van een derde der goederen, over welke bij hen gehandeld werd, vervallen wilden. Dit is 't voornaamste dat ik van Poelo Rhun te zeggen heb, niet wetende of men hier eenig wild van herten, koe- beesten enz., maar wel dat men er slangen zoo zwaar als ergens, en eenige met pooten heeft; waarvan ik zelf 2 pöoten lang bewaard heb. De heer landvoogd van Zyll heeft mij verhaald, dat er eens een slang als een groote balk, die 8 matrozen naauwelijks voort konden trekken, dood gevonden is. Vierde Hoofdstak. Het eiland Rosingein. Zeehorentjes. Wilde koeijen. Eeu reduit hier. 2^1dzaam gras. Geen nootenbomen nu hier. Poelo Sowanggi. Poelo Pisang. Poelo Kapal. Oude zaken van Banda. De Bandanezen verder bescnreven» Aardbevu^en. Taal hier gebruikelijk. Do Zuid-ooster en de Zuid-wester eilanden. Klein Key. Groot Kej. Onistandi'z beschreven. De aroësche eilanden. Abel Tasmans togt naar t Zuidland in 1642. Van Diemen land. Frederik Hendriks baai. Zien schijn van menschen. Nova Zeelandia. Menschen gezien. De Moordenaarsbaai. Drie Koningen eiland. Lange menschen gezien. Pylstaarts eiland De eilanden Amsterdam en Middelburg. Het eiland Rotterdam. Prins Willems eilanden en Heemskerks droogten. Ontoiig Java. De eilanden van Marken en menschen hier, enz. De Struishoek. Het brandend eiland. Het eiland Jamma. Het eilaud Moa. Willem Schoutens eiland. Togt der sloep Walingen in 1563 naar Nova Guinea. Het eiland Caras. Het dorp Roemakay. Het dorp Isera tast de onzen aan. Het dorp Schaar. Emeloords baai. Het dorp Piera. Die van Roemakay zoeken Vink aan te tasten. Togt van de heer Keyts in 1678 naar Nova Guinea. Fataga en Roemah Bati. Poelo Aas. De eilanden van Caras. Rjklof van Goens Baai. Onins erenspaal. En die van Cubiay, Cani, Batoer en Cara. Cubiay. De heer Speelmans baai. Zeldzame begravems der OninOTs. Het Wezels eiland. Het eiland Nametotte. Daar verscheiden van ons volk doodgeslagea zijn. De Moordenaars rivier. De Vlaraings togt naar 't Zuidlani in 1696. Het eiland St. Paulo. Het eiland Amsterdam. Het eiland Rottencst. Vlaming gaat op 't Zuidland aan de wal Wat hij er eag. Zware zwanen, Menschen gezien. De overblijfsels ia Digitized by VjOOQIC 27 Hari(^;sbaai gevonden. Willems rivier. Mom. Het verdere bij hem vemgt engeden. Purris voorstel wegeiis 't Zuidland. Togt van den heer Eoggeveen met twee sehepen derwaarts. Het zesde en laatste der Bandanesche eilanden, die bewoond worden, is Rosingein. Bet is vrij kleiner als Poelo Rhun of een der drie anderen , en ligt omtrent 3 mijlen teo zuidoosten van Oerien of \an het Hoog Land. Het is een wild, woest en berg- achiig eiland, hoewel zoo hoog in verre na niet, als het hoog land van Lonlhoir. Het dient meest om er de banditen, voornamelijk van andere gewesten, te plaatsen en brandhout en inhoulen voor de vaartuigen door deze banditen te laten kappen, als mede om kalk, die door heo van den zee- en kraalsteen, op de reven daaromtrent vallende, gebrand wordt van daar te balen, doch den 23sten Februarij 1694 verboden hun Edelheden banditen tot andere plaatsen reeds behoorende, of van daar naar Rosingein en naar Banda te zenden. Ook vallen hier firaaije en zeldzame zeegewassen, voornamelijk van die witte koralen zeeboompjes met zwarte banden, die men ook als een geneesmiddel gebruiken kan; welke men op de reven rondom dit eiland, zoo overvloedig heeft, dat geen schip hieromtrent komen kan. Men heeft er veel ongewone soorten van horentjes, even als in Amboina; maar daar zijn er ook verscheiden, die men in Ambon niet heeft, als onder andere de spier- witte kleine krulhorens met zwarte takken , die ik nergens zoo , als hier gezien heb. ik heb daar ook zuiver door de zon gerafineerd zout gezien , van zeewater in de hol- ligheden dezer rotsen geslagen, dat zoo wit als hagel en zeer goed was. Men heeft hier ook veel wilde koeijen, die men wil, dat al voor veel jaren door eenige Deenen op dit eiland gezet zouden zijn. In 1687 heb ik, daar zijnde met den heer landvoogd , er twee van gezien, die door Zijn Achtb. wildschut of jager, in een schuinsch schot, met twee kogels bijna op een en dezelfde plaats in 't voorhoofd, pas boven de oogen, getroffen waren. Zij zijn zoo kloek niet, als de balische en schenen mij macasaarsche beesten te wezen. Of er eenig ander wild of gediertje valt, weet ik niet. In 't noord- westen van het eiland heeft men een reduit, die ik vertrouw nieuwer te zijn, dan die, van welke in 1627 in het dagregister, nevens die van Denner, Poelo Rhun en Wayer geoaeld wordt; omdat ik in de aanteekeningen van een vriend, die hier in 1657 geweest is , klaar uitgedrukt vind , dat zij niet lang gestaan had, Behalven de Ban- diten, die geen groot getal uitmaken, heeft men geen inwoners op dit eiland, als de bezettmg van deze reduit , zijnde een sergeant en wat meer soldaten , dan men gewoon- lyk op zulk een reduit ligt, om de Banditen, die de sergeant en zijn volk eens over- weldigd hebben en toen ontvlugt zijn, wat beter in toom te houden. Ik zag in den korten tijd, dat ik er was, maar twee vrouwen, te weten, die van den sergeant en eeo soldaten wijf, beide Mistisen, doch de laatste een buitengewoon kloek stuk. In oude tijden had het 200 inwoners. Het zeldzaamste, dat ik hier vond, was, dat al het gras, dat ik hier zag, zich zoo hard en scherp, als doren, vertoonde. In de visch' tqd valt hier ook veel visch, *tgeen den sergeant, door de naastigheid van zijn vrouw, afhield ; zoodat de afstand van KefBng tot de wesi-hoek van Onin om- trent 22 mijlen meest regt N. 0. is. Den isten Augustus zeilde hij nog al langs de wal van Onin en kwam 's avonds in een baai benoorden een hoek ten anker. Dien nacht voer Lakoe naar de hoofddorpen van Onin, Fataga en Roemah Bati genaamd, (welk laatste nog 1} mijl verder, dan 't eerste ligt) vooruit. Den 2den dito voer hij, tusschen 't eilandje Poelo Aas door, vlak op dit hoofddorp Fataga aan. 's Morgens vroeg kwam de tolk Djoemat Zijn E zeggen, dat Lakoe na den ganschen nacht met hen aan land gesproken te hebben , het eindelijk daartoe gebragt had , dat de vrede gemaakt en gesloten was , de onzen als vrienden te ontvangen , gelijk die van land zijn E. ook met alle hunne coracora's zouden komen bezoeken; maar dat zij dan ook alle met een vlaggetje moesten beschonken worden. Kort daarop verschenen ook die vaar- Digitized by VjOOQIC 57 luigeD vol menschen , met een groot geraas van speeltuigen , scheppende driemaal rondom het jagt van den heer Keyts , die daarop eenige eerscholen liet doen en last gaf, dal maar eenige der voornaamste zouden overkomen, terwijl zijn volk zeer wel op hun iocde was. Hij vereerde hen voor ieder coracora een vlag, waarop zij aanboden 't jagt te boegzeren, dat Zijn E. daar de wind goed was, afsloeg, komende tegen den avond dus te gelijk voor het dorp ten anker , terwijl de Pisang ondertusschen de daar- omtrent liggende hoeken en gronden peilen en net beschrijven ging. Hij vond hier den TOomoemden Jeef mede van Keffing al aangeland , die zijn E* kwam verwelkomen. Ook hoorde Zijn E. dat het jonk door Borri vooruit gezonden, in stukken geslagen, doch dat het volk en goed nog geborgen was, waarover zijn E. niet weinig in zijn vuist lachte, daar die lorrendraaijer hem nu weinig schade bijbrengen zoude. Hij vond daar ook een Ambonsch vaartuig van Honimoa met een pascedulle^ zijnde door Patimole (die van Onin afkomstig was) naar Nova Guinea gezonden, om hunne zaken daar te verrigten; welke zijn E. aangezien hun tijd al verstreken was, belastte te vertrekken, dat echter nog al eenige dagen aanliep. Daarop ging de heer Keyts tegen den avond eens aan land, waar hij door Jeef en Massaloewa, zoon des overleden Toboa, koning van Roemah Bati en Kellibati , op een katil of rustbank verwelkomd , en tusschen deze twee voornaamste landsvorsten ingezet werd , terwijl alle de orangkajen op strand , met doizaide menschen rondom zich zaten. Men begon vooraf eenigzms een eisch van massoj CD slaven Ie doen, die naar de gedachten der onzen vrij wat groot zijnde, zoo werd er dien avond niet verder van gerept , waarop de heer Keyts weer naar boord keerde. Daags er aan ging zijn Ed. weer aan land, zijnde op dezelfde wijze ontvangen eo deden die van Onin toen weder eenen eisch van 20 rijksdaalders voor ieder manslaaf die in Tamboeksch zwaarden , Tinakki genaamd en met clijmatsche bijltjes , moesten vol- daan worden, waarvan de onzen niet voorzien waren; echter werd eindelijk het ver- drag getroffen en besloten dat men voor ieder manslaaf 13 of 14 rijksdaalders en voor ieder duim die hij korter als de bedongene maat was, | rijksdaalder minder geven zoude; hoewel toen de heer Keyts niet veel slaven, dan voor zich in *t bijzonder hekomen heeft, gelijk er ook geen bijzonder beding over den massoy gemaakt is, daar zq verklaarden dezelve op hun land niet te hebben, en dat zij die van Caras, waar- loede zij nu in oorlog waren, moesten doen komen. Dit verdrag nu werd den 15den AugQstus wel gemaakt , maar men vorderde , wat men ook voor waren aanbood , zeer weinig, zoodat zij door dezen of genen tegen ons schenen opgerokkeud te worden. De voornaamste waarop de heer Keyts kwade gedachten had, was Lakoe en de Ceram- scfae tolk Pa li Key , een doortrapte vos welke beide wel zagen dat hun gezag onder dien inlander merkelijk, zoo dit getroffen verdrag stand greep, verminderen zou, om *t welk te beletten zij alles in de war hielpen. Lakoe en zijn broeder wilden naar Onin Coveay of Cobiay niet mede gaan om de beloofde smeekolen aan te wijzen voor en aleer de heer Keyts hem nog 500 rijksdaalders geliefde te leenen en dan nog 2 Hol- lando^ als gijzelaars, zoolang hij uit was, aan land liet, dat die heer hem plat af- sh)eg. Hen waarschuwde den heer Keyts ook, niet veel aan land te gaan, daar hem «i de onzen lagen gelegd werden. Eindelijk verscheen de Spiering en de Pisang, van Caras gekomen, den 20 Augustus bij Zijn E. op de reede; doch met slechte tijding, daar zij door Borri*s schendige misleiding daar niets omtrent den massoy-handel hadden kannen uilrigten , ofschoon de inlanders zich niet ongenegen tot de onzen betoond hadden. Vermits dan hier op Fataga en op Roemah Bati voor de onzen niet meer te verrig- ten was, is zijn E. den 23sten dito, na aan ieder dezer dorpen mede een vlag of twee met het merk der E. maatschappij geschonken te hebben, van daar gezeild, hebbende hen ook een pas verleend, om jaarlijks met 1 of 2 coracora's in Banda te nïogcn komen. Lakoe gaf de onzen ook een geschrift, waarin hij beloofde en zwoer. Digitized by VjOOQIC 58 na 't uilgaan van hunne vasten, naar Coeveaj te zullen varen en de aangewezene smeekoolen binnen 3 maanden te zullen afhalen ; doch Borri werd wegens zijne gepleegde valschheid in de boeijen gesloten en voor de inlanders verborgen gehouden. Om nu met eenig onderscheid van dit land volgens zijne bevinding te spreken, oordeelde de heer Keyts, dat dit voorste deel van Nova Guinea, bij de Ternalanen Wonin, doch anders gewoonlijk Onin genaamd, en maar een groote uithoek zijnde, een eiland op zich zelven en van de vaste wal afgezonderd was, hoewel hij dat niet klaar ondervonden, noch ook in> eenige kaarten zoo gezien h^d. Hij had aan de N. 0. kant een tamelijke opening en daartegenover de vaste kust , die men van de zuidzijde ook bekennen kon , vernomen en klaar tusschen de noordelijkste naaste hoek van Batoe Poeteh en de Z. W. hoek van Onin, een bijzondere groote inbogt, die wel 5 mijlen diep en 2 mijlen wijd was, ontdekt om welke naauwer te ondeaoeken , Zijn E. de Pisang bij zijn aankomst uitge- zonden had; doch zooras die van Onin, door de Keffingers opgezet, dit vernomen hadden , waren zij daarover zeer misnoegd geweest , weshalve dit achter weeg gebleven was, om hen geen verder argwaan te geven. Men heeft hier overal tot wel 2 of 3 mijlen buiten de wal , zeer goede ankergrond , gelijk Zijn E. aan de oostkant van Poelo Aas, waar hij gelegen had, ondervonden heeft. Voormiddags was 't doorgaans hier mooi weder, doch 's namiddags werd het land telkens met zware dampen en wolken, dat dan gewoonlijk op regen uilkwam , bedekt. Het land in zich zelven , voor zoo verre 't zich van builen vertoont, is woest en wild, daar 't weinig of niet bezaaid of be- mind wordt en op veel plaatsen steil en klippig, hebbende van zich zelf zeer weinig vruchtdragende hoornen. De voornaamste die Zijn E. hier zag, waren zeker slag van nooten, die den musschaatboom niet ongelijk, doch die wat lang van korrel, dikker van bast en veel grooter van bladen waren. De schors gelijkt niet naar den gemeenen noölenboom, daar zij zeer ruig en bullachlig is. De bladen gewreven zijnde, hebben ook op verre na die kracht niet. Ook is de gedaante der foelie zeer dun en geelachtig van verwe, hebbende wel eenigzins denzelfden reuk, maar zeer daarvan verschillende, hoewel de smaak dezer nooten al vrij wel naar de Bandasche gelijkt; maar van deze soort van hoornen was er maar 1 of 2 (zoo men zeide) bekend De tweede soort van boomen was de massoy-boom en de derde de Canari- of Indiaansche amandel-boom; buiten welke Zijn E. geen andere , dan wilde boomen , en daaronder veel ijzerhout ver- noroen had , vaststellende dat hier ook buiten twijfel Linggoa-boomen zijn. De bosschen hier waren ook met allerlei gevogelte vervuld, die den ganschen dag een aangename zang of wonderlijk geluid uitleveren; ook is hier overal zeer goed drinkwater in over- vloed aan de stranden te bekomen. De luchtstreek is hier niet zeer gematigd, maar veeltijds dijnzig en darapig, weshalve men zich hier wel voor de nachtlucht wachten moet. De twee oppergebieders van dit land van Onin waren deze Massaloewa en Jeef, van welke de eerste (die zich in de negerij Kil of Roemah Bali ophield) een der zeven zonen van Radja Tabowan wel de voornaamste was, wiens vader, omtrent 10 jaren geleden , door die van Caras , benevens wel 3 of 400 man dood geslagen , en dat nog niet bijgelegd was. Van deze zeven zonen leefden er toen nog vijf, te weten : Massa- loewa, Bahoe, Bohan Loerisa en Manokpalin; en de twee overledene waren Manakaloowa en Caroefa , die voor den anderen als eerstgeborenen geregeerd hebben. Het volk is van gestalte, aard en omgang (zoo veel men oordeelen kan) nog tamelijk wel, maar men moet hen niet veel vertrouwen. De tweede in gezag was de voornoemde Jeef, die in 't dorp Falaga, dat 1 mijl benoorden Roemah Bali ligt, woonde en wiens moeder een zusier van Radja Tabowan was; deze had toen een zuster van Massaloewa getrouwd; doch zijn vaders naam wordt zeer zelden gemeld , omdat hij van een gering geslacht was waar deze inlanders sterk op zien. Vermits zij beide nu nog zeer jong waren, werden de landzaken meest door de oudste orangkaja's waargenomen, waaromtrent die Digitized by VjOOQIC 59 Tan Keffing (hoewel zeer bedekt) *t voornaamste bestuur aan zich hadden weten te bonden. Hun voornaamste bedrijf bestaat in den slaven- en massoyhandel ; doch de ge- meene man moet visschen , wil hij eten hebben. Zij varen ook sterk op Goram , Keffing en om de N. en om de Z. heen. Hnn geweer bestaat in zwaarden van onderscheidene soorten » in pijlen , bogen , lansen en pieken met korte weerhaken. De heer Keyts vernam ook uit 2 inlanders van Teuw, dat die vanv Caras wel massoy aan ons hadden willen Twhandelen; doch dat hen dit in alle manieren door Borri afgeraden was; waarover deze i inlanders zeer verwonderd hadden gestaan, niet kunnende beseffen hoe men zich van zulken bedrieger bedienen en nog geld toegeven kon. Den 6den Augustus kwam de heer Keyts bij de eilanden van Caras, die van Poelo Aas, waar Zijn E. eerst an- kerde, 12 mijlen lagen. Hiertegenover in 't noorden maakt de vaste wal een groote baai, met bag land, dat zich even eens als Holland, opdoet, en waarin wel 1,000 schepen zonden kunnen liggen. Deze baai noemden de onzen Rijklof van Goens baai. Schoon dit vast land nu meest laag is , zijn echter deszelfs Z. en N. hoek hoog land , waarbij H eüand Goweay op 3 graden ligt. 's Voormiddags zag Zijn E. een vaartuig van 't eiland Caras naar Batoer oversteken, 'tgeen hij giste het tweede jonk van Borri, doch dat hij bevond een vaartuig van Radja Moffon, van *t eiland Batoer, te zijn, die geen vrees voor ons volk betoonde te hebben en ook verklaarde al een goede partij massoy aan ons te kunnen leveren , zoo hen dit door Borri niet afgeraden was. Ook boden zjj aan in 15 of 1 6 dagen nog vrij wat te beschikken , zoo men zoo lang wilde wachten , dat de heer Keyts niet over zich nemen dorst; maar maakte verdrag, om hen die jaarlijks te komen afhalen, belovende ben voor ieder drooge 10 bosschen 8 vadem linnen , 1 smal bijltje en 1 houwer te zullen geven. Ook gaf Zijn E. aan ieder van deze drie eilanden een vlag, met het merk der E. maatschappij, waarmede deze inlanders zeer wel in hun schik waren. Deze plaats ligt op de breedte van 3 graden 26 minuten of, zoo wij met anderen stellen, wel een halve graad noordelijker, hebbende niet alleen die schoenen inbogt, maar aan de N. W. en Z. 0. hoeken ook zeer hooge bergen. Tot deze N. W. hoek nu steekt zich de gerigtsban van Onin uit, bij hen Mengonan Soholot genaamd , zoodat 't gebied dezer eilanden tusschen die twee hoeken en over deze bogt mede- ging; doch over Coveay of Cabiay nam zijn begin eerst aan den hoek, die in 't Z. ten 0. lag. De eilanden nu in deze bogt gelegen en bewoond , zijn Cani , Batoer en Caras , waar men verscheiden eetbare vruchten , te weten : kalappus , canari , oebi , pisang , boontjes (die zeer goed zijn), roode rijst en overvloedig visch aan de stranden en veel timmer- hout heeft , dat aan hunne groote vaartuigen , die vele uit een stuk gemaakt zijn , te aen is. Ook is er voornamelijk het rjzerhout in groeten overvloed. Het scheen hier niet oogezond te wezen , daar men er een goede zeewind en van de vaste kust een schoone en verkwikkende landwind heeft. De ingezetenen zijn in allen deele, als die van Onin; maar zoo geslepen niet , aangezien zij zoo veel verkeering met ons of anderen niet heb- ben. Ook was er tusschen hen en die van Onin nog een oud zeer, wegens het dood- slaan van Radja Tabowan en de zijnen, waartoe zij echter (volgens verhaal van Radja Moffon) al groote reden hadden , daar die Radja menigmaal hunne wijven had geroofd of geschonden , gelijk dit door hem zelf aan Moffons eigen wijf en door zijn slaaf ook aan Moffons eigen dochter gedaan was , waardoor zij dit alles zich zelf op den hals ge- haald en aan deze eilanders regtvaardige redenen , om dezen smaad te wreken , gegeven hadden. Anders is dit volk onder elkander en omtrent ons zeer goed van vertrouwen en niet beschroomd zonder eenige wapenen of verzekering vrijpostig bij ons te komen , om van 'Iwelke ons te verzekeren , zij ook hunne wapenen , als zij die bij zich hadden , m hnnne praauwen heten liggen. En dus liep ons volk al mede onbevreesd bij hen in 't lx»sch , om hout te hakken of om vogels te schieten. Godsdienst of eenige teekenen daar- van had de heer Keyts zeer weinig , dan alleen eenige teraphim of krislalijnen steentjes , Digitized by VjOOQIC 60 die zij altijd bij zich droegen , onder hen vernomen. Deze steentjes badden een groen eir een rood streepje, ook waren er geele blinkende van die soort, die zich bijna alsof er eenige erts raede vermengd vpas , vertoonden. Voor dezelve had Radja Moffon een groote eerbied en was gewoon die ook aan te bidden. De voornaamste orangkaijen hier waren te dier tijd Biasse en Ratsotti van 't eiland Cani, Radja Moffon van 't eiland Batoer en Goerowi en Capitan van 't eiland Caras ; doch Moffon scheen onder hen wel de voor- naamste te zijn. Zij voeren (zoo men merken kon) nergens op , dan op Cubiay , gene- rende zich enkel met menschenrooven en met hunne plantagién en visscherijen , die zij meesterlijk weten te steken, daar geen vischlijnen bij hen nog bekend zijn. Den isten September ging Zijn E. van Batoer tusschen Caras en Cani door, onder zeil en kwam daags er na bij een hoogen hoek. Cubiay begon zich hier regt op zijde eerst te ont- dekken ; maar hij kon hier zeer weinig door de Z. 0. winden , die hem tegenliepen , vorderen, weshalve hij tusschen 6 of 7 eilanden en de vaste wal doorzeilde, daar hij zeer ongelijke gronden , van 50 tot 28 en 20 vadem, die dan klippig en dan weer goed waren, vond. Daarna zag Zijn E in 't N een diepe bogt, die veel mijlen lang en wel i mijl breed was, daar hij om zijne lekken te stoppen, vermits de sloep de Pisang het niet langer gaande houden kon, inliep. Hier waren de inlanders schuuw, roepende dat de onzen daar aan boord wilden komen , daar zij massoy en tambacco hadden. De heer Keyts voer zelf mede naar de wal, doch liet den tolk Djoemat maar aan land gaan , die zich een weinig in de hand kwetste en hen allen zijn bloed drin- ken liet, dat de voornaamste onder hen ook deden, op hoedanige wijze de vrede bij hen gemaakt wordt; maar daar viel eigenlijk geen handel op die tijd. Deze baai ligt omtrent 12 mijlen Z. en Z. Z. 0. van de heer Ryklofs baai, die Zijn Ed. om haar schoonheid en om 't gemak, dat hij er vond, de heer Speelmans baai noemde. In 't inkomen aan de linkerhand is een zeldzame waterval , die van 't gebergte komt afstorten en die men wel 2 mijlen ver als een wit laken zien kan. Zijn E. meende zich daar wat te verfrisschen , maar 't was onmogelijk, om op de afstand van een pijlschot na, daarbij te komen , aangezien zich 't gespat van dit water als een zware damp of dikke mist vertoonde; doch hieromtrent vond Zijn E. nog verscheiden andere kleine beekjes, die onder de steenen kwamen uitzijpelen en waaraan men zijn dorst gemakkelijk lesschen kon. Geheel binnen in die bogt ligt een dorp bij de rivier en wat oostelijker heeft men een berg , waarachter een schoon binnenwater van een bekwame diepte is , waarin mea veel groote schepen zou kunnen bergen. Aan de oostzijde van deze bogt in den binnen- sten hoek stond een klip , waarop de onzen veel doodshoofden zagen en een beeld , ten naastenbij als een mensch tot aan de schouders , en daarbij een schild met eenige andere gereedschappen en tegen deze klip ook dergelijke merken geteekend: mmmmmmm mmmmmmm mmm mmm mmmmmmm mmm mmm mmm mmm En dit was hunne gewone begraafplaats en wijze van begraven , gewoon zijnde hunne dooden niet ter aarde te brengen , maar die op een strandklip in den regen en zonne- schijn , om die daar zoo te laten vergaan , te plaatsen. En zulke begraafplaatsen ziet Digitized by VjOOQIC 61 men hier doorgaans langs deze cubiaysche kust. Aan *t einde dezer bogt in 't 0. heeft men wéér dien boogen boek , zijnde Cubiay's Z. W. hoek en achter dezelye in de baai zagen de onzen een kanaal, waardoor zij gisten, dat men aan de andere zijde in zee weer uit zou kunnen komen. Den 7 den September vertrok Zijn E. uit deze bogt, doch geraakte bier in groot gevaar, om door den tegenstroom zijn schip tegen de kUppen Ie verhezen. Hij bevond dat hij hier 4 graden 16 minuten noord-oostering miswijzing hadden en dat op de Z- breedte van 4 graden 2 minuten. Hij lag nog 4 mijlen van Cobiays 0. hoek , die 6 mijlen van de vorige Z. W. hoek lag en 5 mijlen van 't Wezels eiland, aan welks W. hoek Zijn E. den 11 den dito ten anker kwam, doch Tond , aan land gekomen , geen volk , dan maar een man , die schielijk uit een hut sprong en de vlugt nam. Den ISden zeilde Zijn E. van *t Wezels eiland, tusschen de vaste wal en 3 eilandjes door, die meest aaneen op een vlakke droogte lagen, van welke 't westelijkste 2 mijlen van de wal en 3 mijlen van den N. W. hoek van 't Wezels eiland lag. Hier ontviel hem de vaste wal N. N. 0. en N. , overal al laag land z^nde, waarbij nog 3 andere eilanden lagen. In 't N. zag de heer Keyts een groeten irimm en stak 0. N. 0. naar de overwal , 1 1 mijlen van 't Wezels eiland en kwam aan de westzijde van een eiland ten anker , liggende omtrent 1 mijl van een hoek , Lacwe genaamd , achter welken hij , volgens de oude kaarten , de Moordenaars-rivier meende te' vinden , dat Zijn E. daarna anders vernam. Hier vond het volk veel oesters , die zeer wel naar paarlemoerschelpen geleken , waarvan zij er ook eenige mede in Banda gebragt hebben Den 16den September hier van daan 't anker ligtende, ging Zijn E. met een O. N. 0. wind onder zeil , vernemende 's namiddags een groote coracora. Ook iiad de staarman van de Pisang , digt onder de wal wendende , mari kau , mari kau , dat is, komt hier gij, komt bier gij, hooren roepen; gelijk hij daar ook eenige huisjes gezien had. Daarna keerde de beer Keyts op de Pisang overgaande, naar de plaats van waar dat geroep gehoord was , waar de tolk met die inlanders uit het bosch te voor- schijn en op de klippen gekomen , sprak zonder dat men hem echter regt , dan nu en dan maar eens zien kon. Zij riepen Zijn E. volk daar aan land , dat de heer Keyts ten eerste niet kon toestaan; waarop zij verzochten, dat Zijn E. toch wat verder op naar hnn dorp zou varen , daar zij hem dan morgen nader spreken wilden , dat Zijn E. be- loofde, waarop die inlanders met hun vaartuig digt onder de wal voor Zijn E. heen liepen , gelijk ook Zijn E. dien avond met den donker digt onder dezelve ten anker iwam en zich 's morgens daarna, den 17den September, voor hunne negerij, op 't eiland Naroetotte, liggende op wat meer als 4 graden Z. breedte, nader onder de wal begaf, ^dertusschen zeide de stuurman aan Zijn E., dat bij weer water zou noodig hebben en dat Borri hem verzekerd had , dat daar een goede put aan de wal was , die hij aangeboden bad hem aan te wijzen. De heer Keyts antwoordde , dat hij wel lijden mogt , dat dit geschiedde , mits dat hij wel toezag , dat zij geen ongemak kregen , dat hij aannam wel te bezorgen , doch dat een geheel ongelukkigen nitslag had. Daarop begaf deze stuurman Goozen zich , tegen de vermaning van den korporaal , zonder eenig geweer naar land , waar zij in 't eerst wel vriendelijk ontvangen en na die put geleid werden , maar zij waren geen 50 schreden van strand gekomen , of Zijn Ed. hoorde vreesselijk , help , help , roepen ; waarop hij aanstonds uit zijn jagt ettelijke stukken losten liet, dat deze moordenaars de vlugt deed nemen, die dus de overigen, die reeds in 't water gevlugt waren , verlieten , waarop Zijn E. aanstonds met het krijsvolk naar de sloep de Pisang en zoo verder digt onder de wal en met de schuit aan land voer, waar Zijn E. nog 4 van de onzen doodelijk gekwetst naar de schuit zag ioc^n; doch Goozen Danielz de Roos, Joost Theunisz. van Kortrijk, korporaal Arent Sandersz. van Kloosterleli , soldaat, en naar Zijn E. vermoeden, ook Borri, waren reeds doodgeslagen, de hoofden afgehakt en naakt uitgekleed. De sergeant trad met 16 man Digitized by VjOOQIC 62 (door ons geschut gedekt zijnde) , aan den wal en chargeerde braaf hier om , doende Zijn E. desgelijks uit de Pisang en men bragt ondertusschen stuurman Goossen en Arent Sandersz. beide zonder hoofd, in de schuit; maar den korporaal en Borri ver- namen zij niet, ziende een stuk weegs verre wel ^een zwarte op strand dood liggen, doch konden niet bekennen of het Borri , dan of 't een ander was. Daarop belastte Zijn E- al de vaartuigen der vijanden in brand te steken, dat in een oogenblik uitgevoerd was , hoedanig zij ook met hunne andere vaartuigen en huizen aan de overzijde dezer klip gelegen, leefden. Ondertusschen schoot de vijand van alle kanten uit het bosch ook dapper met pijlen, 't geen de onzen niet belette nog ettelijke praauwen weg te slepen en aan boord te brengen. Dit was hier dus wel zeer kwalijk uitgevallen , maar het kon nog veel erger uitslag gehad hebben. Daarop ligtte Zijn E. 't anker, liep 3 mijlen buiten de wal en zette onze dooden daar in zee , terwijl ons 's avond nog een matroos Jan van Dord genaamd,. afstierf. Dit eiland Nametotte ligt op den westhoek van de bekende moordenaars rivier en is tamelijk hoog land , naar gissing wel 8 mylen in 't rond , hebbende zelfs aan den west-kant overal zeer goede ankergrond. Ook is hier wel de voornaamste stapel des massoy-handels , waar de Cerammers jaarlijks van Hei tot Augustus komen handelen, van waar zij zeer goed ebbenhout en slaven vervoeren, aan de inwoners daarvoor niet veel anders , dan den buik vol rijst en een deel groote koralen gevende. Dit volk is zeer sterk en vrij grooter van gedaante , dan eenige andere hieromtrent, en spreekt behalven zijn eigen, ook de Ceramsche taal zeer vaardig; zij gaan (uitgenomen dat zij hunne schamelheid met boombasten dekken) geheel naakt. Hun neubgaten zijn vol priemen doorstoken en hun geweer bestaat in pijten , bogen , lansen en tamboeksche zwaarden. De vrouwen hebben dikke koraalsnoeren om denhals en de middelen, en zijn in haar aangezigt met zwartsel van gestampte smeekolen zoo afgrijsselijk toegemaakt, dat zij eer bemorste varkens, dan menschen gelijk zijn. Ook zijn zij zeer onbeschaamd en, zoo veel men bespeuren kon, zonder eenige godsdienst Zij baren hunne kinderen in praauwen, op de stranden en in de bosschen, en kort daarna werpen zij die in een zak, die haar om den hals hangt, zijnde in zich zelve onnutte beesten, of die ten minste gelijk. De west-hoek van deze moordenaars-rivier lag N. 0. len 0. den Z. 0. hoek van 't eiland Nametotte, waar ons volk vermoord was , N. 0. ten N en 't oostelijkste van 't Wezels-eiland Z. , omtrent 3 mijlen van ons. Zijn E. kwam daarop weer onder 't Wezels eiland ten anker. Vermits nu hier voor ons niet meer te doen viel, keurde Zijn E. na nog 2 dagen vertoevens best, om, daar zij aan 't Wezels eiland geen water vonden, ten eerste weer naar huis te koeren, hoewel hij, volgens zijne ontvangen last, nog eens op Aroe, wegens de parelbank daar, aan moest gieren , om eenige voorraad voor ons volk daar over te geven ; maar 'tzelve niet kunnende krijgen, liep Zijn E. naar Banda, waar hij den 26sten dito behouden ten anker kwam. Hieruit nu kan men, ten romste eenigermate zien, hoe het in dit Nova Guinea gesteld en wat land en volk het is. Met een woord moeten wij hier bijvoegen, dat, bij 't vertrek van den heer com- missaris Dirk de Haas uit Amboina naar Batavia in 1691, Keffing, een groot land- schap op Ceram, weer onder 't bestuur van den heer landvoogd van Banda gesteld is, doch werden die van Amboina, bij schrijven van Hun Edelheden van den 24sten Februari) 1692, wel uitdrukkelijk belast, op hunne sluikerijen van nagelen wel te letten; hoewel 't deel dat onder Banda behoorde, zich, volgens schrijven van Hun Edel- heden van den 26slen Januarij 1680 anders tot de bogt van Haja toe uitstrekte, staande alles bewesten die bogt na dien tijd onder Amboina; doch den 14den Febru- arij 1692 en den 23slen Februarij 1694 gaven Hun Edelheden, bij Hun schrijven met het Huis te Spijk, bevel, dat die van Banda met hunne sloepen maar tot tusschen Keffing en Werinama tot hei beletten van 't sluiken der nagelen zouden behoeven te Digitized by VjOOQIC 63 krnisseD. Hoedanig zij die den Hden Maart 1681 die van Banda ook wel van'tnit- roeijen der specerijboomen tusschen Sepa en Haja verschoond, maar aan die regering bij bun schrijven toen echter de magt gelaten hadden , om van Werinaroa tot Keffing toe alles te mogen doorzoeken , zooals zij 't noodig oordeelden. En den 23sten Januari) 1695 voegden zij, bij hun schrijven met 't jagt Bombahi aan die van Aroboina er bij, dat zij echter begeerden, dat de negerijen op Ceraro, onder Banda staande, nog- thans de Ambonsche Hongivloot behoorlijke eere zouden moeten bewijzen; ook hebben Bon Edelheden de vaart naar de zuid-ooster en zuid-wester eilanden , bij Hun schrijven van den 28sten Februari) 1693 aan al de Aroboinezen volslagen geweigerd en 't laatste ook zelf aan de fiandanezen verboden, hoewel zij hun 't eerste alleen tot hun onder- houd nog toegestaan hadden. En, volgens hunne orde van 1694 mogten die van Banda ook geen passen over Keffing verder, dan tot Goeü Goeli, Hatiahoi, Kissalaoet, Haja en Rarakit verleenen. Eer wij echter van die stofie van Nova Guinea en van het Zuid- land geheel afscheid nemen , kunnen wij niet nalaten hier nog iets aan te halen van de reis, die in 1696 om te zien, (zoo men wil) of men iets van den heer Goeper of de zijnen vernemen kon, derwaarts gedaan is. Deze heer is in 1684 of 1685 uit Holland met het schip de Ridderschap naar Indien vertrokken en behouden aan de Kaap gekomen , alwaar zijn schipper hoog ooodig oordeelde, om hier een andere groote mast in te doen zetten, daar die , welke kij nu had , niet deugde en hij met regt vreesde , dat zij hiermede de reis niet krijgen zonden. De heer Goeper keurde dit veranderen van mast af, behield de oude en onder- nam de reis naar Batavia hier mede; doch men heeü sedert nooit taal of teeken van dit schip of van iemand van dit volk gehoord, dan dat er eenige jaren daarna een gerucht kwam dat de oude heer van der Stel , die met hen vertrokken was , op Madagascar nog leefde , doch alles kwam op niets uit , zoodat hij naar allen schijn met man en muis in de zee gebleven is. Of men er echter nog iets van ontdekken mogt op 't Zuidland, zoo werd in 1696 deze volgende togt ondernomen. De oude Vlieland- scbe schipper Willem de Vlaming ondernam dezelve met 3 schepen , te weten : 't gal joot of 't jagt de Geelvink (daar hij schipper op was) de hoeker de Nijptang en 't galjoot de Wezel, uit het vaderland den 27sten November, beginnende die, nadat hij van daar reeds voorbij de Kaap de Goede Hoop op de Z. breedte van 38 graden en 18 minuten en op de lengte van 92 graden en 3 minuten gekomen was. Den 28sten dito was hij bij 't eiland St. Paulo op de breedte van 38 graden en 40 minuten en op de lengte van 95 graden 44 minuten, doch zag, daar het dijzig weder was , maar een vlakken hoek er van. Hij bevond dit aan de kanten, of van de W. tot de Z. zijde fichor, zonder eenig voet strand en zonder vuilen, die men behoort te mijden, zoodat men tot op een kanonschot na er vlak op aanzeilen mag , maar van de W. kant strekt een rif omtrent een kanonschot in zee , dat men kan zien branden. Hij vond in 't aan- zeüen zoo als 't eiland N. van hem was gelegen, 40 vadem vuile grond en hield het daarop 0. ten N. langs de wal, tot dat het eiland W. van hem was, en zich pas e^ rouskelschot ver van hem opdeed, waarna hij hier ten anker kwam. Hij vond hier veel zeerobben en nog een ander soort, bijna als zeerobben, doch die wel 18 voet bsg waren. Hij zag hier geen groente, dan eenig rietbosch en hier en daar tusschen de klippen eenige groente als pilerselie , doch zeer weinig , ook weinig gevogelte ; maar ving op de reede veel visch, als groote steenbrasem en in 4 uren tijds wel 436 groote visschen als kleine kabeljaauwen , met de hoek, en nevens dezelve veel kreeften. Brandhout was er niet , ook geen versch water , dan alleen op de hoogten hier en daar i« plassen, 't geen zeer moeijelijk af te brengen zou zijn geweest. Omtrent de regte «« is een brak binnenwater , waar de robben uit zee over eenige steenen , die dit bin- Deo water omtrent 20 treden ver van de zee afscheiden, inloopen. Anders ligt dit halve - Digitized by VjOOQIC 64 inaansgewijze in een besloten kom , zijnde omtrent een pistoolschot lang. In 'tzelve valt veel visch, als spanbaars van gedaante, die rood van verwe en zeer lekker is. Als men de W. kant van dit eiland maar mijdt , zal men bet overal zuiver vinden en men mag er zonder schroom op aanloopen. Het is mooi hoog land. Den 2den December vertrokken zijnde, zag hij den 3den 't eiland Amsterdam. Het ligt 13 of 13i mijl regt Z. en N. van St. Paulo, op de Z. breedte van 37 graden 48 minuten en op de lengte van 95 graden 44 minuten. Het is ongelijk, doch goed van grond hier. Hij ging hier aan den wal , doch vond het zoo digt van bosch , dat men in een dag geen 4 mijlen er op kon vorderen , daar men door de struiken kruipen en over de hoornen klimmen moest. Hij vond er almede menschen noch beesten; maar alleen eenige vogels muskens en zeerobben. Ook had een van 't volk (zoo hij meende) een viervoetig dier als een vvezeltje en een als een vos gezien, en daar was veel biesbosch door elkander gewassen. De grond is er doorgaans veengrond', die omtrent drie voeten dik ligt en dan krijgt men steen als uitgebrande puinsteen. Zij is ook zeer mul, waarom de boomen hier niet hoog wassen , kunnende geen genoegzame wortels in dezelve schieten. Hij ving op de reede hier ook visch en een soort van van vaderlandsche kabbeljaauw en ging den 5dcn dito tegen den avond naar 't Zuidland onder zeil. Hij vergoedde den 6den hier de kompassen op 20 graden N. westering, zijnde nu op 37 graden 25 minuten en op de lengte van 96 graden 45 minuten en zag hier steenkroos drijven, 'tgeen tot de 36 graden 9 minuten duurde. Den 12den dito zag hij op 35 graden een zeerobbe, die hem al huilende kwam nazwemmen. Den i3den verlag hij de kompassen weder op 36 graden 9 minuten, op de lengte 105 graden 11 minuten, vergoedende die van 16 graden 49 minuten N. westering. Den 20sten dito deed hij dit weder op 35 graden 22 minuten, vergoedende de kompassen van 10 graden N. westering en hier stonden dezelve niet stil. Den 25slen December zag hij 't Zuidland op de bevonden breedte van 31 graden 58 minuten en op de lengte van 130 graden 18 minuten. Den 28sten dito bevond hij bij 2 peilings hier de N.. W. miswijzing van 10 graden 44 minuten en van 10 graden 12 minuten; werpende daar ook 48 vadem vuile kraalgrond op 31 graden 83 minuten en op de lengte van 133 graden 44 minuten, die daarna op 25 vadem liep en beterde. Den 29sten dito kwam hij onder 't eiland Rottenest , 'tgeen op 31 graden 50 minuten breedte en op de lengte van 134 graden 25 minuten ligt, ten anker, ging er den 30sten aan land en vond er een stuk vurenhout, dat waar* schijnlijkst weleer in een scheepsdek gestoken , doch al lang daar aan strand gelegen had , daar de spijkers meest vergaan waren. Hier was ook brandhout in overvloed , daar hij zich derhalve wel van verzorgde. Den 5den Januarij 1697 ging hij met 88 gewapende mannen (matrozen , soldaten en officieren) hier aan de vaste wal van 't Zuid- land, waar zij ten 11 ure aankwamen. Zij gingen eerst 0. op, vernamen niets, dat tot voedsel dienen kon en alleen maar eenige groote en kleine wilde boomen , uit welke groote als een soort van lak of gom droop , waarvan zij een monster medegebragt heb- ben. Ook vonden zij hier geen ander gevogelte, dan veel kleine kakatoeha's en groene raven of parkieten met lange spitse staarten, die zeer schuw voor hen waren. Omtrent 2 uren na den middag kwamen zij bij een binnenwater, dat zeer zout was en vonden aan dit strandje veel klare voetstappen m 't zand , zoo van bejaarde lieden , als van kmderen , zagen geen menschen , maar hier en daar groote rook opgaan , daar zij ook naar toe trokken , zendende 3 man en 2 zwarten vooruit , om de menschen , zoo zij er waren, niet te verjagen; doch vernamen, bij die plaats gekomen, geen menschen. Zy bleven dien nacht daar kamperen en vonden hier eens een en daarna nog twee hutjes , die meest onder de voet lagen, zijnde in zich zelve nog slechter, als die der Hotten- totten van gebouw. Den 6den dito verdeelden zij zich en trokken in drie bijzondere troepen, de ecne Z., de andere N. en de derde 0. op, 1 mijl landwaarts in, doch Digitized by VjOOQIC 65 kwamen daarna bij dit binnenwater, om ieder zijne bevinding op te geven; weder bij een; doch hadden niets dan 1 of 2 vervalle hutjes, doch geen versch water, dat hen meest ontbrak, gezien; weshalve zij een kuil bij dit binnenwater groeven, waarm zij redelgk goed water vonden, waarmede zij zich in die groote hitte, die zij hier gevoel- lieo, behelpen moesten. Zij vernamen bij hunne wederkomst ook, dat dit binnenwater wel 1 voet was gevallen, een teeken dat het ergens in zee zijn uittogt of gemeenschap hebben moesL Zij vonden deze uitwatering ook kort er na wat bezuiden 'tzelve. Twee na hnnne schuiten voeren dit uitwaterend gat in en vonden daar eerst 2 en daarna nog meer zwarte zwanen , van welke zij er 4 naar Batavia medegenomen en 2 er levend gebfigt hebben, als ook veel visch, zonder tot nog toe eenig ongedierte klein of groot te vernemen, blijvende dien nacht nog aan de wal en gingen den 7den dito wéér OUT boord , zeilende denzelfden dag en de andere scheepjes ook op den i Oden dito uder naar de wal toe , waar zij wéér ten anker kwamen. Zij peilden ook 't eiland Rottenest Z. en een rivier Z. 0. ten 0. Van hen, welke de Vlaming na de middag met 3 schuiten , om te zien , of hij geen menschen daar ontdekken zoude , opvoer. Zij vin- gen hier spiering met den hoek , doch]vernamen anders niet , schoon zij dit binnenwater of die zoute rivier, wel 10 of 12 mijlen op geweest waren. Zij bevonden hier klaar op de Z. breedte van 31 graden 43 minuten te zijn, zij ontdekten bier ook een rif va 1 mijl, liggende een halve mijl van de wal; en zeilden den 13den dito van hier, zendende, terwijl zij met een Z. en Z. Z. W. wind N. ten W. langs de wal zeilden, de schuiten nu en dan eens na dezelve; doch kregen den i5den de wind 0. Z. 0. en 0. ten Z. , die dan eens wéér van het Z. 0. door 't N. naar 't W. liep. Ondertusschen kwamen de schuiten weder aan boord, met tijding van menschen, noch vee en zeer weinig geboomte, alsmede een steenen rif omtrent 't strand met veel klippen onder en boven 't water op 30 graden 17 minuten vernomen te hebben, gelijk al de schepen ook den 16den dito 's nachts veel vuren aan land gezien hadden. Den 17 den dito ging weder een schuit met gewapend volk aan land , die niets , dan eenige meeuwen van de boiten^eilandjes en klippen, aan boord bragten. Den 18den dito bevonden, bij een pei- ÏBg, de N. W. miswijzing hier 9 graden 21 minuten (op de Z. breedte van 30 graden 30 minuten) te zijn. Den 20sten dito zagen zij eenige eilandjes en aan de wal wat krenpeibosch. Den 23sten dito op 28 graden 8 minuten peilden zij een steilen hoogen boek vooruit , zonden de schuit hier weder naar land , die tijding bragt hier menschen gezien te hebben, doch konden, wegens de zware storting niet aan de wal komen, xieiide ondertusschen de menschen op de duinen voor hen , doch vrij ver van zich , heen loopen. Deze waren maar van een gewone lengte zwart en naakt van huid. Koit daarna de schuit echter aan land geraakt zijnde , zagen zij daar ook een zeer zout binnenwater eo den 27sten eenige hutjes, ook voetstappen van menschen en eenig gevogelte; maar badden niets dat voedsel geven kon , vernomen , dan een plaats daar (bij nood) redelijk drinkwater, hoewel al te ver om naar boord te brengen, was. Al 't geboomte, dat hen hier ook ontmoete, was maar krcupelbosch. Den 30sten dito zonden zij de schuiten oaar de wal, die daar 2 inhammen, waarvan 't zuidelijkste wel drie vierde mijl wijd is, ontdekten, die zij bevonden op 26 graden 16 minuten te liggen. Den 2den Fe- bmarij ontdekten zij aan de wal 2 rivieren, van welke de eene van 't zuiden, en de Mdere 0. aan zeer diep inliep. Ook waren zij eenen inham wel 8^ mijl op geweest en hadden bevonden, dat die inham in 't N. N. W. weer in zee stortte. Den 3den dito weer aan iand geweest zijnde, bragten zij niet alleen dit laatste berigt; maar voegden er nog bij, dat de oppersttfhrman van de Geelvink een platgeklopte tinnen schotel op de aarde had vinden liggen , die met twee spijkers aan een paallje vastgespijkerd geweest €0 waarvan de eene meest vergaan en de ander nog kenbaar was, op welken schotel z| dit gesneden vonden. HL 5 Digitized by VjOOQIC 66 Anno 1616 den 25stea October hier aangekeoieR het sdiip de Eendragi van Am- sterdam den opperkoopman Gillis Miebais van Luik, schipper Dirk Hartog van Amsterdam , den 27sten dito 't zeil gegaan na Bantam; en was het onderste (zoo men niet anders zien kon) met een mes aldus gesneden. De onderkoopman Jan Stins , de opperstuurman Pieter Dookus \an Bill, Ao 1616. Deze regie reede van Dirk Hartogs baai (waar die schotel Oj^erigt geweest was) lag op 25 graden 24 minuten, daar zy nu ook de N. W. miswijziog bij een klare peiling bevonden 8 graden 34 minuten te zijn. Den &dcn Februarij voeren zij naar de wal , hebbende zich voor 8 dagen van kost en drank voorzien , te weten de komman* deur Vlaming met zijn schuit en de bevelhebber van de Hoeker de Nijptang met de zijnen en vonden hier een eiland. Zij kwamen ook in een rivier, die zij wel 3 of 4 mijlen opvoeren; vol steenplalen en droogten en zagen verder veel Immenwateren aU van verdronken land, maar geen menschen, noch iets dat voedsel geven kon ; ook was de grond waar zij ook groeven , zeer ziltig. Zij kwamen tegen den avond nog in eea andere rivier , die zy opvoeren , daar zij wel drie vierde myl 't land inliep en daar een ronde kom waarbij zij eindigde, maakte; doch alles was maar zout water en men zag menschen noch beesten, maar wel eenige schuwe duikers; ook kregen zij kort daarna zwaren donder, weerlicht en een harde regenbui, die wel 2 uren duurde, zoodat z% den nacht vrij slecht doorbragten. Ook zagen zij hier loof noch gras. Den lOdea zeilden zij deze rivier weer af en ontdekten by eenige groote plassen van binnenwateren weer eenige voetstappen van volwassen menschen en van kinderen die van een gewone lengte waren, en bevonden verder dezen hoek, welken zij hier ontmoetten, zeer rood zand te zijn. Den 12den dito bevonden zij de N. W. miswijzing 7 graden 21 minuten en zagen den 13 den een hoek, die heel steil, doch niet zeer hoog was, alwaar ook drie kUppen N. N. 0. van de wal strekten, die met reven aan een gehecht waren » en de wal Ucp hier Z. ten 0. en N. ten W. zijnde nu op 24 graden 42 minuten. Den 16den dito kwameu zij onder de 0. wal en peilden den Z. hoek (die zij omliepen) Z. W van hen, en zagen dat dit een eiland was, zijnde nu op de Z. breedte van 24 graden 54 minuten. Den 17 den dito vergoeden zij op 23 graden 59 minutea de kompassen van 5 graden N. W. en zagen 2 mijlen bezuiden deze breedte een inbogt met een schorre Z. hoek en benoorden die breedte was 't laag land met voet- strand; waar de avondpeiling van 7 graden 3 minuten N. W. miswijzing was. Dea 19den dito ontdekten zij eenige reven drie vierde mijl van de wal en een hoek, vaa welke een rif een halve mijl ver in zee N. N. W. aanstrekle, en benoorden dezelve was een inbogt , waar de Geelvink ten anker kwam en wat verder zagen de 2 andere scheepjes, voorlzeilende beneden dezen hoek een opening, als een rivier en die wel 3 mijlen vooraan in den mond wijd was. Zij zeilden er wel ui, doch vonden nergens ankergrond en kregen legen den avond weeriicht en in de wind. Deze inbogt wordi Willems-rivier genaamd , in welke al de schepen naderhand nog ten anker kwamen. Zij ligt op 21 graden 28 minuten. Op dezen dag besloot men ook den 21 sten dito naar Batavia te zeilen, daar zij nu alles, dat hen belast was, uitgevoerd hadden; waarop zij dan ook op dien dag de ankers ligtten en derwaarts voortgezeild zijn. Den 27sten dito raakte de Geelvink van hen af en bevonden den 2den Maart 4 graden 23 minuten N. W. miswijzing en bij een avondpeiling, maar 3 graden 33 minuten N. W. miswijzing; die zij den 5den dito bevonden op 5 graden 17 minuten te zijn* Denzelfden dag zagen zij 't eiland Moni op 9 graden 50 minuten en den 6den dito was de N. W. miswijzing 4 graden 40 minuten, den 9Ben dito 4 graden 29 mi- nuten, den lOden 3 graden 14 minuten, doch den ilden op 3 graden 41 minuten en kwamen, ziende nog dien dag het land van Java kort er na behouden op Batavia^ Zij hebben hier en daar aan land eenige erwten, gerst en moetaardzaad in goeden Digitized by VjOOQIC 67 grond gezaaid en op zekeren dag ook 1 wezeltje en 3 graau^ive hazen, en eeuge bosrotten , als ook eenige piiandoks (doch langer van pooten , dan de gewone en zwarl zgnde) op dit land gevangen. De laatste togt (mijns wetens) na *t Z. land ged^n, is op den raad van een zwitser, P. Purry geschied, nadat hij aan den heer opperland- voogd van Swol , en 't jaar daarna hier aan de heeren bewindhebberen der oostindiseh» maatschappij, te vergeefs zijnen dienst aangeboden had Uij was van oordeel, dat mea geen heerlijker land , om er een volkplanting met veel voordeel te maken , voor de E. naatsehappg ergens in Indien , dan op 't Zuidland , ter plaats waar 't land van P. Nujts Ugt, dat zich op 32 graden vertoont vinden kon, ett dat onze maatschappij zich daar om verscheiden redenen, die hij in een hoekje geeft, behoorde neder te zetten. De heer van Swol wees hem in 't laatst van zijn leven met deze stelling, dat de K maatschappij /eeds land te veel had , af en de heeren bewindhebberen hier zeiden tegen hem, nadat hij te Amsterdam verschenen was, dat zijnen voorslag hen niet behaagde. Daarna heeft hij zich naar de heeren bewindhebberen der Westindische maatschappf begeven en die hebben goedgevonden in 1721 drie schepen, Thienhoven en den Arend genaamd en een Hoeker, met de heer en mr. Jakob Roggeveen, gewezen raad van jQSÜtie op Batavia (die in 1714 naar Holland vertrok) als hoofd dezer onderneming derwaarts te zenden, welke een geheel andere togt is, om de Z. wel tot 66 graden ondernomen. De hoeker is op die togt gebleven en zijn die 2 schepen in een zeer ellendige staat (zoo mij geschreven is) den lOden September 1722 vour Japara ten anker gekomen, daarna op de reede van Batavia gebragt, en daar verder, 't zij bij aanhaling of op eene andere wijze gebleven, gelijk ook dé heer Roggeveen en veel anderen van deze 2 schepen, in 1723 roet onze oostindische vloot hier weder aange- land zijn; doch naderhand heb ik vernomen en ook eenigzins gezien, dat deze togt door Zijn E. en te gelijk door schipper Jan Koster, wonende te Delfshaven, niet (gelijk ik in 't eerst meende) naar 't Zuidland, maar alleen ondernomen is, om na zekere eilanden, de gond eilanden genaamd, en op 56 graden Z. breedte gelegen, te zeilen en die op te zoeken, maar die zij (schoon zij nog wel 10 graden verder dan hun bestek of last was , gezeild hebben) niet hebben kannen vinden. Ik meen dat de vader van den heer Roggeveen mede eens daar op uit hoewel hij even ongelukkig geweest is van die niet te vinden. Of dit nu dezelfde goud en zilver eilanden zijn, die (zoo men wil) beoosten Japan liggen, en waar naar toe Hun Edelheden in 1643 schipper Henrik Schaap en den onderkoopman Willem Bfjleveld, met het jagt Breskens en CastrikoQi gezooden hebben en die te Nambo met hun twaalven gevangen raakten weet ik niet; hoewel 't mij zeer waarschijnlijk voorkomt. Ook heeft de heer generaal Brouwer zijnen vervanger den heer van Diemen, bij een brief, die Zijn Edelheid van de Kaap aan Zijn Ed. schreef, al geraden-, om een togt naar deze goud eilanden of wel naar 't goud en zilver eiland (zoo hij 't in zijn brief noemde) te laten doen, en was zijn raad dat men dien togt den Isten Mei niet nit Japan , maar van Batavia beginnen en dan verder benoorden Borneo , Celebes , de Molnkkos, de kust van Moro of benoorden Gammacanorre, en zoo verder bovenwinds in de Z. zee loopen, en dan om de N. streken, bijna zoo gelijk de Aquapulco's- viarders doen, om beoosten Japan de N. westen winden te zoeken, maar hoe ver doch ooit de Hollanders bij hunne vaarten in 't oosten geweest zijn, nooit is een van beo zoo verre daar, als de voornoemde schipper Koster bij dezen togt gezeild. En daar alles, die derwaarts te voren gevaren hebben, wegens zware stormen en onweder, hanne reizen staakten en wederkeeren moesten, verklaren deze vrienden overal't schoonste ^Mder van de wereld gehad te hebben, zoodat zij een beter saisoen, dan de andere moeten hebben waargenomen. Na hebben wij hier nog bij te voegen, dat zich omtrent 34 mylen beoosten Ra- Digitized by VjOOQIC 68 rakit of den 0. hoek van Ceram, een groot stuk lands 0. en W. strekkende, Poelo groot Co genaamd, opdoet, ten W. van 't welke een eilandje ligt en ten 0. van welk eilandje 1 of 2 mijlen zich nog 3 kleiner in een driesprong, digt bij de wal, pas bezuiden dezelve, bij een groole baai van 5 of 6 mijlen in 't rond en aan des- zelfs W. hoek opdoen; gelijk men aan deszelfs 0. hoek nog een groeier eilandje liggen ziet. Twee mijlen oostelijker ziet men nog 2zeer kleine en binnen de 5 mijlen 0. op digt langs de wal er nog 7 liggen, van welke eerst een grooter, dan weer 1 kleiner, daarna weer 2 grooter eilandjes 1 mijl vaneen en dan nog 3 zeer kleine gntmoet, die voor een baailje meest Z. en N. 1 mijl vaneen ge- strekt liggen. Ten Z. 0. van den 0. hoek van dit Poelo groot Co ligt een eiland, het Wezels eiland (een ander dan waarvan wij te voren spraken) genaamd , dat omtrent 5 mijlen lang en meest 2 of 21 mijl breed, hoewel het in 't Z. 0. nog wel zoo breed is en met een hoek na 't N. 0. uitloopt. In 't N. N. 0. van 'tzelve liggen 3 eilandjes digt bijeen met een rifje aan de Z. kant en in 't W. Z. W. is nog 1 eilandje digt bij de wal en 1 mijl van deszelfs Z. hoek ligt het vogel-eiland » dat meest N. ten W. en Z. ten 0. gestrekt ligt en pas 1 mijl in 't rond is , heb- bende aan de Z. kant een rif, dat zich wel 1 mijl ver in zee strekt. Vijfde Hoofdstuk. Bandasche zaken. Banda bij de Portagezeu eerst bekend in 1511. Komst der Nederlan- ders in 1599 hier. De eerste van hen hier met er woon gebleven. Piet er Willemsz. Verhoeven in 1609 hier. En de Engelschen reeds mede hier. De Bandanezen staan Verhoeven 't leggen van een kasted op Neira toe. doch vermoorden hem met vele der zijnen. Verdere moord Aan de onzen geoleegd. Labetakka veroverd. De heer de Bitter, eerste landvoogd hier. Die voor Celamme geklopt virordt. Vrede tnsschen de Bandanezen en ons. Dood des Landvoogds. Hendrik van Bergel tweede Landvoogd. De vrede trouw'loos door de Bandanezen gebroken. De heer Reijnst 1615 in Banda om hen te straffen. Poelo Ay door ons onder van der Dussen yeroverd. Doch schan- delijk verloren. Poelo Ay door deu bevelhebber Lam in 1616 hernomen en de Banda- nezen tot een nieuw Verbond gedwongen. Dat zij weder breken. Lonlhoir in 1521 door de heer Coen veroverd, en alles verder aan ons overgegeven. Nieuvre moord door de Bandanezen gepleegd. Nadat wij vroeger de eilanden van Banda en 't verdere daaromtrent merkwaardig , beschreven hebben , zal het nu niet ongevoegelijk zijn , dat wij begmnen na te speuren ; wanneer het aan de Europeérs begon bekend te worden en wie het eerst ondekt heeft , ook wanneer en op wat wijze de Nederlanders het veroverd hebben. Bij de ouden vind ik daar niets van en schoon zij eenige kennis van de nootenmuskaat of van de foelie gehad hebben , wisten zij echter niets van 't land waar zij viel. Onder den molukschen koning Marhoem zijn in 1465 wel verscheiden Bandanezen in Ternate geweest, gelijk die eilanden ook wel van eenige oostersche volken bevaren werden ; doch van de heden- daagsche Europeérs komen ons als de oudste volken , die de bandasche eilanden gekend hebben , de Portugezen voor. In die tijden werden de Bandanezen nog door koningen bestuurd, om 'twelke te bewijzen, wij maar de 24 Alkisa of historie van den hitoeëschen schrijver Uidjali hebben na te lezen , die daarin zegt , dat de koning van Rosingein met een vloot der Bandanezen mede naar Hiloe kwam. In 1506 zie ik, dat de ridder Ludo- wyk di Barthema , een Italiaan van Bononién , hier geweest is , die echter zoo belagchclijk van Banda schrijft, dat men zou moeten oordeelen, dat hij deze eilanden nooit gezien had. Digitized by VjOOQIC 69 Nadat Alfonsus Albukerk in 1511 Malacca ingenomen had, zond de groote man Antoni Abreos in December met drie schepen naar de Oost, om de Moluccos te gaan ontdekken Gelijk na bij dezen togt door hem verscheiden plaatsen aangedaan werden, zoo gierde hij in den beginne van 1512 ook de eilanden van Banda allereerst aan, de roem heb- bende van die 't eerst ontdekt te hebben , daar er (mijns wetens) voor hem nooit eenig Earopeër, dan de voornoemde di Barthema geweest is. Hij maakte te dier tijd een ver- bond met de Bandanezen, rigtte op 't strand (waarschijnlijk van Corohir, waar zij hnn verblijf hadden) een steenen zuil op, met de wapenen van koning Emanuêl en de tijd van zijn komst aldaar, daarop uitgehouwen, nam een lading nootenmuskaten in en zeilde, belet door zware stormen om de Moluccos in dat jaar te kunnen bezeilen, weer naar Malacca, bij zich hebbende Fran^ois Serraan, die, die van hem afgedwaald zijnde, onder- tusschen gelegenheid kreeg om zeer toevallig Amboina te ontdekken. Na dezen eersten ontdekker van Banda blijkt mg nergens , dat de Portugezen hier in ettelijke jaren weer kwamen. De naasten aan hem waren Garsias Henrik en Antoni Brit, welke laatste als eerste landvoogd naar de Moluccos gaande en in 't einde van Februarij 1522 hier aan- gierende, dezen Garsias Henrik, die pas voor hem van Gresik, op 't eiland Java , ver- trokken was, al ten anker liggen vond. In dezen tijd, toen de Moluccos en Amboina twee schoone landvoogdijen, eerst door de Portugezen ontdekt waren, lag hen ook zeer veel aan Banda , als een land , waar zij sedert zeer veel plagten aan te gieren , gelegen ; tgeen Brit ook bewoog, om hier voor zijn vertrek mede een zuil op te rigten, dat echter zoo gemakkelijk , als met die eerste (die mij toeschijnt door de Bandanezen omver gehaald en er toen niet meer geweest te zijn) geenszins toeging : want de Bandanezen , zich hier tegen met hevige woorden en daarna met dadelijkheden aankantende, wilden dit in 't eerst gansch niet toestaan; maar naderhand overreed zijnde, dat er die met een heel ander oogmerk , als zij zich verbeeld hadden , gezet werd , hebben zij het ein- delijk teegelaten. Hij vertrok m Mei van daar met een vloot van 7 schepen naar Ter- nate en in dat jaar verschenen ook eenige Bandanezen daar om nagelen in te koopen. Na dezen tijd schijnen de Portugezen zich in Banda als kooplieden , die daar een vaste verblijfplaats hadden, opgehouden te hebben, te meer, dewijl ik zie , dat Martyn Alfonso de Melo in 1524 van daar twee jonken naar Ternate zond, om Antoni Brit met Al- roansor, koning van Tidore, in oorlog zijnde, te ondersteunen. Ook gierde in 1525 Garsias Henrik. vervanger van Antoni Brit in de Moluccos, hier aan, die Martyn Al- fonso de Melo, van Brit naar Malakka gezonden, doch hier aangeloopen, met de Ban- danezen in oorlog vond ; weshalve hij zich bij hem voegende , hen lot zijn ongeluk aan- tastte, daar hij wakker klop kreeg en zelfs gekwetst werd. Hij bleef daar, tegen zijn dapk , wegens zijne kwetsuur nog eenigen tijd en kon niet voor de maand Mei naar Temale vertrekken. In 1526 zie ik, dat Garsias Henrik, de tweede landvoogd der Mo- luccos, Martyn Correa om ontzet naar Banda zond, waar hij, na veel storm gekomen, Antoni Brit nog vond en Manuèl Faucon , zeker hoofdman , daar met eenige waren van Malakka ten anker komen zag. In 't laatst van 1528 kwam Gonsalvo D'Azevedo, een vermaard Portugeesch hoofdman, hier van Malakka over Java ook aan, om den land- voogd der Moluccos Meneses te helpen. Hij vond hier nog GarsiasHenrik , den vorigen landvoogd , en kort daarna kwam hier uit Ternate Vincent de Fonseca , met al de stuk- ken en bewijzen ten laste van Garsias Henrik , wiens vaartuig daarom door Gonsalvo D*Azevedo genomen werd. In 1529 zond de landvoogd Meneses eenen Georgio de Gastro naar Banda om volk en andere behoeften; doch te vergeefs. Daar zijn er, die meenen, dat Banda onder den portugeschen landvoogd der Moluccos al sedert 1525 en zoo ver- volgens gestaan zon hebben ; doch dat is mij al zoo weinig gebleken , als dat , volgens 't voorgeven van sommige , de koningen der Moluccos ook over deze eilanden geheerscht xooden hebben. Beide deze zaken z\pi zonder eenige de minste grond verdicht en hoe- Digitized by VjOOQIC 70 wel de Jezait Jariciw lib. I. cap. IS. iets er van rept, alsof Banda weieer onder de Moluccos gestaan zou hebben, gaat dit bij mij in 't minst niet door. De Portugezen hebbra hier nu en dan alleen gehandeld en wel eens fortres, maar voor zoo ver ik ¥^t, geen oppermagt gehad, ook plagten zij hier wei om te ververschen en water te halen , aan te gieren , en omtrent Gombir en Orontatte (bij Osorius Daloutan genaamd) gewoonlijk ten anker te komen. Een blijk hiervan is nog lang daarna geweest een over- Uijrsel van een portugcsche kraak, hieromtrent gevonden, buiten hetwelke men boven klein Walingen een ouden gedenksteen ontdekt heeft, dien de heer Bicswanger, toen hij sedert 1700 bezitter van dat perk was, wat nader aan strand heeft laten brengen en daarna doen zuiveren van de aarde en vuiligheid , waarmede die bedekt was. Men vond er wel letters op , doch die onleesbaar en niet wel te onderscheiden waren , hoewel men dit voor een gedenksteen der Portugezen gehouden heeft. Ik heb echter iemand gesproken , die mij naderhand zeide , daarop uitgedrukt gezien te hebben , dat zeker Portugeesch overste van een vloot daar begraven geweest was. Het is ook zoo ver van daar, dat de Portugezen meesters van deze eilanden geweest zouden zijn, dat zij zelf niet eens (volgens een brief der Heeren XVII van den 23slen October 1623) wisten, hoeveel dezelve in getal geweest zijn, gelijk uit de aangehaalde plaats van Jarricus, een van hunne beste schrijvers over de indische zaken, te zien is, daar hij zegt, dat er 5 waren; 'tgeen met onze vorige beschrijving vergeleken zijnde, bevonden zal wor- den een groote misslag te zijn. Hoe lang zij hier naderhand zich nog ophielden, blijkt mij niet; doch 't is zeker, dat de Bandarezen hen op zekeren tijd, om zich over hunne geweldenarijen te wreken, eens schielijk overvallen en allen dood geslagen hebben, zonder dat zij , dan lang na die tijd , hier weer ander volk hebben durven zenden ; hoewel er daarna en zelfs in onze tijd , wéér eenige zijn gekomen. Dit berigt van de zaken der Portugezen in Banda geeft ons zoo veel licht niet van deze landen , als wij wel uit de bedrijven der Nederlanders aldaar bekomen zullen. Nadat de wakkere zeeheld Jacob Cornelisz van Nek met 8 schepen, waarmede hij in 1598 uitvoer, in November eerst met 3 schepen voor Bantam en in de volgende maand ook de 5 andere daar ter reede gekomen waren, vertrok hij met 4 schepen den Uden Januarij 1599 wéér naar het vaderland, latende zijnen onderzeevoogd Wjbrand van Warwyk met de 4 andere, om de reis naar de Moluccos te ondernemen , dat hij den 8sten Januarij , als zeevoogd over de schepen Amsterdam , Zeeland , Gelderland en Utrecht , nevens zijnen onderzee- voogd Jacob van Heemskerk ook uitvoerde. Hij kwam met dezelve den 3den Maart 1599 in Amboina, van waar den Uden van die maand *s namiddags de schepen Zeeland en Gelderland , naar Banda onder Jacob van Heemskerk gezeild zijn. Zij kregen deze eilanden den 14den omtrent den avond in 't gezigt, kwamen 's nachts bij Poelo Soewanggi, bij hen Poelo Seilhan, dat is, 't Duivels-eiland genaamd. De loots, die zij bij zich hadden , had hen berigt gegeven , dat niemand hierop durfde komen , omdat , naar hun voorgeven, de duivel hier woonde, waarom zij, hieromtrent komende, maar hun best doen , om er voorbij te geraken. Te dien einde nam ook die loots een bootshaak , en ging voor in 't schip op de bak staan, halende dat eiland roet de haak in schijn als naar hem toe, om er dus te eer (zoo hij zich inbeelde) voorbij te zijn. Als hij moede was, lag hij dit wel neder, doch niemand mogt daaraan raken, voordat zij vooitij waren. Indien het wat stil werd, fluitte en schuifelde dit mannetje met zijnen mond, om de duivel van daar te lokken en hem er als uit te fluiten. Den 15den zagen zij de eilanden Rhun en Ay en kwamen 's avonds op de ordi- naire reede van Banda» tusschen Neira en het Hoog Land, ten anker, waar zij ten eerste verscheiden praauwtjes met monsters van nooten, foelie en nagelen aan boord kregen. Den 16den dito kwam er een Sjahbandar (of tollenaar) aan boord, om met den onderzeevoogd over tol- en ankergeld te spreken, 't welk ter waarde van 4 bharen Digitized by VjOOQIC 71 foefie bedongen zijnde, zoo is de Nederlanders hier niet alleen de handel, maar ook een bais, om hunne goederen te bergen, door de Bandanezen toegestaan, waarna zij den 23sten dito hun eerste koopmanschap- in 't stadje Ortattan of Orontatta aan land gebragt hebben. Den 25sten dito voer Heemskerk naar Neira, waar hij ook een huis hnurde, om de koopmanschappen in te bergen, aangezien daar meer trek en vertier do* gemoederen, dan wel op Ortattan was, omdat daar veel javaansche koopHeden, die groeten handel dreven , woonden. De verdere dagen van deze -maand werden bij de onzen met koopen en verkoopen en 't inladen van nooten en foelie besteed; maar den 5den April namen die van Neira hen hun gewigt af, omdat zij, volgens 'slands ge- woonte, 't ordinair geschenk aan de orangkaja's nog niet gegeven en dus buiten hun verlof daar gehandeld hadden. Derhalve zonden de onzen den commies van 't schip Zee- land naar hen toe, om dit af te maken, 'tgeen roet een vereering van 60 ponden foelie gedaan werd. Zij waren deze geheele maand en een gedeelte van de volgende bezig met faonne waren, bestaande meest in kustkleederen , rijst porcclijnen, fluwelen, damasten, armozijnen, roode kikens, ènz. tegen nooten, foelie en nagelen te verruilen, betalende voor een bahara foeli, wegende iOO kati Banda of 5{ hollandsche ponden ieder, 60, TOOT een bahara nooten 6 en voor een bahara nagelen 45 rijksdaalders tot 48 stuivers ieder. Die van Neira waren te dier tijd met die van het stadje Labetakka , op ditzelfde eihnd aan den noordkant gelegen , in oorlog , een geschil sedert eenige jaren ontstaan , omdat die van Labetakka weleer verscheiden boomen in het gebied van die van Neira omvCT gehakt hadden. Den 5den Junij kwamen die van Labetakka met 4 coracora's op de reede voor Neira, waar zij tegen hen een schermutseling begonnen en eenige gedood en gekwetst hebben. Dit bleef niet lang ongewroken , daar die van Neira , Poelo Aj en Lonthoir, den i7den dito naar Wayer, een van de bondgenooten der Labe- takkers, met vijf coracora's juist op een tijd, dat die van Wayer te Labetakka waren en 's nachts blijven moesten, gevaren zijn, waardoor die van Neira gelegenheid hadden otB de meesten, die in het stadje nog gebleven waren, deerlijk te vermoorden en aldus met veel koppen, aan een touw zamen geregen, in zegepraal naar huis te keeren. Nadat zij hunnen moed dus aan een menigte Wayerezen gekoeld hadden, rigtten zij Bog een ander proefstuk van wreedheid aan tegen een weerloos vrouwmensch, door hen als een krijgsgevangene mede gebragt , kappende dezelve zeer onmenschelijk midden door en pronkende ettelijke dagen aaneen wel trots met hunne bebloede sabels, om te iooBen hoe dapper zij zich in den strijd tegen hunne vijanden gedragen hadden. Nadat zg lang genoeg met deze afgekapte hoofden gepronkt hndden, werden die eindelijk aan een stok geregen, voor 't huis des Sjahbandars gebragt en op een groote steen, staande onder een groeten boom , niet zonder veel bijgeloof omtrent die steen ten toon gesteld en, na een uur daar te pronk gestaan te hebben, weer afgenomen, in een vritten katoenen doek gewonden, in een schotel gelegd, ter aarde besteld en over de- zelve, volgens hunne wijze, veel wierook gebrand. Nadat de onderzeevoogd Heemskerk roet de orangkaja's van Banda het noodige daar verrigt en den 2den Julij alles met ben besproken had, heeft hij van dezelve in vriendschap afscheid genomen en 20 van zign volk, met eenige koopmanschappen en geld, bij de Bandanezen gelaten, om on- dertnsschen daar foelie en nooten, tegen dat er weer schepen uit Holland komen naden, op te koopen. Deze heeft bij aan dezelve niet alleen zeer ernstig aanbevolen, maar aan deze orangkaja's ook eenige fraaijigheden vereerd, opdat zij hen te beter nogti» behandelen, gelijk zij beloofden te doen, waarop hij met zijn 2 schepen den Mexk Jnlij van daar zeilde en in 't vaderland in April 1600 aangeland is. Na dezen tyd zijn herwaarts door den zeevoogd Cornelis Matelief verscheiden enkele schepen, als Delft, in Haart 1607 met den opperkoopman Paulus van Solt, de Vereenigde Provin- ciën, Erasmns, Ceyton, Terveer en meer anderen in 't zelfde jaar gezonden, maar Digitized by VjOOQIC 72 geheel andere voorvallen hebben de onzen hier twee jaren daarna gehad. De zeevoogd Pieter Willemsz. Verhoeven den 22sten December 1607 meteen vloot van 13 schepen nitgezeild en den 15den Februari] 1609 na 't verrigten van verscheiden zaken op de Malabaarsche kust, te Djohor, Atjien enz. vror Bantam met de schepen Hollandia, Middelburg, de Geünieerde Provinciën Delft, Rotterdam, Amsterdam, Hoorn, Zeelandia, 't jagt de Paauw en een veroverde prijs verschenen zijnde, is hij met een gedeelte van deze vloot (tcrwyl de onderzeevoogd Francois Wittert, met de schepen Middelburg Amsterdam, de Paauw en de Hoope, naar de Molukkos gaan zonde), don 25sten dito van daar naar Banda gezeild, en den 8slen April met 6 schepen, te weten, Hollandia, de Geünieerde Provinciën, Delft, Zeelandia, Rotterdam, Hoorn, voor Neira ten anker gekomen, vindende daar ook 3 schepen van den zeevoogd van Gaarden, te weten, Banda, Patlana en 't jagt de Eendragt, nevens een schip der Engelschen, Hector genaamd (die er toen al begonnen te komen) op de reede, welk laatst schip den onzen in 't koopen van specerijen veel nadeel deed , daar zij voor een bhaar nooten te voren voor 9 rijksdaalders ingekocht, nu 12 rijksdaalders geven moesten , weshalve Verhoeven goedvond , tegen dezen engelschman zoodanig te kladden , dat hij het on- mogelijk tegen hem gaande te houden. Deze engelschman had hier en daar, op de eilanden van Ay , Khun enz. eenige van zijn volk gelegd , maar werd door deze klad- handel door onzen zeevoogd genoodzaakt dezelve alom te ligten, verzoekende wijders zyne hulp tegen de Bandanezen zoo zij iets tegen hem of tegen de zijnen beginnen wilden. De Bandanezen buiten gewoonte zoo veel schepen der Nederlanders op hunne rcede ziende, konden ten eerste wel begrijpen, dat dit niet buiten eenigen toeleg geschied) en toen zij bij elkander hierover beraadslaagden, waren die van Lonthoir van advys , dat dit geschiedde of om een nieuw fort op Neira te leggen of om zekere moord voor dezen aan eenige Hollanders zoo men voorgaf) door de Castillianen ge- pleegd, te wreken, aan welke hoewel zij geen deel hadden, zoo scheen 't echter dat zij deze of gene zijde, 't zij van de Spanjaarden ,* 't zij van de Nederlanders zouden dienen te kiezen , zoodat daar te dier tijd ook nog Gastillianen schijnen geweest te zijn. Dit gaf schoon de Bandanezen tot die tijd toe altijd in een zeer goed verstand met de Nederlanders en , volgens hunne eigene bekentenis , in alle vriendschap geleefd hadden, onder hen geen kleine opschudding, zoodat alle nacht meer dan 2,000 Bandanezen rondom de logie der Nederlanders waakten, behal- ven dat hun heilloos voornemen, hen reeds zoo ver gebragt bad, om vrouwen, kinderen en goederen vooraf naar 't gebergte te zenden, om daarmede, als hunnen aan- slag tegen de Nederlanders eens uitbarsten zou, niet belemmerd te zijn. Terwijl dan Verhoeven hier lag, kwam den lOden April 't schip de Groote Zon en den 14den ook 't jagt den Arent en de Valk met den koopman Jacob de Bitter, van de kust Choro- mandel, hier op de reede. Ondertusschen maakten die van Neira zich op de zuid-west- hoek van 't eiland , tegenover de Goenong Api , daar weleer het portugeesch kasteel was, sterk en zonden den Uden gezanten aan den zeevoogd, met verontschuldiging van dat zij zich met den anderen nog niet beraadslaagd hadden, vermits hunne bond- genooten, die zij tegen aanstaande Woensdag verwachtten, nog niet gekomen waren, hoewel zij dit om geen andere reden voorwend^len dan om tijd te winnen en zich ondertusschen nog sterker te maken , hoewel hunne vestingtjes en pagers van weinig belang waren. Zij wisten ook te zeggen, dat zeker Datoe, bij hen als een heilige ge- ëerd , hen voorzegd had , dat in de latere tijden een wit volk met veel schepen bij hen komen en hun eiland en de verdere landen daar omtrekt vermeesteren zon, welke tijd zij vreesden nu gekomen en dus die voorzegging bij hun komst vervuld te zijn, waartegen zij echter zoo veel mogelijk waken wilden. Den 19den dito voer de zeevoogd Verhoeven met zijnen broeden raad en 250 soldaten en matrozen naar Digitized by VjOOQIC 73 LoDthoir, waar hij iran al de orangkaja*s der eilanden van Banda verwacht werd, om over het maken van een kasteel op Neira te spreken. Nadat hij aan land ge- treden was, stelde hij eerst zijn volk in orde en werd door de orangkaja's zeer wel (zoo het uiterlijk geleek) ontvangen. Men ging daarop, volgens 'slands wijze, in een ronden kring zitten en daarna vertoonde de zeevoogd den lastbrief, hem van Zijn Hoogheid, den heer prins van Oranje en de heeren bewindhebberen tot het leggen van en kasteel ep Neira, medegegeven. Hij lag in een groote zilveren schaal en was in 't PortQgeesch gesdireven , *tgeen hen in 't Maleisch vertaald werd ; maar dit voorstel scheen hen zeer onaangenaam te zijn; weshalve zij drie dagen uitstel verzochten, om zich nader te bedenken en met elkander daarover te raadplegen , om den zeevoogd vast antwoord te kunnen geven. Verhoeven dit niet wel kunnende weigeren, stond ben dit toe en vertrok met de zijnen wéér naar boord. Den 22sten dito 's nachts kwamen de oraogkaja's aan 't schip van onzen zeevoogd , verzoekende nog drie andere dagen uit- stel, om beraad te nemen, 't geen hen afgeslagen werd, waarop wij na eenige ge- schillen het eens geworden zijn, om daar een fort te leggen, daar zg toch wel zagen dat men hen anders daartoe gedwongen zou hebhen, aangezien het schip de Zon al- reeds om den hoek van Neira digt onder land was gaan liggen , waarbij zich de twee jagteo, bij de minste onwilligheid der Bandanezen, gevoegd zouden hebben. De zee- voogd het das ver op een gemakkelijke wijze gebragt hebbende, is den 24sten dito met zijnen breeden raad naar Neira gevaren, om daar een bekwame plaats tot het leggen van een nieuwe vesting af te zien; 'twelk verrigt zijnde, is hij met dien raad nevens 700 gewapende mannen, den 25sten weer naar land gevaren, om dit werk te beginnen. Hij vond bij zijn komst het stadje veriaten en de inwoners geheel naar ^ andere kant van dit eiland gevlugt, dat hem zeer wel kwam, om verblijfplaatsen voor zijn krijgsvolk van de ledige huizen te maken ; ook gaf hij last dat ieder in zijn kwartier had te blijven en zich niet te verstouten eenige strooperijen aan te riglen, of deo inlander eenig nadeel in zijne bosschen of vruchten te doen. Men ging dan aan den arbeid met het omkappen der boomen, die hen in den weg stonden; doch als meo dit na tot den 3den Mei gedaan had, bevond men den arbeid en kosten grooter dan men gedacht had en vooral den grond zoo bekwaam niet, als behoorde, weshalve de zeevoogd met zijnen raad goed vond hier van af te stappen en liever het oude kasteel voorheen door de Portugezen daar gelegd , wéér op te maken en te verbeteren , omdat daar reeds een goede hechte muur roudom, de grond zeer goed en verder niet teel aan te doen was , dan twee land- en twee zeepunteu of bolwerken er bij te maken; gelijk zij in korte tijd gedaan en dus dit kasteel ten naaste bij zoo volkomen , als men 'tin 't 2de deel van 't begin en voortgang der E. maatschappij, fol 51 in Verhoevens reize afgebeeld zien kan , m staat gebragt en Nassau genoemd hebben , waarbij in later tgden tot meer versterking, pas buiten de weg, een waterpas aan de zeekant gelegd is. Den iSden dito vertiok het schip Pattana met eenige nooten, in gezelschap van 't jagt de Valk , naar Amboina en den 1 7den zond men volgens resolutte van twee leden ait den raad, om met de Bandanezen in der minne, zoo wegens den handel, als we- gens het 4ierbouwen van een nieuwe logie te spreken , daar zij zich , volgens het schrij- ven van Jacob de Bitter, dapper tegen stelden. Den 22st6n dito hebben die van Neira nevens de andere Bandanezen, eenige uil de hunnen tot den zeevoogd gezonden, ver- zoekende tijd en plaats om een nadere verbindlenis wegens de prijs der specerijen met dkander te maken, vermits zij genegen waren die alleen aan de Nederlanders te leve- ren ; ook verzochten zij te gelijk tot hunne verzekering eenige gijzelaars , waartoe de opperkooproan Jan de Molre, nevens Nicolaas de Visscher, die op Neira lang gelegen ^> en de Maleische taal zeer wel verstond, gekozen zijn. De plaats der zamenkomst, werd een mnsketschot buiten het Nederlandsche kwartier, op 't strand onder een groeten Digitized by VjOOQIC 74 bowA , ruin- de oositijde vaa Neira of daar nu hei manggas-bosch is , met besprek van na den middag daar te zolleii verschijnen, bestemd. De zeevoogd Verhoeven metziJMn gaoscben raad, niets kwaads ^rmoedende, is met denzelven op den gestelden tifd tar bestemder plaats verschenen, voorzigtigheids halve echter een troep soldaten onder den hoofdman Grooneaburg mede genomen hebbende , die hij ten eerste ook in orde stellea liet. Hij vond daar nog geenen der Bandanesche grooten, weshalve zij hen met geduld onder dien groeten boom zaten af te wachten; maar vermits dit wat lang duurde, heeft de zeevoogd eenen Adriaan Ilsevier, die, daar hij lang op Djohor gelegen had, de Maleische taal verstond , gezonden om hen te doen v^ten , dat hij met zijnen raad hen daar al eenigen tijd gewacht had. Ilsevier, bij hen gekomen zijnde, zag zich ten eerste door een groeten troep orangkaja's , die hem te gemoet kwamen , omringd , tegen welken zij zeiden , dat zij daar al over lang zouden geweest zijn , doch dat zij voor dat krijgs- volk en de muskettiers , die zij daar zoo geschaard zagen , bevreesd waren en derhalve don zeevoogd verzochten, dat hij een weinig van de muskettiers af en wat nader aan het bosch geliefde te komen en het geweer af te leggen , om daar hunne zamenspraak te beginnen. Verhoeven met de zijnen geen kwaad ter wereld vreezende, stond hun vei^ zoek gulhartig toe en ging roet de leden van zijnen raad zeer gerust en zonder geweer daar henen, latende zijn krijgsvolk ter plaatse, waar zij in rijen en gelederen gesteld waren, blijven, te meer daar zij beloofden ook zonder geweer te komen; maar zoo ras hadden die schelmen en verradersche orangkajen hen dus, zonder eenig krijgsvolk en zoo nabij 'tboch niet vernomen, of zij hebben hun geweer, dat met steenen daar al van 's nachts te voren , bedekt lag , opgevat en hen ten eerste omsingeld. De eerste van de Nederlanders, die dit merkte, was eene Jan de Bruijn, die terstond riep, heer zeevoogd wij zijn verraden. Verhoeven dit mede, doch te laat vernomen hebbende , riep om zijn geweer en volk ; doch dit woord was naauwelijks uitgesproken , of hij had ook al 2 of 3 wonden, en werd, nevens de meeste, die daar met hem gekomen warmi, jammerlijk door die schelmen vermoord. De soldaten , die op *t strand waren blijven staan, een ijsselijk geschreeuw, dan eens van geweer, geweer, dan van moord, ver- raad en mannen help, hoerende, schoten ten eerste wel toe en bragten veel van die schel* men, tot den avond toe vechtende, om hals; maar de meesten ontkwamen het in 't bosch en namen na zonsondergang de vlugl naar hunne vastigheden, die zij van tijd tot tijd omtrent het stadje Ratoe, daar digt bij liggende, gemaakt hadden. Zoo ras men geen vijand meer vernam , ging men de doo'den en gekwetsten opzoeken. Men vond den zeevoogd zonder hoofd en met 29 wonden deerlijk aan zijn einde gebragt. Jacob van Groenewegen, opperkoopman op 't schip Delft, was roede hoofdeloos , buiten welke men ook Jan de Bruijn, Adriaan Ilsevier en nog 26 anderen, droevig vermoord hier en daar liggen vond, met welke lijken de onzen, daar hier vooreerst niets anners te doen viel, wéér naar hun kwartier trokken, dat zij dien nacht wel bezetten, om door die verraders niet overvallen te worden. Den 23slen dito trokken de Nederlanders met vier kompagnien* soldaten door het eiland , om hunne verdere doeden alom op te zoeken Op 't strand gekomen , vonden zij Jan de Molre , opperkoopman op 't schip de Gealli- eerde Provinciën en Nicolaas de Visscher, nevens twee jongens en verscheiden anderen van hun volk, niet ver van dit stadje Ratoe, mede vermoord liggen, die zij om hei sterk werpen met werpspiesen en hasagaijen der Bandanezen , niet konden mede nemo^ genoodzaakt zijnde met verlies van een soldaat, die zich meester van die lijken zocht te maken, naar hun kwartier af te trekken, wij hadden hier 38 (of zooals anderen wiUeD 45) mannen verloren. Men begroef den zeevoogd Verhoeven, Jacob van Groenewegen en Jan de Bruijn, in een graf, voor hen in 't kasteel Nassau gemaakt, over welke , volgens krijgsgebruik, drie kanonschoten van ieder schip en drie chargien met mos- ketterij gedaan werden. Men vond ook goed, Simon Jansz. Hoen, tot de weer- Digitized by VjOOQIC 75 komsl van den onderzeevoogd Francois Wittert, als zeevoogd te erkennen en ver* scheiden andere veranderingen met 't aanstellen van nienwe bedienden te maken , om de opeae plaatsen op de schepen en in den raad te verruilen. Op denzelfden dag zon- den dié van Orontatte een van onze posthouders, Wouter tan den Enden genaamd, tot de onzen op Neira, zich verontschuldigende van aan deze moord geen deel gehad te hebben. Derhalve verzochten zij met ons , gelijk te voren , in vrede te leven , belovende de onzen, die bij hen waren, tegen die van Neira te znllen beschermen. Maar hoe «Kchnldig zij waren , is uit eene nadere boodschap van dezen van den Enden , nog op denzeUden dag aan de onzen op Neira gedaan , klaar af te nemen , aangezien zij lieten weten, dat de onzen het kasteel aanstonds afbreken, met hon krijgsvolk vertrekken en maar eenige kooplieden , om roet hen te handelen en te koopmanschappen , daar laten, of dat zij hen anders als vijanden mede aantasten, zich met de andere Bandanezen tegen hen vereenigen en al de Hollanders op Orontatte , op Poelo A; en op Poelo Rhnn figgende, doodslaan zouden, op al het welke de zeevoogd Hoen, met zijnen broeden raad, geen antwoord gaf, dan dat zij niet genegen waren zulks te doen, een bood' sdiap, ilïe deze van den Enden hen niet brengen dorst, om zich zelven en de verdere Belhnders, die nog bij de Bandanezen waren, in geen levensgevaar moedwillig te brengen. Men vernam in dezen nacht tot drie malen toe een zwaar geroep en getier, alsof het onder de Bandanezen alarm was; maar daar volgde niets op Dca 248ten Mei kwam van den Enden, uit last van die van Oronttatte, vergezdd vin twee orangkaja's en een Lonthoirsche slaaf, met geld en schoone woorden hioloe bewogen , weder bij de onzen op Neira in de logie , waar zij welkom {eheeten werden ; maar men vond ondertusschen goed , die orangkaja*s met hun- Ben slaaf geTangen te houden ; waarover zij zeer verwonderd waren , daar zij niet beter wisten , mogelijk door van den Enden dit wijs gemaakt , of wij hadden besloten het kasteel te veriaten en met de schepen en 't krijgsvolk te vertrekken, latende daar oaar eenige lieden om den handel met hen (gelijk zij verzocht hadden) te drijven. Men zoad dezen slaaf met een brief naar Lonthoir, waarin verzocht werd, dat zij ons volk in vrijheid wilden stellen , of dat men , indien zij dit nalieten , hunne gevangen twee orangkaja's ophangen zon. Zij bekwamen geen antwoord , maar kregen den 25sten dito van Lonthoir tijding, dat de Lonthoirezen onzen koopman daar. Dirk Pietersz genaamd, oi^tegenstaande hij ziek was, en Comelis van den Enden, adsistent, jammeriijk omge- bragt hadden. Dit schendig bedrijf was oorzaak , dat de zeevoogd Hoen met zijnen raad goed vond de bloedvlag van al de schepen te laten waaijen en al de Bandanezen den openbaren oorlog daarbij te verklaren. Zij beschoten daarop die van Lonthoir zeer sterk n kregen een praauw, waarvan 't volk overboord gesprongen en het ontzwommen was. Oen SOsten dito deed men een togt met booten en sloepen rondom het eiland Neira , ver- kwndende al de vaartuigen der Bandanezen , die zij vonden , waaronder twee nieuwe jonken , *« nog op stapel stonden. Den 31 sten dito besloot men de nieuwe sterkten, die door ^ regen instortten, met paalwerk te omheijen en te beschoeijen. Den Isten Junij zond men 'i jagt den Arent naar Amboina en Temate, om kennis te geven van die bedroefde noord, door de Bandanezen op zulk een schelmachtige vrijze bedreven. Den 3den dito waar- schuwde ons een Chinees van Celamme , dat de Bandanezen eenen aanslag op onze sloepen « keots hadden , waarvoor men zich derhalve zoo veel mogelijk wachtte. Men was nog ^efijb met alle man bezig, om het weinige, dat nog aan 't kasteel ontbrak, te vol- tooijen en het aldus in een volkomen staat van tegenweer te brengen. De twee gevangen M'sogkaja's had men op 't schip Hollandia wel in de boeijen gezet; maar zij middel ge- ^'ooden hebbende, om die in stukken te breken, waren overboord gesprongen en naar M gezwommen. Den iOden dito zag men een jonk in zee, waarop men 3 sloepen en ^^Bige boots nitzond, em van welke dezelve ov^haalde. Een der onzen overgesprongen Digitized by VjOOQIC 76 zijnde werd aanstonds mei een kris doodgestoken , waarop de onzen alles dood sloegen en de rest der inlanders , die beneden gevlugt en niet genegen waren zich over te geven , op l5 na, die om lijfsgena baden, met vaartuig en lading, in rijst, porselijn, enz. beslaande, verbrand hebbende; naderhand bevindende, dal het een vaartuig van Gresik op Java was. Den 22sten dito vertrok 't schip Banda, roet nooten en foelie volladen naar 't vaderland. Den 5den Julij heefl; men met al de sloepen , boots en met de meeste soldaten , het stadje Labetakka stormenderhand ingenomen. De Bandanezen namen de vlugt in 't bosch en lieten alles voor ons volk ten prooi , die daar fraaijen bult en onder anderen 14 bassen, die men naar 't kasteel bragt, vonden. Dit had ons geen een man gekost, maar de zeevoogd Hoen en 3 of 4 anderen waren gekwetst.^ Den 26sten dito was men met dergelijken aanslag op Celamme bezig, om hunne vaartuigen daar ook Ie vernielen ; doch men vond er niei dan eenige kleine praauwen. Men had ondertusschen daar 't kasteel nn voltooid was , goedgevonden om de heer Jacob de Bitter , van Haar- lem , commies op 't schip Hollandia , als eersten gouverneur van 't kasteel , aan Ie stel- len. Deze heer nu, bevelhebber van het volk, dat naar Celamme gegaan was, meende dal men het daarbij niet laten, maar Celamme zelf aantasten en verrassen moest. Hij deed het ook« hoewel met eenigen tegenspoed; want die van Orontatte en Lonthoir dit vernomen en hen hulptroepen gezonden hebbende, vond hij daar meer tegenstand, dan bij gedacht had , zoodal hij , daar hel daar overal steil en kort onder 't gebergte is, genoodzaakt was met de zijnen naar de sloepen en boots, met verlies van 9 man* nen en 70 gekwetsten af te trekken. Hij zelf was mede door het dik van zijn been geschoten, behalve dat zijn luitenant, vaandrig, sergeant en meer anderen, zoodanig loegesteld waren, dat het hen geraden was, zich weer naar Neira te begeven. Den 8, 9 en lOden Augustus deden de Bandanezen wel ziende, dat de Nederlanders be- sloten hadden zich daar vast te maken, hun uiterste best, om vrede te bekomen 'tgeen door 't over en weder gaan van zekere Macasaar, die veel bewind onder hen had, eindelijk zoo ver gebragt werd , dal henrik van Bergel , die hier voor dezen als opper- koopman gelegen had , afgevaardigd werd , om met dien Macasaar naar 't schip Zeelandia dat voor Lonthoir op de brandwacht lag, te varen, om van daar ter halver weg nader met die van Lonthoir te spreken. Den Hden dito werd dit zoo ver bevorderd, dat de zeevoogd Hoen met de leden van den raad , daar hen geen verdere nioeite diende , den Bandanezen deden zeggen , dal zij genegen waren , vrede met hen te maken , waartoe hij Henrik van Bergel en Adriaan van der Dussen , nevens dien Macasaar naar Lonthoir gezonden heeft , met last van daags daarna op 't schip Zeelandia te dien einde te komen. Den i2den dito vervoegde zich de heer Hoen met zijnen raad aan dat schip, latende de witte vlag waaijen , waarop de Macasaar en , nadat hij eens naar land gevaren was ^ ook eenige orangkajas aan boord verschenen, hoewel de vrede niet, voor den iSden dito, getroffen werd, bij welke de Bandanezen zich ook verbonden hadden de foelie en de nooten aan geen andere, dan alleen aan de Nederlanders tot een zekere gestelde prijs te zullen leveren. Men had ook uitdrukkelijk bedongen , dal alle jonken van buiten komende, gehouden zouden zijn onder hel kasteel te komen Ijggen, en dat niemand, builen verlof van den landvoogd, op 't eiland Neira zou komen wonen; waarop dan den i 4den dito de vrije handel , als te voren , zijnen voortgang nam , zoodat de Ban- danezen nu wéér nooten en foelie in overvloed naar 't kasteel bragten en aan de onzen leverden. Op dezen dag stierf de landvoogd Jacob de Bitter, aan zijne wonde, die hij voor Celamme ontvangen had en den i 5den dito is in zijne plaats de heer Henrik van Bergel als landvoogd , en als zijn tweede Willem van der Voort aangesteld. Verrails nu alles hier weder in rust was , besloot men den 1 7den dal de zeevoogd met de schepen Hollandia, de Geünieerde Provintien en Delft, den 19den dito naar Amboina en Ter- Date vertrekken en Zeelandia naar Gresi en Bantam, doch dat Rotterdam en Hoorn Digitized by VjOOQIC 77 daar bIi)YeD zonden, om htm lading in te nemen. Nadat nn deze sehepen vertrokken en die 2 geroeide daar maar waren gebleven , waren de trouwlooze Bandanezen weder stooter geworden en hadden zich, meest door een Engelschman daartoe aangezet, die onder Ceram ten anker lag en de nooten en foelie door zijn volk, dat hij op Poelo Ay en Poelo Rhun had, opkoopen liet, ook verstout, om de onzen weder den oorlog aan ie doen , welke lijding de onzen van die 2 schepen laatst van daar gekomen , tot Inin leedwezen, in Julij 1610 op Gresi, nadat zij daar al een maand gelegen hadden, eerst vernamen. Ook kwam dit Engelsch schip , van schipper David Middelton , 't welk twee derde met foelie en een derde met nooten geladen was, den 18den Oclober in Izelfde jaar voor Bantam ten anker, bevestigende, even als het jagl de Griffioen den Uden September mede gedaan had, da' de onzen met die van Banda nog in oorlog waren en dat de laalste nu wel wéér vrede zochten, maar dat de Nederlanders daar geenszins toe verstaan wilden. Eer de Griffioen uil Banda vertrok, merkte 'i volk van dien bodem , dat zekere zwarte hun kabel trachtte af te hakken , welken zij gevangen kregen en aan de boegspriet ophingen. Sedert hadden de onzen gedurig ooriog met de Bandanezen, weshalve zij van tijd tot tijd een vast besluit namen, om hen , zoodra zij eea genoegzaam getal schepen uit 't vaderland bekomen zouden hebben , eens met ernst aan te tasten en dat gansch nest uit te roeijen. Dit liep echter nog al eenige jaren aan, tot dat eindelijk de tweede opperlandvoogd van Indien, de heer Gerard Reijnst, met een aanzienlijke vloot in Junij 1613 uit Texel in zee geloopen, en 1614 be- bonden in Indien en voor Bantam gekomen zijnde , goed vond met dezelve in de maand December naar Banda te vertrekken , om dit groote werk van wraak over zoo veel be • drevene trouwloosheden der Bandanezen met ernst te gaan uitvoeren. Terwijl hij voor Japara op de reede lag, kwam daar het sehip Nassau met den opperkoopman Pieter van den Broek , van Antwerpen , die met hem uitgezeild , maar ondertusschen naar 't Roede Meir en 't gelukkig Arabien geweest was, om den handel daar op te rigten, welke Zijn E. naar den koning van Boeton zond, met last om van daar in Amboina of Banda weder bij hem te komen. Bij zijn komst den 6den April 1615 in Amboina betond hij, dat de heer Reijnst al naar Banda vertrokken was; weshalve hij Zijn Edelheden den 7den dito volgde en nog dienzelfde dag voor Neira op de reede ge- komen is, waar hij den opperlandvoogd met een vloot van 11 schepen vond, die nu met *i schip Nassau nog versterkt werd. Den liden Mei zond de opperlandvoogd 't schip Nassau nevens 3 jagten , iEolus , Neptunus en de Morgenstar , mitsgaders 2 fregatten , 1 sloep en 1 welgemonleerde boots naar Poelo Ay, met last aan den heer van der Dussen en den opperkoopman van den Broek , om dat eiland in te nemen , hen 900 soldalen of matrozen , ten deele Hollanders , ten deele Japanders medegevende. Nadat de heer Adriaan van der Dussen, die 't opperbevel over deze onderneming had, omtrent Poelo Ay ge- bmen was , zette hij het digt onder het fort der Bandanezen , deed zijn volk ten eerste landen en met zoo veel dapperheid op de vesting aanvallen , dat zij , na een half uur vechtens, eeo bolwerk aan Je waterkant inkregen, nadat zij de Bandanezen te voren al üil de looppraven hadden doen wijken. De Japanders waren er met hunne vaandels eerst boten op gekomen en daarna de onzen , die hen dwongen de vesting te verlaten en na 't laag gebergte (hoewel er maar weinig heuveltjes zijn) en in het bosch de vlugt te nemen. De Hollanders op deze spoedige verovering nu nieenende alles hier meesier te njn, begaven zich wat te schielijk tot rust, 'tgeen de Bandanezen waarnemende, zijn nj met een nieuwen moed weder aangevallen en hebben de vesting van de landzijde, waar zij open lag (hebbende aan de zeekant maar een muur van afsnijding) zonder slag of Sloot niet alleen weder ingenomen, maar, door 't in brandsteken van de pakhuizen, ïol specerijen, rijst en kleeden en door hun sterk schieten met roers, de onzen ook Senoodzaakt het eiland met veriies van veel volks en nog meer gekwetsten op den derden Digitized by VjOOQIC 78 dag- sdnndelijk te verlaten. De onzen vonden hier een heele en halve engelsche chaker, (een soort van geschat) met veel lange vogelroers, die zij voor af met 60 sockels fbelie, voor alle onkosten, naar boord zonden. Onder hunne gevangenen was een moorsche priester en een javaanscbe schoolmeester, uit welken zij vernamen, dat de Bandanezen mede vrij wat schade geleden, vermits zij wel 30 orangkaja's of groeten verloren had- den. Van de Hollanders waren er, by 't innemen van die zeepunt, 9 dood gebleven en 15 of 16 gekwetst; maar in hel aftrekken hadden zij 27 dooden en 170 deerlijk ge- kwetsten bekomen. Ook waren er 2 van de onzen bij de Bandanezen evergetoopea , van welke een , Oogjen van Haarlem genaamd , de onzen , met nit een boom te schieten , veel kwaad gedaan had, treffende eens met een roer twee personen, die naast den heer van den Broek stonden, dat zij dood nedervielen, behalven dat er nog een door ge- kwetst werd. Deze slechte tijding te gelijk met al dit gekwetst volk op Neira gekomen, was de heer Reynsl niet aangenaam en bragt ook een algemeene verslagenheid onder zjjn volk, 'tgeen ongetwijfeld van een beleren uitslag geweest zou hebben, indien de heer Reynst (gelijk de heer van den Broek Zijn Ed. geraden had, zeggende voor zijn vertrek, dat het in den raad zijn vrienden niet waren, die hem dit afrieden) zelfs in persoon mede gegaan was, daar men op alles dan wel beter en spoediger orde had kunnen stellen, daar men nu eerst volk naar Neira, om zijn nader advies in te nemen» waarmede veel tijds vergeefs verliep, zenden moest. De ongelukkige uitslag van deze OBvoorzigtig behandelde en in 't eerst zoo wel gelukte onderneming was oorzaak, dat ar in dit jaar niets verder hier verrigt werd; doch in 1616 is de bevelhebber Jan Dirksz Lam met 1 2 schepen en veel volk naar Banda gezonden , waarmede hij op den lOden April Poelo A; op deze wijze ingenomen heeft. Men had de voortroep aan den luitenant-kolonel Gysbert van Vyanen van Utrecht , vergezeld van de hoofdmannen Henrik Steur van Sommelsdijk , Henrik Gosdey , Willem Jacobzoon van Ter Vere , toebetrouwd en hem 240 man, behalven eenige japanders, medegegeven. Over de middeltroep bad de hoofdman Lambert Adamzoon , gezegd Lankhair , een Akenaar , het bevel , onder- steund door de hoofdmannen Pieter Backer van Antwerpen, Jan Verhoeven van Thiel en Ysbrand Comeliszoon van Amsterdam en zij bestond in 't geheel uit 250 soldaten boven deze officieren. De achtertroep werd aangevoerd door den hoofdman Henrik Bever- nmg van Gouda , die de hoofdmannen Abraham Halliog van *s Gravenhage en Henrik Herentals, nevens 230 soldaten, behalven een groot getal matrozen en scheepsvolk bg zich had. Buiten deze hadden nog twee bijzondere zeeuwsche hoofdlieden het bevel over al het ander scheepsvolk , dat last had om *t geschut en 't verdere tot dien trein noodig te verzorgen. De sergeant-majoor over al deze manschap was de hoofdman Adriaan van der Dussen, zoo mij toeschijnt, dezelfde, wiens volk het tegen zijne welgegevene orde in 't voorleden jaar zoo slecht daar had laten liggen. Deze deden nu hunne zaken zoo wel, dat zij niet alleen die vesting herwonnen en nu Revenge noemden, maar ver- overden ook hel gansch eiland Ay en dwongen de inwoners zoo van dat, als van de verdere omliggende eilanden, om met de onzen in Mei 1616 een nieuw verbond tot groot voordeel der oost-indische maatschappij , zoo zij het maar nagekomen waren , aan te gaan. Maar wat staat er op deze Irouwelooze schelmen te maken was, heeft mea zoo in 't vervolg, als te voren gezien. Zij hadden al sedert den iOden Augustus 1609 een zeer naauw verbond met de Nederlanders aangegaan , waarbij zij zich onder de be- scherming van Hun Hoog Mog. gesteld en beloofd hadden geen specerijen aan iemand dan allleen aan de Nederlanders tegen een gezette prijs te leveren, mits dat die hen tegen de Portugezen, hun beider vijanden, beschermen zouden. Deze beloften kwamen zij zoo lang na , als 't m hunne kraam diende en hebben zich niet geschaamd dit ver- bond trouwloos te breken , hunne specerijen aan anderen te verkoopen , onze comptoiran schehnachtig af te loepen, ons volk, zoo zij niet Hoorsch werden wilden, jammeriyk te Digitized by VjOOQIC 79 vmoordeB en aidaa al 'tgeea Tetslagen schelmen en verbosdbrekers pasUe, ie beAryiTeB. Zij evertraden en braken niet alleen weder dit verbond, maar self ook een nieuw, ia 1617 met den derden opperlaudvoogd den heer Laorens Reaal aangegaan , latende zieh gedarig door de Engelsclien opruijen, die de eilanden van Banda tegen ons in oortog ignde, van le?en8middelen , g^ebut, oorlogsvoorraad, volk en schepen voorzagen en hea de behulpzame hand boden. In dezen moedwil hielden de Bandanezen nog aan, tot dal ia Jonij 1620 te Jakatta op de engelsche en op de nederlandsche vloot, daar ter reede liggende, het tractaat van Julij 1619 te Londen tusschen den koning van Engeland en Hu Hoog Mog., tot vereeniging der engelsche en oost- Indische maatschappijen gesloten, afgekondigd werd. Dit tractaat hield in, dat de handel in de Moluccos, in Amboina ea Banda ook aan de engelsche natie werd toegestaan en daarby dan alle geschillen tusschen de engelsche en onze oost-indische maatschappy volkomen weggenomen werden. Alsmede » dat men voortaan met een gewone magt van oorlogscfaepen , tot bescherming van den hindei van beide deze maatschappijen allen die hen hierin eenigzms benadeelen wilden, zon tegengaan. De onzen hadden wel getracht de trouwlooze Bandanezen al eer te straf- feo, doch 't was hun belet, zoo wel door feitelijkheden van de Engelschen en sedert 1616 ia Banda aangerigt, als door veel moeijdijkheden , den onzen door de Javanen en En- geischen m 1618 en 1619 op Java, omtrent Jakatra, Bantam en ter zee aangedaan; gedurende welken tijd de Bandanezen zeer stout geworden waren en zich van onder 't bsleel Nassau zoo onbevreesd onttrokken hadden , dat zij nu niet alleen aan de Engel- schen en verscheiden indiaansche natiën, maar zelfs ook aan de Portugezen, hunne en ooze vganden onderstaan hadden specerijen te verknopen en zich met die laatste weder te bevredigen , waarop reeds al 50 of 60 Portugezen op 't Hooge Land waren ge- kofoen , die bij meer hulp 't regt tot deze specerijen volslagen en zonder hoop van her- sidiing , aan de Engelschen en aan ons zouden hebben kunnen benemen. Om dit kwaad dan verder te stuiten, vond de vierde opperland voogd van Nederlandsch Indiê, de dap- pere heer Jan Pieterszoon Coen goed , om in den gemeenen raad van defensie , uit En- gelschen en Nederlanders bestaande , de reductie van Banda , alsmede de herstelhng en de verzekering van die kwartieren en van den handel in Amboina en de Moluccos voor te steUen , toonende hoe beide de maatschappijen volgens dit tractaat gehouden waren wder hare gemeene magt en middelen zamen te voegen , aangezien de behoudenis van al dtte plaatsen, zoo ver den handel betreft, beide deze compagnien even veel raakte. Op dit voorzigtig voorstel van dezen heer verklaarden de engelsche gevolmagtigden tot de» v^adering op den Islen Januarij 1621 (gelijk bij een acte, van 'tgene toen ver- hiideid is , biykt) dat hen de nood der zaken wel bekend was , en dat zij wel genegen ^wrcn iets in het gemeen nevens ons te ondernemen; doch dat zij, wegens gebrek van magt, schepen, volk, enz. niet in staat waren, om daartoe iets bij te brengen; waarop de heer Coen verklaarde, dat hij dan met de bijzondere magt der nederlandsche maat- schappij die zaak gaan bewonderen en zien zou wat zegen God Almagtig hem daarop iM gelieven te verleenen. Daarop is hij den 13den Januarij 1621 van Jakatra ver- trokken, den 14den Februarij in Amboino en vervolgens den 27sten dito in Banda gekomen; maar een der engelsche leden van den raad van defensie, die den Isten Jaooarij mede in die vergadering gezeten had en in Amboina lag , toen de heer Coen van daar vertrok, had met onzen schepen brieven aan de Engelschen, op Poelo Rhun iDede gegeven , waarin zij hen onzen ganschen aanslag tegen 't Hoog Land van Banda a die dat wéér aan de Bandanezen bekend maakten; waardoor zij dan ook gelegen- heid hadden , om zich daar tegen klaar te maken. De opperlandvoogd van Indié ver- naa ook , bi) zijn aankomst voor 't kasteel Nassau , dat de Engelschen van Poelo RhflQ die van Lonthoir 4 stukken bijgezet en hen dus in staat gebragt hadden, om^ ^V^&m hen maar wat meer tijd overig was geweest, het inkomen in het gat van Digitized by VjOOQIC 80 Lonthoir voor hem vrij gevaarlijk te maken en mogdijk wel geheel te beletieD. Ook hoorde Zijn Edelheid hoe eenige Engelsche op Lonthoir de Bandanezen, onze en nit kracht van 't voornoemde traclaat van defensie ook hunne vyanden , met raad en daad bijstonden en aanmoedigden en niettegenstaande Zijn Edelheid hen om bovengemelde redenen verzocht van Lonthoir te vertrekken, zijn zij echter bij de Bandanezen geble* ven; waarop die heer openlijk tegen hen betuigde geen deel er aan te hebben» nog schuldig te zijn zoo hen eenige schade of ongemak hierdoor overkwam. De heer doen had voorgenomen eerst aan de zuidzijde van het Hoog Land, op een plaats Luchuy genaamd, te landen, waarom hij het schip het Hert, daaromtrent deed ten anker komen; maar 't had er niet lang gelegen of 't werd met een stuk der Engelschen zoo getroffen , dat de onzen genoodzaakt werden het met een coracora van de wal af te roeijen m twee ankers met twee touwen te laten staan, of zou 't gevaar geloopen hebben, om te zinken of te verbranden. Ook verklaarden de onzen, dat zij duidelijk gezien hadden, dat dit schot door een engelsche konstapel gedaan was, hoewel de Engelschen dit wd stijf loochenden. Aangezien dit hier dan niet wel gelukt was, besloot de heer Coen mei zijn geheel leger aan de binnenkant of noordzijde dezes eilands te landen , daar 't gebergte op te klimmen en zijn geschut te planten. Daarop trokken de onzen den 8sten Maart met 17 vaandels tusscben Combir en Orontattan geland, langs strand, binnen schoots met 3 stukken geschut, die de Engelschen aan de Bandanezen geleend en die zij kort te voren daar geplant hadden, waardoor de onzen genoodzaakt werden weder scheep te gaan, om niet al hun volk te verliezen, behalven dat ook de weg, waar zij 3 jareo te voren op waren, overal door de vijand met borstweringen bezet was. Zij trokken derhalven zonder door de Bandanezen vervolgd te worden , hoewel zij hen zeer bespotten weer naar de schepen , waarna de vijand , denkende dat wij het daar nu bij laten zouden , de meeste vrouwen en kinderen wéér in de stad Lonthoir bragt. Na 't mislukken dezer twee aanslagen enkel door het geschut der Engelschen verooi*zaakt , vond de heer Coea goed , dat de onzen een algemeenen aanval aan beide zijden van 't Hoog Land doen zouden , te weten , aan de binnenkant met 6 , en aan de zuidkant met 1 vaandels zoodanig , dat die aan den binnenkant een uur voor de andere landen zouden , om den vijand daar naar toe te lokken en dus aan de andere gelegenheid te geven, om zoo veel te gemakkelijker aan den zuidkant te landen en op 't gebergte te geraken , tot welk einde ook een vaandel vrijwilligers , uitgelezen volk , aan de noordzijde vooraf gaan zou , om 't gebergte van dien kant te bekümmen , gelijk meer anderen zulks op ver- scheiden plaatsen van dit eiland doen zouden. Drie honderd dertig koppen, waaronder 150 muskettiers, waren tot bemanning en verzekering van 30 Tinggangs (zekere vaartuigen) gesteld, om die 10 vaandels aan de zuidzijde van 't eiland te brengeo. Nadat de heer Coen dan alles tot deze onderneming wel besteld had, zijn op den Uden Maart de 6 vaandels met het aanbreken van den dag tusscben Combir en Oron- tattan geland, gaande hier de wakkere hoofdman Maarten Janszoon Vogel, van welken wij hier na meer spreken, met een deel uitgelezene soldaten vooruit, waar hij in 't op- klimmen van 't gebergte meer tegenstand vond , dan hij gedacht had , zoodat hij en al de zijnen, vermits hun kruid verschoten was, in groot gevaar waren; maar aangezien hij door versch volk zeer wel gevolgd en ondersteund werd , moest de vijand eindelijk hand over hand wijken. Terwijl men hier met deze 6 vaandels bezig was, hadden (Ue 10 vaandels aan de zuidzijde fraaije gelegenheid, niet alleen om uit de Tinggans ge- lukkig in een baaitje te landen maar ook eenige met, andere zonder ladders, op het voorgebergte tegen de klippen op en zoo verder tot boven toe te kUmmen; waarna zi| van achteren de stad Lonthoir, zonder eenigen tegenstand, dan van een verloren troep introkken, verliezende door eene chargie van 10 of 20 muskettiers, uit de voornoemde troep gedaan, maar een man, waarby zij nog 4 of 5 gekwetsten kregen. Lonthoir Digitized by VjOOQIC 81 «as door deze 10 laandels.al lang iDgenomen, terwijl die 6 andere aan de noord- zqde nog wakker met de Bandanezen streden, doch dit eindelijk door hen gemerkt qode, verlieten die van Madiangi, Luchni, Orontattan en Saramer, ook aanstonds kame negerijen op ditzelfde eiland. Zij hadden gedacht dat de 30 Tinggans het eiland nu wefir rond taren zonden, geKjk zij reeds driemaal hadden zien doen, waarom zij deze hitsle reis er zoo naanw niet op gelet en toen te bat bevonden hadden, bij schoenen e& lichten dag door de onzen misleid en van achteren verrast te zijn, waardoor zij {eooodzaakt werden zich op genade en ongenade over te geven. Zoo haast wij Lontr hoir nevois de andere voornoemde plaatsen veroverd hadden, hebben die van Comoir, Cdamme, Oaen Denner, Wajer en die van de eilanden Rosingein en Rhun de vrede verzocht, die hen toegestaan is, mits dat zij al hnnne sterkten afbreken en al hnn geschut, geweer, verdere krijgsvoorraad en ook hun land aan ons zouden overleveren, erkeonende Hun Hoog Hog. voor hnnne opperheeren. Eindelijk kwamen die van Lont- hair met hunnen aanhang , mede om vrede verzoeken , die hen op dezelfde voorwaarde toegestaan werd; maar vermits zij dit zoo vaardig, als het behoorde, niet nakwamen , en onder de hand nieuwen opstand zochten te verwekken, gebood de heer Cocn dat ^ niet aanstonds aan strand verschijnen zouden, om daar, als burgers in alle vrij- heid en zonder eenig verlies van hunne goederen te wonen. Eenigen van hen gehoor- aamden, doch de meesten zijn naar 't hoog gebergte gevlugt, alwaar die van ver- scheiden andere steden zich bij hen gevoegd, een Nederlandsch onderkoopman, een assistent eo een jongen doodgeslagen hebben. Zij hielden zich langen tgd in dat ge- kergte, waar hen de onzen alles afsneden, waardoor zij genoodzaakt werden, met eeoige vaartuigen nu en dan, ten deele naar Ceram, en voornamelyk naar Keffing, tea deele naar Goram , of deze en gene Z. oester en Z. wester eilanden , de vlugt ie nemen, 't geen echter eenige jaren daarna nadat er velen van deze hardnekkigen, onder OBze eerste landvoogden van Banda gesneuveld waren , geschied is. Daar werden er ook 800 op de schepen verdeeld en na Batavia verzonden. Op deze wijze zijn de verdere eüaoden van Banda, te welen 't Hoog Land, Poelo Rhun en Rosingein zijnde 't laatste dat vrij nog te veroveren hadden door het groot beleid van dien dapperen heer Coen iagenooien en verzekerd. Welk laatste echter omtrent Poelo Rhun niet geschied is, Miiat hen die inwoners stil gehouden hadden. Ook hadden de Engelschen tot hulp van die van Poelo Rhun , op een eilandje , digi bij 'tzelve gelegen , negen stukken geschut geplant , waar zij hen in hutten , achter een borstwering behielpen. Hoewel nu die van Poek) Rhun, volgens belofte, al hun geweer, geschut enz. overgaven, hebben de onzen echter van dat geschut, op dat eilandje niet gesproken, opdat de Engelschen niet zeiden kunnen zeggen , dat wij hunne vastigheid , volk , of geschut , aangetast hadden. De Engelsche bevelhebber Ompbrey Fills Herbour, met zijn schip de Exchange in Am- beioa voor bet kasteel Vicloria liggende en van deze verovering berigt bekomen heb- bende, schoot 13 eerschoten, om ons met dezelve veel geluk te wenschen en deze verovering van Banda wordt daar ook jaarlijks op den 11 den Maart nog gevierd. Nadat nu dit land volkomen in onze handen en op de voornoemde \vijze>s8ing door de heer vau Gorcom. De heer Acoley's verrigtingen. De heer van Diemens komst en verrigting in 1638 hier. De heer Weyns beschreven. Als ook de heer van Dam. De heer Cops slecht gedrag. De he^ Quaalbergs besturing hier. De heer van Zyll beschreven. De jonge heer Cops in zijn bestuur aangemerkt. Als ook de heer Coyett. £n de heer de Blaze. Het gedrag van de heer van Eps in sdjn bestuur. Deze eilanden van Banda zijn, sedert dien tijd van hun verovering door de Neder- landers, als alle andere landen in 't oosten, hen eigen en door hen bemagtigd, door landvoogden bestuurd, die door eenen raad van/polilie, als een raad van staat, het opperbewind over deze gansche landvoogdij hebben. Deze raad vergadert naar het be- lieven van den landvoogd of wel naar de zaken zulks vereischen , eens of tweemaal per week, en dient om al 'tgeen tot welstand dezer landvoogdij behoort, niet naar den zin van den landvoogd, maar volgens de bijzondere aan hen voorgeschreven orde van den opperlandvoogd en de raden van Indié en Batavia , eerst te besluiten en daarna te doen uitvoeren, van al hetwelk de landvuogd uitvoerder, gelijk daarom zijn titel ook land- voogd en bestuurder van Banda is. Vele echter dezer landvoogden hebben getoond , dat zij dien raad , niettegenstaande deze ordes volkomen naar hun eigen zin en zoodanig wisten te besturen , alsof zij er maar alleen met magt van te stemmen en hunne mede- leden er maar als stomme personen gezeten hadden, wetende zich zelven altijd of m^ dezelfde ordes een anderen draai te geven, te dekken. De leden van dezen raad zijo gewoonlijk de navolgende en zitten in dezen rang: de landvoogd, de opperkoopman , de kapitein, het hoofd op Lonthoir, de fiskaal, de soldij-boekhouder en de geheim- schrijver, die alleen dient, om de besluiten op te maken, ordentelijk te boeken en dan door al de leden te doen teekenen , waarmede hg ook de eenige notaris is. Het zoa kunnen zijn , dat het hoofd van Poelo Ay mede een lid was ; doch wij weten dat niet regt. In 1682 ordonneerden Hun Edelheden, dat de winkelier, noch kassier in den raad zitten zouden, ten ware de fiskaal ook kassier was. Het ambt van den landvoogd is hier, gelijk op alle andere plaatsen, waar de E. maatschappij landheer is» zeer aanzienlijk. Zijn magt, schoon maar zijne orde volgende. Digitized by VjOOQIC 83 (b echter tedtijds o?ertred6i[i wordt ^ gaat teer ver, en die hem tot vijand hééft, is M (zoo niet geheel) bedorven ; daar zijne vriendschap integendeel iemand in weinig jaren zeer gelukkig maken kan. Het staat in zijn magt alle mindere bedieningen met teoflts van zijn raad» die hem zeer zelden, dan tot zijn nadeel, hierin tegenstaan zal, te vergeven, maar de hooger bedieningen blijven meest ter believen van Hun Hoog Edalbeden op Batavia; en schoon er van den landvoogd en zijnen raad al eenige der kekwaaroste na of dan mogten aangesteld zijn (Ugeen hy aan de pen niet hooger dan tot boekhoader en aan het krijgsvolk niet hooger, dan tot sergeant doen mag) zoo heeft, noch 'tzelve, noch eenige andere aanstelling der minderen eenige vastigheid, ten ^ het door de hooge regering van Indien eerst goedgekeurd is. Hy heeft, gelijk alle andere landvoogden, een bijzondere lijfwacht, uit een sergeant, korporaal en 18 of 20 gewapende soldaten bestaande, van welke hem gemeenlijk overal, de sergeant of korpo* raal, met 10 man volgen, gaande met 4 mannen voor, de landvoogd in 't midden eü de 6 andere achter hem. Zijn inkomen (gelijk dat der landvoogden van Amboina en Teraale) bestaat in 200 gulden soldij per maand, in 34 rijksdaalders kostgeld en 20 ryksdaalders voor het onthalen der gaande en komende buiten-opperhoofden (wanneer q ao 't kasteel vereischt worden) schippers en andere lieden van buiten, die hij ge- woon is , zoo lang zij daar zijn , zijn tafel aan te bieden en hen uitdrukkelyk door een oppasser te laten noodigen, zonder dat zij er anders komen zouden. Hij mogt ook voor 75 rijksdaalders kleeden uit de winkel der E. maatschappij tegen 50 pCt. winst trek- ken, doch het tafelgoed, dat na 1680 niet meer bijzonder getrokken mogt worden, er onder gerekend. Buiten hetzelve zijn hem twee leggers rhynsche, fransche of spaan- aehe wijn (tot 400 kan ieder) tot zijne keus, zoo zij maar in 't magazijn dat jaar gekomen zijn, 3 vaten mom, 5 kassn (ieder van omtrent 30 sloop drank) persaan- sche wijn, 2| vat boter, ieder van 310 pond, 2 amen bollandsche azijn, 1 aam oiqvenolie, (welke twee posten bij 't nazien der jaarlijkscbe verteringen der landvoogden gansch Indien door, volgens aanschrijven van Hun Edelheden vanden 17den Februarij 1680 uit de bepaalde lijst geligt zijn en hem zoo veel, als hij van ieder noodig had, toegestaan en 't noodig gebruik van zout en specerijen toegevoegd is) 2 lasten rijst, 1 last tarwe , mitsgaders waskaarsen en lampolie tot noodig gebruik , volgens aanschrij- viBg van Batavia den 2den Februarij 1679 toegelegd. Hij heeft van ouds ook 288 rgksdaalders voor het onthalen tan de raden des gerigts gt;trokken; doch in 1680 Mastte men ook omtrent dit zoo veel mogelijk zuinig te zijn. Ook plagt de landvoogd Iner 50 slaven in gestadige dienst der E. maatschappij te hebben en alle maand 3 rijksdaalders van ieder en dus 150 rijksdaalders per maand hiervan alleen te trekken; (ja in vorige tijden plagten er nog al meer te zijn , in zoo ver dat Hun Edelheden bij hun schrijven van den 20sten Februarij 1685. om de groote som der slavenloonen , ook weten wilden, waartoe men die al gebruikte) maar deze post, wel de voornaamste van ban inkomen geweest, duurde niet langer, dan tot de heer landvoogd de Haze in 1106 dit geheel en al afschafte, meenende, vermits hij gelds genoeg op de kust van Cboromandel en elders gewonnen bad, dat zijn vervanger het genoeg met zijn verder inkomea stellen kon , en dat de E. maatschappij geen slaven van anderen meer in haar tost, dan die zij daar reeds bezat, noodig had, waarom hij buiten twijfel, zoo wel vtt al zqne opvolgers, als over andere zaken van de meeste ingezetenen van Banda, ds een verwoester van die landvoogdij, vervloekt en doodelijk gehaat is. Hij deed dit ^ om een roode letter in den Ahnanach der E. maatschappij te krijgen, dewijl hij dottive hier mede dit voordeel deed; maar zyn wonderlijk leven, zoo daar, als elders beeft hem bij vervolg van tijd zoo zwart gemaakt, dat hem noch al zijn geld, noch zgao oaarep gevolgde verheffingen tot extraordinaar en ordinaar raad van Indien , geen achting, dan te voren bij eerlgke lieden gegeven hebben. Digitized by VjOOQIC 84 De opperkoopman » die de tweede der landvoogdij en opperbehandelaar is tan al wat den handel betreft, heeft de rang, magt en achting naast den landvoogd, hoewel dié zeer veel daar van verschilt. Hij doet verstrekking van allerlei waarde der E. maat- schappij in 't gros aan allerlei mindere bedienden of vreemde kooplieden en gelijk hy die allen, zoo als zij van Batavia komen, ontvangt, zoo moet hij alleen ook al dezelve weder aan het algemeen comptoir te Batavia, even als de mindere, 'tzij opperhoofden of andere bedienden in Banda 't ontvangene weder aan hem, verantwoorden, Zgn in- komen bestaat in 80 of ook wel 100 gulden gagie (dat het hoogste is dat hij wint) lOg rijksdaalders kostgeld per maand; in zeker getal kannen wijn en ponden waschkaarsen (als in Amboina) 2 kannen olij venolie, eenige lampolie per maand, een vrije woning en 150 pond bollandsche boter in 't jaar. Ook zit er nu en dan een voordeeltje, dat al vry groot vallen kan , m 't verstandig handelen met deze of gene meest getrokkene klee- den, die hij dan stil, als ware het de zijne, met een fraaije winst weet te verkoopen, gevende den landvoogd, daar 't anders niet gaan zou, zyne geregtigheid hiervan. Ook beeft hy nog zekere vaste voordeelen , niet alleen van de lekkagie en den afslag op ver- scheiden goederen in de pakhuizen , onder zijne verantwoording berustende , als de dran- ken, tarw, rijst, enz. maar trekt ook van de leverantie van al de specerijen, die bij hem ontvangen worden, wegens slaven., daartoe noodig, een schelling daags en van het overwigt der specerijen, die hem goed gedaan wordt, een fraaije stuiver. Een legger van 400 kannen verantwoordt hij maar tegen 350 en zoo met de rest der goederen, die lekkagie onderworpen zijn. De kapitein, de derde in rang, wint 80 gulden per maand, heeft 10} rijksdaalders kostgeld , 7 kannen wijn , 7 pond kaarsen en nog eenige kleinigheden , hebben in 't kasteel ook een zeer goede woning. Hij is het hoofd der krijgsmagt en zonder hem , als hy ten kwaadsten wil, kan de landvoogd, daaromtrent geen verandering, noch soldaat korpora^ maken, hoewel het den kapitein wil hij daar eenige stille voordeelen trekken, best is, zich veel liever naar 't goeddunken van den landvoogd te schikken, aangezien die M zijne ongeoorloofde voordeelen beletten kan , die hij anders door de vingers ziet , vooral als hij er mede van trekt, gelijk somtijds in (leze of gene land voogdijen wel geschied is. Hij heeft ook 't opzigt in 't bijzonder over 't ziekenhuis en de zieken daar , waar hij op zekere tijden 't gezigt van gaat nemen, om te weten hoe zij behandeld worden. Ook moet hij alle avonden het woord bij den landvoogd halen en dat aan de minder hoofden van 't kasteel Nassau uildeclen; doch die van 't kasteel Belgica en de burgers krijgen een ander woord. Het opperhoofd van Lonthoir, een koopman in bediening, is de vierde in rang. Hy heeft op Lonthoir in de logie een schoon huis tot zijn woning en altijd, als hij uit- gaat, 2 oppassers en zijn vrx)uw eenen achter zich. Hij trekt 65 of 70 gulden 's maands aan soldij , heeft 8 rijksdaalders kostgeld , 7 kannen wijn , een zeker tan- tum van kaarsen en olie en buiten hetzelve trekt hij nog (gelijk ook de verdere bui* tenopperhoofden van Poelo Ay en Wayer) de overwigt der specerijen en voor 10 of 12 slaven 1 schelling, voor den Marinjo, die hij tot het behandelen der specerijen noodig heeft, { rijksdaalder daags, immers zoo plagt het te wezen. Na hem volgt de fiscaal, wiens ambt hetzelfde met dat van een hoofdschout, die derhalve ook eischer in 't gerigt , uitvoerder der beslotene gerigtszaken , en weerder van alle openbare onordentelijkheden is , waartoe hij nog een geweldiger of onderschout en 5 of 6 kaffers heeft, met houwers en wakkere slokken gewapend, om de kwaad- willigen af te keeren en des noods gevangen te nemen. Hij wordt op die bediening gemeenlyk koopman. Zijn inkomen beslaat in 50 gulden soldij per maand, zonder meer, moetende hel verdere uit boete, enz. vinden; doch tot een andere bediening overgaande, wint hij 60 gulden en beeft koopmans buiten-voordeelen. Een groot ded Digitized by VjOOQIC 85 Yin zijn inkomen bestaat mede daarin, naar hij wel of Kwalijk bij den landvoogd staat, die hem en in den raad van justitie en bij andere voorvallen , met het toeleggen van veel, of 't naauw besnoeijen der boeten, enz., zeer veel bevoordeelen of bena- deelen kan. De soldij-beekhouder, zijnde een onderkoopman, heeft 40 gulden, 5| rijksdaalders kostgeld en 4 kannen wijn *s maands : een sober inkomen ; doch daarom , nevens den gehcimschrijver (dat mede van des landvoogds gunst en voorschrijvens naar Batavia meest afhangt) de naaste tot een der mindere buitencomptoiren, als dat van Poelo Ay en Wayer. De geheimschrijver, die onderkoopman is, trekt zoo veel als de soldij-boekhouder; doch heeft daarenboven een fraai inkomen van alle uiterste willen, getuigschriften en alle andere openbare 'stukken, die hij maar alleen maken mag, waartoe hij ook een bij- zonder comptoir in 't kasteel of omtrent het huis van den landvoogd en den eersten klerk en zeker getal van assistenten tot zijn dienst heeft. De opperhoofden van Poelo Ay en Wayer zijn gemeenlijk onderkooplieden. Deze hebben maandelijks 'tzelfde inkomen, als de soldij-boekhoudeif' ; doch trekken ook eenig licht van kaarsen en olie, hebben ieder een fraaije woning, de eerste m 't kasteel Revengie, de andere in de logie op Wayer en verder genieten zij 't overwigt der specerijen , nevens een zeker tantum daags voor eenige slaven, die zij daartoe leveren. Behalven den raad van politie heelt men hier ook den raad van justitie, voor welken alle burgerlijke en straflVlijke zaken alle week of wel alle 14 dagen, naar de zaken vereischen, afgedaan worden. Zij bestaat uit de leden van den politieken raad , die door een hiitenani der burgerij (de hoogste burgerbediening hier, daar men er geene kapi- tón heeft) en eenige andere van de voornaamste derzelve versterkt en bij welke overal de voornoemde zaken geoordeeld wordt, zoodanig nogtans, dat men van een vonnis in 't burgerlijke of van een proces, naar Batavia op den raad van justitie aldaar zich beroepen kan. Deze 3 raden uit de burgerij plagten 80 rijksdaalders 's jaars aan man- tdgeld te trekken. Men heeft er een weeskamer, door welke de zaken der weezen, bij lieden van eenig fatsoen en aanzien nagelaten en die middelen hebben, om van te bestaan, op zekeren vasten dag behandeld worden ^ want de kinderen der behoeftigen en hunne ouders wor- den of in 't armenhuis daar onderhouden , of de ouders krijgen maandelijks zoo veel van de diakonie, als zij in redelijkheid noodig hebben. Buitendien is er ook een vergadering van kleine en huwelijkszaken , voor welke alle lieden, welker twistzaak minder dan 100 rijksdaalders bedraagt en allen, die genegen zgn ondertrouw te doen , verschijnen , van welke laatste alle dienaren der E. maatschappij een verlofbrieQe , door den landvoogd geteekend, medebrengen moeten, of zij zouden geenszins bij die vergadering toegelaten worden. Men heelt hier ook een opper- en verscheiden onderwondheelers , zoowel ten dienste van hei ziekenhuis, 't kasteel en de scheepswerf, als van alle andere bedienden der E. maatschappij en van de burgerij ; doch buiten den landvoogd , den tweede en nog eenige weinigen , moeten alle anderen hun jaarlijks betalen. Ook heeft men wondheelers of onder- chirurgijns op Lonlhoir, Poelo Ay en andere plaatsen, waar bezetting ligt. Een opper- wondbceler van 't kasteel heeft 50 en bij 't eindigen van zijn verband , 60 gulden 's maand en geniet koopmans kostgeld en rantsoen; daar hij anders maar 36 of 40 gulden wint. Men heeft hier een scheepswerf aan 't westeinde van Neira, digt bij de Goenong Api, waarop zich de scheeps- en andere timmerlieden, metselaars enz. met hunne bazen ophouden , over welke een opperstuurman werfbaas is , die ook wel equipagiemeester ge- naamd wordt, en die bezorgt, dat daar alles, volgens orde van den landvoogd, ver- Digitized by VjOOQIC 86 ligt wordt, waanran hy 's avonds aan denzelven, nevens andere bazen, berigt doet en dan weér nienwen last voor den volgenden dag ontvangt. De landvoogden, die men van den beginne af bier gehad heeft, nevens den tijd van hnnne regering, vertoonen wij in deze nevensgaande lijst, uitgenomen van den tweeden en derden, welker regeerlijd niet net aangeteekend of niet te vinden is. Eer wij van deze landvoogden afscheid nemen , moeten wij van dezen en genen nog iets zeggen, De landvoogd Martijn Sonk schijnt zich in Banda niet al te wel gedragen te hebben, aangezien de heer commissaris Herman van Speult in 1623 uitdrukkelijk daar naar toe uit Amboina gezonden werd , met den fiscaal Jan de Bruijn , om na deszelfs gedrag naauwkeurig ondeaoek te doen. Doch uit een brief der boeren zeventienen van den Idden April 1626 blijkt mij klaar , dat zij Jaques Specx en docter Martinus Sonk » 'thuis ontboden, om van den staat van Japan en China mondeling berigt aan Hun Ed. te geven. De heer Willem Janszoon Admiraal is een Amsterdamsche vondeling en in ziJQ gansch leven een koddige haan geweest Hij was voor slecht naar Indien gevaren, maar bragt het door zijne verdiensten zoo ver, dat hij eerst schipper en, na verscheiden optredingen, extraordinaar raad en landvoogd van Banda en in 1626 ook ordinaris ^an Indien werd. Zijn gewone wijze van spreken, als hij iets voortbrengen zou, was» vooraf altijd, ik zeg. ik zeg, waarom bij ook veeltijds ik zeg, ik zeg genaamd werd. Op zekeren tijd had bij zich zeer kostelijk gekleed , en venocht zijn voornaamste raden die mede wel uitgedoscht waren; om met hem een speelreisje naar een der oHanden te doen. Daags te voren had hij den werfbaas belast de schuit, die hij gebruiken wilde en al de banken wel te teeren; doch dit zei hij hen niet. Hij wandelde dan met ben naar 't hoofd, waar de schuit lag, waarin toen nog geen kwartiermeester om te sturea nog matrozen om te roeijen, waren. Hjj maakte niet veel uiteriijke beleefdheden, om naar hen te wachten of ze te doen roepen , maar sprong er ten eersten in , ging , hoe nat ook de banken nog van de teer waren, aan 't roer zitten en zei tot hen: ik zeg, ik zeg, waar een landvoogd aan 't roer gaat zitten, daar mag de opperkoopman , fis- kaal en de andere raadspersonen ieder wel een riem in de hand nemen en roeijen. Zij zagen wel op hun neus, geen gedachten hebbende van daar gekomen te zijn, om te roeyen en nog veel morden zij tegen die teerige banken, maar of zij er dit of dal tegen in bragten, zjj moesten met die fraaije kleederen op die banken gaan zitten ea nog braaf roeijen toe; doch hen heugde dit plaisiertje zoo (terwijl hij om hun bedor* ven kleeren en bebladerde handen in zijn vuist lachte) dat zjj geen lust meer hadden om met hem op een speelreisje te gaan. In de tijd dat hij Banda bediende, heelt bij nog lang op Poelo Ay eenige mardijkers met 20 praauwen gehouden, om op de ge- vlugte Bandanezen te passen en dus vele derzelve gevangen gekregen , die hij ten eerste zonder eenig pleidooi deed ophangen of onthoofden , waarvan nog veel hoofden in zekere put op Poelo Ay te vinden zijn. Dit maakte hen voor dezen, ik zeg , ik zeg, zoo bang, dat zy daar en elders zich op 't gebergte niet langer wetende te verschuilen , na dien tijd voor- namelijk goedvonden Banda te verlaten en naar de eilanden van groot en klein Key, Aroe, Goram , Oost-Ceram Macassar enz. te vlugten Wanneer hij uit Indien naar 't vaderland varen en naar zijn schip gaan zou , zei hij legen een deel volk , die daaromtrent op den wal ston- den: «mannen, ik zeg, ik zeg, die lust heeft mede naar 't vaderland te varen die stappe maar in, en vare mede, ik sta voor zijn soldij goed. Verscheiden die dit hoorden, stapten in , voeren met hem naar 't vaderiand en hy heeft ook bezorgd , dat zij hun soldy bekomen hebben. Toen hij te Amsterdam kwam , ontmoette hij twee vrouwen , de eene , die voorgaf zyn moeder, en de ander, die zeide zijn minnemoer of zoogster geweest te zijn. Tegen de eerste zei hij; «Ik zeg, ik zeg, zyt gy myn moer, zoo zyt gy een groote hoer, en wel zeer onbarmhertig geweest, van my maar op de straat ('tgeen hy wel wist) neder- gelegt te hebben; en daarom, ik zeg, ik zeg, hebt gy my toen niet willen kennen Digitized by VjOOQIC 87 Toor o zoon» wanneer ik nitgeraaren ben, en niets had, zoo kenne ik n ook nu voor id;q moer niet.» Tegen de andere zeide hij: elk leg.jfn zeg, hebt gy my gezoogt, zoo hebt gy met my als een brave moeder gedaan, en gy zalt bevinden, dat ik als 6en braave zoon met u handelen zal ; » gelijk hij ook waarlijk gedaan heeft. Daar zijn er ook weinig, die de reduit van den ouden Denner (dei men wil dat hij bouwde) voorbij gaan , die niet het een of 't ander koddig verhaal uit het levensbedryf van dezen Willem Janszoon (want zoo werd bij doorgaans genoemd) moeten hooren. In zijn tijd was alles in Banda nog zeer woest en wild, maar de heer Pieter Vlak, die ook een irts was , heefl het hier behoorlijk in orde gebragt. Hij is *t geweest , die allereerst de perken of stukken lands, bij kleine perceelen uitgedeeld, de straten afgerooid, de raad des .f^regts ingesteld en het voornaamste tot het ordentelijk bestuur van deze nieuwe bodvoogdij verzorgd heeft. Deze heer den 28sten Julij 1627 met een orembaai de visite of *t bezoek achter 't Hoog Land zullende gaan doen, nam den opperkoopman Jaqoes Senepaar, zijnen kapitein Nicolaas Colf, zijnen geheiroschrijver Isaac van der Voord en zekere jufvrouw Maria Keysers mede; maar zijn scheppers of roeijers Poelo- Rhanders zijnde, voerden hem met zijn gansch gezelschap naar Kellibon, een dorp op 't eiland Ceram , als in slavernij. De Cerammers zoo goeden buit hebbende , wilden naar geen voorwaarden van loslating of rantsoenering hooren, dan dat men eerst alle Poelo- Rhimders op vrije voeten stellen moest, een onmogelijke voorwaarde voor die van Banda om na te komen. Ondertusschen vond de landvoogd van Amboina de heer Jan van Gorcom goed, zich met 12 coracora*s den Isten October derwaarts te begeven; doch ooderweg hard weder krijgende en wéér teruggeraakt zijnde, is hij niet voor den 23sten dito met 9 coracora*s in Banda gekomen , waar vernomen hebbende , op wat plaats hun bodvoogd gevangen zat, is hij daar naar toe geschept en den 2den November aange- bod. Daar vielen in 't eerst hevige woorden en dreigementen aan weerszijden; maar die van Kellibon vvel ziende, dat hen de vrede best geleek, gaven den landvoogd Vlak met zijn gezelschap (uitgezonderd den heer Senepaar, die al lang te voren naar Banda wittende oversteken , wegraakte zonder dat men ooit meer van hem hoorde en die aldus waar- schijnlijk verdronken is) zonder eenig rantsoen te vorderen , aan den heer van Gorkom •ver, die zijnen ambtgenoot den lOded November zeer ziekelijk in Amboina bragt, van waar hij wat bekomen zijnde , den 22sten December met 2 schepen wéér naar Banda vertrok. Hij vereerde eenige gouden penningen aan eenige radja's en orangkaja's , die hem met hunne coraeoras waren komen verlossen, onder welke ook de radjas of koningen van Soja en Hoetoemoeri, benevens de Gnatohoedi geweest, in welker familién derge- Igke penningen (omtrent 1 k rijksdaalders zwaar te vinden z^n. De heer Cornelis Acoley 18 een man van groote verdienste en van veel achting bij de Bandanezen geweest. Hij oaiD in 1634 die van 't gespanschap Cottaroewa (bestaande in de dorpen Celor, Kelle- Boeri, Kellibon, Affan, Dawan, Amoelit, Watteloni, Onder en Baromer) als ook dio van 't eiland Goram, vreezend^ 's compagnies groote magt op hun dak te krijgen, na ved biddens en smekens, wéér in genade aan, makende met hen dit navolgende ge- schrift van verzoening. Wy ComeUs Acoley , Landvoogt en Bestierder wegens den Nederlandschen Staat in Banda, onder het beleid van den Edelen Heer Antoni van Diemen , Opperlandvoogt van gansch Nederlands Indien, doen te weten, hoe dat op 't ernstig bidden en ootmoedig verzoek der expresse daar toe gecommitteerde Opperhoofden genaarot Hatalima, Laba- cnda, Comboret Kaywan, Manika, Tibo, Labi, Maleyo, en Tatollo, van de respective Dorpen Calelove, Ammer, Day, Ondei, Aineckor, Kelacket, Mieren, Minda, en Keles- siler, alle gelegen op 't eiland Goram, na goed berigt en onderhandeling, tot distincte teizen gehouden, waar in de voor dezen bedrevene fouten levendig zyn vertoont, in- Digitized by VjOOQIC 88 voegen na schuldbekentenis en fidelle beloften van tot geenen tijde iets tegen de Neder- landers, of der zelver Staal, nu, nogte nimmerraeer, in 't klein of *t groot te zullen attcnteren, veel min te dulded, de geringste onlusten ons van ben niet zullen worden aangedaan, maar in tegendeel te verzorgen, dat ons van hen alle hulp en faveur, ge- l;k zulks een getrouwe vasal betaamt, zal worden betoont, en dat wy in alles worden gehoorzaamt . waar op zy dan van de Nederlandsche Geoctroyeerde Oostindische Com- pagnie en des zelfs Regenten io dit vredeverbond weer aangenomen worden , weshalven hen om verschelde inzigten , ons daar toe moverende, haar voorig bedryf niet alleen vergeven is , maar waar op wy ook nader met advys van onzen Raade met hen in alliantie en een eeuwig verdrag getreden zyn , en hen als onze bondgenooten en ge- trouwe vrienden , op de volgende conditien , aangenomen hebben , gelyk wy d^gielve aannemen , en daar voor erkennen mits dezen ; dienvolgende beloven , en sweeren de gemelde Orangkajas van Catelove, Ammer, Day, Ondei, Aineckor, Kelacket, Mieren, Minda, en Kelessiter, voor haar, en haare erfgenaamen, de E. Hoog Mog: Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, zyn Vorslelyke Genade, den Prince van Orangie , als haare hoogste Souveraine Overigheid , item der zelver Generaal , en den Gouverneur van Banda, gebouw en getrouw te zullen zyn tot den laatsten adem toe, onder welken eed de gemelde Orangkaja toezeggen , en beloven , 't effect tot allen tyden to zullen doen standgrypen ; dat zy lieden de minste correspondentie met geene vyanden van den Staat , hoedanig , van wat conditie , natie of natuure , de zelve ook zouden mogen wezen, niemant uitgezondert, houden, en veel min hen hunne havens, of rfaee- den tot schuilplaatzen verleenen, of de minsto iaveuren bewyzen; maar dat zy dezelve met alle mogelijke middelen van daar weeren , en zulks den Heer Gouverneur van Banda na de beste gelegenhefd te kennen geven zullen. Item, dat. by verloop van slaaven, en andere, de zelve onder ordinair bergloon en verteerde kosten, in redelykheid be- staande , zonder eenige fKvole extensien , in handen van gemelten Heer Gouvemenr leveren , en baar best , zoo veel hen mogelyk is , zullen zoeken to bevorderen , gelyk zy hen ook ten hoogston verbonden houden op het bevel van meer gemelde Heer Gon- verneur (doch niet dan by den uitersten nood) haare Coracora's in 't water af to haa- ien , en hem , beneffens zyn Eds. magt , in alle getrouwheid , zonder tegenzeggen , te dienen; en dit alles op poene van als Eedbrekers en Rebellen gestraft te worden; voor 't welke de meergemelde Orangkaja's benevens hunne ingezetenen der bovengenoemde Negryen dan vrycn gepermitteerden handel op Banda, als mede op alle geassocieerde Nederlandsche plaatzen, onder een behoorlyke passé, genieten, gelyk wy hen ook alle vriendschap zullen doen smaaken , en hen onder onze beschermige nemen, zoo als dat een getrouw Heer, en goedertieren Vorst betaamt, en met onze constitutien eenigzins overeenkomen zal. Gearresteert in het kasteel Nassau, op 't eiland Neira in Banda, den 28sten Decem- ber 'sjaars 1737. Was geteekent Comelis Acoley. Ter zyden stonden eenige Arabische Merken , gestelt by de ondergeschreven Orangkaja's Batalima. Labacuda. Comboret. Gay- wan. Manika. Tibo. Labi Labi. Maleyo. Tatollo. Onder dezen heer landvoogd Comelis Acoley, kwam den 27 Febmarg 1638, hier nit Amboina met 't schip Frederik Henrik, vergezeld van het schip Bommel, de opper- landvoogd van Indien , de Ed. heer Antoni van Diemen. Hij bragt met zich mevrouw zijne geroaUn , den Ed heer Antoni Caan , raad van Indien , nevens zijn lijfwacht van helbaardiers en drie vaandels soldaten. De voorname reden van Zijn Edelheids komst was , dat Zijn Ed. , den koning van Ternale niet tijds genoeg in Amboina aangetroffen hebbende, met zijne tegenwoordigheid ondertusschcn hier nog eenigen dienst meende to doen. De heer landvoogd zond Zijn Ed. twee zyner voornaamste bedienden, te weten. Google Digitized by VjOOQ 89 den beer Gerard Deminer, opperkoopman en tweede persoon, nevens de heer Nicolaas de Wild, Maal alhier, om Zijn Ed. te verwelkomen en aan land te geleiden. Den Isten Maart vertrok Zijn Edelheid naar 't Hoog^ Land van Banda , bezag daar de comp- («ren Lonthoir, Oerien, Wajer, den Ouden Denner en Ceïama, wiens laatste reduit Zijn Ed. Kuilenburg, naar zijn geboorteplaats noemde. Ook bezag Zijn Edelheid de perken of burgerhuizen erl plantagién aan de overzijde , mitsgaders Poelo Pisang , digt bg den hoek van Neira gelegen en bij sommige spotsgewijze Poelo Parampoewan, dat is 't vronweneiland (omdat zij er gansch niet op vallen) genaamd. Ook ging de op- perlandvoogd den i9den dito naar de eilanden Ay en Rhun , hoorde onderweg, dat er een Engelsch schip , de George genaamd , voor Poelo Rhun lag , 'tgeen Zijn Ed. 's anderen daags nader bleek , toen de heer Johan Hunler , factoor der engelsche oatie op Macasar, bij Zijn Ed. kwam, verzoekende op dit eiland weer J^ezitting te mogen nemen , tot welk einde hij (die zeide dit niet eer te hebben kunnen doen) ook eenig volk roede gebragt had ; maar de heer opperland voogd gaf zeer bondige redenen , waarom Zijn Ed. hem dit nu , daar de tijd daar toe gesteld , al lang voorbij was , niet kon toestaan. Een zaak , die onder Poelo Rhun reeds behandeld is. Dos kwam dan de heer van Diemen en deze Engelschman met zijn schip , den 22sten dito van Poelo Rhun voor Neira aan; en de laatste vertrok den 26sten dito met zijnen bodem naar Macasar. Den 27sten dito gaf de heer van Diemen hier een prachtig afscheidsmaal aan i25 personen, ging den 28sten dito naar boord en ver- trok den 29sten dito met de schepen Fredenk Hendrik, Bommel, Warmond en nog een ander wéér naar Amboina. Met een letter moet ik hier bijvoegen, dat den Isten Maart 1636 ook het Engelsche schip de Paerl, voor het dorp Lochum op 't eiland Rhnn verschenen zijnde , de heer Acoley zich in persoon derwaarts begaf. Daags er aan zond Zijn Ed. de twee opperkooplieden, de heeren Gerard Demmer en Pieter Willemsz. en den luitenant Forsenburg derwaarts, om den Engelschen koopman, Randot Jesson, van dat eiland met zijn schip te doen vertrekken, daar de gansche bezetting aldaar, toen maar in 12 soldaten en 15 slaven bestond. Hij weigerde dit, zeggende door zijnen beer voorzitter op Bantam maar gezonden te zijn om dat eiland te bezien , verzoekende dat die vesting niet met meer volk bezet mogt worden voor nader orde zijner heeren prioctpalen; waarop hij den lOden Maart vertrok. Doch de voornoemde Hunter schijnt op zijn berigt naderhand herwaarts gekomen te zijn , om iets van gewigt op dit eiland (dat de heer van Diemen door zijn aanwezen verhinderd heeft) te ondernemen. De heer Abraham Wevns is hier een zeer loffelijk landvoogd en een man geweest, die zijn eer stdde in de menschen ten beste en tot vrede niet alleen te raden, maar ook buiten pleydooyen te houden , 't geen ook de reden was , dat hij zeer weinig vergadering van deo raad des gerigts hield , daar er bijna niets was , 't geen hij niet in der minne deed afmaken , of zelf builen eenig pleidooi ten einde bragt ; hoewel ik er wel gekend heb die om de 4 of 5 maanden eens vergadering beleiden, om de pleidooijen te lan- ger te doen duren en om de menschen , die daarna wachten moesten , te bederven. Htj werd in 1660 extraordinair raad van Indien. De heer Johan van Dam, uitgekomen als vrij doctor, werd naderhand om een wakkere daad, die wij elders verhalen zullen, tot sergeant majoor van Batavia, en 1661 tot landvoogd hier bevorderd, waar tot 1665 gdUeven zijnde, vertrok hij in Febrnarij van dat jaar naar Amboina, om de zaken daar, als de naaste landvoogd aan Amboina gelegen, bij 't overlijden van den heer landvoogd Simon Cos , van nabij te beschouwen. Wat mislijk voorval hij daar en verder op Batavia met de weduwe van dien heer, zijn trouwlooze brnid en met den opper- landvoogd den heer Johan Maatsuiker had , hebben wij reeds onder de sloffe van Am- boina en de Moloscos verhaald. Hij was een korselig man , werd gemeenlijk. Jan met de lange broek, omdat hij veel met een langen Misquitenbroek ging of ook wel de Digitized by VjOOQIC 90 lange Jan genaamd. Met zijn tweeden, den heer Antoni Hardt, die anders een braaf man was, kon hij ganschdijlc niet overeenkomen, waarom die ook in 1664 naar Batavia vertrekken moest en door den heer Almonde vervangen werd. Hij was anders een dapper man voor zijn vijand , waarvan hij verscheiden deftige blijken gegeven heeft. De heer Jacob Cops, die hem in 1665 verving, lag niet minder roet zijnen opper- koopman den heer Almonde , nog in dat jaar overhoop , zettende hem gevangen , nadat hij hem met 4 soldaten van de secretarij, terwijl hij schreef (daar hij toen ook ge- heimschrijver was) met geweld had laten afhalen ; zoodat Hun Hoog Edelheden , die dit zeer kwalijk namen, hem naar Batavia ontbieden moesten, ordonnerende hem in 'tzeifde jaar, al was 't met een hnursloep over Ambon te zenden, daar hij in November aan* kwam, vertrekkende in 1666 van daar naar Batavia. Deze heer heeft daar als «land- voogd zeer fors geregeerd en bij die ingezetenen een slechten naam gehad, omdat hij zeer inhalende en baatznchlig was, dat hij overal, waar hg geweest is, getoond heeft; ook was hij zeer eigenzinnig, gansch niet inschikkende, willende dat alles voor hem zon opdraaijen; 'tgeen hem, gelijk wij onder Amboina zien, zeer kwalijk opgebroken is. Ondertussehen is er in 1670 een verbond, in de tijd van den heer Hurdt, mei die van Keffing en Rarakit gemaakt. De heer Cornelis van Quaalberg, een zeer korselig man, wel een goed soldaat (gelijk hij in Augustus 1673 toonde, toen h\j als kom- mandeur over 13 schepen der E. maatschappij tegen 10 Engelsche schepen sloeg en na 4 uren vechtens, hunnen onderzeevoogd met 41 stukken, den President genaamd , hunnen schoutbijnacht, de Samson met 36 stukken en de Entilope met 34 stukken veroverde, doch een al te haastig en zeer ongemakkelijk bestierder, die bijna overal, zoo aan de Kaap (van waar hij ter orde der heeren zeventienen in 1668, schoon daar commandeur zijnde, afgezet naar Batavia gezonden werd) als op Malacka en daar hij gelegen heeft, met de voorname bedienden moeijelijkheden en ze hier ook niet weinig met zijn tweede persoon , den opperkoopman Maarten Roos , gehad heeft. Hij zette hem ook eenigen tijd gevangen en zond hem met zijn proces naar Batavia, 'Igeen Roos daar won. Onder dezen landvoogd is er door verscheiden personen een togt naar de top van de Goenong Api gedaan, onder welke zoo mij zijne gemalin in 1686 op Batavia gezegd heeft, een keizer, koning, hertog en graaf (dat is , personen dien naam voerende) geweest zijn. Hij is vervangen door den heer Willem van Zyll , een heer van hooge jaren, die niet alleen grijs was, maar van ouderdom ook vrij krom ging. Vaa dezen heer hebben de Bandasche burgers menigmaal zeer verachtelijk gesproken , omdat hij nn en dan de dronken bazen , die hun werk niet wel verrigt , en zich vol gedron- ken hadden , wel een streek met zijn dikken rotting met een zilvere knop (dien zij de flesch met de zilveren schroef noemden) gegeven had ; maar zij hebben hem (hoewel hij dat slaan wel kon gelaten en hen op eene andere wijze gestraft hebben) groot ongelijk aangedaan en naderhand daar veel berouw van gehad, toen zij anderen kregen, (Me hen ten uiterste geplaagd hebben. Hij was waarlijk en builen eenige drift gesproken, een vroom, eerlijk man en een zeer getrouw dienaar der E. maatschappij; een heer die achting voor brave, bekwame en naarstige lieden; maar ook een doodelijke haat tegen hiijaards en dronkaards had. De eersten hielp hij voort, maar de andere strafte en vervolgde hij. Hij was niet alleen niet baatzuchtig of inhalende (een gebrek van veel landvoogden) maar integendeel zeer milddadig en gulhartig omtrent degeen, die dat verdienden. Van zijne mildadigheid heeft hij een groot bewijs gegeven , toen hij (schoon bij de aardbeving in Amboina in 1674 zijn vrouw, kinderen en huis, met al zijn goederen, die beneden en niet boven in de vesting waren, wegstroomden) wel iO jaren lang zijn jaarlijksche soldij , zoo lang als hij opperkoopman of landvoogd geweest is (dat in 11 jaren wegens zijn eerste bediening 12,100 gulden, wegens 9 jaren van zijn tweede bediening 21,600, en dus te zamen 33,700 gulden bedraagt) Digitized by VjOOQIC 91 aan zjjn znsters kmdereQ m 't nderiand (die het eehter oiet al te zeer noodig hadden dnr haar zoon, N. Roodenbnrg predikant op een dorp in Zeeland was, waar hij *t xeerwel had) zeer gulhartig heeft laten trekken, waarvan ik, nog in Indien, noeh in 'I vaderland , eenig dergei^k voorbeeld van milddadigheid ooit meer gehoord heb. Nooit WIS hij gewoon te paard een unr of anderhalf nit te rijden, of hij deed zijne oppa&* 86f8, die hem te voet gevolgd hadden, altijd 2 en den sergeant of korporaal, 5 glazen Fransche of Rhijnsehe wijn, nadat hij dan zelf dronk, aanstonds na zijn weder** koiDst, dat ik menigmaal zelf gezien heb en in zijn bij wezen, opdat zijn slaven hem Uerin niet bedriegen zouden , schenken. Nooit heb ik , die eenige maanden bij hem ge- woond heb en zeer beleefd en gulhartig door Zijn Ed. onthaald ben, eenig geschil inet hem , dan alleen daarover gehad , dat ik hem nooit *t een of *t ander voor mij zetven verzocht, hoe wel hij mij uit zidi zelven zoo veel dienst gedaan en zoo veel beleefdheden bewezen had , dat ik wel ondankbaar geweest moest zijn , indien ik zoo een milddadig heer nog ergens om voor my had willen verzoeken. Nooit deed ik Zijn Ed. voor een ander eenig billijk verzoek , dat al somtijds geschied is , of Zijn Ed. heeft het mij toe- gestaan. Met zijn tweeden en andere raadspersonen heeft hij in veel vrede en rust tot zjJQ dood toe geleefd ; en van zijne vroomheid en eerlijkheid is bij mijn aanwezen nog eea blijk, die ik hier mede tot zijn lof aanteekenen moet, voorgevallen. Zeker perkenier op een van zyn mede perkeniers, omdat Zijn Ed. hem gunstig was, zeer nijdig zijnde, kwam hem op zekeren morgen; als een man, die kwalijk van den landvoogd sprak, bq Zyn E. aanbrengen, waarover hij eenigen tijd wat onthutst was, daar hij geloofde dat die man hem de waarheid gezegd had. Zijn Ed. deed mij de eer van mij dit ge« Tal mede te deelen, vragende hoe mij dit van een man, die hij zoo menigmaal be- gunstigd had, voorkwam; ik zei, dat ik het niet geloofde, en dat ik Zijn Ed. om dit ragt te weten, raadde, den beschuldigde en den beschuldiger op eenen tijd voor hem te ontbieden ; want dat anders zijn vijanden in staat waren , om altijd zijn beste vrien- dea bij hem verdacht te maken. De heer van Zyll prees dit , en riep ze beiden voor hem. De b^oldiger was de eerste; maar toen hij den beschuldiger binnen komen zag, bestierf h|j doodelijk. De landvoogd deed aan den beschuldigde een voorstel van de be« sdroldiging; maar eer hij zich daarover eens regt verantwoord en zijn alibi aan- gewezen had , viel de ander al deerlijk door de mand en bad om vergiffenis. Uit dat geval blijkt ook klaar, dat hij een heer was, die zich in zaken, die dat lijden konden, zeer gaarne naar den goeden raad van anderen rigten wilde. ZiJD Ed. is vervangen door den heer Joannes Cops, zoon van den heer Jacob Cops> wifos meeste werk daar geweest is , om zich aan die perkeniers ,' die zijn vader niet genoeg ingevolgd en de heer Hurdt, zijn opvolger, meer aangehangen hadden, op bet bitterste te wreken; waarover hij ook Aart Antoniszoon Vermeer (alias Aart Hac Hac genaamd) zoo lang vervolgd heeft, tot hij genoodzaakt geweest is met zijn huisgezin op te breken en naar Batavia te gaan woneii. Bij was een slecht bestuurder, een man van zeer weinig verstand en die weinig werk Tan zijn dienst maakte. Hij is echter naderhand (schoon hg, zonder ordentelijk door Uim Edelheden verlost te zijn , op zijn eigen gezag maar uit Banda op Batavia kwam) raad van Indien en zelfs nog ordinair raad geworden ; maar hij maakte het daar vaa tijd tot tijd, met bijna nooit in de vergadering te komen, zoo slecht, dat hij op de Uagt van den opperlandvoogd , den heer Jan van Hoorn, daarover uit het vader- land bedankt werd. De beer Cojett verving hem , zgnde met er tijd landvoogd geworden n een plaats , waar zijn wakkere vader als Bandiet (hoewel onschuldig , zoo men meende (O alleen door de bittere haat van den heer Nicolaas Verbuig) geleefd had. Deze heer bad hier mede den besten reuk niet. Een proef daarvan was een geval, in 1697 en ifi98 daar gebeurd. Zeker perkenier in de Laoetan, Jan Pauluszoon (zoo my door Digitized by VjOOQIC 92 leker beer veriiaald h) door zijn schoonzoon Carel Harder beschuldigd zijnde, dat zgn slaven een sokkel foelie bij een derden, Barent de Bakker genaamd, gebragt hadden, om die aan vreemdelingen tegen 't plakkaat te verkoopen, zoo werd hier nog bijge- voegd, 'dat des eersles vrouw, een jaloersch wijf, dit alles mede wel wist. Hierop ontbood de heer Cojelt deze vrouw , die 't hem alles zeer omstandig zei ; waarop zij en haar man en die , tot wien de sokkel gebragt was , eenigeh tijd lang gevangen ge- houden , hoewel zij en haar man , na eenigen tijd ontslagen werden. Maar aangezien die man hem mogelijk voor die gunst niet naar zijn zin of wel gansch niet beloonde (vermits hij zeer baatzuchtig was , 'tgeen hij middagklaar in Amboina geloond heeft) vond hij goed het perk , de Laoetang , den eersten perkenier , zonder een proces er over te maken , af te nemen en aan Carel Harder , bij schatting (kwantswijs) voor 6000 rijksdaalders , daar het wel eens zoo veel waard was , over te doen geven ; waarin de eigenaar gansch misnoegd, goed vond daarvan aan Hun Hoog Edelheden kennis te geven. De hooge regering van Indiê bevond dit stuk in allen deele zeer slor- dig en ten uiterste onregtvaardig , dat men een man , zelfs zonder het corpus delicti eens gevonden te hebben , maar op een enkele beschuldiging en zonder eenige geregte- lijke aanspraak of onderzoek met geweld uit zijn goed zette. Zij schreven er aan hem en den raad vel zeer scherp over, maar de man heeft zijn perk niet weder gekregen, sloeg hierover aan den drank en is van droefheid het bestorven. Hij nam , bij zijn ver- trek uit Banda naar Amboina, Joannes Lamotius, gewezen hoofd van Mauritius en om eenige zware misdrijven naar Rosingein gebannen , met zich , hebbende op Mauritius bij zijn uittogt van hem beleefdheid genoten; doch Hun Edelheden ordonneerden hem den- zelven weer naar Banda te zenden. Nooit hebben de Bandanezen een erger landvoogd, als den heer Theodorus de Haze gehad. Zij zeggen , dat hij gansch Banda , maar Poelo Ay vooral, bedorven en veel ingezetenen alhier zeer arm gemaakt heeft. Hij, die gelds genoeg had , wilde zelf er geen geld winnen , om te toonen , dat hij geen dienaar der E. maatschappij, quasi, was en mpgt ook niet lijden, dat iemand anders, ja zelfs zijn eigen tweede en zwager, de heer van Eps, waarmede hij ook gedurig over hoop lag, het allerminste won ; om welke reden hij hen ook van lijd tot tijd de gansche vaart zocht te beletten, om ze dus, als rotten in de val, geheel te doen uitsterven; wes- halve de heer de Haze daarover wel ernstig aan Hun Edelheden schreef; hoewel het juist den uitslag, dien hij verwachtte, niet had. De burger en perkenier Henrik Meyer, die hij voor 't regt betrokken had , wilde hij aan de galg , of ten minste op het schavot hebben , waarom hij hem in de eene week zijn proces tegenwees ; maar die man daar- van zich naar Batavia beroepende, en hij, door een reisje naar Poelo Pisang hem de gelegenheid , tot aanteekening van dit appel , zoekende af te snijden , werd juist , toen hij op 't hoofd kwam , daarom venocht Hij trachtte het wel te ontgaan ; doch vermits die man hem dreigde , door de tijd voor zijn wederkomst voorbij zou zijn , daartegen te zullen protesteren , zeide hij eindelijk , nu , wij zullen zien , hoe wij het stellen en u genoegen geven. En daarop wees diezelfde landvoogd met zijnen raad des geregts (denkt eens hoe die raad van een landvoogd afhangen moet) een en dezelfde zaak , die Meyer de week te voren verloren had , in de volgende week lot zijn voordeel uit Een dubbeld vonnis , 'tgeen zeker procureur op Batavia, om de zeldzaamheid in twee bordjes, in 't net geschreven , naast elkander , als een van zijn beste schilderijen , in zijn voorhuis ophing. Hij zond ook op zekeren tijd dezen Meyer, daar hij zeer op schijnt verbitterd geweest te zijn , met een schip naar Batavia en wilde , dat hij er geboeid naar toe gaan zou, hoewel dit niet geschied is. De perkenier Willem Berge was derwaarts vertrok- ken , doch hij had zich onder de bcstelgoederen in de konstapelskamer moeten versteken. En hoewel Carel Harder met zijn sloep en een pascedul, na v«^el moeite, derwaarts vertrokken was, had hij echter in de papieren der E. maatschappij van dat jaar geea Digitized by VjOOQIC 93 beter naam, dan de anderen. Hg beschnldigde deze drie, houdende zelf zijn zwager van Eps niet vrjj , dslt zij 't kasteel badden willen afloopen , zoo als mij eenige van deze lieden zelf gezegd hebben; maar Han Edelheden vonden deze beschuldiging al zoo zot, als onwaarachtig. Hij maakte het hier eindelijk zoo grof met alle zijne tirannische zot- tigheden , dat de burgers en perkeniers en vooral Carel Harder het niet langer kun- nende harden en vreezende, dat hij hen nog de keel toabinden zou, goedvonden gi>- zamenlijk over hem naar Batavia te klagen; waarop Hun Edelheden den heer Schenkenberg hier gezonden en hem geordonneerd hebben naar Batavia te komen, waarheen hij roet Yeahujzen vertrokken is , zonder dat hem echter wegens alle die zottigheden en gewei* deoarijen, waarover hem de fiskaal behoorde aangesproken te hebben, het minste leed geschied is. Zoo dat het een landvoogd, als hij gunst van hoogerhand heeft, vrijstaat aaa de ingezetenen al wat hij maar wil, straffeloos te doen; daar men bij andere ge- vallen (als aan den ouden heer Coyett en de heer Jacob Cops, toen hij uit Amboina vertrok, als ook aan de heer Hofman en anderen bleek) toen mea de gunst van 't Uoogerhuis niet heeft, een landvoogd zoo wel, als een ander door den fiskaal doen aan- spreken, afzetten en zeUs op 't schavot heeft weten te brengen. Wat hier de reden van geweest is, weet ik niet; maar zeg alleen, dat zijne zottigheden en geweldenarijen zoo klaar gebleken zijn , dat men hem van daar heeft moeten ontbieden en dat hij over al die valsche beschuldigingen, opzendingen en over 't plagen van zoo veel menschen niet eens gemoeid , veel min iets geleerd is ; uit hetwelk men het naast oordeelen moet , dat hg vier witte voeten gehad heeft, en dat het den fiskaal, die hem anders wet gevonden zoo hebben, waarschijnlijk wel verboden geweest is. Ja zijn zottigheden en huisgewel- deoarijen waren maar weinig weken na zijn trouwen met een brave vrouw, die hij niet waard was, zoo groot, dat hij dezelve, die bij haar vorigen mans tijd, als zeer ver- standig alles bestuurd had , zeer gaarne (zoo zij maar zoo zot , als bij , geweest was) onder 't bestuur van zyn slaven zou gesteld hebben , daar die de sleutels van alles hadden, waardoor zij duidelijk zag, dat zij er op die wijze volkomen t'huis lag; maar deze mevroaw zulk een leven niet gewoon en niet genegen dit langer op te volgen, nam daarna haren slag (toen hij zelf zei, niet genegen te zijn om bij baar te blijven, omdat 'zij, die omtrent 100,000 rijksdaalders bezat, zoo veel niet had, als hij wel gedacht of zij opgegeven had , en omdat er eenige uitstaande schulden onder waren , die zoo aanstonds op zijnen eisch niet inkwamen) zoo wel waar , dat zij hem met bedaard- heid vraagde: cWat h; dan wilde, dat zy doen zou?t • Met al het uwe,i zei de gek, ernaar ten eersten heenen gaan;» «Als gy my,» zei zij, «schriftelyke ordre daar toe geeft, zoo zal ik gaan.» Hij ontbood aanstonds een notaris om zoo een ge- schrift van scheiding op te steHen ; doch als die zeide daartoe niet bevoegd te zijn , verzocht hij haar neef, de heer Pieter Hakfort, die daar mede in huis woonde, dit te doen, die dit mede, als een zaak, hem niet voegende, weigerde en toen schreef hi) ftgeen ook best voor zijn vrouw was) dit zelf, waarop zij nog dien eigen avond met al het hare, zeer vreedzaam en wel dubbel blij, dat zij op zulk een bondige wijze van dezen kwaadaardigen gek verlost was , uit 't huis ging. Naderhand zag bij wel , niet door zijn eigen oogen, maar door die van twee andere heeren raden, dat hij, dien 't DO berouwde en die trachtte haar weer bij zich te hebben , zeer dwaas gedaan had ; maar zij, die bij haar stuk bleef, heeft het daartoe gebragt, dat zij niet lang daarna, ook geregteliik en bij klokkegeslag gescheiden zijn. En na dien tijd heeft men zulk een man, die uit de landvoogdij van Banda eerst met zulken stank en met nog veel ^ozer reuk van zijn vrouw gescheiden was (daar hij klaar bewees zijn eigen huis niet te kunnen besturen) nog ordinair raad van Indien gemaakt en magt gegeven, oa , nevens zoo veel verstandige hoeren , gansch Indien met een besluitende stem te regeren. Dit staaltje alleen (denk ik) zal bekwaam genoeg zijn om dezen gierigen Digitized by VjOOQIC 94 vrek , die op het allerminste in zijn hnishoading zelf zag , oi dat gaarne bedilde (schoon hij een man was, die men zei, dat meer dan 100,000 rijksdaalders ?an zieh zelvea bezat) te leeren kennen ; en men verwondert zich nergens meer over , als hoe hg , dia schandaleus gierig leefde, van zich heefl lyinnen verkregen, om dat slaveoloon in fianda waarvan hij maandelijks zoo veel trekken kon, af te schaffen; maar de hoop van hier door booger te zullen stijgen en dan veel meer te zullen winnen, heeft hem die harda post, met al de vloeken daatt)p gevolgd en nog dagelijks volgende, als de grootste schijnheilig niet zonder veel neepen van zijn geweten, (die vrij wonderlijk gesteld was) doen overstappen. Indien dit ons van ons bestek niet te ver afleidde, wg zouden hiervan nog meer kunnen zeggen ; maar zullen het hierbij laten, De heer Schenkenberg z^n vervanger, die hier in Maart 1709 kwam, stierf in Junij van datzelfde jaar, en derhalve kunnen wij van hem niets anders zeggen, dan dat hij daar roet ai de statie omtrent den landvoogd gebruikelijk, begraven is. Kort na zijn overlqden kwam hier de Ambonsche landvoogd, de heer Adriaan van der Stel, hoewel ongeroepen en builen eenige noodzakelijkheid, gelijk wg nader onder Amboina zien. Wat hij echter hier ver* rigt heeft, zouden wij kunnen toonen; doch ons te ver daarover moeten uitbreiden , daar wij ons zoeken zoo veel mogelijk te bekorten. De laatste Bandasche landvoogd waar wij nog iets van te zeggen badden, is de heer Andries van Eps. Hij was de voorzoon van een vrouw, die met den perkenier en burgerluitenant N. Hardekop is getrouwd geweest Deze heer Hardekop, met een dochter van den heer van Brengd getrouwd en eenige jaren er na naar Batavia met zijn huisgezin vertrokken en daar overleden zijnde, is die jufvrouw naderhand met den heer Douglas hertrouwd, die eindelijk raad extraordinair, daarna ordinair en directeur generaal van Indiê gewordea zijnde, dezen van Esp, waarschijnlijk op de voorspraak van zijn huisvrouw, van tyd tot tijd zoo ver voortgeholpen heeft, dat hij, die anders daartoe geen bekwaamheden ter wereld en nooit eenig ander dan zijn geboorteland Banda gezien bad , daar eindelyk echter landvoogd geworden is. Zoo lang er geene bittere en uitberstende geschillen tasseben den heer opperlandvoogd Abraham van Riebeek en den heer directeur Douglas voorvielen, werd hy door den heer Douglas en uit vrees van zoo groeten Christoffisl aan 't Hoogerhuis , in veel van zijn dwaze kwuinten, door de Bandanezen verdragen» zonder dat men er veel anders, dan dat hg de snedigste niet was, van hoorde. Maar nadat het vuur tusschen die twee heeren zoo openbaar en zoo sterk aan 't vlammen geraakt was, dat de bittere heer van Riebeek den heer Douglas zoodanig in volle ver- gadering gehekeld en geslingerd had, dat hij er 14 dagen van te bed lag, zoo moes* ten ook van de weerstuit al de vrienden van dien heer en vooral de heer van Eps aanhouden en ook een Afrikaansche houw over den neus hebben. Hiertoe had niet weinig aanleiding gegeven, dat de heer landvoogd van Eps iemand had hoeren zeggen dat er een pasquil op hem was gemaakt, dat door hem toevallig in den openstaande lessenaar van zeker assistent Matlheus Castella gezien en ook waarschijnlijk door dm Castella bedacht was. Hg had dit zoo ras niet vernomen, of hij zond gecommitteerden om die lessenaar te doen openen en, daar Castella dit niet doen wilde, gaf hij bist van die te doen opbreken, liet er dat pasquil, zonder naam uithalen hij hem brengen en dezen Castella daarover , zonder eenig verder bewijs dat hij het gemaakt had , maar omdat hij 't bezat, zonder dat hg het aan iemand gezegd, of iets daarvan verbreid had, niet alleen gevangen zetten, maar ook, na hem daarover in regten betrokken te hebben, geeselen, brandmerken en in de keten slaan. Deze onordentelijke handeling omtrent 1712 voorgevallen, waaide ten eerste naar Batavia over en gaf daar, te meer dewijl zij zoo wonderlijk in de kraam van den nooitvergevenden heer van Riebeek diende, zulken roep dat Hun Edelheden daarover een zeer scherpen brief aan hem en den laad in Banda schreven en Castella, met zgn stukken, zoo als hij nog in de keten was, Digitized by VjOOQIC 95 naar Batavia ontboden, om daar zijne acüe tegen degenen, die hem zoo onregtvaardig mishandeld hadden, zoo als hij te raden worden zou, m te stellen. De heer van Eps die dit nooit verwacht had , en nu alles echter tot zyn nadeel en de spillen op Batavia gansch verdraaid vond , was hierdoor niet weinig benard , ja zoodanig dat hij Castella , toen hij vertrok, aanbood buiten de keten naar Batavia te laten gaan, even of dit verandering aan zijn grove misslag geven kon; doch Castella dit weigerende, zei dat, had hy er nu zoo lang ingezeten , hij er ook nog wel tot Batavia toe in blijven kon en er ook in blijven zou, om daar zoo te komen en te zien, wat Hun Edeiheoen hier- ovei verder zouden goedvinden. Dit ontstelde den heer van Eps zoodanig, dat het hem btjoa aan de zinnen ging, te meer, daar Hun Edelheden van hem ook een omstandig berigt wegens dit gansch geval, daar hij weinig raad toe wist, afvorderden. Castella kwam omtrent in 't midden van Mei 1713 in de keten op Batavia en werd in 't am« bachtskwartier geplaatst. Hij had gedacht, dat hij ten eerste uit de keten geraken zou; maar de behandeling van zijn zaak, die eerst een naauwkeurig onderzoek door den raad van justitie vereischte, liet dit nog niet toe. Den 14den October van dat jaar kwam er tijding op Batavia, dat de landvoogd van Eps 4 burgers van Banda, zoo als zij in 't fort kwamen , had laten vast houden en laarzen , omdat zij onwillig waren geweest tot nog toe te betalen zekere penningen , die hen opgelegd waren wegens bui- tengewone vernieuwingen aan de kerk, (dat geheel buiten gewoonte was) om 'twelk te ontwijken, de borger Carper nu deze zelfde maand October met zijn gansch huis- gezin op Batavia gekomen was. In deze maand vernam men ook, dat zeker predikant gansch niet eerbiedig, noch eerwaardig door dezen en genen in Banda behandeld was volgens zijn eigen schrijven aan zeker heer op Batavia , die 't m'\j voorlas. Het opper- hcoü van Poelo Ay , Jacobus Valentijn had hem , kort na zijn aankomst op dat eiland een brave oorveeg (zoo als sommige lieden zeiden) gegeven; doch hij had dit opper- hoofd zoo defiig betaald, dat hij er eer van had, hoewel zich een predikant nooit met zijn handen, maar roet zijn tong en pen verweeren moet. Niet lang daarna werd die- lelfde pater op de voorbruiloft van de dochter van den heer van Eps ten huize van dien landvoogd genoodigd. Hij kwam er; doch werd aanstonds door zeker heer niet alleen zeer kwalijk over eene theologische stoffe sprekende, bejegend, maar kreeg ook ^dat veel hooger liep) een brave suffet, 't geen hij niet wel kunnende veelen , meende hy dien heer bij de kop te krijgen , (dat hij , mijns oordeels niet moest gedaan , maar liever weggegaan en naderhand hierover geklaagd hebben) maar deze heer wat kort zqode, ontdook zijn handen, latende, zoo ik meen, echter nog zyn pruik in de loop. Zoo ras hij 't ontdoken was , stelde zich zeker onderkoopman voor hem in de bres, maar bij vatte dien onvoorzigtigen jongeling zeer ongenadig aan en wierp hem zoodanig tegen den grond, dat hy niet weer omtrent hem komen durfde. De fiskaal de Groot, die al mede het tegen hem had, vraagde, wat het te zeggen was dien onderkoopman xoo te handelen en wilde hem daarop mede aanpakken; maar hy gaf hem van dat- zelfde laken een rok en broek. De kapitein die er mede bijstond en, die zoo men zei met al die andere opgestemd had , om dien pater eens ter degen pal te zetten en een Taile athdstische taal tegen hem uit te slaan , kwam zich het laatste in de bres stellen meenende door zijn krijgskundige achtbaarheid en grove handen (aMaar hij hem ook aantastte) deze pater niet alleeen te oversnuiven, maar ook wakker af te rossen, doch dit ontschoot hem volkomen : want de predikant greep dit ongezouten en slinkend stuk irleesch in zijn roggestreng en wierp hem zoodanig, dat hij kwalsle tegen de muur. Gedurende deze baiaille in 't huis van den landvoogd waren de kaarsen ook uitgeraakt , vraarop de heer van Eps niet wetende wat er te doen was, in die kamer gekomen en, bij ongeluk omtrent dezen pater geraakt, dien hij ook, zonder hem te kennen als vgand, maar tot zyn ongtluk aantastte, aangezien hij hem een groot getal muilpeeren Digitized by VjOOQIC 96 gaf , waarom hij zich eindelijk bekend maakte. De pater hoerende dat hij de landvoogd onder zijn kluiven had, zeide met bedaardheid: «Mijnheer, zijt gij het, ik had het op u zoo niet gemeend; maar dacht, dat het een ander was, die mij als vijand aantaste en derhalve is mij dat leed;» en dus liet hij hem, nevens de vier anderen, met alle de gekregene slagen daar en ging, om verdere moeite te mijden, naar huis. Het bleef daar echter niet bij : want daags daarna tot den avond zich in huis gehouden hebbende, ging hij met zijn kabai of dunne japonsche rok, om een avondlochtje ; doch had een klein houwerije daaronder verborgen, of somtijds een van deze avondwolven een toeleg gelijk hij vreesde, op hem gemaakt mogt hebben. En waarlijk zijn voorzorg was niet te vergeefs: want in zekere straat gekomen, werd hij door een van deze vier gasten vergezeld van eenige slaven roet dikke stokken , zeer schielijk overvallen , maar hij had zich wel in des landvoogds huis geweerd, hij deed het hier niet minder, rukte aan- stonds van leer , 't welk de slaven zoo ras niet zagen , of zij lieten hun meester in de pekel, welke hij dwong op straat al knielende hem om vergiffenis van zijne dwaasheid te bidden. De landvoogd van Eps, die dit alles hoorde, schreef van al dez<^ gevatloi alzoo weinig naar Batavia , als van de wedergadelooze slagen , die hij bij dat duister avond- spel zoo onverwacht kreeg, maar verzocht alleen, dat Hun Edelheden hem in plaats van de drie predikanten toen aldaar, (die ook om hunne opkomst, zonder ergens verder van te spreken, verzochten) drie vroome, eerlijke en godvruchtige personen geliefden toe te zenden; waaruit velen op Batavia geloofden, dat of de landvoogd gek was, of dat hg ten minste vaststelde, dat de drie, die om hunne verlossing verzochten, niet vroom, eerlijk , noch godvruchtig waren ; doch de tijd heelt geleerd , dat het eerste maar al te waar was. Nog in deze maand kwam er tijding, dat de heer van Eps, geen raad met de zaak van Castella waarop Hun Edelheden zeer stijf stonden, wetende niet alleen mijmerde, maar niet veel beter als gek en beroerd was; waardoor hij ook genood- zaakt geweest is, om in 1714 ontslag van zijne bediening, mits verblijvende daar te verzoeken, 'tgeen hem beide, mits afschrijving van gagie, in 1715 toegestaan is. Hoe 't nu verder met de zaak van Castella en hem gegaan is, weet ik niet nel, dan alleen, dat Hun Edelheden in 1716 't verblijf van den heer van Eps in Banda inge- trokken en hem geordonneerd hebben wegens de zaak van Castella op Batavia te komen aangezien bij haar nog gansch geen verantwoording daaromtrent gedaan had. Ik geloof echter, dat die zaak zulken vaart niet meer, als in 't eerst geloopen heeft, omdat de heer van Riebeek in 1713 ondertusschen is komen te overlijden, en schoon de heer Douglas, patroon van den heer van Eps, niet lang er na naar 't vaderland vertrokken is, heeft bij echter daar in zijne plaats den heer Casteleijn, zijnen vriend, en den heer van Swol gelaten, met wien, toen opperlandvoogd zijnde, hij in een goed verstand stond, en altijd gedaan heeft ten ware daarin door de tijd eenige verandering ftgeen ik niet geloof, noch mij gebleken is) gekomen was. In zijn plaats kwam in 1715 de somtijds Nvaarheid sprekende heer Philip David van Ucchelen, die in 1719 in 't begin met zijn tweede Jan de Croese en den fiskaal Louis Baarmaaker, over hun slecht huis- houden daar, opontboden is met afgeschreven soldij, en door den heer Pieter Gabry, tweede van Amboina, in 1619 vervangen. Deze heer Gabry bleef er tot 1721 en werd door den heer Salomon Storm vervangen, doch deze den Isten Januarij 1722 over- leden zijnde , is mijn schoonzoon de heer Balthazar de Bru;nne hier 5 maanden gezag- hebber geweest. Digitized by VjOOQIC 97 Zevende Hoofdstuk. De betohriJTing Tan Sok» en Timor , met de eilanden daaromtrent b'ggende. Het eiland Solor in 't bijzonder. Eenige saken beide eüanden rakende. Solors vesting in 1618 door ons veroTerd. Verdere zaken , door den heer Scbot hier verrigt. Wonderlijk voor- ▼al van Gonsalvo d'Omay in 1637. Verheyden in 1655 hier ellendig aan zim einde eerai^t. De heer de Vlaming van Outshoom's dechte onlm^ting hier in 1656. Ver- dere opperhoofden, die hier gel^;en hebben. Nadat w^ de landvoogdij van Banda afgehandeld hebben , meenen wg na zeer ge- Toef;lijk over de eilanden Solor en Timor te zallen kunnen spreken; als zijnde naast aan de Z. wester eilanden die onder Banda slaan, gelegen. Wij zullen daar niet veel van zeggen , maar ze zoo net mogelijk kortelijk beschrijven en om daar te netter begrip van te hebben, zallen wij vooraf eerst een korte beschrijving van al de eilanden, daarom- trent gelegen, geven. Wij beginnen dan dit bestek van 't eiland Saleyer, 'tgeen in *t N. W. of anders digt bij de eilandjes Boegeroenes , of wel bij de Z. W. hoek van de bogt van Boni gelegen is ; een eiland dat i 3 of 1 4 mijlen , Z. en N. meest gestrekt lig- gende, lang eu omtrent 3 mijlen in 't midden breed is, loopende naar 't Z. en N. hoe langer hoe spitser toe. Langs den westkant loopt een smal rifje, dat zich op de eene plaats wat verder, als op de andere uitstrekt. Ook ziet men aan den kant vlak m *t midden een eilandje, 1 mijl van de wal, het Bajen-eiland genaamd, 'tgeen bijna roodom, uitgenomen de 0. zijde, in een rif ligt, dat van *t eiland Saleyer zijn begin neeoit en tot deszelfs Z. 0. boek voortloopt. Het is omtrent 2 mijlen Z. en N. in de lengte en 1 mijl 0. en W. in de breedte, hebbende 2 mijlen N. westelijker nog een byzood^ rif op zich zelve , dat omtrent 2 mijlen in 't rond is en meest N. 0. en Z. W. gestrekt en 5 of 6 mijlen W. N. W. van 'tzelve liggen eenige rotsen , Zoute- fauids rotsen genaamd. Bezniden 't Bajen eiland 1 of 2 mijlen , ziet men ook op dat rif, dat langs Saleyer loopt» 2 eilandjes op een plaats waar dat rif zich in naar 't W. wel i mijl of 2 naar 't W. , als ook naar 't Z. en N. breeder uitzet ; en aan de Z. hoek van Saleyer, 1 mijl er bewesten, ziet men Z. en N. } mijl van elkander drie eüaodjes en de twee wel zoo zuidelijk gestrekt liggen, die ieder een kleine mijl in 't nmd zijn. Naast aan Saleyer doet zich het eiland Calauro in 't Z. 0. op, zijnde om- trent 2 roijlea met zijn N. W. hoek (waarbij een eilandje ligt) en wel 3 mijlen met zqn Z. W. hoek er van gelegen. Men ziet ook tusschen 't midden van dit eiland en tosicheB de Z. hoek van Saleyer, | mijl van Calauro, nog een eilandje en aan den N. O. kant van een rivier , die zich daaromtrent in 't midden vertoont , Z. 0. aan nog drie dergelijke 1 mijl van elkander zoo gestrekt liggen, dat het Z. oostelijkste af en an deo N. 0. hoek van dit eiland zich vertoont, behalven dat men nog zoo een eilandje (doch wd zoo groot) in de voornoemde rivier ziet. Het eiland Calauro is 7 of 8 mijlen N. W. en Z. 0. lang en 5 mijlen N. ten 0. en Z. ten W. breed. Het heeft pas bin- nea zgn Z. W. hoek een kleine baai , die wel 2 of 3 mijlen in 't rond is en ten N. 0. van de N. 0. hoek deszelfs ziet men een eiland , *t Hoog Eiland genaamd , dat zich iDêeBt N. N. W. en Z. Z. 0. op een rif, dat er rondom loopt, henen strekt. Ten N. 0. van dit Hoog Eiland heeft men wel 15 of 16 mijlen in 't vierkant, meest N. ten W. eo Z. ten 0. een gansche rist van wel 20 eilanden en droogten liggen, de Tygers- eBanden genaamd , van welke er drie in 't Z. meest N. W. en Z. 0. gestrekt liggen , (Be daarom de drie zuidelijke Tygers-eilanden genaamd worden. Rondom dezelve zijn zeer ved reven en in 't N. 0. Is nog een eilandje, het Slangen-eiland genaamd. Veertien BQieii beoosten deze Tygers-eilanden of wel van *t Slangen-eiland ligt een groot rif, dat adi wel 6 of 7 mijlen N. 0. en Z. W. in de lengte en meest 2 of 3 mijlen in de in. 7 Digitized by VjOOQIC 98 breedte uitstrekt. Vijf mijlen beoosten 'tzeWe ligt een eflandje Groenwond genaamd, zijnde 2 mijlen 0. en W. lang en 1 mijl ruim breed; en 2 of 3 mijlen bezuiden 'tzelve ligt in 't 0. een rif van 2 of 3 mijlen in 't rond meest N. W. en Z. 0. gestrekt en een eilandje in 't W. li m\jl er af, zijnde 2 mijlen in 't rond, het Hagedis^éiland genaamd en pas bezuiden dH laatste nog 2 eilandjes N. W. en Z. 0. 1 mijl vaneen liggende, welk Z. oostelgkst Batalaja genaamd is. Vlak bezuiden de Tygers-eilanden 5 of 6 mijlen ligt een droogte, de Heilbot genaamd, die 3 of 4 mijlen in 't rond en tol katskoppen is. Negen mijlen bewesten dit rif (wel zoo zuidelijk) en 4 mijlen be- zuiden Calauro's Z. hoek , liggen de eilanden Schiedam genaamd , zijnde ieder pas 2 mqlen in 'l rond. Het N. oosteljjkst ligt maar 5 mijlen van Calauro , doch de 2 zuide- lijkste wel 6 of 7 mylen. Deze twee laatste liggen 0. en W. l mijl van elkander ea tan het westelijkste loopt een rif, dat zich W. aan wel 11 mijlen en Z. ten N. wel 3 of 4 mijlen ver uitstrekt , loopende in 't W. wat naar 't N. W. om. Zes of acht mijlen ten Z. 0. van het oostelijkste dezer twee eilanden doet zich een eilandje op, dat O. en Wr. 2 of 3 mijlen lang, 2 mgl breed en 'tgeen Batoe Pandjang genaamd is» hebbende in 't Z. 0. een rifje aan zich vast. Twee mijlen 0. ten N. van 'tzelve ligt het eilandje Bata Cariman , dat omtrent 3 mijlen in *t rond is en 2 mylen oostelijker BOg 2 eilandjes Z. en N. zeer digt bijeen liggen heeft; ten Z. W. van welke 5 mijlea zich een eilandje, 't Postpaard genaamd, op een rif, dat er rond loopt, vertoont, zijnde met rif met al omtrent 3 mylen in den omtreL Z. ten W. van 't Postpaard 5 ro^}iea Kgt het eilandje Rossa Goeroe, dat pas 1 mijl in 't rond is en ten 0. van 'iwelk nog een kleintje ligt Zeven of acht mglen meer naar 't Z. V^. doet zich het eiland Loesa Radja, dat pas 2 mijlen in 't rond is, op. Bewesten 'twelke 5 mijlen een onbekend eilandje van 1 mijl in 't rond, 1 mgl tan 't groot eiland Ende ligt, gelijk men 7 of 8 mylen beoosten Loesa Racya nog 2 eilandjes, meest 0. en W. digt bijeen gestrekt, pas 1 of 2 mijlen van den wal van dat groot eiland liggen ziet. Eer wy verder van 't eiland Ende (anders ook 't land van Floris genaamd) spreken , moeten wij vooraf zeg- gen, dat 6 of 7 mijlen bewesten *lzelve zich de 0. hoek van *t eiland Sumbawa ea dat zich die Z. en N. wel 7 of 8 mijlen lang en wei 5 mijlen 0. en V^. breed ver- toont. In 't N. van dit deel van Sumbawa ligt een 'dorpje, Sapi genaamd, ten N. van 'twelke 1 mijl een eilandje v»i 1 mijl in 't rond ligt en 3 mijlen 0. ten Z. Sapi ligt nog een eiland , dat wel zoo klein is en 'tgeen nog 8 of 9 kleiner eilandjes ten Z. van zkh meest O. en W. gestrekt liggen heeft aan de N. zijde van die straat , die naar dit dorp de straat van Sapi genaamd en die wel 7 of 8 mijlen N. en Z. lang en wel 4 mijlen O. ea yf. breed is. En gelijk men die eilandjes in 't N. dus heeft, daar vertoonen er zich nog 4 anderen digt bij Sumbawa's 0. kant, en pas voorbij een rivier die omtrent 2 mijlen bezuiden 't dorp Sapi zich opdoet en drie 1 myl bezuiden dat eilandje | mijl vaneen Z. ea N. 1 myl van den wal in de Z. mond van deze straat gestrekt; hoedanig eea men er nog zeer digt bij Sumbawa's Z O hoek ziet. Vier mijlen beoosten Sumbawa, wat zuidelijker als 't midden van deszelfs O hoek, doet zich een eiland op dat Z. en N. wel 4 mijlen lang en 0. en W. in 't Z. 3 , doch in 't N. maar 2 mijlen breed is, aan welkers Z. 0. kant men een, gelijk men bij de N. 0. hoek nog 3 en verder beoosten hetzelve nog drie eilandjes Z. en N. gestrekt liggen ziet; van welk zuidelykst der drie laatste 1 myl oostelijker, men wéér vier eilandjes 3 of 4 mijlen ver naar 't N. met een kromme bogt, die wat naar 't O. loopt, strekken ziet, tegenover welke zich 2 mijlen oostelijker digt aan den wal van 't eiland Ende veel katskoppen pas be- zuiden een ander eilandje vertoonen, tusscben welk eilandje en de 0. wal een rif van 1 mijl breed , 2 of 3 mijlen N. aan en van daar dan 0. aan wel 2 of 3 mylen breed is, wel 10 of 12 mijlen ver tot tegen de N. hoek van 't eiland Ende zoodanig loopt, dat het allengskens tot op 1 mijl breedte versmalt, aan welkers einde in *t Digitized by VjOOQIC 99 0. men drie eiloDdjes meest 0. ea W. (wel zoo Z. W.) f mijl vaneen gestrekt Uggeii liat, waarvan 't oostelijkst 't Vlak eiland, 't naast er aan het Znikerbrood en 't weste^ Igkst het Groot eihind (zijnde ook 't grootste) genaamd is. En af en aan de N. W. hoek van 't eiland Ende, waar dit rif op zijn breedste is, ziet men nog zoo een eiland in grootte ais dat, waar dit rif begint; tusschen 'twelke en de taste wal zich nog twee klemere eilandjes , N. 0. en Z. W. gestrekt vertoonen. Vyf rogieo van den W. hoek va» 't land van Fiores ligt nog een eiland , dat wy nevens nog 2 anderen voor het te be- sehrgven , gaarne eerst af zouden doen. Het eerste is Nomba genaamd , z'^de W. N. W. en 0. Z. 0. omtrent 6 of 7 mijlen lang en meest 2 mylen breed. Vyf mijiei van desieifs N. W. hoek en i mijlen van deszelfe Z. 0. hoek, ligt Poeto Tsjindant tf bet Sandelbosch eiland. Dit is een zeer groot en woest eiland, dat zich al mede aeest W. N. W. en 0. Z. 0. 30 mijlen ruim in de lengte en Z. en N. 14 of 15 mijlen in de breedte uitstrekt; doch aan den N. W. hoek is 't pas 4 of 5 en aan den Z. 0. hoek maar 3 of 4 mijlen breed. Ook loopt er een smal rif, dat pas i of 3 mijlen beoosten de N. W. hoek begint en zoo 1 mijl buiten den wal zich uitstrek- kende, dus langs den wal meest (uitgenomen bij den W. hoek) gelijk doorgaat tot lao den N. 0. hoek, van waar 'het dan tot den Z. 0. hoek wel verder vervolgt; Dttr het wordt daar wd 2 , 3 en 4 malen broeder tot op de helft (waar in 't mid* den ook een eilandje ligt) van waar het allengskens naar den Z. 0. hoek toe tot op 1 mijl versmalt; daar het anders langs de N. wal doorgaans maar 1 mijl breed was. Men wil dat op dit eiland geheele bosschen met sandelhout zijn. In 't Z. Z. 0. heeft dit eiland een diepe inbogt vlak voor dewelke 2 of 3 mylen van de wal het eibndje Sinvo ligt. Dit is Z. en N. 4 mijlen lang en 0. en W. 3 mijlen breed; doch in 'I 0. IS 't wel zoo lang en in 't N. wel zoo breed, zijnde aan de 0. zijde wat inge* begeo* Ook ziet men een eilandje aan den Z. 0. kant zeer digt er aan liggen. Na koeren wy weer tot het land van Floris of 't eiland Ende, en zeggen, dat het van 't 0. tot het W. (draaijende in 't 0. 6 of 7 mijlen wat naar 't N.) omtrent 42 of 43 mjjlen lang en Z. en N. in 't midden wel 13, m 't W. 5 en ook 3 en in 't N. 0. 5, hoewel het 4 of 6 mijlen bewesten de N. 0. hoek maar 1{ mijl breed is. Het ooordelykste deel van de N. 0. hoek wordt kaap Fiores genaamd, en 10 mijlen be- westen dezelve, 2 m'glen bewesten dien naauwen hals, die 't land daar maakt, heeft nen een plaats , Croewi genaamd. Tusschen dit Croewi en kaap Floris heeft dit eiland aao de Z. 0. kant twee baayeo, waarvan de naaste aan de N 0. hoek er pas 2 myleo bewesten gelegen, 2 mijlen diep en 1 mijl wijd is, maar 1| mijl westelijker Ugt er een , die wel 5 of 6 mijlen diep en wel 3 of 4 mijlen breed is en zich meest N. W. en Z. 0. strekt, hebbende achter aan bijna tegen den wal een eilandje van 1 myl in 't rond bggen. Vlak benoorden Croewi liggen digt bij den wal ook eenige kats- kdppen, ten N. 0. van welke de drie eilanden ten 0. van Loesa Radja zich opdoen en bewesten die katskoppen of wel van Croewi (waar de wal wel 2 mijlen na 't Z. inboigt) loopt een rif van bijna enkel katskoppen wei 2 mijlen buiten den wal; die daarna W aan naar t N. weer allengskens N. W. uitschiet en dan 5 of 6 mijlen tot aan de N. hoek W. aanloopt; welke N. hoek de Yzere hoek genaamd wordt. Bij deien Uzeren hoek is op 't land op zijn breedste, doch aan den Z. kant buigt die wal van den Z. hoek naar 't N. W. wel 5 mijlen in, waar de wal bij een eilandje, *t geen nieo daar digt tegen dezelve aanziet, dan vlak W. aan met een smal rif (dat oatrent 1 mijl breed is) tot aan deszelfis Z. W. hoek bijna voortloopt, terwijl men kier en daar onderweg een eilandje ontmoet. In 't N. 0. van dit eiland, 1 mijl van den wal, doet zich nog een eiland van 1 mijl in 't rond op. Vlak ten 0. van den Z. 0. hoek van 't eiland Ende , in 't midden tusschen dat eiland van 1 mijl en tusschen t dand Soior (hoewel wel zoo Z. en wel zoo na aan Solor) ligt het eiland Serbite. Digitized by VjOOQIC 100 Dit is een zeer hoog en bergachtig eiland, dat zich boschrijk en lustig vertoont, zijnd#t omtrent 7 mijlen 0. en W. lang en 3 of 4 mijlen Z. en N. breed; doch in 'tW. wel op zijn breedste. Op de N. W. boek ligt Adenare, op den W. hoek Labelau, in Z. naar de W. kant ziet men Toerang; i mijl oostelijker Lamase, nog 1 mijl oos- telijker Carma of Carmang en nog 1 mijl oostelijker bijna aan den 0. hoek bedt mea Lamhale waar men ook een scboone rivier heeft. Tusschen dit eiland en 't land van Floris is een straat van 1 of 2 mijlen breed en die wel 3 mijlen lang is, en die dan nog wel 7 of 8 mijlen tusschen *t land van Ende en tusschen Solor Z. W. aan vervolgt; gelijk er ook zulk een straat tusschen Solor en 't eiland Serbite is, die zidi wel 5 mijlen in de lengte 0. en W. en 2 of 3 mijlen in de breedte uitstrekt, zijnde Solor's N. W. hoek en Serbile's Z* W. hoek 2 mijlen en derzelver 0. hoeken 3 of 4 mijlen vaneen gelegen. Nu zouden wij wel dienen van Solor te spreken; doch wg zullen daarmede wachten, totdat wij nog 2 of 3 eilanden die wat oostelijker liggen vooraf zullen hebben afgehandeld. Ten 0. van Solor 2 of 3 mijlen vertoont zich de W. hoek van 't eiland Lombatta en 1 mijl beoosten 't eiland Serbite vertoont zich de N. hoek van 'tzelve, die ook met een W. hoek er naar toe draait, makende dus van deszelfs W. naar deszelfs N. hoek een diepe inbogt, die met een halfrond wel 7 of 8 mijlen ver loopt. Aan den Z. W. hoek van dit eiland ligt een eilandje, het Door* Inchtig eiland genaamd; en 5 mijlen benoorden de N. boek ligt het eilandje Batoetara , dat pas 1 mijl in 't rond is. Aan den Z. kant is dit Lombatta zeer bergachtig en 1 mijl beoosten 'tzelve ziet men 't eiland Pontare , tusschen beide welk eiland een straat is, wel 5 myien lang en maar 1 of 1| mijl breed. Aan den N. kant, naast aan Pon- tare ligt een eilandje van 1 mijl in 't rond en een zeer klein tusschen 'tzelve en tus- schen Pontare. En aan den Z. kant van de straat liggen er voor den mond vier, de twee kleinste digt aan Pontare N. W. en Z. 0. en de twee grootste 0. en W. ge- strekt, zijnde 't westelijkst omtrent 2 en 't oostelijkst omtrent i mijl in 't rond. Het eiland Pontare is meest N. W. en Z. 0. gestrekt en aldus omtrent 5 mijlen lang en 3 mijlen breed , doch in *t N. W. kan de breedste wel 5 mijlen halen ; aan deszelfs Z. W. kant buigt de wal met een diepe baai naar 't W. om en aan de 0. kant zyn ook twee kleine baaijen. Tegen over dit eiland i mijl of 2 naar 't 0. ligt het eiland Ombo , tusschen 'twelke en Pontare weder eene straat is , die N. W. en Z. 0. wet 6 of 7 mglen lang en 2 of 3 mijlen wijd is. {n 't midden van die straat ligt een eilandje digt aan Ombo, gelijk men er nog twee naast een, N. W. en Z. 0. gestrekt, vlak voor de N. W. hoek van dat eiland op een rif , dat zich wel 3 mijlen in 't rond uit- strekt, liggen heeft. Dit eiland Ombo (ook wel Emmer genaamd) is 0. en W. 14 mijlen lang en Z. en N. in 't W. 5 , en in in 't 0. 6 mglen breed , zijnde overal meest een gelijke vierkanten wal, uitgenomen dat men aan de N. kant twee kleine baaijen ziet die ieder 3 of 4 mijlen in 't rond, hoewel de oostelijkste de grootste is. Ook is er aan den W. kant nog een inbogtje. De N. 0. hoek van Ombo ligt 5} mijl van 't eiland Etter en de Z. 0. boek 4 mijlen van Timor's N. 0. boek en 8 of 9 mijlen van 't eiland Kisser of Fetter, dat vlak beoosten 'tzelve ligt. Bet eiland Solor ligt 3 of 4 mijlen ten 0. van de groote baai van 'i land van Flores^ die zich aan deszelfs 0. kant vertoont en omtrent Ij mijl van het eiland Serbite. Het ligt meest N. 0. en Z. W. 6 mijlen in de lengte gestrekt en 't is omtrent 4 mijlen in 't Z. W. en 5 mglen in 't N. 0. breed. Aan den Z. 0. kant is een groote baai wel van 3 of 4 mijlen lengte, waar ons fort Henrikus ligt. Een mijl buiten de Z. W. hoek ziet men 4 eilandjes voor den mond van een straat, die tusschen 't land van Ende en tusschen Solor is, en die zoo wel 8 of 10 mijlen ver N. aan tusschen die twee walleu en tusschen die van Ende en Serbite, loopL Pas benoorden den Z. W hoek 2iet men Lesauw , en wat noordelijker vertoont zich de Larentoeke , twee plaatsen , die onder Digitized by VjOOQIC 101 (ie Portugezen staan. Ten Z. de eilanden Solor, Lombatta, Pontare en Orabo (ie weten Yan Solor en Pontare 15 of 16 , van Lombatta 9 en van Ombo maar i mijlen) doet zich bet sehooD eiland Tiraor zeer lustig op. Dit eiland ligt meest 0. N. 0. en W. Z. W. gestrekt. Het vertoont zich maar 56 mijlen, maar het is wel 80 mijlen lang, gelijk wij in 1686 er langs zeilende, bevonden hebben. De breedte is zeer ongelijk, zijnde ia *t midden 17 of 18 (maar gaande allengskens naar 't Z. W., doch vooral naar *i Z. 0. af , en dan naar 't N. 0. weer een weinig verbreedende) in 't N. O. bij Sille- Tan en Matavay 5 en in 't Z. W. mede 4 of 5 mijlen breedte, doch in 't N. 0., vaa Sillevan al N. 0. aangaande, wordt de wal allengskens broeder, kunnende 8 of 9 mijlen van gemelde plaats wel 10 of 11 mijlen halen; doch van daar versmalt zij wéér zoodanig, dat de N. 0. hoek maar 1 of 2 mijlen breed is. Om dit eiland na verder te beschrijven , zullen wy van de N. 0. hoek af beginnen en eerst den N. kant langs gaan. Een mijl of 3 bewesten dezen hoek is een baaitje , waar men ankeren kan, waar zich een plaats Hon genaamd vertoont. Een mijl westelijker, waar de wal wat naar 't N. W. omtrent 9 mijlen ver uitloopt, ontmoet men Marenti en 2 mijlen N. westelgker Labet » tussehen beide welke plaatsen de wal wat inbuigt. Pas voorbij Labet schiet dezelve met een klein rond hoekje naar 't N. W. (waarvoor een klein rifje zich 1 mijl naar 't N. W. uitstrekt) uit, makende een klein smal, doch lang baailje. Hier ligt het koningrijk van Ade Mantoetoe, wiens koning de Portugezen ver- dreven hebben, en die ook in 1680 in Amboina en Banda geweest. Christen gewor- den en Salomon Speelman (naar de heer commissaris Speelman) gedoopt is. Het voor* noemde baaitje is maar 1 mijl breed , maar wel 3 mijlen lang. Van de W. hoek van dit baaitje (waar zich wéér een smal ri^e wel 3 mijlen W. aan vertoont en waar men eerst Bato , 1,* mijl van Ade Mantoetoe, heefi) buigt de wal wat in, makende een vlakke bogt van 3 of 4 mglen. Twee mijlen van Bato naar 't W. ligt Mateto. Twee mijlen N. westelijker (waar de wal wat 't N. draait) ligt Batemelo. Daarna loopt de wal wat naar 't W. en maakt bij Turier (dat 2 mijlen westelijker ligt) wéér een klem vlak bogtje, dat wat naar 't N. W. , omtrent 2 mijlen, uitloopt, waar vlak voor de N. W. hoek (waar dit N. oostelijk stukje lands op zijn breedste is) het dorpje Toeto- kbe ligt Hier van daan draait de wal 9 of 10 mijlen naar 't Z. Z. W. in, waar zich 2 of 3 mijlen van de N. W. hoek (die pas 1 mijl breed en 2 mijlen lang is) een baaitje, dat omtrent 3 mijlen lang is, vertoont, van waar de wal al Z. Z. W. en dan wéér wat westelgker uitloopt. Omtrent 5 mijlen van deze baai of 8 mijlen van die N. W. hoek , ligt Balaboa wéér aan een baaitje , waar zich het land tussehen deze plaat eo de. Z. 0. wal wat bezuiden Loemani zeer bergachtig vertoont. Twee mijlen ten Z. Z. W. van Balaboa ontmoet men een riviertje, en pas ten Z. Z. W. van 'tzelve ligt Batoegoede, van waar nog 4 m^len Z. Z. W. aangaande (daar zich de diepste inbuiging van den wal van den N. W. hoek af zoo van dien alsmede van den westkant vertoont) ontmoet men Sillevan , pas bewesten 'twelke zich j mijl van de wal een zeer klein riQe vertoont. Van Sillevan loopt de wal weder 14 of 15 mijlen N. W. aan en van deze pUals 6 mijlen N. westelijker ontmoet men eerst een riviertje en dan Atipopon. Van *c rivier loopt 3 mijlen W. aan een smal rifje, voor 'twelke twee eilandjes meest 0. «o W. } mijl vaneen en een wemig verder van de wal Uggen. Vier mijlen van Atipo* IK», N. W. aan, ligt Baloepoeteh en 2 mijlen verder, bij een kleine rivier, ziet men Assem liggen; van waar 4 of 5 mijlen Meena (een magtig koninkrijk) bij een rivier Bgt, pas bewesten welke zich een N. hoekje vertoont. Als men daar naar 't Z. 0. ziet, doet zich eenig gebergte op. Hier van daan loopt de vnA wel 10 of 12 mijlen meest VT. ten Z. Twee mijlen van Meena ligt Liffetau. Nog 4 mijlen verder is een ^ bogtje, ¥raama de wal wéér wat N. W. buigt en dan vlak Vf. 3 mijlen tot «« riviertje k)opt , van waar de wal W. tea Z. tot bij twee eilandjes , pas 1 mijj Digitized by VjOOQIC 102 baHcn de wal gelegen en elk op een bijzonder klem riQe liggende, loopt, Tan welke reven 't oostelijkst wel 1 mijl 0. en W. lang en t ander rond, gelijk ookhetwcstc- Iqkst eilandje Poelo Bato genaamd en dat van Lifletau omtrent 10 of ii mijlen W. ten Z. aan gelegen is. Tusschen Liffetan en Poelo Bato is dit eiland wel op zijn breedste en van daar loopt. de wal 14 of 15 mijlen ver allengskens naar 't W. Z. W. en naar t Z. W. zonder dal men van Poelo Bato omtrent 9 mijlen W. Z. W. aan iets ont- moet, dan eerst eenig gebergte omtrent het strand en ook landwaarts in 4 of 5 mijlen van Poelo Bato , welk gebergte langs strand zich wel 7 of 8 mijlen ver vertoont en 1 of 2 mijlen verder of omtrent 10 mijlen van Poelo Bato vertoont zich Latoe Boe- ton , van waar nog 4 of 5 mijlen dit land met een smallen hoek , die pas 1 mgl breed en wel 3 mijlen lang is, naar *t Z. W. nitloopt en een zeer groote baai maakt, die wei 10 of 12 mijlen in 't rond is, zijnde meest N. 0. en Z. W. gestrekt; zij is omtrent 6 m^len N. en Z. breed en 6 mijlen 0. en W. diep, hoewel zij naar 't Z. W. nog al verder uitloopt, zijnde vooraan in den mond wel 5 mijlen wgd. Pas beoosten dezen Z. W. hoek 1 mijl, vertoont zich een klein rond rifje van 1 mijl digt bq den wal, die eerst 3 mijlen N. 0. opschiet, waar zij een bogtje maakt en dan nog 3 mijlen 0. aanloopt, daar men Seavian heeft, van waar 3 of 4 mijlen naar 't Z. om- bnigende , zich Amabien opdoet. Van daar draait de wal 6 of 7 mijlen naar 't W. ten Z. , zonder dat men iets , dan in 't midden aan den wal vast een rifje , 2 of 3 mijlen in den omtrek, ontmoet, waarna men bij Coepang (dat omtrent 7 mijlen van Amabien en 6 mijlen van den Z. W. ligt) komt. Dit is de hoofdplaats, waar wij een vesting hebben en waar het opperhoofd , zijnde gewoonlijk een onderkoopman , hoewel er ook wel eens een kapitein lag , doorgaans zijn verblijf met eenige bezetting heeft. Bet ligt aan een rivier, waar een zeer goede ankerplaats en 2 mijlen benoorden welke een eilandje met een rifje in 't N., er aan vast zijnde, gelegen is. Van Koepang loopt de wal nog 1 mijl W. aan en dan buigt zij omtrent 2 mijlen Z. aan in en loopt dan wéér W. ten Z. 3 mijlen uit , makende daar als een vlakke bogt , van waar de wal weer l m^ Z. aan en dan , na 't maken van een bogtje , nog 2 mijlen Z. W. aan tot aan het einde van Z. W. hoek loopt. Twee mijlen bewesten deze dikke hoek des lands van Koepang, tot de Z. W. hoek van Timor, ligt een eiland, Roti genaamd, dat meest N. 0. en Z. W. 4 of 5 mijlen lang en 3 of 4 mijlen breed 0. en W. gestrekt ligt, aan welks N. kant zich een fraai vlak baaitje met een fi*aai dik hoekje in 't N. W. , N. aan uitstekende en in 't N. 0. opdoet, pas bezuiden welke laatste men nog een baaitje en 1 mijl Z. westelijker men nog een groote, met een eilandje daar voor, 1 mijl van den wal en nog 1 mijl Z. westelijker weer zoo een baaitje en dan het Z. hoekje verneemt, van 'twelke W. aan een smal rifje wel 2 of 3 mijlen ver W. aan loopt, daar zich weer een baaitje opdoet; waarna men bij de Z. W. hoek van Roti komt , pas beoosten welken , 1 mijl buiten den wal , vier eilandjes liggen , zijnde de N. W. wal glad en gelijk, zonder dat zich daar iets opdoet. Drie of vier mijlen vlak bezuiden Roti en 3 mijlen ten Z. W. van Timers Z. W. hoek ligt het eiland Semau, dat meest Z. en N. 5 en 6 mijlen lang en 0. en W. 4 of 5 mijlen breed , aan den W. kant wat rond naar 't N. 0. gebogen en aan den 0. kant van 2 baaijen voor- zien , van welke de zuidelijkste de grootste en 2 of 3 mijlen in zijn omtrejc is , aan welks spits Z. 0. hoek zich pas buiten den wal een eilandje opdoet , gelijk men er vlak voor die baai, 3 of 4 mijlen van den wal nog een zoo op een klein rond riQe liggen ziet. Van Timers Z. W. hoek nu , deszelfs Z. zijde langs en 3 of 4 mijlen 0. ten Z. aan gaande, ontmoet men zeer digt bij den wal een eilandje', van waar de wal nog 4 of 5 mijlen 0. aan met een kleine bogt loopt en dan naar 't O. N. O. eerst 3 mijlen (waar men Amarassi liggen ziet) en dan nog 2 mijlen verder zoo A aan- draait, van waar zij dan 2 of 3 mijlen ver 0. aan met een kleine bogt of twee, en Digitized by VjOOQIC 103 dan wéér mei een kleine uitpuiling naar 't Z. van omtrent 3 of 4 mijlen ver tot aan een baaitje loopt, welker westelijke vlakke hoek de witte hoek genaamd wordt. Van dezm vlakken hoek loopt de wal meest gelijk wel 10 mijlen 0. N. 0. aan, zonder dat men daar iets, dan alleen 2 mijlen beoosien denzelven Batapoeteh en 5 of 6 mijlen landwaarts in naar 't N. toe een zwaar gebergte ontmoeL Tien mijlen van dien witten hoek en 8 ten 0. N. 0. van Batapoeteh ziet men bij een bogtje, waar de wal 1 mijltje naar t N. in buigt» Amenoeban, van waar de wal omtrent 26 mijlen ver tot Toloeke toe meest 0. N. 0. wéér aanloopt Vier mijlen van Amenoeban ontmoet men een riviertjd en 1 mijl N. oostelijker Batoemian , 4 of 5 mijlen verder 0. N. 0. op Lie- masse en nog 3 of 4 mijlen verder Fiale, waar de wal met een zeer smal hoekje \ myl naar 't Z. 0. uitschiet. Van Fiale strekt zij weer doorgaans 0. N. 0. aan , bui- gende hier en daar zeer flaauw m. Vier mijlen van Fiale (benoorden 'twelke zich dat gd^gte, 'tgeen tusschen Assem ligt, 0. ten W. gestrekt vertoont) ligt Veetere, 3 m\}len verder 0. N. 0. aan Soway, 2 mijlen verder Caminasse, nog 4 mijlen verder Boero (waar 't land tegen over Sillevan pas 5 of 6 mijlen breed is) en nog 4 of 5 mijlen meer 0. N. 0. op Matavay ; pas ten N. 0. van 'twelke eea riviertje is, waarna men 2 of 3 mijlen verder eerst bij Tieres en 3 mijlen 0. N. oostelijker hij Serin, en nog 2 mijlen verder bij Toloeke komt, van waar de wal met 5 m^len ver vlak naar 't N. draaiu Tusschen Toloeke en Lamoenay (dat 5 mijlen N. ten 0. Tan 'tzeive ligt) ontmoet men niets, dan dat zich tusschen beiden em gebergte vertoont, dal Tan dezen wal af N. W. en Z. 0. gestrekt ligt; en dat zich tot digt bij Balaboa aan de N. W. zijde vertoont. Van Loemani tot aan den N. 0. hoek van dit eiland onlmoet men niets oieer, dan alleen 2 mijlen bezuiden denzelven omtrent { mijl buiten den wal naar 't 0. toe , een eilandje van 1 mql in 't rond ; waarmede wij dan dit geheel eiland rondgewan» deld en het voornaamste daarvan (voor zoo ver die beschrgving betreft) gezegd hebben. Op dit Solor en Timor nu zijn de Portugezen al van ouds zeer lang voor ons ge- weest, gemk zq nu nog die eilanden of althans het grootste deel van dien bezitten, op 't eerste voornamelijk op Lefauw en Larentoeke; doch op Timor bijna dat geheel diand over zich ophoudende, daar wij maar een zeer kleine streek iands in 't Z. W. omtrent Koepang daarvan onder ons hebben. Den 9den November 1612 besloot de opperlandvoogd van Indien , om den heer Apollonius Schout met het schip Terveer eerst naar Boeton te zenden, om met dien koning een vast verbond te maken, gelijk bij deo 17den en 18 December gedaan en Gregorius Corneliszoon daar als koopman en hoofd gelegd heeft. Den 9den Januarij 1613 vertrok hij met het voornoemde schip en 1 jagt de Halve Maan en nog een Ternataansche coracora van daar naar Solor, waar hij zich vlak voor 't Portugeesch kasteel op den 17 den dito vertoonde en 'tzelve be- schoot, daardoor een batterij die zij er hadden, bedervende, gelijk hij op denzelfden dag nog een deel van het vlek in brand stak. Den 19den ging bij met 70 mannen aan de 0. zijde aan land, om die vesting van achteren te beschouwen en den vijand diar, zoo veel mogelijk te benaauwen en de buizen in brand te steken, waarroede hg den 21 sten vervolgde, nemende nog een galjoot. Ondertusschen gaven de Portugezen naar Timor van deze komst der Nederlanders kennis, verzoekende dat men ben ten eerste ontzetten wilde, dat de onzen, zoo veel mogelijk, zochten te beletten, houdende Bo en dan op 't land van Solor en den vijand daar alle bedenkelijke afbreuk doende. Bg had ook Willem Jacobszoon met het jagt, een galjoot en een coracora naar Timor, 00 op de brandwacht te liggen , gezonden , die den Isten April van daar naar Solor keerde met een veroverd scheepje der Portugezen, waarin hij 250 bharen Sandelhout (doende ieder hier 200 kati) en 13 Portugezen vond, en onder dezelve een kapitein, nevens eenige misticen en zwarten , hebbende omtrent Timor nog een galjoot verbrand , bH hetwelk de Portugezen zeer verstrooid naar dat eiland gevlugt waren, op 'twelk Digitized by VjOOQIC 104 zij door die op bea verbitterde ingezetenen zeer vervolgd werden. De onzen, toen op Timer gekomen» hadden daar met verscheiden koningen, die hen zeer vriendelijk be- jegenden , gesproken , welke toen door den koning van Koepang tot de onzen afgezondm , toegestaan hebben, dat zij daar, gelijk kort daarna geschied is, een vesting zocden bouwen , belovende ook christen te zullen worden , gelijk z\j te voren aan de Portugszen toegezegd hadden , *twelk de onzen uit een veroverden brief, van den pater Vicaris aan den koning van Portugal gebleken was. Te dier tijd hebben de onzen met hunne zaken op Solor ondertusschea voortvarende, uit vrees van door de Portugezen van Tinor in hun voorneroen belet te worden en de sdiepen Palani en Zeeland bij zicb gekregen hebbende, 't kasteel nogmaals, met bedreigmg van anders niets te sparen, opgeeischt, waarop de Portugezen het den 20sten April zonder slag of stoot aan den heer Schot overgegeven hebben. Hij vond veel koopmanschappen en eenige toorraad van oorlog in hetzelve, van welke eerste zij de helft en alles yan het laatste aan de onzen over- gaven, waaronder 4 vaten kruid, 1 gzeren stuk, een metalen wijdmonder en 8 groote metalen falconetten met eenige bassen. De voornaamste man, hier door de onzen ver- loren, was Abraham Claaszoon, schipper op 't schip Zeeland. De heer Schot had dit accoord zeer sterk doorgezet en maar aangenomen, omdat hij hoorde, dat het ontzet van Timor nabij was, hetwelk hij niet zou hebben kunnen beletten, daar te landen en in 't fort bij hen te komen. Uit deze vesting trokken wel 1,000 zielen, waar- onder 250 zwarten en misticen , omtrent 30 Portugezen en 7 dominikaner monnikeo die meest naar Malakka, 2 of 3 uitgezonderd, die nevens al de zwarten bg de onzen bleven, vertrokken zijn. Eer de onzen deze vesting veroverden, hebben zij er 800 kanonschoten op gedaan. Het ügt op een hoogte, is zeer sterk en wel gelegen, hecht en wel van metselsteenen opgebouwd. Men ziet aan weerszijden twee diepe va- leijen; van welke de oostelijkste zeer diep en steil is, waarin zich de Portugezen ea inlanders achter een gemetselde muur nog lang verdedigd hebben. Hieromtrent hadden de Portugezen verscheiden dorpen , die onder hen stonden en reeds christenen waren , te weten Tjerebate, dat 40 huisgezinnen, Pamancaye, dat er omtrent 80 en Loe- wolaing, 'tgeen er 30 had, hoedanig op een eiland daaromtrent, Carmang, daar bijna 1,000, Loewococol, daar er 500, Loewonamang 300, Loewoongin 100, Mimba omtrent 300» op 't eiland in de Sika 200 en in Larentoeke omtrent 100 huisge- zinnen onder hunne gehoorzaamheid waren, die alle zeer wel van pgl en boog, van schilden, zwaarden en roeren voorzien en in staat waren, om zich nog vrij lang tegea de onzen te verweeren. Ook waren tot de onzen op Solor nog deze Moorsehe dorpen , te weten: Lamakere, Lamale, Toeion, Adenare en Pratololi (onder welke ook veel heidensche boeren stonden) en meer andere plaatsen van Serbite, onder Solor staande, overgekomen. Daarby hadden zich die van Aude en Sallelauvo, die zeiden eigenigk onderdanen van den koning van Temate te zijn , mede voor ons verklaard. Terwijl de onzen nu hier waren, hoorden zij Tan den koning van Amenoeban op Timor, dat daar zeer veel sandelhout viel, dat in China een zeer groeten handel gaf. Dit alles na hier afgehandeld hebbende , vertrok de heer Schot den 26sten Mei met 't schip Patani en 't jagt de halve Maan, benevens het galjoot naar Timor, om met de koningen, die aan den binnenkant van dat eiland zich ophouden, een verbond te maken, ne- mende eenige waren , die daar getrokken werden en den koopman Jan Gybertszoon de Vrije met zich, om daar den handel voor ons waar te nemen. Hij kwam voor dat eiland den 4den Junij en verzocht met den koning van Meena, een der magtigsten op Timor te spreken, die aanstonds bij hem kwam en zeer minndijk aan ons toestond daar te handelen en een vesting op hun land te bouwen , belovende dat met zijn volk te helpen maken en 't jagt de halve Haan met sandelhout, de voornaamste waar van dat land te laden. Het valt omtrent Meena en Koepang zoo overvloedig, dat Je Por- Digitized by VjOOQIC 105 logezen jaariijks van 'tzelve over de 1,000 bharen, behalve *tgecn de Chinezen en andere volkeren nog wegsleepten , die van hier naar China en Choroman dei vervoerden. Ook kon deze handel van 't sandelhout ons bij de Chinezen bijzonder wel dienen, om hen wat gemakkelijker in het toestaan van den handel op China te maken. Buiten den konmg van Meena kwam de koning van Assem de onzen als een der voornaamste op dit eiland voor, die mede beloofde, al 't sandelhout, op zijn land vallende, aan de onzen te znllen leveren. Nadat de heer Schot nu roet deze vorsten, als ook met eenige Hoorsehe koningen op Solor (hoewel hier weinig voordeel te doen was) een last verbond gemaakt had, liet hij Jan Gijsbertszoon de Vrije met Krijn Jacobszoon Tan Raamborg, om den handel daar zamen waar te nemen, van welke de eerste meest de zaken op Timor en de ander die op Solor gade slaan zoude. Ook liet hij q» Timor kapitein van de Velde als hoofd van 't krijgsvolk, tot der tijd de opper- hndvoogd een ander hier zenden zonde. Hij bevond ook, dat hier allerlei Choroman- ddscfae wiren en Chinesche kramerijen van kralen , enz. zeer getrokken waren , hoe- wel niets beter en meer gewild was dan fijn goud , waarmede men hier allerbest te regt komen kan. In 1616 vonden de onzen in Julij goed de vesting, die wij op Solor en Timor hadden, te verlaten en hadden er de schepen den Arend en de Starre naar toe gezonden, om een nieuw verbond met de koningen daar te maken. In 1619 zond de heer Coen van voor Jakatra 't schip de Jager uit zijn vloot naar Solor, om naar voorraad van rijst te zien, zoodat wij er toen nog op handelden. Na deieo hebben wij ons van tijd tot tijd hier wel vaster gemaakt en onze verdere op- perhoofden op Timor gehad; doch vind ik de namen derzelve, vooral van de eerste tgden, zoo net niet, als 't wel behoorde, aangeteekend. De eerste die mij voorkomt is geweest Gonsalvo d'Omay, de vader van eenen Antoni d'Ornay. Deze naderhand Johan d'Omay genaamd, (hoewel hij te voren een anderen naam voerde) was onze bevelhebber in 1627 op 't eiland Solor, van welken zekere Jan Brouwer (zoo mij uit eenige Batavische kerkpapieren gebleken is) berigt aan de onzen gaf, dat 2 of 3 Hollanders besloten hadden hem in verzekering te nemen, daar zij vernomen had- den, dat bij van voornemen was, om die vesting aan de Portugezen over te leveren, door welk berigt deze Brouwer ook in groot levensgevaar geraakt was» D'Omay daarop niet lang sammelende, was ten eerste naar de Portugezen overge» k)open en door ben , voornamelijk omdat hij Roomsch Catholijk werd , zoo gunstig ont- vangen, dat zij kort daarna zijn zoon, Antonio d'Omay, bevelhebber van Larentoeke en over al wat de Portugezen op Timor bezaten, maakten. Den 3den Jannarij 1646 besk»ten Hon Edelheden 't fort Henricus en die inwoners onder hunne bescherming te nemen , dat zij te voren en toen eenigen tijd schijnen nagelaten te hebben ; daar z^ deo 26&ten April 1650 schreven, dat zij den handel op Solor, te voren ge- staakt, om goede redenen nu hervat en 't fort Henricus weer in bezit genomen had- den, om 't voornemen der Portugezen te stutten. Na die tijd komt mij in 1648 de heer majoor Willem van der Beek als hoofd op Timor voor, die met een koningin van Solor trouwde , dat de heeren der hooge regering niet zeer wel beviel , die het nog ai eenigen tijd daarna geweest is, en 1655 door den majoor Jacob Verheyden» als hoofd van Timor en Solor , vervangen werd , doch die het niet lang gebleven is , aangezien hij in dat jaar in de belegering van Amakone, op het eiland (^himaar, tot afbreuk der Portugezen door hem ondernomen, zeer scbendig door de zijnen verlaten en door dezen Antonio d'Ornay met een slagzwaard ter nednrgekapt is. In 1656 ging de beer Amold de Vlaming van Outshoom, nadat hij de zaken in Amboina en in de IMaccos volkomen hersteld had, met een magt van over de 800 blanke koppen hier naar toe. Hij was van den kapitein Radja , benevens in de 60 koppen , die onder hem stonden, en van kapitein Jonker, toen nog maar vaandrig, vergezeld en kwam Digitized by VjOOQIC 106 den Ist^ Jannarij voor het kasteel Henricos ten anker, yindende daar alles in een redelijken toestand. Het eerste ongeval, dat dezen heer hier ontmoette» was, dat het praauwtje, waarin de onderzeevoogd Roos was, zoodra hij van boord naar Timor ver- trok, digt bij onze vesting Concordia, omsloeg, waar hij met nog vier anderen den 25sten Februarij verdronk , waarbij de E. maatschappij een wakker dienaar verloor. De beer de Vlaming vijf dagen op Soior, om daar alles te bezorgen, geweest z^de» stak naar Timor over en voeteerde den 17 den der volgende maand naar het vlek Aroarassi , waar des vijands hoofdplaats was , hebbende zijn volk voor een week van het noodige voorzien. Hij kwam tot 4 mijlen nabij 't voornoemde vlek, waar hem een zware slagregen zeer schielijk overviel, waardoor hij genoodzaakt was naar de vorige halteplaats terug te keeren ; daar deze regen zoo ligt niet scheen op te zullen houden en hij geen de minste gelegenheid vond , om op dit kaal en bultig gebergte te kunnen schuilen. De zwarten , die hij bij zich had , hem ziende terugkeeren en zich inbeeldende , dat hij door den vijand op de vlugt gedreven werd , wierpen al wat zij bij zich hadden , uit een verkeerde vrees tegen den grond en namen (gelijk zij in zulk een geval gewoon zijn) als bloode guilen de vlugt. Dit was oorzaak, dat deze togt toen niet voortging en tot een nader tijd uitgesteld werd, daar hij omtrent alles hier vreemd en onkundig was. Na rijp overleg hervatte hq den 2 7 sten dito die togt en ging het gebergte naar Amassi te voet op , komende , na 3 dagen voeterens omtrent de legerplaats der Portugezen , die onder den voornoemden Antonio d*Oma; hun best deden, om de onzen den verderen togt door allerlei beletselen af te sngden. De heer de Vlaming dit ziende, zond er den kapitein-lieulenant Keler met 6 vaandeb op nit, om des vijands doen en laten wel af te kyken en hen allen afbreuk te doen , 'tgeen hij met al zijn vermogen nakwam , hoewel met wrinig voordeel , daar de vijand wel op zijn hoede was; maar een weinig daarna liep hier alles tegen, daar 4 vaandels , op een averegts gerucht acht geslagen hebbende , zich naar eea verkeerde plaats begaven , om 't gemeen gebrek , dat zij zich daar ingebeeld had- den, te helpen herstellen. Hierdoor overdrongen zij eikender zoodanig, dat de 8npe^ intendent last tot den aftogt geven moest, zoo bij ze niet allen wilde zien in de kaars vliegen en ellendig sneuvelen. Hij kreeg daar 8 doeden en 48 gekwetsten, onder welke de vaandrigs Klebold en Hans Jurriaan Weber waren; hoewel de vgand er ook al eenige verloren had. Bij ongeluk werd hier ook in 't midden van den nacht de lieutenant David de Coning door een van ons volk dood geschoten, waar- aan wij een wakker soldaat kwijt raakten. Men had den heer de Vlaming, gelyk hg nu aan 't beslag zag, de zaken bier geheel verkeerd opgegeven, zoodat hg geen maanden , maar jaren zou noodig hebben , om al de posten in te nemen en , als hij die al veroverd had , dan was het sop nog de kool niet waard , aangezien al de voordeelen van Timor en Solor die onkosten niet zouden hebben kunnen goed maken. Het verschilde hier ook niet veel of de kapitein-lieutenant zon 't leven door een van ons eigen volk verloren hebben, zoo men dat in tijds niet belet had. Ein- delijk barstten de vijanden, ziende dat ons volk hun geweer niet al te wel gebruiken kon , zeer onverwacht op de onzen los en ontnamen zeer velen hunne wapenen , ja zij rukten den vaandrig Gerard Gerardszoon met geweld, met vaandel met al, nit zijnen troep en ontnamen een trommelslager op dezelfde wijze zijnen trommel, dat in 't eerst een groote verslagenheid onder ons volk gaf, hoewel zij zich naderhand wat herstelden. Zij kregen toen echter 37 doeden en 54 gekwetsten , 'tgeen den veld- heer besluiten deed van alle verdere ondernemingen op Timor af te zien en geen volk hier meer, om de voornoemde redenen te wagen. Men had ook zeer veel van den overvloed van leeflogt hier geschreeuwd, en ondertusschen niets ter wereld ge- vonden. Niet minder had men hoog van de magt van den Sonnebayer (een vorst Digitized by VjOOQIC 107 landwaarts in , die men voorgaf dat wel 1 0,000 gewapende mannen te yeid bren- gen kon) opgegeven en den heer de Vlaming ook van zijne hnip verzekerd ; doch hg heeft noch dezen vorst, noch een eenigen man van hem vernomen. Derhalve is hg, nadat hij hier in 't geheel 170 blanke koppen verloren en zeer dapperen tegen- stand van dezen Antonio d*Omay geleden had, onverrigter zake van Tiroor naar Solor weder overgestoken en met zijn volk den 8sten Julij voor 't fort Henricus ten anker gekomen ; hetwelk hij zoo slecht vond , dat het zeer noodig ten eerste diende hersteld te worden, hoewel hij beter oordeelde, dat men 'tzelve slechten en een andere ves* ting op *i eiland Roti maken zonde, daar men van dat eiland mede zeer wel eea wakend oog op het doen en laten der Portugezen houden kon. Zelf wilde hij de vesting Concordit op Koepang geheel ingetrokken Rebben , dat echter geen voortgang gehad heeft, daar, na zijn komst op Batavia, alles er naar geschikt is, om de vesting Concordia merkelijk te verbeteren , met voornemen om dat voor ons hoofd- comptoir alhier , gelijk het sedert geweest is , te houden. Hij zocht wel met ém Portugees daar in onderhandeling wegens het sandelhout, op Solor vallende, te treden en hem te bewegen , om dat jaarlijks tegen kleederen en geld aan de Ed. maat- sdiappij te leveren , doch al zijne aangewende moeite was vergeefs. Hij liet derhalve op Solor il Inlandsche vaartuigen met 436 man, met last aan 't opperhoofd die, zoo ras het rooesson het toeliet, naar Amboina te zenden. Daarna vertrok hij over Bima naar Batavia en deed aan Hun Ëdelheden verslag van 'tgeen hij op Timor en Solor verrigt, hoe verkeerd hij alles daar, ten opzigte van 't berigt dat hem er van gegeten was, bevonden had. Wie in die tijd opperhoofd was, weet ik niet, maar in 1665 is er de heer Antoni Hordt koopman en hoofd naar toegezonden, die er tot 't begin van 1667 omtrent welke tijd er ook de kapitein-lieutenant Jacob Pie- terszoon als hoofd gelegen heeft. Wie er in den tusschentijd tot 1677 lag, is mij ook onbekend ; doch in of omtrent dat jaar is er de heer Johan van Heden , be- huwd vader van den heer Abraham van Riebeek en stiefvader van Zijn Ed. beminde, mevronw Maria Elisabet van Bodegem geplaatst. Hoe lang er deze heer lag, blijkt mij nergens; maar in 1680 en eenige volgende jaren, is de heer Jacob Wyker- sloot hier hoofd geweest. Lange jaren daarna he^ft eene van der End of van der Ende ais hoofd gelegen, die in 1703 of 1704 door den heer kapitein N. Focanns vervangen, en die er tot 1705 gebleven is. In zijn plaats kwam toen de onder- koopman Joannes van Alfen, die daar hoofd tot 1706 bleef. In zijn tijd is de heer Gerard Huychelbosch, opperkoopman , hier als commissaris geweest, die er in Maart 1705 naar toe ging en in Augustus van daan kwam. lp 1706 is er kapitein Didof Blad gelegd, die er tot 1712 als opperhoofd geweest heeft. Hij werd toen door den onderkoopman Reynier Leers vervangen, die er tot 1714 lag. In zijn plaats is in dat jaar de Koopman Isaac Marmer in Januarij of Febraarij aangesteld en daar tot 1715 gebleven. In zijn plaats kwam hier ditzelfde jaar de koopman Willem van Patten, die in 1716 eenen Conslantyn Lispensier tot zijn tweede kreeg, hoewel schappij meester van deze stad en vesting geworden en heeft alhier de zetel van haren landvoogd en 't hoofd*comptoir geplaatst , zonder dat ik weet , dat , buiten de stad Macasar, eenige andere bedienden, dan alleen sergeanten, hier of daar op eenige bui* tenposten liggen. De voornaamste reden, waarom wij hier eenen landvoogd houden, is om deze koningen , die ons in vorige tijden in Amboina zeer geplaagd hebben , in toom te houden, daar Macasar de sleutel van de gansche Oost is. Buiten deh landvoogd heeft men hier ook dergelijke verdere bedienden , alle zulke vergaderingen en dergelijke Digitized by VjOOQIC H9 rerdere regering , als wij reeds in Amboina en in andere landvoogdijen of landen , ons toebehoorende , en door 't zwaard overwonnen , getoond hebben. En aangezien bij *t ver- overen van Macasar en van alle deszelfs koningen , verscheiden landen ons gebleven ziJD (gehjk men hierna onder de artikelen van vrede, art. XIV, XX en XXI zien kan) zoo is de E. maatschappij hier gewoon de tienden dezer landen , die al vrij veel en groot zijn en waarop men zeer heerlijke rijstvelden in menigte ziet , te trekken , dat al een groot getal van lasten in de laatste tijden plagt te maken ; maar dat na , daar van zeer veel verschilt , sedert dat deze en gene landvoogden , om maar hnn eigen beurs (zoo ik geloof) te maken , Hun Edelheden geraden hebben , zoo veel schoone landen aan de koningen van Macasar van tijd tot tijd weder Ie geyen. Het voornaamste, dat hier de bndvoogd te doen heeft , is maar om de rijst , die Hun Edelheden van hier vor- deren, te verzorgen, hunne tienden in te zamelen, een wakend oog op het doen en hten van de inlandsche koningen te houden en vooral om te beletten , dat er tusschen de koningen van Boni en Goa geen al te naauw verband komen mag , zoodat de maat- regel van staat hier dezelfde is , als die de landvoogd in Ternate tusschen de moluk- sehe vorsten te bezorgen en waar te nemen heeft : want de handel , buiten die van de rijst, is hier van geen groot belang. De rijslhandel en verkoop van dien plagt, toen Dain Tahalille , die verstandige bonische koningin , weduwe van Radja Palacka , nog leefde , uit aanmerking van hare diensten wel aan haar alleen gelaten te worden , waar- mede dan zeker veel geld over te winnen was; doch sedert is dat weder te niet ge- k>epen en ieder brengt zijn rijst zelf maar ter markt. Deze macasaarsehe rijst i^ teet wit , liefelijk en geurig , zoodat het een lust is , om ze te zien , te eten en maar te ruiken , daar zij , gekookt op de tafel staande ,. haar geur door een geheel vertrek ver- spr^dt; doeh zij wordt voor zoo duurzaam niet, als de javaansche , gehouden, waarom zg ook doorgaans minder geldt. De waren , hier getrokken , zijn deze : realen van ach- ten, verscheidenerlei kleeden, rood koper, peper, suratsche zeep , assa-faetida of duivels- drek , ijzer. De waren , hier vallende , zijn deze : rijst ; goud , doch slecht van alloi ; veel sapanhout en weinig sandelhout, op Bima; koebeesten, paarden, vooral bimane- sche , dat schoone telgangers en bergkliramers zijn ; de specerijen , die hier en daar zouden mogen vallen, moeten volgens 't verdrag, voor een geschenk van i,500 rijks- daalders jaarlijks , uitgeroeid worden ; gouden en andere kostelijke kleedjes , die de Maca- saren zelf weven; allerlei koperen huisraad, dat zij maken; eendvogels, ganzen, koegen, buffisls, enz. De lasten van 1709 beliepen hier 189112-15-0 En van 't jaar te voren maar 158327-17-0 Dus toen meer, dan 1708 30784-18-0 De winsten en inkomsten beliepen in 1709 . . . 63407- 1-0 In 't voorieden jaar 52763-17-0 En dus dit jaar 1709 meer 10643- 4-0 Omtrent het land van Macasar heeft men verscheiden droofften, die ons nu en dan d een schip gekost hebben, als bij de Walvisch en de Leeuwin in 1665. en aan Zilverstein gebleken is, dat op den bril bleef. Omtrent 2 mijlen benoorden de stad Macasar heefl men de stad Goa , die nu ook maar een open plek is , waarbij men niet alleen mede een soort van vesting heeft, maar welke hij naderhand heeft be- pODfda te versterken; doch welker wallen die koning, volgfus orde van Hun Edel- Digitized by VjOOQIC 120 heden wéér heeft moeien afbreken , dat ons hierna nader blijken zal. Ia dezelve plagt deze vorst van 1669 af tot 1696 toe zijn hof te honden, doch wegens ge- schillen , toen tusschen hem en den koning van Boni voorgevallen , raakte hij er nit. De stad is maar een gering open nest , bestaande uit eenige slechte Maca- saarsche huizen , die gemeenlijk op staken , eenige voeten van de grond of in de hoogte verheven , staan Men heeft er ook eenige fraaije gebouwen van deze en gene grooten en hovelingen, doch voor de rest is *t niet veel. Over deze stad en *t koningrijk van denzelfden naam heerscht een koning opperraaglig^ Hoewel de konings- kinderen (zijnde Macasaren van koninklijken bloede) tegenwoordig al mede z«;er veel in te brengen hebben , gelijk zij somtijds wel alles daar naar hun zin plagten te draaijen. Deze plagt in oude tijden oppervorst van 't eiland Celebcs te zijn , en schoon de koning van Boni nu magtiger, dan hij is, is *t echter maar sedert die gemaakte vrede in 1669 dat de koning van Goa of Macasar, volgens het XVIlIde art., afstand van dit koning- rijk der Boegis-, alsmede van dat van Loeboe en van meer andere rijken gedaan heeft, en dat hij den koning van Boni van onder zijne magt ontslagen en hem als een vrij koning op zich zei ven verklaard heeft. Zijn magt ging niet alleen over deze koningen en landen, op dit eiland gelegen, (waarvan die van Tello, Loeboe, Soping, Palacka, Boegis, Toratta, Tonadja, Mandar, Maros en de gansche kust van Manado de voor- naamste waren) maar zelfs ook over *t eiland Zumbawa of over de rijken Bima, Taro- bora , Dompo , Sangarra en meer andere landen , daarop liggende ; ja zelfs stonden de dorpen Passir en Koelhe of Coeti, plaatsen op Borneo, van ouds mede onder dezen magtigen en trotschen vorst, behalve dat hij ook 't koningrijk van Boeton voor 1669 onder zijn geweld gebragt had. Die nogthans de beste kennis van de Macasaarsche zaken meenen te hebben, oordeelen, dat de oppermagt van dezen vorst niet boven de 100 jaren geduurd heeft; doch wij zullen hierna toonen, dat deze vorsten al in veel ouder tijden in de schriften der Maleijers bekend zijn, als vorsten van een vr\j groote magt en die toen hun rijk al vrij verder hebben zoeken uit te breiden; hoewel ik wel ge- looven wil, dat hij de landen van Mandar niet zeer lang bezeten heeft, die men wil, dat door den grootvader van Sombangko (die in 1653 overleden is) eerst veroverd zijn. Een van zijne voorname vestingen is Samboepo, met een vlek van dien naam, dat eenige mijlen van Macasar ligt. Bij wat gelegenheid deze vesting zoo genaamd en wanneer zij gebouwd is, zullen wij in 't verhaal der Macasaarsche zaken onder 1580 zien. Noordelijker op, aan den W. kant van dat eiland is 't koningrijk van Tello ge- legen , gelijk men daar ook een stad of vlek van dien naam ziet. Deze stad en koning is al in de eerste tijden bekend en altijd mede een van de vermogendste vorsten ge- weest, met welken in 1669 te gelijk met den koning van Macasar of Goa 't verbond gemaakt is. Nog noordelijker liggen de landen van Mandar en Maros, waarna men bij die koningrijken en landen komt, die ónder den koning van Ternate behooren. Aan den oostkant van 't eiland (waar 't land zich ten deele als een boschagie en ten deele met zijne uitnemende schoone rijstvelden tegen 't gebergte aan en zelfs tot boven toe aan derzelver toppen zoo vertoont) en landwaarts in, heeft men het koningrijk van Boni en de stad van dien naam. Deze koning, nu de magtigste op dit geheel eiland, is maar van 1667 of een weinig te voren, bekend geworden, gelijk de eerste vorst daar toen nog maar als Radja Palacka of koning van Palacka bekend was. Naderhand heeft hij zich koning van Boni doen noemen, gelijk hij ook in de stad Boni (die zoo men wil , wel 8 dagen reizens van de stad Macasar ligt) gemeenlijk zijn hof houdt Radja Palacka heeft dit vlek niet alleen zeer versterkt, maar ook in 't koningrijk Tsjin- rana (3 dagreizen van Macasar), Mandar en elders verscheiden vestingen gemaakt, en die van 'tgeen daartoe noodig was, voorzien. Hij was de eerste onder zijn volk, die zelf leerde snaphanen en allerlei schietgeweer, net, en immers zoo schoon als wij, Ie Digitized by VjOOQIC 121 Diaken, 'tgeen hij daarna ook zijn volk leerde, zoodat dit bij hen nu een gemeene koost geworden is. Zijn wapenkamer was waardig om bezien te worden, daar hij in zijn leven in staat was om 60,000 wel gewapende mannen in korten tijd te veld te brengen. Deze koning van Boni, genegen aan 't kasteel Rotterdam of bij den heer landvoogd op Macasar te komen , is gewoon daarvan aan denzelven eerst kennis te geven om hem met die staatsie en eere, die men gewoon is, in te halen, bij welk geval hij dan gewoonlijk op Bontawalak, dat een groote halve mijl van Macasar ligt, zijn ver- bid hondt. Men gaat daar naar toe» zoo als men de landpoort der vesting uitgaat en de weg ter regterhand , die vrij hoog en schoon van groote sternen opgezet is en regt uit loopt, inslaat. Zijn hoofdplaats op Boni is Teko genaamd, waarnaar deze vorst ook wel Aroe Teko, de koning van Teko, genaamd wordt. Zijn koningrijk is eigenlijk het land der Boegis, zijnde een bijzondere natie op dit eiland, die mede zeer vernuftig en dapper, hoewel door de bank bij de Macasaren niet te vergelijken is; doch de dapperheid van Radja Palacka heeft, doordien hij roet de zijnen lang onder ons gediend, en zoowel op Sumalra, als op Java, verscheiden zware veldtoglen bijge- woond en daar zeer wel gezien en geleerd heeft , dit volk veel dapperder en beroemder dan (e voren gemaakt, zoodat zij tegenwoordig schreijeling over die van Goa henen zouden zitten, bijaldien wij dezen vorst dit niet door hooger gezag beiettedcn. De voor- noemde verblijfplaats van dezen koning, Bontuwalak genaamd, was weleer do verblijf- plaats van ecncn Crain Crongrong , een van de voornaamste Macasaarsche vorsten , aan- hilser van dien koning tegen ons , voor de verovering van dit volk en voor 't maken van de vrede. Hg bonwde te dier tijd daar een zeer fraaijen steenen Moorschen tempel, waarmede bij echter, daar hij echter zeer flaauw in 't waarnemen van zijn godsdienst was, al zeer lang is bezig geweest en nadat zij al gemaakt was, verscheen hij daar zeer zelden in, om te Sombahjang of om zijnen godsdienst waar te nemen. In navol- ging van dien heeft er de koning van Boeion ook een gemaakt; doch de koning van Goa heeft er geen. Een van de fraaiste vestingen van dezen koning is in 't koningrijk van Tjinrana. Schoon Radja Boni hier oppervorst van gansch Boni, en dns mede van Tjiorana (een koningrijk op zich zelven) is , zoo heeft men hier ook een bijzonder koning. Voor 1677 was hier zeker Dain Hoeloe koning, die toen zijn rijk aan zijn oom Crain Baroeroero overgaf, die lang daarna hier geregeerd heeft. Het vlek Tsjinrana heeft 3 en, naar het gelakt, cok wel 5 etmaal noodig, om hier te komen. Men zeilt er naar toe langs de oostkust, waar men in 't Z. 0. eerst een vlek, Bonteyn genaamd, dat almede onder hem staat, en waar hij zich ook veel ophoudt, en daarna verscheiden reven ontmoet om welke men 's nachts genoodzaakt is ten anker te komen , zoodat men eer men in de baai van Padang Padang geraken kan, wel 80 mijlen, van Macasar tot daar toe, noodig heeft. Daarna moet men nog wel een etmaal landwaarts in te paard rijden, waarna men aan een groot meer komt, over hetwelke, daar het vol riet en biesbosch is , men zonder een fraaije koelte niet al te wel geraken kan en dan heeft men nog wel een etmaal noodig, eer men op Tsjinrana komt. In het drooge moesson Ggt het (zoo als het zich in de lengte vertoont) ten groeten deele droog, hoewel er nog aitijd een diepe en bevaarbare kreek of guil in is, omdat de rivieren van 't gebergte daaromtrent zich er in ontlasten , van waar al deze wateren van dit meer wéér in de rivier van Tsjinrana storten en dan verder in zee vallen. Dit meer Tempe genaamd , Egt midden in en tusschen het gebergte en 't gaat daar ook een weinig op en daar- omtrent rijn ook zeer schoone rijstvelden, waar naar toe de veldheer des konings van Boni, die (gelijk wij hierna zullen zien) in 1709 of 1710 met den prins van Boni, zijnen schoonzoon, de vlugt nam, zich begaf, omdat hij verzekerd was, dat hij het daar roet zijn volk zeer wel zou kunnen gaande houden , hoewel hij , zoo ras hij vcniam , dat de koning van Boni in dit meer nu en dan met de zijnen visschen kwam, ten ■Digitized by VjOOQIC Engelflche en deensche losien hier. De koning beschreTcn. In 1636 de koopman ran Vliet, enz. vermoord. Koning Sombangkos vader en zijn dood. Koning Sombanffko en zijn dood. 1646 van Suydwyk bier. Evert Buys hier 1651. Hassanoddien in 1653 koning. Prins Patinggaloans dood 1654. Slechte vrede 1656. Toebereidselen van on» ten oorlog 1660. De vloot vertrekt nit Amboina. De koningin van Solors verzoek. Dat de koningen van Macasar van oudsher al bekend, vermogend en als zoodanige vorsten onder de koningen van *t Oosten beroemd waren, blijkt ons in 1420 daar Crain Samarloeka, koning van Macasar, voorkomt, met 200 vaartuigen naar Malakka gaande , om dien koning te beoorlogen ; doch hij werd door den Lacsamana of zee- voogd, des konings van Malakka zoo dapper aangetast, dat hij genoodzaakt was naar de stad Pasi , op 't eiland Sumatra , te wijken , waar hij de stad geen kleine schade , door *t verwoesten van hunne landerijen, toebragt. In 1580 nam de magtige koning van Ternate, Baab Ullah (dat is de Poort Gods) of anders in 't gemeen maar Baboe ge- naamd , voor om met een magtige vloot een togt naar 't eiland Celebes te doen , waar hij zich in 't voorbij scheppen meester van 't eiland Bangay en andere daarom- trent gelegen eilanden , alsmede van de koningrijken Tamboeko , Tiboro en meer landen maakte. Van daar schepte hij verder naar Macasar omtrent Tanahkeke, den zuidhoek van Celebes, waar de koning van Macasar, Crain Patinggaloan of anders Crain Caroet ge- naamd , voor de gevreesde magt dezes konings , die met zijn vloot zoo nabij zijn hoofdplaats was , verschrikt , hem te gemoet voer. Terwijl nu deze Macasaren aan kwamen scheppen (of roeijen) , zongen zij zeker schep- of roeilied (onder 'twelke zij , volgens zekere nette maatslag op de tlfa of gong scheppen) waarin onder andere deze woorden van Sombah Oecoe, Sombah, dat is, wy eeren u Heere, of, wy eeren u, o Heer koning, mede kwamen , naar de beteekenis van welke woorden de ternataansche vorst zijn volk , aangezien hij ze niet verstond , gevraagd en vernomen hebbende wat die beteekenden , en dat zij enkel gerigt waren , om de eerbied en achting , die de Macasaren voor hem hadden , te betui- gen , bevielen ze hem zoo wonder wel , dat hij daarop met dien vorst naar Macasar voorlgeschept zijnde, daar niet alleen een verbond met hem oprigtte; maar hem aan- raadde wat verder van daar een vesting omtrent het strand te bouwen en die, naar de woorden van dit scheplied, Sombah Oecoe te noemen, waarvan met er tijd door verdraaijing en verbastering eerst het woord Sombah oepoe en daarna Samboepo, ge- groeid is. Na dezen tijd hebben de Ternataarsche koningen al meer veroveringen op dit eiland Celebes en vooral omtrent de kust van Manado en 't noorder deel deszelfs gedaan; waarvan de dappere koning van Macasar hem nu en dan 't een en 't ander weder, gelijk aan 't eiland Boeton bleek (dat ook onder hem stond) afhandig gemaakt heefl, maar al hetwelk hij in 1669 aan dien vorst heeft moeten weder afslaan, ge- lijk men dat hierna in het vredeverbond , art. XVI en XVII zien kan. Van de Euro- pesche natiën zijn de Portugezen hier al mede de eerste en al in of omtrent de tij- den van den Ternataanschen Portugeschen landvoogd Antoni Galvano, in 1538 en ook. ten tijde van den onderkoning Martijn Sosa, in 't begin van 1545 geweest. Zij hebben hier een vast comptoir gehad, doch wanneer dit zijn begin genomen heeft, blijkt mg nergens. Echter is dit een zekere zaak, gelijk hun hoofd Francisco Viera, een bijzonder rijk man, op Macasar een reeks van jaren aaneen zijn vast verblijf gehad , en tot 1661 behouden heeft; zonder dat ik van hunne zaken iets, dan 'tgeen ons alhier onder 1660 voorkomen zal, te zeggen weet, dat wij op zijn plaats in het vervolg brccder zullen aanhalen. De Deenen hebben hier cenigen tijd aaneen ook een comptoir gehad. Wanneer zij eerst bier gekomen of hoe lang zij hier gebleven zijn, is mij onbekend; hoewel ons blijken zal, dat in 1632 bij de komst van den heer Caan, de hoer Roeland Carpc als generaal of algemeen overste, uit naam des konings van Denemarken, hier Digitized by VjOOQIC 145 lag en dat zij toen hier een logie, gelijk de Engelschen al eer er mede een haddetr. Ook is dit zeker, dat hier, na 1669, geen andere volkeren, dan wij , hebben mogen komen of handelen , gelijk in het Vide en Vilde art. \an 't voorsz. verbond te zien is. Wat nu onze komst hier aangaat, ik zie, dat de heer Cornelis Malelief den 2den Haart 1607 allereerst omtrent den znidkant van Celebes bij 't dorp Rakeka (dat nog wd 7 dagen reizens van Tello , dat verder om de N. lag , gelegen was) ten anker geko- men is. Zijn volk sprak eerst met eenige visschers, die hen niet wisten te regt te helpen. Daarna weer aan land gevaren zijnde, spraken zij roet een Orangkaja en met een Haleijer, welke laatste aan boord kwam, die hem zeide waar Tello lag. Waarop hy van daar, bevindende dat 't land van Macasar een schoon land was , naar Amboina is gezeild. Niet lang er na is de opperkoopman Paulus van Soit in 'tzelfde jaar in ge- zelschap van den heer Jacques THeremite, door den zeevoogd den heer Matelief, met hel sehip Medemblik den 4den Mei uit Amboina naar Macassar gezonden , waar zij den 15den dito op de reede gekomen zijn. Wij hadden toen hier al een koopman van wege onze maatschappij, zonder dat mij blijkt wie en wanneer die hier gelegd, of wanneer dit ons comptoir hier opgerigt is: ook blijkt mij niet, dat de Engelschen en Deenen toen hier al een comptoir hadden. Deze koopman kwaqi 's middags bij hen aan boord en bragt hen dienzelfden avond nog aan land, waar zij dien nacht in 't huis, 'tgeen de onzen toen hier al hadden , bleven. Den 1 6den dito kwam de koning van Tello , vergezelschapt met den koning van Battergoa (dit zal mogelijk de koning van Goa zijn) en eenige hovelingen bij hen in ons huis , klagende geweldig over eenige schade die de schepen van den zeevoogd, Cornelis Matelief, aan eenige van zijne praauwen in zee, toen hij naar. Amboina zeilde, toegebragt en hoe hij wel 14 mannen van zijn volk ge- dood en i praauwen in den grond geschoten had. Zij schikten met dien koning deze zaak in de beste vouw, in zoo ver dat hij zich eindelijk volkomen daarover betoonde voldaan te zijn. Ook gaf de heer van Solt aan dien vorst te kennen , dat de heer Ja- qnes l'Heremite door den voornoemden zeevoogd uitdrukkelijk met een geloofsbrief aan hem gezonden was, welken brief hij zijn Hoogheid ook ter hand stelde, daarbij voe- goide, dat deze heer last had om nader met zijn Hoogheid over alles te spreken. Hierop belastte hen die vorst, dat zij op dezen avond bij hen zouden willen verschij- nen, gelijk zij deden. Zij gaven zijn Hoogheid te kennen, hoe de heer Matelief vrien- del^, uit naam des konings van Djohor, verzocht, dat zijn Hoogheid toch geen rijst naar Malaka geliefde te zenden, om de Portugezen, onze vijanden, te spijzigen. Hij vraagde hen daarop of zij voorgenomen hadden met den oorlog tegen de Portugezen voort te varen , zoo neen , zouden zij hem bij de Portugezen zeer gebaat maken en hem een gevaarlijken vijand op den hals halen, daar hij anders best keurde zijn land voor affle vreemde natiën open te zetten en geen zijde te kiezen. Echter bragten zij het bij dezen vorst zoo ver, dat hij hen beloofd^ dit jaar geen rijst naar Maakka te zullen zenden, gelijk hij dit aanstonds overal in zijn land verbieden liet. Naderhand is ons echter het tegendeel gebleken en men ontdekte klaar, dat hij dit wel beloofd, doch niet gemeend had , dat de Macasaren , zoo wet als de allergrootste veinzers van Slaat, weten te doen en daarin den besten Italiaan niet behoeven te wijken. Zij kwa- men, volgens 's konings nader last, den 17 den dito weder voor hem en werden 'def- tig roet spijs en drank, op zijn Macasaarsch door hem onthaald. Hij zeide hen (oen ook, dat hij de Spanjaarden die met een scheepje van Ternale naar Malakka wilden en die op de eilanden omtrent Boeton 't verloren hadden, voor hunne komst m zijne be- scherming genomen en aan dezelve, op hun verzoek, een praauw geschonken en der- halve aan hen te verzoeken had, dat zij toch hen op zijn reede niet kwalijk behandelen, 't regt derzelve schenden of zijn koninklijk woord niet breken wilden , welk billijk zij hem gaarne inwilligden. Het vuilste, dat deze heeren hi^ ontdekten, was Digitized by VjOOQIC i26 dat onze koopman hier niet alleen met deze Spanjaarden, onze vijanden heulde, (hoe- wd hij nu bij \ aanwezen der heeren THereniite en van Solt hem verboden had , aan zijn huis te komen) maar zich zeer ontrouw en leugenachtig in 't werk van zijne be- diening gedroeg. Den 19den en 20sten dito hebben deze heeren 38 bah^r foelie , door dezen koopman hier ingekocht, geladen, gevende te gelijk, volgens last van den heer MateUef, zijne rekening aan den heer rHeremite over, die, schoon hij in dezelve overal zijnen bedriegelijken handel klaar ontdekte, echter den heer van Solt verzocJit, bemin t nazien van deze bedriegelijke rekening te willen behulpzaam zijn, dewyl hij dezen koopman op zeer veel leugens betrapte , om welke te beter na te speuren , zij te zamen besloten, dat de heer van Solt een togt landwaarts in doen zou naar eenige koningen op welke hij hen gewezen, en die hij hen wijsgemaakt had, dat hem nog veel schul- dig waren. Daarop dan is de heer van Solt 's namiddags, van Jacques de Mulder en Jacob Janszoon vergezeld , landwaarts in gereden , waar zij s avonds eerst aankwamen en daar hij hen op eenige schulden van zeer weinig belang gewezen had; zij sliepen daar dien nacht, eischende van eenige Portugezen het geld, alsmede de rijst en foelie die hij hen tegen zijnen eed geleverd had. Den 23sten dito vertrokken zij naar ver- scheiden inlandsche koningen , te weten : die van Cangila , Roepo en Mangalyn (plaat- sen, die ik hier niet ken en derhalve zeker verkeerd opgegeven zgn) doch zelf zeideo dat zij den koopman niets schuldig waren en bijaldien het volk in zich zelven niet goedaardig en deugdzaam geweest was, zouden zij zonder gevaar hier niet van daan geraakt zijn, te meer dewijl deze koningen niet wisten, wat dit zeggen veilde, dat men hem kwam manen over een verdichte schuld, oordeelende dat het hier wel iets anders tot nadeel van hun land onder verborgen kon zijn. Tegen den donkeren avond kwamen zij in Samboepo , waar zij weder hunne nachtrust namen. Daags er aan maan- den zij hier ook al de schulden in, die zij al mede niet half zoo veel, als zij door den koopman opgegeven waren , bevonden te zijn. Hij kwam den 24sten dito weer in Tello, gaf aan den heer THeremite een net berigt van zijne vcrrigting op dezen logt en stelden die net in geschrift, doende verder den koopman dit alles onderteekeaen , en hij werd daarop als een bedrieger naar boord gebragt, om hem naar 't vaderland te zenden , waar hij zijn doen zou moeten vej*antwoorden. Ook werd toen dit comptoir tot groote droefheid des konings , geligt , zonder hier een ander in zijn plaats te leggen, daar zij zeer beschaamd over 't gedrag van dezen koopman waren. Zij beloofden ecbtór aan dezen koning, dat de heer Matelief ten eerste een ander koopman in plaats van dezen zenden zoude, 's Namiddags ontbood deze vorst hen weór , onthaalde hen zeer wd en bad hen andermaal, dat zij zijn land toch niet verlaten, maar voortgaan wilde om hier te handelen, daar hij foelie van Banda ontbieden en die alleen aan hen leveren zon. Daarop zijn zij den 25sten dito van Tello naar boord gevaren, daar zij tegen den middag aankwamen, hebben ten 2 ore hunne ankers geM$^ en zijn dus naar Gresik voortgezeild. Dit Macasar had de heer Matelief in Joni] van dat jaar ook als de spijskamer van Malakka beschreven, radende de onzen verder, om Banda met 3 schepen en 200 man voor den Macasaar m te nemen ^ nitCs dat daar niemand, dan wij specerijen zouden- mogen laden; en dat wij hem alle de- zelve tegen een vasten prijs zouden afnemea Den 30sten Augustus liep het schip de Zwarte Leeuw van Amboina naar Bantam vertrokken zijnde, op Macasar om rijst aan. In December ging 't schip Gelderland naar Macasar ook om rijst, om met een gedeelte van dien Amboina te spijzigen en het verdere in Ternate te brengen. 01 wij nu in dezen tusschentijd wéér een comptoir hier opgerigt hebben, weet ik niet; doch 't schijnt mij ais een zekere zaak, dat zulks geschied is, daar de bedriegelgke kunin;? van Ma- casar al ons volk hier in 1618 heeft doen doodslaan en onze logie afloopen ; weshalye aan den bevelhebber Arent Maartenszoon toen ook last gegeven is, om met 3 schepen Digitized by VjOOQIC 427 joar de Oost gaande, ten eerste op Macasar aan te loopen en deze moord te wreken. In dit jaar den 13den December schreven de heereo XVUnen , dat 't schip den Ori- iDOt uit Denemarken naar Indien gezeild , en dat het voornemen was er in 't korte €r nog vier te laten volgen ; waarschijnlijk om bun comptoir hier en elders daar mede te versterken. In de maand April of Mei 1620 is de heer ond-opperiandvoogd van Indien/ Lau- rens Reaal , hier bij den koning wéér aangeweest , zonder dat mij blijkt , dat er iels r^andelijks voorgevallen is. In 1623 gaven de heeren XVIInen last dit comptoir te ligten, zoodat wij toen alweder eènige bedienden, die hier iagen, gehad hebben. Den lOden Augustus 1625 werd de heer oud-land voogd van Amboiiia, Herman van Speolt, zeer wel door den koning van Macasar ontvangen. In dit jaar den 18den Sep- tember hadden de Engelschen hier ook een comptoir en hun opperhoofd was toen zekere Mr. SiorL De logie der Engelschen heeft maar een musketschot benoorden 't kasteel Oe^ong Pandang gestaan. In 1627 ontdekte men, dat er tusschen dezen koning en den koning van Tidore een aanslag tegen ons was. Deo 5den Maart 1632 verscheen hier als onze gezant de heer Antoni Caan, op welken tijd de Deenen hier mede een comptoir en logie hadden , gelijk zich alhier van wq;e den koning van Denemarken de heer Roeland Carpe (die al op den liden October 1623 bij de nassausche vloot verscheen) als generaal en overste van zijne natie met i schepen ophield. Het was te dier tijd tusschen ons en de Macasaren, wegens den handd der nagelen in Amboina, niet helder. Nadat deze gezant al zijn geschut gelost bad , de witte vlag liet waaijen , en nadat hij een uur op de reede geweest was , kwamen er 2 prinsen en 6 of 7 hovelingen met een geschenk aan boord , om hem te verwelkomen. Zy werden door Zijn Ed. zeer wel onthaald , waarop hy tegen den avond met 8 personen aan land voer, latende de gemelde prinsen zoo lang als gijze- laars aan boord. Zoo ras hij aan land kwam , werd Zijn Ed. zeer beleefd door den voornoemden beer Carpe onthaald , gelijk onze 40 gevangenen uit Macao en 2 uit Malakka zoo lang in de deensche logie geweest waren , om hier nu aan Zijn Ed. , Ba een gevangenis van 1 5 maanden , die zij in China in ketenen uitgestaan hadden , overgeleverd en in vrijheid volgens 't gemaakt verdrag gesteld te worden. Nog dien avood werd Zijn Ed. in 's konings paleis gebragt , dat een schoon groot , bijzonder koQstig gesneden en 'tgeen verguld gebouw van hout was , beerlijk op 46 hooge fikren stond. Hij vond den koning op een zeer kostelijke mat, met 2 of 3 fluweelen knokusseos aebter zich , zitten , door ettelijke honderd personen vergezeld , ten deele liofelingen , ten deele dienaars , doch allen met krissen op zgde , welker gevesten of handvatten sommige van goud , anderen van ivoir en somniige zeer kunstig gesneden tf gewroeht waren. Ook zaten er 20 of 22 van zijne bijwijven naast hem , die niet anders deden , dan hem gedurig tabak en pinang te geven. Zy zaten allen , als de snijders met de beenen onder 't lijf, op een vloer van gespletene bamboezen, die door- hicht^ was, zoodal er geen vuiligheid op kon blijven. De koning, een dik zwaarlijvig AiA , 58 ol 60 jaren oud en glad van baard , was van verwe tusschen 't geel en brein , hebbende niets dan een met goud doorwrocht kleedje om zijn benedenl^f , ter- viji zijn bovenlijf bfeot en sijn hoofd met een wit mutsje bedekt was. Ook was hij zeer vriendelijk en minzaam van taal, zoowel tegen den heer Caan en den heer Carpe, ^ tegen anderen die daar tegenwoordig waren ; en zij werden met tabak , pinang , jonge klappusnooten , enz. onthaald. Nadat hij met den koning over deze en gene zaken gesproken en daags er na onze gevangenen man tegen man tegen die der Portugezen , oda£irds, gelijk zij altijd voorgegeven hadden, geleek) terwijl de gansche vloot dit spel maar aanzag, zoodanig nog bavenen, dat zij niet wisten, waar zij zich wen- den of keeren zonden, uit al het welke hem nu te laat bleek, dat hij zich veel te ODToorzigtig door deze Portugesche snorkerijen had laten misleiden , en dat het hem in \ korte wel berouwen mogt , dat hij de vrede , hem zoo edelmoedig door de Hollanders aangeboden , niet aangenomen had. Terwijl dit de koning met zijn hovelingen van zijne vesting, benevens een schaar van duizenden Macasaren, die 't strand vervulden , aanzag , ^rong tot hnnne uiterste ontsteltenis de Portugesche zeevoogd met al zijn volk aan èiizend spaanderen in de lucht, bij ongeluk een schol of eenig vuur in zijn kruidkamer,, die in vollen brand geraakte, gekregen hebbende. Hierdoor geraakten ook nog 2 andere van hunne schepen in brand, die tot aan 't water verteerden, hoewel 't meeste volk, naar dea wal zwemmende, zich zelven borg. Twee andere schepen werden door onze t tegen strand gejaagd en 't laatste nestra Seignora di Remedie genaamd, maar die ^ een slechte remedie betoonde te zijn , werd door de fluit Breukelen aan boord ge~ Uampt en in aller gezigt veroverd en voorlaan de Hollandsche remedie genaamd. Men vond er veel zijden sloffen. Sandelhout en veel Chinesche waren in. Men had ook veel Portugezen gevangen bekomen ; doch men gaf hen vrijheid , om weer naar land te gaan eo daar te verhalen, dat dit maar een voorspel was, en dat het nu eerst regt de Ma- casaren , daar zij eigenlijk omgekomen waren , gelden , en dat men hen eerst leeren au wat onderscheid er was tusschen 't snorken der Portugezen en tusschen de dap- perheid der Batavieren, die zij nog niet regt kenden. Al de schade door de onzen in ft gevecht bekomen, bestond in 4 doeden en 8 gewonden; maar 't scheelde weinig, af onze zeevoogd was met den Portugeschen in de lucht gesprongen, van voornemen geweest z^nde , om hem aan boord te klampen , waardoor hij vrij digt bij hem gena- derd en in groet gevaar geraakt was. Het verlies der Portugezen hield men voor ons Digitized by VjOOQIC t32 wel verborgen, maar het is ligt ie denken, dal zij veel Gooden en niet minder gewon* den hadden; zoodat zij niet in staat waren, om den benarden Macasaarschen koning eenige hulp toe te brengen. Het was daar in de vestingen en in de stad aUes in roerea en duizenden van Macasaren, die dit gevecht aanschouwd hadden en nu ais de mieren door elkander liepen, wisten niet waar zij zich van benaauwdheid koeren of wendea zouden, terwijl zij door hunne opperhoofden en de heosch geschreeuwde Macasaarschfi prmsen, ieder tot hun vaandel geroepen werden, om mede aan dien doodendans te geraken. De oever weergalmde van 'l geschreeuw der menschen en van 't gerammel der gongen en oorlogstrommels, die een vrij naren toon alom sloegen; en men zag eindelijk van do vestingen der Macasaren de bloedvlaggen opsteken, waaruit men moest afnemen , dat zij genegen waren zich dapper te verdedigen en niet ongewroken te ster- ven. Daags er na besloot men den vijand , zonder tijd te geven , weder aan te tasten , waarop de vloot, 35 zeilen sterk, op den Macasaar aanstonds los ging, hoewei zq 't ongeluk bad, dat het stil werd; doch tegen den middag weder een fraai koeltje be- komende, waarop zij toen al kanonnerende en weder met schroot ladende, al zachtjes naar den wal schokten, *tgeen in den vijand geen kleine verslagenheid veroorzaakte. Niet lang daarna kwam er een vaartuig met een vredevaan aan boord, met eenige edelen , in last hebbende om de opperhoofden dezer vloot uit *s konings naam naar de reden van hunne komst omtrent zijn land te vragen. Zij wisten die zeer wel , doch zochten de onzen maar op te houden ; die , veel te wijs daartoe , hen maar kort en goed bescheid gaven en zeiden om geen andere reden daar gekomen te zijn, als om den trouwloozen koning van Macasar eens te degen over al zijne aan ons bewezene trouw- loosheden te straffen en om hem Ie leeren, dat wij zulk een blood volk niet waren, als hij zich van de lafhartige Portngczen had laten wijs maken; maar dat wij al te lang en te veel door hem getergd, hem nu eens regt toonen zouden wat voor eeo soort van volk de Hollanders waren. Met deze bedroefde tijding keerden zij weder naar land en bragten hunnen benarden vorst, die gemeend had door zijne listige vleijerijea ons nog altijd wel tot de ^rede te zullen brengen, in een vrij jammerlijken staat; daar hij nu wel te gemoet zag , dat er geen middel was , om dit gruwelijk onweder te ont- gaan, veel minder om zulk een magt van volk en schepen te wederstaan. Den i2den Jung bij de eerste vesting der Macasaren ten anker gekomen, bleven zij daar, omdat 't stil was, liggen, zonder aan wederzijden een kanonschot te doen; doch wat na 9 ure 's morgens rukten 11 der kloekste schepen de ankers uit den grond, schoten wakker eerst op de vesting Panakoke, loopende zoo al verder naar de vesting Samboepo, om 't gros der Macasaren daar naar toe te lokken en op die wijze door een krijgslist Pa* nakoke door een troep volks van ons te doen verrassen. Hier was nu 't blad wonder- lijk omgekeerd , daar de Hollanders dat kasteel , voor 'twelke zij zoo menigmaal gestreden hadden, om Crain Crongron, prins van de vesting Gresik, den grootsten aanhitser van den koning tegen ons , te eerbiedigen , nu zoo dapper dorsten aantasten en de volle laag aan 'tzelve geven. Nadat er zulke groole blaauwe boenen vlogen en zij ze langs bet strand hoorden bulderen, zag men van al die duizenden menschen, daar 't strand te voren van krioelde, er nu geen een; maar aanstonds werden wij uit hunne vestmgea mede dapper, doch in de hooge lucht beantwoord, daar al hun geschut scheen ge- steld te zijn, om de vogels in de lucht en niet om menschen te schieten. Wij liepen eindelijk de bogt in, beschoten de stad met ernst en hielpen daar alles wakker in roeren. Nadat nu de onzen ondertusschen tot voor de vesting Samboepo genaderd waren , brandden zg met hun i i schepen geitjkerhand met zulk een geweld daarop los , dat alles in de vesting daverde en dreunde. Zij gaven hierop weder goed antwoord, te meer daar de Portugezen hun oord verlaten en zich bij 4en koning tot hulp in de vesting begeven liadden, waardoor zij onze schepen al zeer groote schade met hunne zware kogels van Digitized by VjOOQIC 133 18 en 24 pond toebragten. Een van 's konings liefste wijven was met een zware kogel toen zij nevens hem zat, in flarden geschoten, zoodat hem het ingewand om de ooren gevlogen was; door al welke belemmeringen deze vorst, half radeloos geworden, orde gegeyen had, dat eenig volk, dat in de vesting Panakoke lag, daaruit trekken en spoedig tot zijn hulp naar die van Samboepo komen zoude. Dit werd volgens 's konings tast in 't werk gesteld, te meer omdat zij geen vijand bij de vesting Panakoke meer Teroamen ; doch de onzen van de schepen , nu hun slag wel waarnemende , begaven zich naar land en namen die meest verlatene vesting, met weinig moeite in, daar de ge« linge manschap , die er in gebleven was , zich niet in staat bevond om hen te weder- staan, weshalve zij reeds er alles naar geschikt hadden, om de Sand- en Waterpoort Bit naar de stad te vlugten ; doch 't werd hen door onze piekeniers belet , en al dat men vond in de pan gehakt. Veel Macasaren lieten hier het leven , en velen , die geen lost hadden om aan een piek geregen te worden , sprongen zich liever van boven neder te barsten, terwijl de onzen alles in deze vesting in volkomen staat van verdediging bragten, Toorziende dezelve van genoegzame manschap en ammunitie van oorlog en latende tol spijt der Macasaren de princevlaggen daar af waaijen. Zoo ras de Macasaren dit niei hadden vernomen, of zij kwamen met duizenden van de vesting Samboepo, wéér naar die van Panakoke, vallende met een ijsseiyk gescgreenw op ons volk aan, mee- nende zoo blootvoets er wéér in te raken; maar zij werden zoo jammerlijk door een ijsselijk gebraak van eenige metalen stukken en door het doodelijk gekras der door de hicht huilende en sissende donderballen en knuppels en der vaneen berstende handgra- oaten begroet, dat zij niet wisten, waar zij zich henen draaijen zouden, hoewel dat vdeo van hen benomen werd, daar zij op de plaats dood bleven liggen. Uaama togen de onzen in zeer goede orde uit de vesting op den vijand aan en dreven hem ten eerste verder op de vlugt, jagende hem tusschen de groote rivier, tusschen die i vestingen Ba. Daarna trokken de heeren van Dam en Truytman met hun volk terug, slaken al wat zij ontmoetten, in lichte laaije vlam, waardoor zij een groot gedeelte van deze trotsche stad in kolen legden en aan de vlam opofferden, na welke dappere daad zij weder naar hunne vesting keerden. Ondertusschen beschoten de onzen van de voornoemde il schepen Samboepo nog al wakker, totdat zij de vlam van de stad Macasar ziende Vu hemd stggen en de onzen reeds op Panakoke zegepralen, het nu tijd oordeelden Samboepo wat te laten rusten en naar 't Portugesche oord af te zakken, gelijk zij, zooder de logie der Engelschen te moeijen , tot hun genoegen ordentelijk deden. Nadat zij na voor de sterkten der Portugezen gekomen waren, donderden zij, zeer digt er langs loopende , niet weinig daarop los , gevende aan hen van de i 1 schepen te gelijk de voile laag met zulk een afgrijsselp gekraak en gebulder, dat de Portugezen roeen- den, dat bet 12, 18 ponders en knuppels in hun oord regende. Zij liepen dus voorbij hen henen tot het noordelijk kasteel Oedjong Pandang, doch keerden spoedig terug, om de Portngezen nog eens ter degen te groeten , daar zij toen ketels vol blaauwc boonen ia hanne vestingen zagen vliegen, en die wij hen daar gestadig zagen ontduiken, en en in 't einde nog eens langs hunne sterkten loopende en met een verschrikkelijk ge- bulder alles op hun reeds verwoeste batterijen losbrandende , wenschten de onzen , daar het donker begon te worden, hen goeden avond, komende bij onze andere schepen Motrent de vesting Panakoke ten anker, waar zij bevonden weinig volk verloren te hebben. Den iSden dito zond de koning van Macasar, die geen lust meer in zulk een spel had eeoige afgezanten naar het schip van den zeevoogd , verzoekende de heeren van Dam en Traytman om een stilstand van wapenen, betuigende verder dat de koning over de dapperheid der Hollanders zich ten uiterste verwonderd had, en dat hij door middel van dezen stilstand verder tot een goede vrede hoopte te komen. Onze wakkere opper- iioofden wel ziende, dat de listige Macasaarsche koning door deze vleijerijen niet dan Digitized by VjOOQIC i34 ;ij(lwinuing beoogde en niet genegen zich om den tuin te laten leiden , zeiden vlak uit dat zij dien Irouwloozen koning nergens in meer geloof of het allerminste uitstel wilden geven; maar dat vechten hier de boodschap, en dat al 'tgeen zij dus ver gezien hadden, maar een begin was. Ja dat zij van daar niet meenden te scheiden , zoo lang er maar iets van geheel Macasar overeind stond , daar zij besloten hadden al zijne vestingen tot de grond toe te slechten en hem met de zijnen of aan 't zwaard op te offeren, of naar 't bosch te jagen , opdat bij daardoor leeren mogt de Hollanders wat meer te achten en aldaar met bedaardheid zijne menigvuldige trouwloosbeden met berouw na te denken. Dit antwoord ontstelde deze gezanten niet weinig, zijnde de eerste prinsen van 't rijk en eenige priesters , echter verkregen zij nog stilstand voor 2 etmalen en langer niet, mits dat de koning binnen dien tijd eenige gevolmagtigde gezanten zoude afzenden» die met ons naar Batavia zouden gaan, om daar met Hun Edelheden een vasten vrede te sluiten. Daarop voeren deze gezanten vrolijk naar land, die hunnen koning net b^ rigt gaven; die in *t eerste over de weigering der stilstand zeer ontstelde , maar daarna vernemende , dat zij echter voor 2 etmalen toegestaan en daarop gegrond was , dat hq binnen dien tijd gezanten met volle magt naar dien zeevoogd zou moeten zenden, om met ons naar Batavia te gaan en daar een vaste vrede te maken, nam hij die voo^ waarde zeer verblijd aan en zond binnen dien bepaalden tijd Crain Papowa met volle magt naar de onzen af, om van veel Macasaarsche groeten vergezeld , met hen naar Ba- tavia te stevenen. Men vraagde hem aanstonds naar zijn brieven van geloof aan Bun Edelheden, hij zeide, dat hij zelf de brief, en dat zijne last, die hij van den koning had, mondeling was; doch men zei hem, dat wij ons aan geen woorden zouden honden, dat er brieven door *s konings hand geteekend en wel aanstonds moesten zijn , of dat w\i hem terstond weder zouden aantasten. Terwijl Crain Papowa naar land ging, om den koning kennis hiervan te geven , jaagden de onzen nog een Portugeesch schip aan strand, zijnde* een der 2 vorige, *tgeen naar Goa stilletjes meende te loopen , doch dat zg nu zelf op strand in den grond boorden en in stukken kapten. De Macasaren vrq handelbaarder dan te voren geworden , gaven ons nu , op ons verzoek , ten eerste onze gevangenen over , die zg van een scheepje geroofd , landwaarts ingevoerd en zeer mis- handeld hadden, zoodat hel duizend tegen een was, dat deze menschen zoo lang in 't leven gebleven waren, dewijl zij hen het noodig voedsel onthouden hadden. Men besloot ondertusschen in de vloot, dat de heer Truytman met eenige schepen naar Bima om rijst en dan verder naar Solor en Timor gaan zou , om de Portugezen daar aan te tasten en op Solor een vesting te bouwen. Ook vond men goed Panakoke met een noodige bezetting te voorzien , en dat de heer van Dam met de andere schepen en de Maca- saarsche gezanten naar Batavia zou loopen. Eindelijk hadden die Macasaarsche prinsen als gezanten zich klaar gemaakt, om met 4 vaartuigen mede derwaarts te gaan, en van dit alles naar Batavia kennis en van de bevochten zege op de Macasaren door 2 scheepjes gegeven zijnde, werd, zoo op de vloot, als in de vesting Panakoke, eerst een algemeene dankdag gehouden. Vier schepen bleven hier tot dekking der vesting en van onze bezetting, en om op de Portugezen en hunne schepen te passen ; en de andere vertrokken , nadat ze dezen van vrees gekrompen koning hoflijk met hun geschut gegroet hadden , onder 't geklank van trompetten en 't geroer der trommelen van daar en zeil- den tot Tanahkeke voort, waar de heer Truytman naar Bima en de heer van Dam met de vloot en met de Macasaarsche gezanten naar Batavia liep, waar men de gezanten deftig inhaalde en in Augustus een goede en billijke vrede getroffen werd, hoewel er op Macasar tot nog den 1 6den November mede getalmd is. De heer van Dam zou wéér naar Macasar gegaan hebben , doch wilde alleen gaan en lei , omdat men hem dat niet toestond, zgn dienst als majoor neder en toen ging de heer Caauw met den heer Wagenaar. Doch wat hielp ons deze vrede, daar 't den Macasaar onmogelijk was zijne Digitized by VjOOQIC 135 sehelm&tukken en trouwlooshedeu na ie laten, waarvan deze koning ons verscheiden nïeawe proeven gaf, mei onze verongelukie schepen aan ie lasten , 't volk te vermoorden eo de goederen weg te rooven, gelijk aan 't schip de Walvisch, en in 1665 aan het sebip de Leeuwin op den Bril gebleken is, zonder zieb aan dieren eed, op denkoraan, mei 'i drinken van kriswater gedaan, eenigzins ie kreunen; ja zelfs had een Maca- saarsdi prins de stoutheid, om ons opperhoofd, toen op Macasar liggende en 's konings hulp wat ernstig omtrent dien laalsten bodem tot berging van ons volk en goederen. Terzoekende, een suflet te geven, weshalve het ons opperhoofd best dacht ten eerste z^oe biezen te pakken en zich met een van onze schepen, daar nog liggende, naar Batavia ie begeven. Die vorst toonde dit nog al zoa wel in dat jaar toen hij 10,000 gewapende mannen naar Boeten zond, en de stoutheid had om daar onze vestingen aan te tasten en ons volk te mishandelen, zonder zich aan onzen gezant Pieter de Bitter te gedragen. In dien tijd nu, dut 't voornoemd Macasaarsch opperhoofd, na- dat hy zoo onbehoorlijk gesufletteerd was , vertrok , ging met hem in stilte mede een Boegis Edeling, Radja Palakka genaamd. Deze jongeling zeer misnoegd op i&ï koning Hassanoddien , had dubbelde redenen om zijn koning te ontvlugten ; wani zijn grootvader was door den koning Tan Goa Sombangko levendig in een rijst- I)h>k ie pletteren gestampt en zijn vader, eerste bedienaar van staat en al eens be- genadigd, was, omdat hij ten iweedemaal naar 's konings leven gestaan had, gekrist. Van dezen koning nu was Radja Palakka Pinangdoosdrager ; maar, schoon jong, editer zoo vol wraakzucht, dat hij maar wenschte gelegenheid te hebben, om zijn grootvaders en vaders dood ie mogen wreken en bij deze gesteltenis van zaken geraakte hij mede naar Batavia. Zoo ras hij daar gekomen was , klaagde hij zgn leed aan Hun Edelheden, verzocht hunne hulp en wees hen te gelgk aan hoe zij hun^ leed zonden kunnen wreken , en wat middel er was om meesters lan Uacasar te- worden^ , onder toezegging , dat hij Hun Edelbeden merkelijken onder- stand doen zon. Daarop hebben Hun Edelheden alles met hem rijpelijk overlegd en he- sbien een aanzienlijke vloot derwaarts te zenden , van welke de heer Cornelis Speelman zeevoogd zoude zijn ; doch men vond ook goed Radja Palakka , van wiens vlugt m^ op Macasar nog niets wist , vooraf naar Macasar te zenden , waar hij gekomen , om zyoe volkeren bij elkander te verzamelen, dit zoo bot en onvoorzigtig begon, dat hy, zoo hij hei niet ontweken was, in ongemak geraakt en zeer ligt zyn kop verloren zou bebben ; doch hij vingtte nog tijdig naar Boeton , van waar de koning van Goa hem door gezanten opeischen deed ; doch die vorst zei , dat hij hem als een vriend in zijne bescherming genomen had en niet genegen was hem over te geven. Daarop zond de koning van Macasar een vlooi van 25,000 man in 1666 naar Boeton, eischte Radja Palakka weder, of dreigde anders dezen koning en zijn land te zullen verderven. De koning van Boeton , dus door dien van Macasar geperst en aan den anderen kant door Radja Palakka verzekerd , dat er maar weinig dagen ontbraken , in welken de heer zee- Toogd Speelman met een aanzienigke vloot tot zijn hulp hier wezen moest , sloeg dit op deze verzekering weder af. Daarop belegerde de koning van Macasar Boeton ea dwong dien koning in \ gebergte te vlugten, waar hij hem zoo sterk vervolgde, dat h^ het daar niet lang zou hebben kunnen harden; doch de looze Radja Palakka vree- zende , dat hij besluiten mogt hem aan dien koning over te geven , zeide vast tijding te hebben , dat de heer Speelman nabij was en dat hij binnen 6 of 7 dagen op Boeion zoo zijn. Hierop verzocht de koning maar deze weinige dagen uitstel, voorgevende dat hij de bergvolkeren zoo schielijk tot deze overgave niet bewegen kon ; maar dat hg anders geheel en al daartoe gereed was. De koning van Macasar stond hem deze weinige dagen toe, oordeelende dat hij dien tijd ligt uit wachten kon; doch de heer Speelman verscheen net op den 6den dag, of den 21 sten December met 14 schepen Digitized by VjOOQIC 136 voor Boeton. Hij taslte de Macasareo ten eerste met veel dapperheid aaii , versloeg daar hunnen besten adel en de uitgelezenste troepen , zoodat er maar zeer weinig hove- lingen ontkwamen , om de tijding te brengen , en die er niet dood bleven , kreeg de heer Speelman gevangen en zette hen op een eiland, waar geen menschen waren, om daar van honger te sterven , waarna hij naar Macasar is gestevend ; waar hij allereerst door die van Turalte (dat de onzen anders nog veel moeite gegeven zou hebben) ondersteund , zeer wel ontvangen en zoo verder tot Macasar doorgcKirongen is. Nadat deze heer den 24sten November 1666 met 13 zeilen van Batavia gezeild was, 500 Nederlanders en 300 inlanders bij zich hebbende, nevens veel bootsgezellen, kwam hij den 19den in het gezigt van den Macasaar, die aanstonds 1,056 gouden raasen tot voldoening der vermoorde Nederlanders en nog 1,435 rijksdaalders, uit het wrak vas 't verongelukte schip de Leeuwin gevischt , aan boord zond ; maar de Macasaren ein- delijk tot niets verder willende verstaan, zeilden de onzen roet bloedvlaggen (nadat hen den oorlog aangezegd was) voorbij de stad Macasar, waarna zij in de bogt van Turatte alle de negerijen verbrandden. f Daags daar aan quamenze voor Bonteyn , vernielende 30 dorpen, en 100 vaar- tuigen, beneffens 3000 lasten rijs en padi. In 't jaar 1667. zeilden zij voor Boeton, en hoewel 't zelve een maand lang met 450 scheepjes en 10000 Indiaanen vras be- legert geweest , traden de Hollanders 's morgens aan land , stekende 60 van deze vaar- tuigen in brand ; waar over de Macassaar zich in zijn voornemen verijdelt ziende , te meer alzoo veel van zijn volk begost weg te loepen , stak zelfs zijn legertenten in brand , en , vreezende van slimmer , toog op de vlugt. Den 3den Januari zont de vijand Ge- committeei'den aan den Heer Speelman , maar de zelve wierden tot driemaal te mg gezonden , om dat ze te gering van aanzien waren ; des anderen daags quamen de drie voornaamste Hoofden van 't Macassaarze leger, en gaven zich op genade en ongenade aan de Compagnie over, 5500 kloeke mannen zijnde, wierden op een eiland tusschen Boeton en Pantsiana te lande gezet, en 400 tot slaaven en slaavinnen go- maakt , zijnde onderwijlen 5000 Boegis met 86 praauwen van den vijand bij Radja Palacka overgekomen, en 200 geroofden weder aan den koning van Boeton geresti- tueert, zoo dat niet min als 11000 menschen in 's Compagnies handen waren komen te vervallen , als mede wel 4000 lasten rijst , en waren wel 300 praauwen alleen in de baai van Boeton in de grond gehakt , behalven nog 30 vaartuigen aan den koning en groeten van Boeton , en 1 van de beste aan Radja Palacka nitgedeelt. Twee schoone oorlogsjonken nam de Heer Speelman mede in de vloot, en behielt ook alle de voornaamste Macassaarze Bevelhebbers als gevangens bij zich; bestaande de buit, op Boeton bekomen , voor 't meerendeel in goude en andere krissen , een parlij schiet- en steekgeweer , voorts eenig gemunt en ongemunt goud , beneven 1 95 vaandds en wimpels. f Van daar is de Admiraal Speelman vertrokken na de Oostersche Provintien, en aldaar alles verrigt hebbende, is den Ssten Juni uit Amboina gescheiden, en na Boe ton voortgezeild met 16 schepen en jagten, mitsgaders 14 chaloepen en jagten, daar onder 4 van den koning van Ternate; deze vloot, in 't oversteken van Boeton na de Boegeroenes, had zoodanig hard weer beloopen, dat de Inlandze vaartuigen van Radja Palacka , onder geleide van Capitein Poleman mede van Amboina vertrokken , meest waren vcrslroit , doch Capitein Poleman was naderhand met de Chaloep de Eendragt bg den Admiraal gekomen , met tijding , dat hij Radja Palacka ook in nood en verlegentheid had gezien, zonder hem te kennen helpen, en waar om gemelde Capitein Poleman met i chaloepen weder wiert uitgezonden, om den voornoemden Radja op te zoeken, en bij den Admiraal te brengen , die na veele moeiten met hem te raade geworden is , Digitized by VjOOQIC 137 om door het land van Boni door te breken, en zich aizoo raet de magt van den Ad- rniratl te vereenigen, dat met geen minder moed en ijver, als mannelijke dapperheid , k volvoert, verbrandende meer als iOO Negerijen, en onlallijke menigte van rijs en padi; de Admiraal ondertasschen ontrent Bonteyn (de bescbeide vergaderplaats) komende, vont het daar, en ook langs heen, zoo met pallizaatwerken als met aarde forljes , zeer versterkt , en wel met 6000 Macassaren bezet , waarom de Heer Speelman genoodzaakt is geweest den vijand van daar te slaan, dat na verschelde heele ontmoetingen welge- lokt , en voorts alles in de assche gelegt is , zonder eenige* merkelijke schade van de onzen , waar na de Hollandsche vloot naar Macassar is voortgezeilt , daar ze den vijand gereet tot tegenweer vonden , doch wiert uit hunne kasleelen , als uit onze vloot , op deo anderen niet geschoten , blijvende daar zoo lang stil leggen , tot dat 'er nader kond- schap van de komste van Radja Palacka, en de inlandze magt gekomen was. De Ma- cassaaren vrij te wantrouwen, schoten den 19den Juli met den dageraad uit'skonings fert, op *t Admiraals schip Tertholen, die men tot *s avonds met gelijke munt betaalde ; zeilden van bier op Pannakoka, alwaar daags te voeren de Boetonders met 24 vaar- tuigen en 1 000 man verscheenen ; *t klein vaartuig landde aan 't dorp Batta Batta , dat ze verbrandden, en kanonneerden dien dag voor Borrambon , quamen den 28sten voer Giisson, daar Jonker Sloot, met 14 andere dood bleef, egler den vijand spatte 't veld in; ondertusschen was den Admirari berigt, dat den vijand van meeninge was Radja Palacka, en Capiiein Poleman, met haar bijhebbende magt, komende van Bontejn, te laod te stntten, waarom zijn Ed. zich met de geheele magt derwaarts begaf, vindende onverwagt Radja Palacka en Capitein Poleman omtrent Palembean, die met den vijand een he^ ontmoetinge hadden gehad, en overwinners waren gebleven. Daar op keerde genadte Beer Speelman met de vloot weder na Giisson , en landde aldaar zonder ver- hinilering den 2den Augnsti; dien dag vielen 'er harde schermulzelingen tegens den vijand voor, daar de onzen 56 gequetsten bequamen; de vijand week veldwaarts in, ^de hunne principaallste voorvegters gesnenvelt; daar wicrd verzekert dat de vijand in de twee ontmoetingen over de 1000 doeden gehad hadde, en was Crain Monte- marano van ons weder na Macassar gevlugt , laaiende zijn oudste zoon en zuster in onze handen. Onze magt bestond (buiten de Inlanders) in dezen tijd in niet meer als 515 militairen en 778 zeevaarende persoenen, 't Jagt Nuissenburg was op den 7den Aogosti, zijnde des anderen daags na hun vertrek van Macassar, in gi*oot perijkel door 45 Hacassaarze slaaven , en 1 5 gevangens van hooge geslagten , hen voor Macassar overgegeven. Deze waren bij nacht uit de bloks los geraakt, en hadden de wagt met sdierp gemaakte Bamboezen afgemat en amok gespeelt, ja 't was zoo verre gekomen, datze de brand in den bak gestigt , en de deuren open geramt hadden , maar alzoo de onzen bij tijds met een kanon vol schroot daar onder scholen , en van de Goude Leeuw ontzet kregen , waren zij alle in die furie om 't leven gebragt ; 't Bonize leger bestont in 6000 gewaapende mannen, waren van Turata met onze schepen voor Giisson aan- gekomen, en aan land gezet; Radia Palacka had op Turata den eersten nacht al een uitval gedaan, en den vijand nit 3 bezettingen gejaagt. De onzen waren nu op Giisson sterk 7000 Boegis , en ruim 3000 Ternalaanen en Boetonneezen , behalven 't volk van Capitein Jonker en Strvker, en hadden 4 halve kartouwen aan land gebragt; 'skonings magt wierd begroot op 20000 koppen. Den ISden Augusti had den Admiraal Speel- man en den Raad met Radja Palacka goedgevonden, door 100 welgewaapende keur- lingen, en een overlooper tot wegwijzer, 'svijands vesting op Giisson bij nacht te over- rompelen , 't gene gelukkig uitviel , krijgende den Admiraal ten 3 uuren 's morgens de t^ng, dat Radja Palacka Giisson in had, en hulp verzogt, die ten dien einde alge- reet stonden , en wel te pas quamen , want de vijand deed van 's morgens ten 6 tot 's middags ten 12 uuren desperaate aanvallen, maar wierden telkens manhaftig afge- Digitized by VjOOQIC 138 slagen, zoo dat ze afweken tot 5 uuren in den agtermiddag, wanneer ze nog zulken woesten aanval deden , dat de kans twljffdagiig zoude gestaan hebhen , indien de onzen niet volkomen op hun hoede hadden geweest. Door de werking van 2 vuurpotten , en zoo veel handgranaaden , wiert den vijand eerst gestut , daar op een uitval van 5 eC 6 van des Admiraals oppassers, die door Radja en een groot getal van de zgne ge- volgt wierden gedaan , en den vijand voorbij hun eerste Pagger gedreven , die ze door dwang van vuurpotten en granaaden mede moesten verlaaten ; deze Pagger wiert wegens zijn sterkte nevens Glissou geconsidereert , en bevonden dat de vijand zeer voordeelig in beide deze Paggers bad gelegen , van waar de vijand ook van meeninge was ge- weest de sehepen en Inlandze vaartuigen te beschieten , daar *t geschut wd opgesteld was ; volgens des overloopers zeggen , had de vijand groot getal doeden , daar onder den koning van Mandhar, met den oudsten zoon van Crain Linques, en veel vanden voornaamsten Adel ; aan onze zijde waren 6 Boegis doodgebleven , en 50 gequetsten , en van 4 gequetste bosschieters een gestorven. In de beschanssingen op Glisson wiert een Nederiandze wagt benevens de Boegis onder Capitein Poleman bestelt ; 's nachts rukten de Bonischen met 8 stukjes onder 'skonings leger, en stelden 't in allarm. De vijand bragt 's morgens met den dag alles t'zamen , maakte een omkring om de Pagger tot Glisson , en deed daar op een hedige storm , maar ons geschut daar binnen , en de Boegis daar buiten , scheurden hunnen omtrek ; in de namiddag verliet de vijand het veld, en 's anderen daags omtrent 8 uuren de Zuidelgkste vesting, daar de Boegis heen liepen , den brand in de huizen staken , en digt onder 's konings sterkte met gao- sche troupen elk met een dragt padi te rugge keerden , daar de vijand 't gros op uit heeft gezet, en aan wederzijden heftig gevogten wierd, hebbende, zonder roem van de een of de ander, ontrent na 2 of 3 uuren vegtens wederzijds 't verlaaten. Zoo ver- lieten dan ook de vijanden hun werken, stekende die zelf in brand, en om te toonen, dat zij ordentelijk aftrokken , deden zij een generaale chargie van musketten , en daar na eenige basschooten , en begrepen hunnen omslag een groot kanonschoot v^d^ in 't land , buiten onze Pagger ; daar op den Sösten 's nachts Radja Palaeka twee ver- scheide partijen uitgestuurd heeft, waar van de voorloopers door een wagl van 10 man ontdekt wierden ; welke wagten vlogen om de hnnne te waarschouwen , maar wierden van de onzen zoo ras op de hielen gevolgt, dat ze met hen te gelijk binnen quames, zoo dat 't in 't donker lustig op een doodsteken ging, en den vijand om een goed heen komen zag , agterlaatende 30 dooden , en voorts het leger ten besten , 't welk de onzen leedig maakten, en roet een partg rijs, kleederen, 4 hoofden, 11 vaandels, 30 krissen en houwers, 60 pieken en 20 spatten te rug gekeert zijn, hebbende de onzen 2 uuren verre na Macassar en Zuidwaarts alle dorpen en huizen in kooien ge- zet. De Admiraal Speelman, onze Paggers en vasligheden op Glisson verlaaten en ge* slegt hebbende, was des nachts Bezuiden de rivier Ayen veneild, alwaar bij zijn magi aan land tusschen sehantskorven dede plaatzen , van waar Radja Palaeka 's nachts den 1 Oden naderde tot aan 's vijands werk , en schoon de vijand een hevigen uitval op hem deed, moest hij door hulp van des Admiraals oppassers wijken. Zedert zijn de Macas* sars over al in het onderspit geraakt in verschelde ontmoetingen. Zij waren wreed om de Nederianders te vermoorden; men zag van de hunne ook verscheiden van aanzien in battaljes af^pen. De koning Palaeka, op den 3den October weder met een magtig gros om Adap uitgegaan zijnde, kreeg berigt, dat zeker volk van Pattambite, niet verre van daar een vesting maakte, des rukte hg derwaarts, en viel bij maanlicht op den vijand , verdreeftze uit hunne werken , en stak er den brand in , koerende wederom met 6 hoofden , 5 vaandels , een partij krissen , rijs , kleedingen en andere dingen , en waren de Hacassaaren van roeininge met 13 praauwen en 1000 voorvegters in het land der Boegis een togt te doen, en om die te stutten zijn door den Admiraal Speehnan Digitized by VjOOQIC 139 derwaarts afgevaardigt de schepen Domburg, Vlieland, Zierikzee, en de ebaloepen d'Een- dragi en den Dolfyn. 60 Sopingers tot de onzen overloopende , verhaalden , dat hunnen ouden koning van Soping na 't gebergte was gevoert. Radja Palacka , verwittigt dat in H dorp Saroangen veel van zijn bloedverwanten en andere bijeengekomen waren, ging *8 nachts met 500 man derwaarts, en quam met den dageraad wederom, medebrengende tot bnit 237 vrouwen, dochters, en kinderen, neffens stijf 150 mannen en jongens; dit was den 9den October: Maar Radja als overste toog den 12den 's nachts weder met 500 man uH, stak een dorp bij Samangen aan, en bragt ten 3 uuren 120 zoo vrouwen, jongens, als meisjens mede; Radja verloor hier door H spatten 3 der zijner, wiert zelfs gequetst , egter door tegengift van de fenijnigheden behouden , dan be- hielt inwendig de koorts. Zedert is Bezuiden 't bosch Batta Batta met de Macassaar een batailje geweest, daar hij, als een onbevreesde zijn volk geduurig aanvoerende, ver- verste. Zoo ging ook Radja Palacka , ondersteunt zijnde van de oppassers van den Ad- miraal, en 8 of 10 matroozen met handgranaalen en vuurpotten, tusschen 22 en 23sten October des nachts, voor de derdemaal na des vijands Pagger, die hij overweldigde; de vijand liet aldaar 30 dooden , de bezetting bestont in 300 of 400 koppen , daar wiert in gevonden 1 standaard , 2 vaandels , 1 schoone metaale bas , 2 kleine metaale staartstukjes , 10 pond kruit, 20 spatten, en spatkokers, 20 baskogels, enz. met 1 vrouw en 1 jongen, en waren daar 2 Boegis doodgebleven , 7 gequetst van spatten, eo 1 met een kris; aan deze Pagger was een ander met schanskorven vastgemaakt, daar zich Radja Palacka tusschen den 23 en 24sten 's nachts mede meester van maakte; de vijand had aldaar 5 dooden , daar in wierden gevonden 2 metaale kamerstukken , I groot metaal falconnet, 1 vaandel, 30 spatten, 6 musquetteo, enz. De vijand was daar in wel 200 man sterk , en onder 't gezag van eenen Dain Manjefico geweest , die behalvcn de dooden nog wel 30 gequetslen hadden afgevoert, die meest gestorven zijn , doch aan deze zijde was maar 1 man van Radja Sopings volk , en 1 vaandrig ¥an Palacka gesneuveld, mitsgaders Radja zelve, en nog wel 20 waren van een spat geraakt, doch weinig daar door gelemt. Den 26sten dito naderden 30 of 40 voorvegters tot in Batta Batta, waar op de onzen in aantogt quamen, en hen begaven na de laatste Pagger, daar de vijand ook na toe trok, en onder bescherming van 't geschut stand hield , waar op de onzen weder te rug trokken , met verlies van 2 soldaaten en 1 tamboer, komende buiten 't geboomte, vonden zij 5 vijands vaandels, met eenig volk daar bij , die zeer fel schoten , doch van de onzen op de vlugt gedreven wierden , niet tegenstaande de andere van onder de Pagger tot hulp qnamen , die ook het eigen pad moesten kiezen. In 't aftrekken verbrandden de onzen in 't voorbijgaan twee legerplaat- zcn , en trokken voorts over de rivier onder 's vijands sterkte , en 's konings eigen ver- blijfplaats ; dit veroorzaakte zoo groote verbaaslheid , dat de vijand met heele troepen tot in Macassar liep. De jongst gemaakte sterkte Bezuiden Batta Batta gelegen , wiert door Radja Palacka in kolen gezet , de bezetting daar gelegen hebbeede , bestond in 600 koppen, daar onder de zoon van Crain Poppoa, die met pak en zak waren doorgegaan, en daar in gelaten 3 gemeente en 1 groote bas. In 't veld beqnamen de onzen nog 1 dubbelde bas , nevens 1 vaandel , 3 harnaszen en 5 hoofden , daar onder dat van Crain Tarrocnang; volgens de berigten waren van den vijand 50 of 60, maar van onze Boegis niet meer als 4 doodgebleven , en 1 3 gequetst. Gemelde Boegis hebben van den vgand nog afgenomen 400 buffels , zoo dat er een voor 6 of 8 schellingen aan lijwaat te bekomen was ; waarop de Heer Admiraal en Veldoverste , Comelis Spedman , den 29slen dito twee Bonize Geceromitteerden met een brief %ian den koning van Macassar afzond , met aanraading om van het bloedvergieten een einde te maaken , welke Gecom- mitteerden bij den kom'ng en Groeten met veel eere wierden ontfangen, den brief ge- lezen zijnde , wierd 3 dagen uitstel , en tusschen dien tijd stilslant van waapenen ver- Digitized by VjOOQIC 140 zogt. Dit rooven en branden, maakten zoo groeten schrik onder den Macassaar, dat hij den Isten November een Gezant met een brief aan den Admiraal Speehnan afzond ; 't scheen gedwongen werk , want deze Macaszaarze Gezant was van over de 200 zielen gevolgt, en zij bleven hem bij, toen hij in een tent op 't veld zijn brief overieverde, roet verzoek van stilstant van waapenen , en 't zenden van 2 Gecommitteerden ; de stil- stant wiert hem tot 's avonds ten 6 nuren , en langer niet toegestaan. Men zond 2 Gc^mmitteerden , die daadelijk in 's konings Pagger ter gehoor gebragt , in tegen- woordigheid zijner meeste beampten der Nederianders brief lazen ; maar stonden ver- steld , en vraagden of geen andere mondelinge last hadden ; men gaf goed antwoord , alzoo die koning al vrij loos is, doch niemand sprak meer, als zijn Raadsheer Cron- gron, die op deze handeling lachende zeide, 't hoofd na den koning draajende: Wel hebbenze geen gelijk ? wat valt hier veel beraad ? willen wij haar niet aantasten , zoo znllen zij 't ons doen ; en zoo vertrokken de Gecommitteerden. De Crains Layo ea Bancala vertoonden hun over de rivier , met voornemen om zich van de Macassaren te ontslaan , waarop de Admiraal Radja Palacka derwaarts afzont , met 2 goude krissen , en 2 schoone goude alegias, om aan die Heeren te vereeren; doen zij Radja zagen, traden zij zells door de rivier, alleen verzelt met de zoon van Crain.Layo. Na korte zamen- spraak namen zij gemelde geschenken dankbaarlijk aan, en scheiden; gemelde Crains wai^n 't zamen aanbevolen een Paggerljen , agter de Hoekpagger van Ayen , voornoemde Hoekpagger was aan eenen Crain Laycan bevolen, die om redenen niet goed was ge- vonden hier van opening te doen. Tusschen Radja Palacka en gemelde Crains was be- sproken , dat de onzen tusschen den 2 en 3den November bunnen Pagger zouden aan- tasten, en datze dan quanswijs om bewijs van verdediging te toonen, hun volk in de hoogte zouden katen schieten , en , na eenige chargies daar uit , regt na huis vlugten , om hun volk te veraamelen , en hunne gebunren te vermaanen , zich na hun voorbeeld bij de Compagnie te begeven , staat maakende met 5000 mannen van waapenen weder bij de onzen te komen, gelijk dan zulks ter bestemder tijd voltrokken wiert, maar die van Ayen deden hun best om zich te verdedigen, doch de onzen hadden des morgens al 6 stukken kanon bij de werken, om op Ayen te schieten, maar de bevelhebber Crain Laycan zich gequetst, en zij hun buiten hoop van onzet vindende, verlieten tusschen 5 of 6 uuren de Pagger, 2 ijzere 3 ponders, en 2 metaale bassen wierden er in gevonden ; buiten deze Paggers hadden de onzen nog 2 Paggers in 't bosch gevonden , die aan de lichte vlam wierden overgegeven. Den 4 November wiert Radja Cajo met 5 vaartuigen na Turata gezonden, mede nemende een vereeringe aan haare Hoogheden aldaar. Al dit voorgevallene had den vijand zeer ontstelt, en willende Crain Tello de onzen met 3,000 man najagen, wiert het zelve door den koning van Macassar belet Onder den voorsz. stilstand van wapenen hadden verschelde overgekomen Xulanezen aan de onzen berigt gegeven, dat de prins Calamatta genegen was om met d'Ed. maat- schappij weder in vriendschap te leven, en waar op de onzen twee Ternatanen met een brief na hem toezonden , en zoo zont ook gemelle Calamatta een afgezant aan Majude om hem op zekere plaats te spreken, die ook bij Calamatta in 't veld quam, mede- brengende een brief en geschenk van den Admiraal gezonden ; dit geschiede in bywezea van wel 1,000 zoo Maleijers als Ternatanen, toonende alle groote blijdschap , zont ook een tolk aan den Admiraal met zijne groete, die hem weder met den zelven liet weten dat 't hem aangenaam zoude wezen, dat hij zich met de maatschappy en zijn broeder den koning van Ternate verzoende; en indien hij genegen was om zijn Ed. zelve te spreken, dat hij daadelijk buiten 't bosch moest komen , alwaar de Admiraal met Radja Palacka zich ook vervoegde; dus quam ook Majude en andere voorname Ternataanen met den tolk zamen uit, maar zijn Hoogheid Calamatta, bereid zijnde om uit te komen ^ wiert door twee Macassaaren ten hove geroepen, des hij de onzen hun afscheid gaf, Digitized by VjOOQIC 141 met beloften de zaaken wijders wel te bestieren, tot voordeel van de Maatschappij. Op den oever van de rivier wiert ook een Pagger door den vijand zelve verlaaten, en door de onzen geslegt; ook was de groole Pagger in 't Oosten van de onzen, over de rivier gelegen, al meest ter. neder geworpen, en weinig bezetting daar in; noch een andere Pagger, zijnde des konings eigen verblijfplaats, ging ook tot niet, en scheen de vijand 't hoofdquartier aan den oever van de rivier Gresse te willen begrijpen ; aan 't einde van 't bosch lag nog een Hoofdpagger, onder de bewaaringe van Crain Linques, regt agler Bomambon, maar 't kanon was er al uitgeligt. Weshalve op den 7den November en de volgende nacbt den Admiraal nevens Radja Palacka en Capitein Du Pon met 200 Nederlandze soldaalen, ook de Amboineezen onder Capitein Jonker, daar heen gingen , stekende vooreerst het dorp Bonaye in brand , zijnde doe voorts van roee- Ding even aan 't einde van 't bosch een halve geslegte Pagger op te maaken, om op de vesting van Linques toe te leggen, om bij goede voortgang op Borrambon toe te leggen. De koning en de gemeente schenen zeer genegen tot vrede, maar Crain Telk) was hardnekkig en als desperaat , willende de onzen op 't lijf vallen. Crain Gresse was ook in Wadjo aangekomen , zonder dat hij eenig merkelijk toeval van volk had bekomen zoo was ook Radja Panna, neef van Radja Palacka, aan onze zijde van Beron naar Soping opgebroken, daar hij in goeden stant was; Dain Pabile, als ook mede die van Loeboe, ware in verschelde ontmoetingen met die van Wadjo geweest, en aan de over- hand gebleven , en waren gemelde Wadjo's door 't verbranden van de omgelegen dorpen omtrent hnnne hoofdnegerije gedreven ; 't volk aan deze zijde der riviere warnn de onzen voor een gedeelte toe gevallen , en de andere na der Macassaaren zijde geweken ; ook hadden de Lamoerezen 's Compagnies huipe verzegt , mits de quelling van Dain Matuane hon ondragelijk was. De Bimaneezen wilden wel aan de begaane schelmstukken en moord door hunnen koning gedaan, niet schuldig zijn, doch hadden egter niemand aan den Admiraat gezonden , om 't verbond te vernieuwen , noch ook de geéischte broeders van den Bimazen moordenaar derwaarts geschikt. Den 7 den November waren van den koning en Grooten van Macassar bij de onzen eenige afgezondene verschenen ; deze bragten een brief, en daar nevens 7 zakken geld, daar in bevonden wierden 3394 Rijksdaalders; dat ook tegens den avond ten 5 uuren in geschrifte wiert gestelt, en door de onzen afgezonden, die met den donker in de legerplaats des konings verschenen, alwaarze met goede ordre wierden ontvangen , en hun door Crain Jeremica aangedient , dat den koning bij zijn ruste was , en dat zij den Admiraal van 's konings wegen de groetenissen wilden doen , en 's anderen daags 's morgens zoo vroeg , als 't haar geliefde , weder zouden komen zoo datze met den brief te rug keerden. Middelerwijle de onzen kennisse bekomende door een overiooper, dat de Crains Layo en Bancald al op de been waren, en de ne- gerijen Palingen , onderhoorig aan den koning , in kooien hadden gelegt , en voorts hunnen naFscb na Linqnes genomen , ook dat Crain Linques met 300 koppen derwaarU was vertrokken, om 't volk (zoo men geloofde) weder tot afval van den koning te vermaanen; waar op den Admiraal met de chaloep den Dolphijn een boodschapper derwaarts schikte, om hen tot kloekmoedigheid aan te zetten , en 's Compagnies goede meeninge bekent te maaken. Zoo wierden ook den Ssten November voor dag onze briefdragers weder na den koning van Macassar gezonden, en quamen naar de middag met 3 Macasaarze boden te rngge, berigt gevende, dat ze aldaar wel ontvangen, en voor den koning ter gehoor gebragt waren, en wat des konings verzoek, dat hem mogte vergunt worden 10 dagen stilstand van wapenen, niet alleen daar, maar door 't gansche land, omme over de vrede behooriijk te raadslagen, en als dan Heeren van aanzien af te zenden, om noet ons te handelen ; waarop hen 3 dagen stilstand vergunt is , zijnde ondertusschen de onzen bezig om de Turatze Bontgenooten bij een te krijgen. Tello was ziekelijk uit 't leger in een rosbaar naar zijn verblijfplaats omtrent «loepandan gedragen , gaande Ca* Digitized by VjOOQIC 142 lamatta mede met hem derwaarts; zoo had ook de koning aan de rivier van Gresse 't dorp Bonte Biraijn begonnen te versterken; 2 praauwen met Boegis waren ook den 8sten November uit Marisson gevlugt, en bij de onzen verscheenen, die berigteden, dat er geen 10 Macassaaren in bezetting lagen» en gansch Macassaar om vrede riep. Den 18den dito heeft de heer Admiraal die woeste en hoogmoedige vijanden (de Ma- cassaaren) zoodanig verootmoedigd, dat hij omtrent Borarobon zeer gewenschte voor- waarden heeft aangegaan, en terslont na *t sluiten van de vrede het Noorderfort Joe- pandan in bezit overgenomen, en hetzelve den naam van Rotterdam gegeven, zijnde eeo zeer sterk kasteel, van goed drinkwater voorzien, en op een gezonde plaats gelegen, hebbende bequame reede, daar onze schepen voor alle winden beschut konnen leggen, en over zulks wel mag genoemt worden een voorburg van de kostelijke Oosterze Pro- vmtien. Over deze heerlijke overwinning, en daar op gevolgde vrede, zijn tot Batavia den 14den Maart 1688 tegen den avond 25 kanonschoten van 't kasteel gelost, en voorts den 15den dito een Dankpredikatie gedaan, mitsgaders des avonds van 't kasteel rondom de sladt, en buitenforten 't geschut gelost, en vreugdevuren aangesteken; doch dewijl de vreugd zomtijds geen diepe wortelen schiet, hebben ook gemelde Ma- cassaaren 't verbond in April 1668 weder trouwlooslijk gebroken, hebbende vooreerst 2 onzer scheepsboots , ieder gemant met 8 Nederlamters en 6 Boegis , vermeestert, en al het volk doodgeslagen , waar onder de schippers Marinus Commers , en Jan Haam- stede. Ook zijn de koningen van Tello en Linkes , die zich door een nader verbond aan de Compagnie hadden verpligt, weder van de Compagnie afgevallen; maar daar en tegen waren van agier uit het land tot de onzen overgekomen 500 Boegis, dat al vrij wat moet had veroorzaakt , doch de ziekte en sterfte nam zoodanig toe onder de Neder- landers, dat er in de maand Meij over de 100 waren ter aarde gebragt, en de rest meest allen met koorlzen gequelt , en van welke ziekte den heer Admiraal zoodanig mede was getroffen, dat zijn E. (om verandering van lugt) zich voor eenigen tijd met het jagt Hoogelande in zee had begeven; niet tegenstaande alle deze ongemakken, scheen er goede hoope te zijn, om de zaak door den oorlog tot een gewenscht einde te brengen , zoo maar tijdig hulp van volk aanquam ; waar toe onze Pagger Batta Batta, aan de N. zijde van Samboepo, door den Admiraal Speelman weder wiert ingenomen , om daar door de volkeren van Turala gelegentbeid te gev» tot ons over te komen , als daar toe reets genegen zijnde. Onze Boegis hadden den 12den Augustus 1668- ontrent Maros een aanmerkingswaardige overwinning tegen den vijand bevogten, hun gansch uit het veld geslagen, en 65 afgekapte koppen bekomen , waar onder het hoofd van Paye Lingen , een voornaam Macassers veldheer ; het jagt Purmerland, bezig zijnde nevens andere schepen op 't fort Samboepo te kanonneren, sprong door zijn eigen kruit. Radja Loeboe, die tot dien tijd onze zijde gehouden had , was met 10 koppen na den vijand overgeloopen. Tot versterkinge van ons leger wier- den roet de schepen Damiaten, 't Raadhuis, en Wiltenburg, 375 soldaten van Batavia naar Macassar gezonden , die aldaar ook wel aanquamen , waar mede de Heer Admiraal zoo digt onder 's vijands werken was gevordert , dat ze malkander de hand konden toe- reiken. Onderwijlen gingen de brieven van vredehandeling vast over weder. Zoo hadden ook de koningen Crain , Goa en Tello den 1 8den September door eenige Macassaarze briefdragers een brief aan zijn E. den Heer Gouverneur Generaal , en de E. E. Raadeo van Indien gezonden, die niet voor den 18den Maart 1669. tot Batavia verscheen, behelzende eenige verontschuldigingen wegens het verbreken des verbonds , en schuivende daar van de schuld geheel op den Heer Admiraal Speelman, waar uit men konde be- merken, dat hun het vuur ai vrij na aan de voeten lag. Onze Boegis hebben op den 2den October des vijands vastigheden op Barras stormenderhand ingenonaen , daar in bekomen 300 gevangenen, zoo vrouwen als kinderen, behalven 36 afgehakte hoofden. Digitized by VjOOQIC 143 Oek was den i2deii Oetober, op den heideren middag, stormenderhiod ingenomen reker yqands werk of sterke Pagger, tnsschen de zeekant en Samboepo gelegen, en was de Tijaiid bezig om weder een nienwe afsnijding, in plaats van hnnne verloorene, te roaaken. Onze Boegis waren van onze vesting Maros tot in de negerije Paraadingan genadert , en hnn aldaar met 3000 koppen in 2 Paggers versterkt hebbende, tusschen wegen alles in de kooien gelegt, wat hun van den vijand voorquam. In Meij waren onze werken ab'eede tot omtrent 1 roede na aan de muur van des vijands sterkte Samboepo gena- dert , en genoegzaam in staat van verdediging , om een harde storm af te keeren , doch Crain Jerenica, een beroemt krijgsman van den vijand, was met een hulptroep van 2 of 3000 mannen tot ontzet van den Maoassaar uit het land gekomen, met welke en verdere magt de onzen dagelijks wierden gedreigt, maar was daarop nog niets gevolgt, dan dat tusschen den 13 en 14 Mei 's nachts het jagt de Schelvis van 10 of 12 vaartuigen , vol volk , besprongen , maar mannelijk afgeslagen was , hoewel niet meer dan 17 of 18 gezonde mannen, daarop waren. Volgens de berigten der gevangens, en andere overkomende persoenen, in 't begin van Junii gedaan, was onder bet gemeene volk van den vijand groote elende en hongersnood, doch de Hoofdbestierders toonden geen de minste neiging om vrede te verzoeken; terwijl waaren de onzen sterk bezig met een mijne te graven, waar mede zij den 9den Juni tot onder de muren van Sam- boepo zijn geraakt , met voornemen om dezelve te do^ springen , gelijk gevolgelijk ook geschiede den 17 den Juni, met culken werking, dat er een groot stnk van de muur m de legt sprong, doch de bresse van de vijanden weder roet schanskorven en anders gestopt wiert. De onzen, daar op den stoi*m verscheidemaal hervattende, quamen zoo verre, datze de vesting beklommen, maar egter zoodanigeu tegenstant vonden, datze niet eer als den 24sten Junii het groot koningijjke hof en hoofdkasteel, en de stad Samboepo hebben ingekregen, en waar uit de vgand landwaart in vlugtte, hun voor- iiamelijk onthoudende in het kasteel Goa, hebbende van alles gebrek. Over deze heer- lijke overwinning hebben de E. E. Heer Gouverneur Generaal en de E. Heeren Raaden van Indien goedgevonden, een openbaaren Dankdag te houden op den 24sten Juli 1669 en des avonds vrengdeteekenen aan te rigten, zoo als men gewoon is in zoo- danige gelegentheid te Joen, gelijk zulks ook verrigt is, en des avonds de gewoone Tfengdevieren aangestoken zijn , mitsgaders van 't kasteel 30 kanonschoten gedaan , en de Fluit Bujenskerke, die deze aangename tijding had gebragt, brande rondom zijn geschnt los , daar op door den Admiraal van de reede met 9 schoten wiert geantwoord ; waar op dan gevolgt is met het jagt de Cabbeljanw, op den 13den Augusti aange- komen met den E. Maximiliaan de Jong, gewezen Voorzitter in Ternate. Het nader schrijven van de Heer Speelman, van den laatsten Juli, behelzende de nadere voor- waarden met de koningen van Macassar gemaakt, waar bij blijkt de gewenste en voor- deeNge vrede voor onze natie, die deze hoogmoedige vijanden hebben moeten inwil* ligen : ais namentlijk , dat de gemelde Koningen en Groeten beloven opregtelijk te sollen honden en nakomen de voorwaarden in 't jaar 1667. den 18den November met kaar te Bonaye gemaakt, en verders op nieuw, dat zq aan de Compagnie zullen overgeven a| bun kanon en bassen ; dat zij ten believe van de Compagnie znllen om verre werpen alle hunne sterkten , zonder oit , als met bewilliging van gemelde Gom pagnie, eenige andere te mogen maaken; dat zij, tot verzekering van deze nieuwe vereening, of zelve, of ijemant van de Grooten, ter keure van de Compagnie, bij en onder ons «uilen komen woonen. De Koningen Crain Goa, Crain Telio, en Crain Unckes, hebben ook bij hunne brieven ijder in het bijzonder, aan den Heer GouveT' nenr Generaal en Raaden van Indien gezonden , hnnne schuld , tegen de Compagnie begaan wegens het verbondbreken , bekent, en vergiffenis verzegt. Alzoo is deze hoog- moedige Natie (die zoo veel jaaren de Molukze eilanden door invaUen heeft beroert , en Digitized by VjOOQIC 144 schier vaa al de wereld voor een dwingeland wiert gehoaiien) onder des Compagnies magt gebragt ; waar voor de Heere der Heirschaarcn gelooft en geprezen tij van eeuwig- heid tot eeuwigheid. Amen. » Vierde Hoofdstak. Contract van deu heer Speehoan in 1667 met den koniug van Macasar. Nadere oon- tractea met verscheiden vorsten in 1068 en 1^j69. Vredeverbond met den konine van Leeta. Koningen die zich voor Hun Edelheden verootmoedigd hebben. Radja Palakka doet zijn hoofdhaar, met dat van alle andere Boegis scheren. Werd in zijne rijken hersteld en heerlijk beschonken. Daiu Tahalile. Ariiculen , waar op tusschen den Grootmogenden Paducca Siri Sultan Hassan Oddjn , Koning en verdere Regeering van Macassar , ter eener ; en den Ed. Ileere Cornelis Speelman , oud Gouverneur van de kust Choromandel , Super- intendent en Commissaris over de Oostcrsche Provintien , Admiraal en Krijgs- overste over de scheeps- en krijgsmagt, in den naame van den Ed. Heere Joan Maatzuiker, Gouverneur Generaal, en de Heeren Raaden van Indien, rq)resenterende de Hooge Regeeringe en Oppermagt wegens de Generale Ver- eenigde Nederlandze Geoctroijeerde Oostindische Compagnie in Indien, ten an- dere zijde ; is gemaakt , gesloten en vastgestelt een eeuwigduurende vaste en goede vriendschap en bondgenootschap. 1. Worden geconfirmeert voor goed, vast en van waarden gehouden de Contracten, in dato 19den Augusti 1660 op Batavia, in 't kasteel, tusschen den koning van Poepoa, volmagtigde van hooggemelde regeering op Macassar, en de Heer Gouverneur Generaal en de Heeren Raaden van Indien; item in dato den 2den December 1660. tusschen de voorzeide Regeering, en Jacob Caauw, als Commissaris van gedagle haar Ed. ge- maakt en gesloten , zullende de zelve in alle hunne deelen en pointen zoodanig nage- volgt worden, voor zoo veel die in dezen niet en worden wedergesproken. 2. Zonder eenig uitstel zullen aan handen van den Admiraal overgegeven en ge- transporteert worden alle Europiaanze dienaaren en onderdaanen van de Compagnie , die hen present of in Macassar bevinden , zoo die nu nieuwelijks zyn overgeloopen , als die nog van voorlijden hier mogten gevonden worden, geene uitgezonden. 3. Dat aan handen van de Compagnie zuUen overgelevert en gerestiiueert worden alle scheepsgereedschappen , kanonnen , contanten en andere goederen , geen uitgezondert , welke uit 't schip de Walvisch , op Sale;er , en 't jagt de Leeuwin , op Poelo Don Douange verongelukt , geborgen , en tot nog toe aan de Compagnie bevonden komt te worden niet weder gegeven te wezen, blijvende niet te min eigen aan de hoogstge- melde Regeeringe van Macassar zoodanige 8 stukken ijzer kanon, als van de Walvisch hier berusten, indien blijke dat de Compagnie daar van met 4000 rijders, ten jong- sten aanwezen van den Commissaris Caauw is voldaan. 4. Dat als nog zal geschieden prompte en regtvaardige justitie, ten aanschou en overstaan van den Nederlandzen Resident, over zoodanige persoenen, als men bevinden zal schuldig , en nog in 't leven te wezen , aan verschelde moorden , aan diverscbe Digitized by VjOOQIC 14S Nederlaioders , op verschelde plaatzen , gedaan , en de wdke door de hongs^emeldé Rogeeringe met alle naarstigheid zoUen moeten worden opgezogt, tot afschrik yan zoo- danige boosüaaden in 't toekomende. 5. De koning en vordere Groeten van Macassar, zullen bezorgen dat na ten eersten des Compagnies debitearen komen te voldoen, en te betalen alle 't gene aan de Com- pagnie schuldig zijn y en ten agteren staan , en voor zoo veel daar aan mogte komen te ontbreken , dat zelve opregtelijk aan de E. Compagnie te vergoeden , is 't niet dit saisoen , dan ten langsten 't naastkomende , zonder eenig vorder dilai of uitstel , waar toe hun hoogstgemelde Regeoriog door den dezen speciaJijk verbind. 6. Zullen als nog doen vertrekken , in conformiteit van de laatstgemaakte Contrao- len, alle Portugeezen met bunnen aanhang, geen uitgezondert , waar die onder de Regeeringe van den Hacassaar worden gevonden : En dewijle de Engelzen gehouden moeten worden voor grooto aanstokers en veroorzaakers van 't breken der voorsz Con- tracten, zoo zal de Regeering die met al hunnen aanhang met de allereerste gelegent- hdd mede van onder hunne Jurisdictie doen weg gaan , zonder dat yemant van de voorsz Nalien of hunne Creaturen oit of oit met dezen in eenige plaatze , onder der Macassaaren gebied weder ter Negotie of anders geadmitteert zullen mogen worden; ook na met langer mogen verblijven als uitterlijk tot den laatsten toe : Zoo en ui hoogstgemekle Regeering ook nimmermeer ergens onder haar gebied nu of na éum ter Negotie of anders mogen inlaaten , admitteren of vergunnen eenige andere Eorepiaansche Natie, of yemant van hunnent wegen, 't zij wie ze ook zijn, of hoe ze genoemt worden, geen uitgezondert. 7. En word de Compagnie alleen, met uitsluitinge van alle andere voorsz Europi- tansche Natiën , onder 't gebied van Macassar , overgegeven den vrijen handel en negotie, zonder dat ook eenige andere Indiaanze Natiën, 't zij Mooren, Javaanen, Ihiejers , A^jienders , Siammers , geen uitgezondert , hier ter markt of te koop znl- leo mogen brengen eenige Cormandelze, Suratze, Perssiaanze, Bengaaize kleeden of koopmanscbappen , nog ook geen Chineeze waren , daar van het aanbrengen de Com- pagnie alleen wort toegelaaten, en zoo bevonden wierd, dat contrarie dezen egter quame te gesduedeD, dan zullen zulke kleeden en waaren ten profijte van de Compagnie ge- eoDfisqoeert , en de overtreders daar en boven gestraft worden, waar onder nogtans Biel zgn begrepen zoodanige slegte kleeden , als op de Oostkust van Java zelf worden geweven. 8. De Compagnie word bij dezen vrij gekent en ontslagen van alle tollen en ge- r^tigheden , zoo van de goederen die ae komt aan te brengen , of weg te voeren , geen uitgezondert 9. De regeering of onderdaan^ van Macassar en zullen na dezen hunne vaarten BNfeas anders mogen maaken , als op Balij , de Javaanze kust , Jacatra , Bantam , Jambi, Palimbang, Johor, Bomeo, en gehouden wezen daar toe van den Commandant vao deze Compagnie, hier residerende, te vorderen pascedullen, op poene dat wie men zeoder de zelve in zee ofte elders zal komen te vinden , voor vijanden aangezien , en we^;enoraen zoUen worden, zonder dat voortaan op Bima, Soior, Timor, enz. eenige favtBiges zenden , of ook Beoosten den hoek van Lassen , zijnde de Oostkant van de Straat Zaieyer,. komen mogen, ook niet aan de ander zijnde Benoorden of Beoosten Bcnice, na Mfaidanao of de eilanden daar omtrent, op verbeurte van lijf en goed der gmer, die daar elders komt gevonden te worden. 10. En dewijl alle de Forti6catien langs den zeeoever van Macassar meest reflec- teren, om ie dienen tot versterkinge tegen de Compagnie, zoo is geaccordeert , dat de aelve in alle promptitnde zullen geslegt en weggenomen worden , als Borrambon , Pumekoke, Gresse, Marisson, Borrebos, of andere: Zullende alleen mogen staan blijven m. 10 Digitized by VjOOQIC 146 't groote fort Samboepo toor de koning, zooder dat óa dezen eeoige nieawe daar ter plaatze , of elders , weder mogen gemaakt worden , ten ware met gemeen goedTinden van de Compagnie. 11. 't Noorderfort genaamt Joepandan, zal aanstonU, na de solemneele beêedingeB van dezen Contracte, van Macassars guarnisoen worden geledigt, en aan de Compagnie in betjuame en behoorlijke ordre overgegeven, om door haar gnarnisoen bezet te wor- den. Blijvende het dorp en land daar onder behoorende, gelijk voor dezen, zonder dat de Regeering van Macassar zich met de inwóonders van dien zal hebben te bemoeyen, des zullen de kooplniden voor hunne negotie aan de koning zoodanigen tol en gereg^ tigheid betalen , als. tusscben hoogstgemelde Regeering en de Compagnie nog bedongen staan te worden, maar en zal de Compagnie, onder 't voorsz resort, niet vermogei aab te nemen of te admittéren eenige misdaadigers , oi zoodanige als aan de Koning of de Groeten eenig geld schuldig zgn , ten ware alvoorens voldeden , en zal Com^- pagnie's iogie ook ten eersten m zoodanige ordi^ als die gelaaten is door den koop- man Verspreet, 't zij binnen of buiten 't fort, ter keure van de Compagnie, weifer wbrden opgeregt. 18. De HoUandze Hunte, zoodanig als die op Batavia, m rijksdaalders, sdwIKÉ- gen , dubbelde stuivers en pitjens , gahgbaar is , zal hier ep Macassar in eigener waairde mede cours hebben , en voor zoo veel mogte bevonden worden , dat het de geneeile tegenstont, neemt de Regeering aan, met allé vermogen de zelve Mnnte onder hei gè- meene volk op de Basaar mede aangenaam te maaken. 13. Tot een breuke van de laatst verbrokene vrede, beloven de Koning en de Groeten aan de Compagnie op te brengen 1000 slaaven en slaavinnen, jonge gezonde Tolwasse menschen , behoudens dat hen vrij zal staan , de betalinge of met shuiven zelve, of met kanon, goud, of met zilver te doen, wordende, in conformiteit van de Uacassaarze gewoonte, in znOcen geval gerekent op 2| Teyl, of 40 Maeaseaan» gotide Mazen yder, mits dat hier van ten minsten de helft met de te doene bezending in Juni aanstaande na Batavia, en de gansche restè ten langsten 't volgende saisoen Tel- daaa worde. 14. Dat den Koning én Groeten van Macassar voortaan bon niet zuilen vemmgett te bemoeijen met 't land van Biema, en 't ressort, maar de Compagnie daar met laat^ geworden naar hun welgevaHen , zonder de zelve nu of oit naar dezen , op tféen of d'andere wijze, directelijk of indirectelijk , met raad of daad, te hulp te komen tegens de Compagnie. 15. De hoogstgemelte Regeering bekent gedaan wezende, de gTDUwKjke moord, en schelmstuk , waar aan zich de koning van Biema , zijn schoonzoon , Crain Dompe , Radja Tambora , Radja Sangarre , en hun velgers , sterk te zamen 25 Persoonen , meest Bimanézen, in hunne furie tegens de Compagnie hebben vergrepen; nemen aan den zdven Radja Biema , en zoo ved van zijne medepligtigen als 'ar gevonden wop> den, in handen van de Compagnie over te leveren, om regtvaardige straffe te ontfo»- gen, msgelijks Crain Montemarano, op dat hij zijne van misdaad in atte ootmoed ver* gifienis verzoeke. 16. Zullen aan de koning van Boeten ten eerste vergoeden, en restitueren, aib zoodanige menschen, als met den laatsten oorlog, in een overval der Macassaaren, m dat hind gerooft en weggevoert zijn , voor zoo veel de zelve nog in 't leven werden bevonden, geen uitgezondert , en zullen ook aan den koning Van Boeten nitkeeren bet geld , ontvangen voor zoodanige Boetonners , als sedert den verkoop gestorven zijn , en diénvolgende niet wedergegeven kennen worden , zonder nu of oit , nimmermeer naar dezen te houden of te hebben, eenige de allerminste prelensie op eenige van de landen van Boelort, daar van bij dezen wel expres renunciérende. Digitized by VjOOQIC 1*7 17. (Ml zUUen aan den koning vin Ternate wodergevei, in é^fi&m wijte tis in kei 16 irt, dt geroofde mensehen van de Xulas» en daar benevens 10 stukken ijeer kanon, 2 meiale prinze etukken, en 3 bassen, *t zg met de zelve die van daar ge- haait sya, of andere in de plaatze, verklarende op de zelve eilanden geene presentie te hebben of te honden, nevens die opregtelijk rennciérende , ten behoeve van gemelde koaïng, van alle gepretendeerde eygeodom op de eilanden Salejer en Pantsiano, ak ■ede op de gansche oostkust van Celebes, te rekenen van Manado af tot aan Pan^ taittio toe, de eilanden Bangay en Gap;, als andere op de zelve kust geiegen, daar OMler mede begrepen: item, tnsschen Mandhaar, (Manado, de landen van Lambagv, Gandiepan, Boel, Tontoli, Dampellas, Balai^sang, Silensac en Cijely, van onds dè kroon van Ternate in eigendom oompeterende , en de welke de hoogstgemelde Rege&- riog van Macassar opregtelijk afstaat, belovende nimmermeer na dezen de koning van Ternate daar inne te turberen. IS. Voorts renuncieert de hoogstgemelde Regeering van alle hcerschappije der Boo^ 1^ en Loehoe, de zelve Landheeren erkennende voor vrijgebooren koningen, prinoen, ea heeren, daar bij geen de allerminste pretentie op is hebbende, belovende mitsen SHMler eeoig nUslel» den ouden koning van Soping, met alle zijne landen, vrouwen» kittderBni hoisgenooten, goederen, niets uitgezondert, in alle vrijdom te stellen, en aan onze banden over te geven, benevens ook zoodanige andere heeren Boegis als •UéTs onder het Maeassaars gebied in gevangenis en ballingschap op heden mogten ^: iten alle vrouwen en kinderen der Boegis, welke nog onder de magt van hoog^ ^dagte IbyeBteir mogten gevonden worden, geene uitgezondert, op dat alaoo de gtxmd ffllegt worde tot een opregte vrede en vriendschap. 19. Zoo verklaren ook de koningen van Layo en Bancala, met bet gansche land nm Tarata en Badjing, en al wat daar onder hoort, staande den oorlog, tot de Com- pagaie overgekomen, te erkennen voor vrije koningen, heeren, en landen, daurze niet Ier wereld op en hebben nog en houden te prelendeeren , dezelve ontslaande van atte voorgaande heerschappij en gebied, nu en altoos. iO. AUe landen door de Compagnie en haare Bontgenooten , staande den oorlog gewonnen et verovert, gerekent van Boeloe-Boeloe af, tot aan de landen van tnrati tiOy voorts weder van ginder tot hier aan Bongaya, zullen zijn en blijven als eijgea gewooaeii landen , en haare Bontgenooten , volgens regt van oorlog , walr op mits dien kMing niet meer behoud eenig regt of eygendom, nog ook niet op de inwoonderen van dien, blijvende alleen ter dispositie van de Compagnie, omme daar mede te han^ ieiea naar welgevallen» zullende bij overkomsle van de koningin van Panna en Bacca konnen aangewezen worden, wat ons in kragie voorsz. Benoorden Macassar ii oompeterende. 31. De landen van Wadjo» Boeleo-Boeloe en Mandhaer, als zijnde misdaadig aan éa Compagnie en haare Bontgenooten, verklaart de hoogstgemelde Regeeringo te aban^ émneTBH, en ons daar mede te laaten geworden, zonder dezelve directelijk of indi« feaici^k nn of oit na dezen, te zullen seconderen met volk, wapenen, kruit, loot, spijze , raad , daad , of anderzins , hoe het ook genoemt mogte worden , ter goeder tronwe. 32. Zijnde onderling verslaan en overeengekomen, dat de Boegis en Toeraters die die Macaaeaane, en voeder Macassaaren die Boegis of Toeratze vrouwen hebben, elk de zijne zal vermogen na zich te nemen, 't zijnen believe, gelijk als dat betaamt, aa voorts dit na voortaan de Macassaaren, zich begevende onder do Boegis en Toe- tatot , ook weder de Boegis en Toeraters onder de Macassaaren , niet znllen vermogen aiagf benden of ingelaaten te worden, als met toestemming en licentie van yegelijka wettig Heer en Konmg, en zonder die moeten worden afgewezen, en weder na hma gesondoD. Digitized by VjOOQIC 148 23. De hoogstgemolte Regeeriog belooft, in conformiteit van 't 6 art., hare landen Toor alle andere Natiën gesloten te houden, en in cas eenige van dezelve iegens hunnen dank daar in zich begeerden ter neder te slaan, dezelve met alle vermogen en magt te zullen afweereu volgens haare behoudenissé «in kragt van dezen Gontracte, doch in gevalle zij daartoe niet vermogens waren, en onder de hand te zwak vielen, sds dan de Compagnie, als hunnen schut- en schermheer, tot hulp zouden verzoekea, ahoo zij verklaren dezelve Compagnie in die qualiteit te erkennen, des zullen zij ook gehouden wezen, daar toe geroepen wezende, de E. Compagnie te assisteren met alle vermogen, tegen zoodanige vyanden als hun hier, bij of omtrent Macassar, tegen de Compagnie roogten openbaaren, met verbintenisse , dat zg in geen onderbandeUng van vrede of anderzints treden zullen met eenige Natie , daar mede de Compagnie in oorlog is. 24. Op alle welke voorsz. contracten, en van nieuws geraamde poincten, tusschea hooggedagte Koning en Grooten van Macassar is besloten en gemaakt een altoosduurende vrede, vriend- en bontgenootschap, in de welke ook worden begrepen de grootmogende koningen van Ternate, Tidor, Batsjan, Boeten^ de koningen van Boeg;s, Soping , Loeboe, Toerata, Laajs, Badjing, met alle hunne landen en onderdaanen; item. ook Biema, en nog zoodanige andere Landheeren en Vorsten als naar dezen, zuUea ver- zoeken mede in dit bontgenootschap te mogen treden. 25. Of het geviele dat tusschen de bontgenoolen en de respeetive koningen, door het een of 't -ander misverstand , eenige differentie quame te ontstaan , zoo zulleo par- tijen niet straks malkanderen daarom eenig ongemak of oorlog aandoen , maar hun questie den Capitein der Hollanders bekent maaken , omme (zoo het mogelijk is) door bemiddeling van dezelve , de oneenigheden uit den w^ te leggen , en goede broeder- schap te conserveren, maar indien een van de partijen na geen bemiddeling iui&* teren en hartnekkig blijven wilde , zonder zich na de reden te voegen , alsdan zuUea de gemeene bonlgenooten de anderen , naar vereischt en regt van de zaake « te hulpe komen. 26. Wanneer nu dit vredeverbond onderteekent , beêedigt en verzegeld zal wezen , zal de Koning en Grooten van Macassar gehouden zijn , nevens den Admiraal , naar Batavia te committeeren twee voorname Koningen uit bet midden van den Raad, 't dj Crain Jello , Linckes, Poppoe, Crongron^ Gresse, Cattapan, of ten minsten twee jiii de zelve , ter keure van hoog^tgemelde Regeeringe , om dezen Contracte van vrede aan de Ed. Heer Gouverneur Generaal , en de Heeren Raaden van Indien te presenteren , en hun Ed. goedkeuringe daar op te verzoeken , onder verzekering, dat gemelde Haoren met contentement weder zullen na huis trekken, doch zal het den Heer Generaal vrg staan, wanneer het hem goeddunkt, twee voorname konings zoenen te vorderen, omme zoo lange daar als Ostagieren te resideeren , als zijn Ed. jneint noodig te sgn ; doch zal ook weder den koning van Macassar 't zijnen believe, bij langer verblyf van een jaar, de zelve door andere mogen doen vervangen, en de Compagnie gehouden lijn zoodanige Princen te conserveren in compatibel respect en eere, zonder van yesiani de allerminste overlast te lijden. 27. Tot ampliatie van 't 6 art. word vergunt dat de Compagnie de Engelschea en hunne goederen alhier zullen vermogen te ligten , en naar Batavia te voeren , zonder dat het den koning zal vermogen tegen te staan. 28. Item, tot ampliatie van 't 15 art. is belooft, dat indien de koningen van Biemt en Monteroarano , levende «f dood , in 10 dagen niet worden gevonden , als dan tot borge in .handen van de Compagnie te zullen stellen de zoon van Biema , en de zeon van Monlemarano. 29. De Regeeringe belooft aan de Compagnie uit ie koeren, in vei^oeding van haare Digitized by VjOOQIC 149 ookosteo ten oorloge, 250000 Rders, in vijf moessons naast aan een volgende, 't zi) m kanon , 't zij in koopmanschappen , 't zij in gout , zilver of juv^eelen , elk naar zijn waarde. 30. En op dat alle de bovenstaande Poincten des te religienser mogen worden on- derhonden , zoo zijn dezelve door den koning van Macassar, en zijn hier ondergd- scfareven Groeten , en bij wegen van de Compagnie , door den Admiraal , nevens ook de Koningen en Princen in dit verbond begrepen , na aanroepinge van des Heeren Heiligen Naame, beêedigt, geteekent, en verzegdt, elk op zijn wijze, in een veld- teat, op Vrijdag den ISden November 1667. ontrent Borrombon, op des Compagnie ^gen grond. Naarder Contraeten, gemaakt met Radja Tello en Crain Linckes. Den 9den en 13den Maart 'sjaars 1668. c Ik Paduca Siri Snltan , Harroenarra Cbijt , koning van Tello , nu in de laatstge maakte vrede met Macassar geworden zijnde Compagnies vmnd en bondgenoot, gelijk daar van het gemaakte en door ons beêedigde Contract in 't breede spreekt, mij erin- nerende de getrouwheid en vaderlijke zorge , waar mede de Compagnie doorgaans en altoos Is aangedaan over haare verbonde vrunden en bondgenooten , verklaare door dezen , naar ingenomen advijs van mijne Landsheeren , broeders en onderdaanen te raade zijn geworden , mij ende mijnen ook nevens dien mijn gansche rijk en jurisdictie ■og nader en in 't bijzonder met de zelve Compagnie te verbinden, en t'evens te ver- zoeken , dat ik niet alleen in haar bescherminge particulieriijk aangenomen , neen maar ook mijne kinderen , zoo bij mijn leven , als ook naa mijn dood , met mij aangezien megten worden , als vrunden en verwanten van di E. Oostindische Compagnie , dieze houd en neemt in haare vaderlijke bewaaring , op dat ons van niemant ter wereld eenig leed of onregt mogte overkomen , 't gunt den Heere Comelis Speelman , Admiraal yiB 's Compagnies magten alhier, representerende door kragt van zijne commissie de Hooge Overigheid van den Gouverneur Generaal en Raaden van Indien op Batavia, te arijnen begeeren door Padnca Siri Saltan Mandarsaha, koning van Temate, en Mama- Ijang , koning van Linckes voorgedragen , en teekenen gegeven wezende , heeft het goedertierentlijken en in een opregt herte believen aan te nemen: Mits welken ik mij, Bijne kinderen, broeders en znsters, voorts alle mijne Rijksheeren en onderdaanen ver- binde tot alle opregte getrouwheid , ons geheelijk overgevende aan de goede voorzorge Tan de Compagnie, alzoo dat haare vijanden en vrienden de mijne en onze, en wij Ayd bereid zullen wezen, met en nevens haar, daarze ons komen te roepen, ten oorlog te trekken ; gelijk dan ook mijne kinderen en kindskinderen , in cas van mijn overlijden, zullen staan en blijven onder haare vaderiijke voogdije, en zoo 'er op mijn afeterven geen bij leven waren , of dat zij lieden stervende , geene naarlieten , zullen mijne Landsheeren , broeders en vrienden , geenen koning in mijn plaatze mogen verkiezen , ab ten overstaan en met goedvinden van de Compagnie. Ja ingevalle ook zulke mijne kinderen hen niet na behooren quamen te gedragen, zal de gemelde Oostindische Com- pagnie ten goede van mijn land en onderdaanen, ook yeroant anders van de naaste in hnn plaats mogen stellen, 't geene ik alles uit opregte herte de Compagnie toever- trouwe ; en op dat hier van voor de gansche wereld blijken moge , zoo heb ik dezen door mijn Rijkszegel verzegeld , en door Dain Mangappa , mijn broeder , en Carré Mo- taBe , roet Galeran Care Pato , laaten onderteikenen : Ook de getrouwe onderhoudinge van dien op den Alcoran , na onze wijze , ten bijwezen van Mrs. Dancker van der Straten, Opperkoopman , Pierre du Pon, Capitein, en Abraham Gabbema, Fiscaal, be- Google Digitized by VjOOQ 150 ^woreo » zullende ais het des Admiraals begeëren en goedvinden zal wezen , dezm in fflgn stadt en plaatze door openbaare Gomslag worden terkondigt. Aldus gedaan , be^ sworen en verzegeld in mijn fort genaamt Tello, op den 25sten van de maand Rain&- Min, des jaars 1078. zijnde, volgens de Nederlandze stijl, den Oden Blaart 1668. wezende hier over lot getuige beroepen den hoogstgebooren grootmogenden MaDdt^ saha , koning van Ternate , en mijnen bloedverwant Mamalyang , koning van Linokes , die tot beteikeninge van dien, mede hun zegel hier onder gestelt hebben. f Wy zijnde geweest expresse geeoramitteert door den Heere Admü^al Comelis Speel- Biaa, verklaaren dat in onze presentie , ter plaatze voornoemt, al zoodanig dezen Coth tracte is solemneelijk, zeiïs ook door den koning en getuigen op den Alcoran beêedigd ende verzegeld, het 7elve al te vooren duidelijk begrepen , en grondelijk verslaan , gelijk wij het dan ook aan welgemelte zijn E. in diervoegen gerapporteert hebben , en over zulks geordonneert zij Compagnies zegel hier nevens te stellen , met onderschrijving van den Secretaris» ten Dage en Jaare als boven in 't kasteel Rotterdam op Macassar, was geteikent D. van der Straten , Pierre Du Pon , A. Gabbama , ter zijde stont Com- pagnies zegel gedrukt in rooden lakke , waar onder geschreven stbnt ter Ordonnantie vaB de Heer Admiraal voornoemt, ten dage en plaatze gemdt, en waa geteikent: i Hendrik Lonf, Secretaris. «Ik Mamalyang, erfkomng van Tsjinrana Linckes, enz. Vrijheer in 't koningryk van Mttasar, met rype aandagt wel en ter degen opgemerkt, gelezen en begrepen hebr bende het geanexeerde Contract , waar mede w, mijnen eijgen overstaan mijnen broeder den koning van Tello zich aan de Compagnie heeft verbonden; verklaare voor roy en ^ mijne zoonen en dochteren, huisgenoten, landen en volken, my niet alleen meda zoodanig te verbinden, maar ook in *t geheel te stellen onder de gehoorzaamheid m kesohernunge van de E. Compagnie, die ik belove in alle haare bevelens, diensten en ordonnantie nu ao altoos in der eeuwigheid gebouw en getrouw te wezen, overzolks lol beteekeninge van waaragtige waarheid en mijne ^incere goede meeninge, hebbe ft dezen, houdende het Contract van Tello, hier in geinsereert, met mijnen zoon, ge- aaamt Tatara Crani van Patena , in handen van den Admiraal besworen , verzegeld , en onderteikent, mede ten bijweze van Dancker van der Straten, Opperkoop man, Pierre da POB, Gapitein, Abraham Gabbema, Fiscaal, zijnde hier over getuigen alle Bondgenooten Koningea van wiens wegen hun zegels en handteikeningen hier onder gestelt hebbeo den grootmagtigen koning van Ternate, de koning van Palacka, en de prince van Ca* tansatta, en den koning van Layo, op den Oden van de maand Maart 1668 zijnde na ome rekeninge den 29slen van de maand Ramelan, des jaars 1078 in 't kasted Rotterdam, onder Maoasar; onderstonden de zegels van de koningen van Ternate en Palacka, in rooden lakke gedrukt; lagerstont. Nota: Deze bezegelinge en ondertcikeninge VOO 't bovenstaande is eerst in vollen Raade den Sisten Maart geschied : was geteikent Danoker van der Straten, Pim*c du Pon, Abraham Gabbema, in margine stont ConH- pagnies zegel in rooden lak gedrukt , daar onder stont, ter Ordonnantie van de E. Heer Admkaal, ten dage en plaatze voornoemt, en was geteikent Hendrik Louf, Secretaris. Naardere Poincten. « Waar op den Koning en de Galerans , voorts de geheele rogoeringe van Tello , item ook Crain Lindes, naar voorgaande verootmoediginge, weder tot waarde Bondgenooten Google Digitized by VjOOQ 151 ran de Geoeraale Compagnie, en van wegen de zelve uit den naam van de Ed. Heer Joan UaaUüiker Gonverneur Generaal, en de Heeren Raaden van Indien, aangenomen en ingelaaten zijn door de Heer Cornelis Speelman, Superintendent en Commissaris over de Oostersche Provintien, Admiraal en Krijgsoversle over de scheeps- en krijgs- magt hier op en omtrent Macassar. cl. Dat welgemelte Heeren, Koningen, en de gansché Regeeringe heiligigk onder- bonden en gelroowelijk nakomen znllen, nu en altoos, eeuv^riglijk en onveranderlijk: het Contract en eeuwig Verbond tusschen de regering van Macassar, en de generaale Nederlandze Compagnie gemaakt, wederzijds verzegeld, en soleroneelijk beëedigt op den ISden November 1667 tot Bonaye; item nog een nader Contract tusschen den Koning en de Regeering van Tello, en Crain Linckes, met welgemelde Compagnie aangegaan, besloten , verzegeld en beéedigt op den Oden Maart des volgenden jaars 1 668 verklaa- rende dat het aftreden van het zelve , door quaaden en verkeerden raad , haar was ten allerhoogslen leedt, en derbalven datze hnn kenden grootelijks verpligt, van daar over bij de generaale Compagnie op haar ootmoedige bede, genade te hebben ontfangen, aan de welker goedertierentheid zij hun mitsdien in het geheel overgaven , onder verzoek dat ze in 't regaard van de geldsommen bij *t Bonayze verbond besproken, voor zoo veel daar in hun aandeel aanging, niet boven hunne magt beswaart mogten worden, protesteerde grootelijks onvermogens te wezen tot het voldoen van dien, zulks is hen ook verzekert , dat ze ongetwijfdt op hunne vertooninge door de hooge Regeeringe van Indien, dezen aangaande, met alle billijke en betaameUjke civiliteit getracteert zouden worden. f 2. Hebben zg verklaart voor een groote gunste en weldaad aan te nemen, dat de Compagnie hen beliefde te laaten behouden hunne handgeweeren en musquetten , en dat ten opzigt zij haar van de verdere regeeringe van Macassar afgebroken hadden; en de eerste nitqnamen om haar te verootmoedigen, met beloften, datze zonder eenige ver- schuiling zouden aanwijzen, en aanstonts overgeven, alle zoodanige ligt kanon, en bassen (swaar kanon hadden ze niet meer) als de koning en de regeering van Tello en Crain Linckes nog toebehoorden; H zij dan dat bet was berustende in Tello, in Goa, in Sa- drebone, of elders, zonder daar voor iets te pretenderen, maar bedankten de welgemelte Compagnie grootelgks, datze het zelfde beliefden aan te nemen, tot afminderinge van opgemelde schuM voor de waarde. «3. Betoveo zij tot repetitie en te meerder bevestiging van 't Bonayze Contract, zoo bet de Compagnie zal believen te ordonneren, de wallen van Tello rondom neder té werpen, en noit andere fortificatien te maaken, als na voorgaande toestemming en be- williging van de Compagnie, direclelijk nog indirectelijk. « 4. Ingevalle de koning en de regeering van Goa , haar op de overgezonde acte Yaa Pardon, niet mede quamen aan de Compagnie te verootmoedigen, dat zij alsdan «Is goede en getrouwe Bondgenooten van de Compagnie, nevens de verdere Geallieerde Vrienden, de zelve zouden houden voor hunne openbaare vijanden, en mitsdien dezelve naar vermogen helpen doen alle mogelijke schade en afbreuke; doch zoo al schoon den koning van Goa wederhoorig bleef, zoo en zullen daarom andere koningen en konings- kinderen van Macassar, nog ook geene van de enderdaanen, die haar verootmoedigen ea om genade verzoeken, niet afgewezen, maar aangenomen worden, mits dat de koning tü regeering van Tello , voornamentlijk geene luiden van Staat en conditie zullen inlaated sooder daar van t'elkens prompte advertentie te laaten doen. • 5. Dat ingevalle Crongron, als puure oorzaake van het verbroken Bonayze verbond zich in 't byzonder niet t'eenemale ongewaapent komt vernederen, en bidden om genade, zich stellende ter volle dispositie van de hooge Regeering op Batavia (onder verzekering , dich ongevergt, dat den zelven aan lijf en leven onbeschadigt zal blijven) dat zij hem Digitized by VjOOQIC 152 alsdan , in znlken gevalle , zuUen helpen vervolgen , vangen of dooden , naar geiegent- heid, en alle goederen, welke van hem gekregen worden, stellen in handen van de Compagnie, tot aflcortinge van 'tgcen aan de Compagnie, volgens *t Contract voorsz, betaalt moet worden. « 6. Dat de hoogstgomelde konmg, ter begeerte van de Compagnie, zal gebonden zijn tot verzekering van deze nieuwe vereeniging, of zelve of yemant van zijne Groeten, welke de Compagnie komt te vorderen , het zij dan voor altijd , ofte voor eenigcn tijd bij en onder ons, op een beqname plaatze te komen woonen. « 7. Ten laatsten betooft de hoogslgemelte Regeering en Crain Linckes, om alle quaade bedenkingen, dissidentien en mistrouwen weg te nemen, datze naar volgens de costaimen, onder de Nederlanders allerwegen gebruikelijk , noit binnen Compagnies vastigheden zullen komen, als met weinig gezelschap, doch dezelve ongewaapent, moetende 't verdere gevolg buiten blijven, ten ware om bijzondere voorvallende redenen anders wiert toegelaaten. ff Tot solemneele bevestiging van dit alles, zoo hebben Dain Mangappa, halve broeder van den koning van Tello, de Gallerans, of Rijksraaden van wegen hooggemelde koning vermogen hun credentiaal aan dezen origineelen geannexeert. Item Crain Linckes voor zich zelven, en wederom de bovengenoemde Dain Mangappa, de Rijksraaden Manchie-love, en de Patto, ijder voor zich zelven, dezen op een Alcoran solemneel besworen, en tot te meerder bekrachtiginge van dien , nog gedronken het water , over hunne crissen ge- goten, betekenende naar des lands wijze, dat indien zij het verbond quaroen te verbreken, zij alsdan. van hun eigen geweeren moesten vernielt worden. Aldus gedaan en besworen in 't quartier Jacatra, op den zoom van de vest, van 't veroverde kasteel Samboepo, ter presentie van de nevenstaande Bondgenooten , die dezen zoo verzegeld, als onder- teikent hebben , zoo wel als de geene, welke als leden van den Raad, bij deze negotiatie zijn tegenwoordig geweest, op den 15den Juli 1669 binnen het logement van den Admiraal. De bovenstaande nadere poincten zgn geschreven aan d'een zijde in 't Nederlands , en aan de andere zijde in 't Maleits, en waren geteikent onder 't Nederlands, bij Maximüiaan de Jong, Pieter Koopman, Joan van Oppijnen, Joannes Franssen, Leendert Rus: Onder 't Maleits , het zegel van Crain Linckes, met den naam daar bij, voorts Dain Mangappa; Galeran Mantsiloe, Galeran Carré Pano en Dain Telolo. 't Volgende zijn de Bondge- nooten, die present waren, 't zegel van de koning van Ternate, waar onder staat Majnda Jurotullis; 't zegel van den koning van Soping, en zijn naam daar bij, Radja Palacka; Aroe Vaesque, Passa Poja, Radja Oyo, PaUmps Dain Sitabe, Aroe Pi te Toe- sawa en Aroe Pite Laompo. Den koning van Tello, op heden ter zelver plaatze verscheenen, en vergezelscbapt zijnde met Crain Linckes , Dain Mangappa , Galeran de Patto , Dain Telolo , en anderea zoo heeft zijn Hoogheid in eigener persoon , den Eed op den Alcoran solemneel gepres* teert, en vervolgens tot te meerder bevestiging, zijn zegel hier onder doen drukken, benevens ook dat van Crain Linckes, en de handteikening van de verdere Grooten, op den 21 sten Julii daar aan volgende, ter presenUe van de nevensstaande Bondgenooten, hebbende ook ingevolge van dien tot vergenoegen van de koning van Tello, zijn Eicel- lentie Calamatta, wegens zijn broeder den koning van Temate; item zijn Hoogheid den koning van Palacka, insgelijks op den Alcoran gerecolleerd den voorgaanden gedaanen Eed, op bet Vredeverbond tot Bonnye: Was in 't Nederlands geteikent bij Maximiliaan de Jong, Pieter Koopman , Jobannes Franssen, Leendert Rus. En in *t Maleits, 't zegel van de koning van Tello, met zijn naam daar bij, Dain Mangappa, Galeran Blantsik)e, Galeran Carré de Pano, Dain Telolo. De volgende zyn de Bondgenooten die aanwezig Digitized by VjOOQIC 153 nareB, 't zegd van den koning van Soping Radja Palacka, Passa Poja, Radja Cajo, Palimpae Dain Silabe, Aroe Pite Toesawa, Aroe Pite Laompo. «Op heden verschenen wederorome Dain Macoele Sabanhaer, Crain Mamoet, en Crain Rapoetsjini, geassisteert niet Dain Mandaiique, Dain Telolo, nog vijf Soroeans, met naamen , Carra Ilesa genaamt Iroama , Carré Tacca , Ijewa , Carré Tadjan Imari , Carré Telolo ïnnanto; de Tolken, Carra Roepa flatoc, Carra Gappa Ijono, en den schrijver Amien, verloonende opgeraelte drie Personagies een half vel schoon papier, daar met BAacassaarze letteren op geschreven stont, door de hand des konings, hunne naamen , met bijvoeging van 't groole Zegel , dienende voor Credenliaal , en tot meerdere bekrachtiging zoo wiert ook bij hun overlegt des konings zegel zelve , verklaarende door de ziekte des konings gezonden te wezen , om alhier zijnen eigenen Persoone te repre- senteren , en van wégen de zelve ongewaapent te bidden om genade aan de Compagnie met ootmoedig verzoek, datze zoodanig als den koning van Tello mogten aangenomen, en tot Compagnies Bondgenooten herstelt worden , mits welken de voorgemelte verbind- tenisse haarluidcn te vooren gelezen, en tot nader verklaaring, in de Macasaarze taaie overgezet wezende , hebbenze de zelve zoo in zijn geheel geaccepteert , zonder de aller- minste tegenspraak, en speciaal ook het Contract op den 9den Maart 1668 in 't bij- zonder met den koning van Tello gemaakt zijnde, voorts geamplieert. « Eerstelijk dat hier vooren gezegt is van Tello , ook nu door de koningen en het Toik van Goa, en Sadrebone, ter eerster begeerte van de Compagnie zullen neder ge- wm7)en en gesloopt worden alle de wallen , rouuren en fortifikatien van de steden Goa en Sadrebone, zonder dezelve, nogte eenige andere, weder te mogen oproaaken, als met de wille van de Compagnie. c Item dat de koningen zich niet zullen mogen bemoeijen met de Maleyers , Mooren , of eenige andere nitlanderen, hoe zij ook genaamt zijn, welke op heden in Tello, Goa, of Sadrebone, of nog elders onder de Jurisdictie mogten gevonden worden, maar daar mede de Compagnie laaten begaan, na haar welgevallen, en speciaal Mapulle, zonder ook naar dezen weder eenige van die of diergelijke Natiën in hun negerijen te mogen aannemen , als met wille en begeerte van de Compagnie , gelijk haar ook vrij zal slaan zoo tot Tello, Goa, Sadrebone, te mogen houden en leggen, zoo veel volk als 't haar gelieve tot toezigters, zonder dat op of in de rivieren van Tello, Sadrebone, en ook aOe andere tusschen die beide in gelegen, zoo ze de Compagnie quame af te staan, eoHge vaartuigen, gehavend of ontfangen mogen worden als alleen zulke, welke Pas- oednUen van de Compagnie konnen vertoonen. Waar op de voorenstaande Gedeputeerden, eerst voor en van wegen haar koning, &k daar na voor hun zelven gepresteert hebben den Eed van getrouwe Bondgenootschap , zoo op den Alcoran als met het drinken van het crisse water, even met dezelve so- ievniteiten, als bij het Telloze Verbond staan uitgedrukt, ter presentie van de onder- volgende Bondgenooten, en Ordinaire Raaden van den Admiraal ter voorsz. plaatze, en cp den 27sten van de maand Juli 1669. iWas in 't Nederlands geteikent, bij Danker van der Straten, Pieter Koopman, iobannes Franssen, Jan van Oppynen, Leendert Rus. En in 't Maleits, Dain Macoele Sabander, Manoudjingan , Crain Mamou, Crain Rapoetsjini , en als Bondgenoot, Radja Pabcka, meer Bondgenooten zijnder niet present geweest. c Op beden compareren ter voorengemelte plaatze , in het logement van den Admiraal den onden koning van Goa , zijnde den jongen koning Mapasombo ziek , Crain Crongron , Crain Oedjon, Crain Rapoetsjini, Crain Tompo Ballang, Carré Momoet, Crain Baboan, en Dam Manjelique, hebben in eigener persoone ook op een Alcoran, gepresteert den Google Digitized by VjOOQ 154 Eed ; en vervolgens tot meerder bevestiging van dit alles , hnmie zegels biorap gedrokt, met handteikeninge van ook alle vordere presente Groeten, en mede ten overstaan soa van de nevenstaande Bondgenooten , als Raadspersonen. In 't Nederkinds geteikent by Maximiliaan de Jong, Danckert van der Straten , Leen - dert Rus, In 't Maleits stont *t zegel van de oude koning van Goa, en daar bij ge- sebreven, Crain Richoa, voorts Abdul Hamy Crongron, Dain Mamou, Crain Hoedjou, Qrain Rapoetsjini, Himaligongan Crain Tompoballang , Oain Menawing, Crain Bobahan, Carré Mamou, Menou Ojongang, Dain Menalyky, en als Bondgenooten, 't zegel daar neflens geschreven, Majuda Joerotullis, Kaitsjili Calamatta; 't zegd van de koning van Soping, daar zijn naam bij staat, Radja Palacka; 't zegel van den koning van Tello, en door hem daar bij geschreven Crain Tello. Drie Translaatbiieven, uit het Maleits, geschreven door Radja Goa, Crain Tdio en Linekes, koningen op 't land van Macassar, aan den Ed. Heer Gouverneur Generaal Joan Maatzuiker, en de E. E. Heeren Raaden van Indien, ontfaogan den liden Augusti 4 669 met 't jagt de Cabbeljauw. Missive van Crain Goa. « Geschreven uit alle opregtigheid en zuiverheid des gemoeds van Paducca Siry Sultan Crtin Goa, uit >vederzijdze genegentheid aan den Gouverneur Generaal Joan Maatzuikor , de Riiaden van Indiêo, en alle de groote Persoenen in de stad Batavia, die wys, en zeer verstandig, en een scheidsman in 't uilspreken en voortzetten van Verbonden met alle koningen op der aarden benedens winds is, verders zijnde zeer medogent en libe- raal , bij al zijn Vrienden en Bondgenooten , die van een genegentheid zijn , zoo dat zijn qpregtigheid altoos en over al doet blijken, nevens zijn assistentie en onderboudinge omtrent al die geene die ongelijk aangedaan worden; want hy is de winkel van alle verstand en kennis , in 't onderhouden van zgn beloften , en zeer opregt in zijne Reso- latien en Justitie, waar door by zeer befaamt is in alle steden bovens wmds, komende tot benedens winds, alwaar van zijne magt en stoutmoedigheid in 't veld des ooriogs verhaalt word, ook van de kennis in de bandeUnge van 't geweer, zoo te water als te land , waar voor alle zijne vijanden bevreesl zijn , en wien den boegen God in al %ijn doen wil zegenen roet gezontheid op deze wereld. « Verders naar dit verklaaren wij uit een opregt en zuiver gemoed in dit papier , boe wij alle bekenuen opregte vrienden te wezen van de Compagnie , en te blijven zoo lang zon en maan sehijnzel geven zullen zonder verandering, vorders alzoo wij door vergelegenüieid en onverstandige onwetenheid quaalijk bij de Compagnie gedaan hebben, dat verzoeken wij, dat ons veelvoudig mag vergeven, en gepardonneert worden door de Compagnie en Gouverneur Generaal ; ook zoo verzoeken alle koninklijke kindereo , en alle de Groote Persoenen, gczamentlijk om pardon, alzoo wij uit ons zelven, mei alle konings kinderen en alle Groote Persoonen geresolveert hebben , bij den groeten per^ soon van de Compagnie, den magtigen Veldo versten Cornelis Speelman, Admiraal, Commissaris en Superintendent om de Oost , te gaan , en pardon te verzoeken , die ons ook aangenomen en gepardonneert heeft, met een opregt en zuiver gemoed om te v^^ eeoigen , nevens alle andere Bondgenooten , met het verbond dat nu op nieuws gemaakt is , daar onder begrepen te worden , en besworen is op den Alcoran , op dat bet kragtig en vast zonder eenige verandering zij; dit maaken wij aan den Gouverneur Generaal bekent, wegens de vrede die wij met den Admiraal gemaakt hebben, doch zoo wanneer den Admiraal na Batavia keert, zullen wij konings kinderen in des Admiraals gevolg mede zenden, tot een teeken, dat wy pardon verzoeken, ter eeren van den Gouverneur Google Digitized by VjOOQ 155 Otneraal, ddok wq etk konnen nog niet Bitvincten de naamen van die koiiings kinderen, alzoo onder de mensch veeltijds ziekten komen en sterften, daarom 200 inaake dit aao den Gouverneur Generaal bekent: Verders na dit, zoo hebben wij twee brieven voor dezen gezonden, en or die den Gouverneur Generaal besteld zijn of niet, is ons onbekent, alzoo wij in die brieven ook om pardon venogt, en onze gansche gelegentheid bekeqt ge- maakt hebben ; wegens het gepasseerde : Niet hebben wij tot geschenk aan den Gou- verneur Generaal te zenden , door manquement van gelegentheid , maar zal Go4 oai^t ea dag voor H weivaaren van den Gouverneur Generaal bidden, t Mitsm van Grain Trilo: geschreven met een zuivei* en opregt gemoed van P4* dnca Siri Saltan Arou Narasietet, Crain Tello, aan den Gouverneur Generaal Joan Maatzuiker, en alle de Raaden van Indien. «Verders naar dit , 200 bekennen wij van ons zelven , dat wij quaalijk bij de Con^ pagnie gedaan hebben , akoo wij *t Contract op Bonaye gemaakt , zeiver hebben ver< kroken , als mede het Verbond , dat wij alleen in Oedjongpandan gemaakt hadden , daarom zoo hebben w§ ons lelven bij de Compagnie overgegeven, en pardon verzegt, en heV ben wij daar nevens ons groot geweer, dat wij hadden, overgegeven, en zoo den hoegen God ons in 't leven laat, en den tijd van des Admiraals vertrek gekomen is, znüen wij nevens den Admiraal op Batavia komen , of anders zal Crain Linckes in onze phats komen, ofte onxe oudste broeder Dain Mangappa, of een ander groot Persoon» gelijk ten tijde , wanneer met den Admiraal vereenigt zijn , heeft zelve willen na Batavia gaan , om dat ik mijn eigen misdaad wist , en dat om pardon van den Gou- verneur Generaal op Batavia te venoeken : Niels en heb ik tot geschenk te zenden , anders , als een zuiver en opregt gemoei! , en anders niet* Dezen brief is gescbreveo in 't hois van den kening, in de stadt Tello, op den 25st6n van de maand Juli, 19 't jaar 1669.» Missive van Cram Linckes: geschreven met een zuiver en opregt gemoed van Crain Linckes, aan den Gouverneur Generaal Joan Maatzuiker, en al de Ri^ den van Indien. •Vorders, na dit UE: dienaar bekent van hem iel ven, dat hij tegens de Compagnie misdias heeft, in \ verbreken van 't Contract op Bonaje, en *t Verbond dal UE. dienaar alleen in Oedjongpandan gemaakt had, daarom zoo heeft UE. dienaar hem jxher bij de Compagnie overgegeven , en pardon verzegt , en heeft UE. dienaar daar ttevens al zijn groot geweer dat hy had , overgelevert : En zoo den Hoogen God my in H leven laat, en den tijd van des Admiraals vertrek gekomen zal zijn, zoo zal UE^ dienaar met den Admiraal op Batavia komen, om dat hy zijn eigen misdaad weet, en en op Batavia van den Gouverneur Generaal pardon te venoeken. Niets en heeft UË, iHenaar lot geschenk te zenden , anders als een zuiv^ en opregt gemoed , en anders bM. Deze brief is geschreven in 't huis van Crain Linckes , den aSeten dag vaa de ttaaml JuH, bi H jaar 1667. t Uit het omstandig verhaal van al dit voorgevallene ziet men hier klaar met hoe veel dapperheid de Nederlanders «ioh van Macasar roeester en roet hoe veel besdieidenheid zij al deze hoogmoedige en trotsohe koningen vernederd en gedwongen hebben , om zich ep Batavia voor Hun Edelheid te moeten komen verootmoedigen. Daarop zijn met den beer Speelman , nog in dit jaar (zoo als Zijn Ed. aan 't opperhoofd van Japara den tïsten November 1669 schreef) deze navolgende koningen en prinsen , met hun vorste- Digitized by VjOOQIC 156 igk gevolg, ook naar Batavia gegaan. De koningen van TeUo en van Linckes mei hunne vrouwen en gevolg, 350 of 400 zielen sterk. Crain Bire;, zoon des konings van Macasar. Crain MandeHi ,' zoon van Crain (dat is prins) Crongron. Care Mamoet, j ^^^^ j^^. g^-QQ^s^en van 't macasaarsche hof. Cram Wello, \ ^ Galeran Manassa, I van wege den koning van Goa, met een gevolg van van 140 Galeran Timbol, | menschen. Prins Calamatta en zijn vrouw en de zuster des konings van Telio , die wel een sle^ van 150 menschen bij zich hadden. Alle welke , behalven hunne verootmoediging voor den heer opperiandvoogd Haatzuiker en de heeren raden van Indien nu ook derwaarts gingen , om de goedkeuring van Hui) Edelheden op de gemaakte vrede te verzoeken. Behalven deze vorsten trokken ook mede de koning van Palakka en de prins van Boni, nevens meer andere gevoimag- tigde celebische landvorsten en bondgenooten , met een gevolg van 800 koppen, die een groot leven en gekriod op Batavia en ook al eenige belemmering aan Hun Edel* heden gaven, en voornamenlijk het volk van Radja Palacka, waaronder zeer veel dar- tele gasten waren , die bij nacht en ontijden zeer veel ongebondenheden aanrigtten , hoewel Hun Edelheden een middel uitvonden , om zich niet lang daarna van dit volk te ontslaan en ze met hunnen koning in zekere veldtogt te gebruiken. Nadat nu de koning van Palakka, iegelijk de koning onder welken de Boegis en die van Boni stonden, de dood van zijn grootvader en vader naar zijne gedachten ge- wroken had , vdbragt hij ook zijne belofte , te weten dat hij zijn hoofdhaar , tot een erkentenis van deze verkregen zege, zeer pleglig (daar anderzins de Macasaren en Boeginezen zoo groot werk van hun lang haar maken en dagelijks bezig zijn, om dat met alleriei geurige, vooral met welriekende klappusolie, waar zij bloemen in doen, te bestrijken) liet afsnijden. Hij stelde daartoe een uitdrukkelijken dag, riep zijne beste Trienden en vele van de volkeren onder hem staande, aan welke hij te dier tijd een koninklijk maal gaf, zijnde degenen, die hem hierin navolgden, wel 30,000 man sterk geweest, zoodat een Boeginees, nog op dezen d«ig, zeer ligt van een Macasaar, wegens zijn kort haar, te onderscheiden is. De E. maatschappij over dezen koning en zijne dappere daden zeer voldaan , herstelde hem niet alleen in zijne rijken van Palakka ,. Boni, Soping en meer andere; maar schonk hem ook een heeriijke gouden keten, met oen penning daaraan , die hem met zeer veel statie thuis gebragt en met veel loftoitii^ omgehangen werd , waarover deze vorst zeer verblijd was. Ook hebben Hun Edelheden na dien tijd een groote achting voor zijne gemalinne Dain Tahalile getoond, behalven dat die verstandige koningin zich de gunst en prachtige geschenken van Hun Edelhedea nu en dan , in verscheiden gevallen , bij welke zij hen stil wegens deze en gene kwade aanslagen van den koning haar gemaal gewaarschuuwd en dus groote ongevallen voor- gekomen heeft , wel dubbel waardig heeft weten te maken , zijnde dit alleen haar ge- biek , dat zij op deze gunst van Hun Edelheden zeer moedig en gewoon was nu ea dan al vrij sterk daarop te roemen , en bij zulke gelegenheid als eenigzins vervoerd , ook wel zaken, die beter gezwegen waren, te zeggen; waarom men haar ook geen geheimen vertrouwen kon, schoon men weet, dat zij deze zwakheid meer uit gewoonte, dan uit kwaadaardigheid , oefende. Hei was ook een groot bewijs van de achting van Hun Edd- heden voor Racya Palakka , dat zij hem maandelijks 200 rijksdaalders , zoo lang hy leefde , gaven , waardoor hij dan ook den meestea tijd op Bontuwalac was , en daar een grooten bloei in alles door zgn bijwezen verwekte, dat nu zoo niet volgde, omdat Aroe Digitized by VjOOQIC 157 Pooi, die dit niet trok en daarover na en dan wel eens schimpte, zich meest op Tsjin- rana ophield. Hoewei nu Radja Palakica groote deugden had , zoo had hij ook zijne gebreken: want 't was zeer ondankbaar, dat hij zijn gezag boven dat der E. maat- schappij, die hem groot gemaakt had, zocht te verheffen. Daarbenevens die hem eens op den teen gexnfi hadden en wat te na gekomen waren, haatte hij onverzettelijk, gelijk dat aan den heer Prins, over *t bestuur der zaken wegens den moord der koningin van Dompo en tegen den Sabandaar Junius gebleken is , dien hij nagaf bij den heer Schenkenberg, dat zij zijn verderf verzocht hadden; niet willende dezen Junius meer onder zijn oogen zien, om welke reden hij ook verklaarde niet wéér op Bontu- «alac (zoo lang Junins aan 't kasteel vras) te willen komen. Dat zoo veel zeggen wilde , als dat men hem naar Batavia zenden moest, dat juist altijd niet te pas kwam om de bekwumste persoenen (hoedanig deze Junius was) ten gevalle van zulk een vorst te iperplaatsen ; behilven dat hij een zeer schrander navorscher van veel geheimen was en jiiets misdaan bid , dan met zijn heer en meester in 't aanbrengen van zulke zaken IroQw te dienen, schoon zi) Radja Palakka niet aanstonden. Ook was hij op den heer Jonios zoo moeijelijk , dat hg de bondgenooten niet wilde bijeenroepen , noch den brief van Hun Edelheden ontvangen of hoeren lezen , besloten hebbende tot je komst van een anda* voorzitter op Boni te blijven , daar deze hem tot een leugenaar gemaakt had , bij sjn schrijven aan Hun Edelheden. Vijfde Hoofdstuk. Jan van Oppynen, eerste hoofd na den vredehandel in 1669. De heer de Jong, in 1670 voorritter. In 1670 door den heer Harthouwer vervangen. De heer Boogaard in 1676 oommissans. De heer Dabbeldekop in 1676. In 1677 vervangen door de Bocq. Die in 1673 vervangen is door den heer Gops. Van Dalen van 1684 tot 1685. De heer Hart- sink tot 1690. Vervangen door den heer Prins 1691. De koopman Kaas door den heer Schenkenberg vervangen. De heer Hartsink in 1694 landvoogd. Zijn onvoorzigtig sa- értL^ omtrent den koning van Palakka. 1695 de heer van Thye landvoogd. Radja ra- lakka's dood ir)96 , vervangen door Lapatanw. De moord van Dam Mabaui door Aroe Tcko. Verdere redenen daarvan. De dood van den heer van Thye 1700. De heer Beer- nink landvoogd. Beriet van Han Edelheden aan den heer Beemink wegens de vonge saken alhier en hon oeveleu omtrent versoheiden zaken, alsmede omtrent de bedreven moord. Buitenspori^eden van Aroe Teko. Verdere beradingen der grooten over znn zaak, die ze schenen te willen over 't hoofd zien. Last van Hon Edelheden om óie moord streng en met den dood te straffen. En kort er na, om, zoo de beledigde par- tijen de zaak niet aanbonden , dan stil pardon voor hem te doen verzoeken. Hun ver- dere bevelen daarover en over andere zakien. Geschenken van Hun Edelheden aan eenige r>ten. Vci scheiden landen, door Hun Edelheden aan die van Goa, enz. weergegeven, heer Beemink sondeert den koning van Loeboe over die moord. Wat Aroe Teko daarvan ten op/Jgte van den heer van Thye en Radja Boni zei. Nader sondering van anderen hierover. Magt, die zich de koniuf van Boni over de andere Bondgenooten aanmatigde. Zijn Ed. tast Crain Aganonja de pols. Vrees der vorsten om met Zijn Ed. iiierover, bniten weten des koning van ^ni, te spreken. Nader ondertasting der andere vorsten. Af ha&k^jkheid der mindere vorsten van den koning van Boni. Engelsohea ep Baiyar Massin en hnnne poging. Waarover Zijn Ed. den koning van Boni, schoon zijn gemalin krank was, zelf hoort. Aroe Teko riidt, tegen last, de negerijrond. Zijn Eid. speekt met Aroe Poni over deze moord. Radja Goa's aanleg met de Engelschen op Banjar. Verkeerde gedachten der onzen van de bondgenooten. Die alle voor Ram* aqa Dat om veel redenen ook best en voor ons 't zekerst was. Verschillende Google Digitized by VjOOQ 158 gevoelens van Hun Edclheden over zijn straf. Z^n E«L toont aan Htm SdoU&eden ét mogelijkheid, oin pardon voor hom te kunnen verzoeken, toenemende ziekte eu dood van mevrouw Beemink. Voordat de heer Speelman, den S78ten December 1669 nadr Bata?ia ▼ertrok,( inj 't oppergezag op Maoasar aan den heer beveihebber Daoker ?an der Straten , voigeas de orde van Hun Edelheden, te laten, doch daar deze heer nog voor Z'yn Bd. vertrek is komen te sterven , werd hij door last van den beer zeevoogd vervangen door Join van Oppynen, onderkoopman, die het bestier hier tot den 29sten Maart 1670 waI^ genomen heeft. In zijn plaats kwam hier, met den eemaam van toorzitler, de keer Maximiliaan de Jong, die tot den 27sten December 1672 gebleven en toen voor en springtogt naar Batavia vertrokken is, het gezag m handen van zijn tweede, dea heer opperkoopman David Harthonwer too lang latende; doch de Jong, (mm% beeldtenis aeg in de gemeene raadkamer op Macasar te zien is) is dit jaar op Batavia overleden. Hq werd den 26sten December 1672 door den heer David Harthouwer, met den titel vai toorzitter, vervangen. Hij kreeg eenige geschillen met Raclja Palakka, weshalve Han Edelhcden goe<^onden de heer Andries Boogaard, gekozen landvoogd van Banda, ak commissaris of gevolmagtigde , herwaarts in 1676 te zenden, zoo^ om de verschilicD tnsschen deze twee bij te leggen, als om andere zaken met dezen vorst te verhandelen, welke heer den Uden Januarij hier roet het schip Buuren aangeland zijnde, na een kort verblijf van maar een maand op den Uden Febraarij naar Banda vertrokken is, terwijl de heer Harthouwer in zijn dienst hier vervolgde tot den 5 den Maart in dat jaar , op welken tijd Zijn Ed. als landvoogd , met 't jagt de Geregtigheid naar Temate vertrok. Hij gaf het gezag, ter orde van Hun Edelheden, vooreerst aan den opper- koopman Wjbrand Dubbeldekep over, die bij brieven van den 2den December 1676 door Hun Edelheden als voorzitter in zijn dienst bevestigd werd; doch hij overleed den 18den Mei 1677. De koopman en tweede, Paulus de Bocq kwam in zijn plaats en nam het gezag op dit comptoir tot den l2den Januarij 1678 waar, toen de hoer Jacop Cops als voorzitter verscheen, die hier bleef tot den lOden November 1684 op welken t^d Zijn Ed. als buitengemeen raad van Indien hier overleden is. Onder dezen heer kenrden Uun Edelheden den 24sten Januarij 1679 goed, dat Cajeli de scheiding en uiterste grenspaal tusschen de koningen van Ternate en Macasar zijn zonde. De koopman Adriaan van Dalen nam toen 't gezag hier toi den 20stcn Jalij 1685 waur éh werd vervangen door den heer voorzitter Willem Hartsink , welke heer tot den I Sdeo Octobcr 1 690 hier gebleven is ; maar niet veel vermaak g(^dnrende zijn bestier gehad heBft, dewijl hij in gedurige moeite en onrust met Radja Palakka leefde, die zeer stoot begon te worden en dien hij daarom geenszins dorst vertrouwen, gelijk hy hem ook niet toestaan wilde, roet eenig gevolg in de vesting te komen. Hij vertrok toen voor een springtogt met het sdiip de Zeist, met toestemming van Hun Edelheden, naar Batavia en liet 't gezag aan den opperkoopman en tweede, den heer Franoois Prins, die dat eenigen tyd waarnam. In plaats van naar Macasar weder te keeren, bleef de heer Hartsing op Batavia, daar hij er niet meer henen wilde of hij verzocht meer volk tn ammunitie, waarop toen de heer Prins door Hun Edelheden (niet omdat de heer Hartsink op Batavia overleden was , gelijk de Macasaarsche lijst der landvoogden meldt, tkidr ik dien heer in 1694 zelf meer dan eens op Batavia ten zijnen huize bezocht hebbe) als voorzitter in zijn plaats, in 't begin van 1691 werd aangesteld. Daarop verscheen hier den 5den Junij 1691 de heer Dirk de Haas, gemeen raad van Indien en ond landvoogd van Ambotna, als commissaris met 't schip Henrik Maurits nit Am- boina, Ueef er tot den 13den dito en vertrok toen naar Batavia. Wat die heer hier toen verrigt heeft, zullen wij hierna eenigzins zien. Zijn Ed. Ket 't gezag hier verder Digitized by VjOOQIC i59 aan den heer Prins, die tot agn dood, die den 4deB Maart 1694 voernd, in de regering gebleven, en toen Toor een tijd, door den koopman en tweede Henrik Kaas die dat tot den 228t6n Juny bleef en die toen ate tweede door den heer Matheus Schen- kenberg vertangen is. De dood van den heer Prins en de geruchten van Radja Paiakka^ ▼oomenien, om het hier in de war te heipen, daar mea zeide, dat hij wei 60,000 mannen t>yeen zamelde, gaven op Batavia zulke bekommering, dat Hun Ëdelheden goedvond«i den heer Uartsink, bg dit voorval de bekwaamste om alles tot een ge- vrenschte rust to brengen, te doen aanzoeken, om hem de reis naar Macasar weder gemakkelijk te maken: doch die heer betuigde in 't eerst gansch geen genegenheid Uerloe; maar eindeli}k liet hij zich, op aanbieding van daar landvoogd (dat een krulletje meer was) te zullen zijn, nog bewegen; doch toen nog ziek zijnde en zijne ziekte hoe knger hoe meer toenemende, is bij in 't begin van 1695 (zoo ik meen) op Balavb komen te sterven. Deee heer was in 't eerst é te gemeenzaam met Radja Pélakka geweest en gedroeg zich daarna al te streng tegen hem, willende hem nergens in mlTMiwen; 4at veel kwaad gedaan heeft. De heer Schenkenberg ondertusschen 't ge- aag van den 22sten Junij tot den iOden Febmarij 1695 gevoerd en ontdekt hebbende iat Radja Palakka niets tegen ons , maar alleen tegen den Sobandaar Jtinius en aadeUe die hg niet gaaine zag, bad, gaf er Hun Ëdelheden kennis van, die hierop de heer baac van Thje, eerste opperkoopman des kasteeis tot Batavia, herwaarts ab voorzitter wifaleii zenden; doch die heer niet genegen te gaan, dan ais landvoogd, vertrok der- halve met dezen titel en kwam den 19 gezien hij (Aroe Teko) den ring en de neusdoek , hem door Saéna gezonden , en die by nog dagelijks droeg , zeer wel kende. Dain Mabani dit gehoord en geen lust heb^ beade om te vechten , gaf kort daarna den ring aan Dain Malaba , met verzoek om die aan Aroe Teko te geven ; doch de neusdoek zeide hij aan zijn moeder gegeven te heb- hen. Daarop gaf Dain Malaba den ring aan Aroe Teko over, doch verzocht , dat hij hem verder buiten die zaak wilde laten , daar hij ze , schoon door zijn broeder gedaan , ten Biterste misprijzen en hem in alles ongelijk geven moest; waarop dan Aroe Teko be- looMe, hem daarover niet meer te zullen aanspreken, hem alleen nog verzoekende om vao zijn broeder eens te hooren , of hg geen brieven van Saëna had , met bedreiging dat hij die toch voor hem niet wilde verbergen. Hij zeide ook nog, dat, zoo Dain Ma« bani die twee meiden, Sitje en Sonting, die tusschen beiden gegaan hadden, aan hem ero^egeven en hem om vergiffenis bidden wilde, bij dan met Dain Malaba bij hem koiBen kon , en dat hij hem dan alles vergeven zou. Daarop ging Dain Malaba bij Aroe Gajoe, een van Aroe Teko's broeders, en gaf hem kennis van dit voorgevallene, waarop Aroe Cajoe gezegd had: c't is wel, wil mijn broeder dit aan uw broeder vergeven, ik mag het wel lijden ; t doch laat ons liever wachten tot dat Aroe Mamali , Aroe Belo (Mabanfs halve broeders) en Aroe Mampoe (broeder van Aroe Teko) van Mandhar zullen gekomen zijn, om dan te zamen die zaak eerst rijpelijk te overwegen. Aroe Teko van ooderting overleg tusschen deze twee prinsen mede kennis gekregen hebbende, keurde dit ook goed , en zeide zich zeer gaarne in die zaak naar 't oordeel en goedvinden van aijo broeder te willen gedragen. Hij wachtte derhalve tot hun terugkomst van Mandhar, of tot den iSden October; maar daar werd door hen over die zaak niet gesproken » Boch gerept, zoodat dit zoo heen sleurde, zelf tot den 4den April i700, toen Aroe Mamali naar Boni vertrok , om de gouden quitasol (of zonnescherm) in Boni te brengen Aree Teko , hoe ongeduldig ook over dit onbehoorlijk uitstel van een zaak , waaraan ken zoo veel gelegen was , wachtte na Aroe Mamali s vertrek nog 8 dagen ; maar Digitized by VjOOQIC 164 ziende , dat er alweder niets van kwam , schoon hem ondertusschen van den eenen en den anderen groote beloften gedaan waren , ging daarop deze gansche zaak den koning van Boni bekend maken , daar bijvoegende , dat hij ook den heer van Thye van alles kennis gegeven en dat hem die geraden had dit met Zijn Hoogheid eerst wel te overleggen en zich naar zijnen raad te gedragen. Daarop gaf de koning van Boni (zoo als Aroe Teko aan den heer Beernink naderhand verhaalde) aan Aroe Teko den 2den Mei , op Pating-Loang zijnde , tot antwoord : « Is dat zoo gelegen , en heeft Dain Mabani u dien hoon aangedaan, zoo kond gij hem maar dooden: want wat vooreen manspersoon kan, dat men zoo met zijn vrouw leeft, verdragen.» Daarenboven had Aroe Poni op zekeren avond (gelijk wij in *t vervolg nader aanhalen) Aroe Teko , zoo als hij toen zelf met Dain Mabani van *tzelfde tafelbord gegeten had en 't gezelschap nu schelden zon, bij zich geroepen en tegen hem gezegd: f Vader, zoo menigmaal ik u zie, ben ik onrustig van geest , en beschaamt , en wat staat kan ik op n maaken , dat gij mijne ordres wd uitvoeren zult, die niet bequaam zijt om uw eigen schande te wreeken. » Aroe Teko dezen doodelijken steek voelende en ten eerste wel begrijpende , waar Zijn Hoogheid heen wilde, zei tegen dien vorst: «Aroe Poni, gij zult mij dat niet meer verwijten, en ik verzekere u bij handtasting , dat Dain Mabani morgen , of dat ik anders zelf, een lijk z^n zal. > Doch eer zij vaneen scheidden , beloofde de koning van Boni aan Aroe Teko , dat hij hem , daar er daags er na een hanengevecht besproken was , zou laten weten , als Dain Mabani daar verschenen was , en dat het teeken van zeker* beid tusschen hen wezen zou , dat hij dan Aroe Teko's groote kamphaan zou laten verzoeken , om welke reden ook Aroe Teko , die toen bij dat hanenvechten niet ver- scheen , in zijn huis ^p de nadere tijding en 't eischen van dien haan bleef wach- ten. 2oo ras was er de dag en lijd van 't hanengevecht niet, of Dain Mabani verscheen daar nevens veel andere macasaarsche prinsen; en de koning van Boni had er zoo ras geen kennis van , of hij liet de groote kamphaan van Aroe Teko eischen. Zoo ras had Aroe Teko dit niet gehoord, of hij gaf aan zijn volk last, om op Dain Mabani wel te passen en hem , wanneer hij van daar ging , onder den voet te stoot^. Dit namen zij den 3den Mei 1700 zoo wel waar, dat zij hem, zoo ras hij van daar vertrok, zeer behendig, niet ver van het kasteel, het leven benamen, dat aanstonds een groeten kreet over gansch Macasar gaf, daar dit een schandelijke moord van een der grootste Sopingsche prinsen en die men ten eerste ook wisi dat door Aroe Teko's last bedreven was en die noch zijne magtige vrienden , waaronder de regerende koningin van Soping, noch de E. maatschappij ongewroken zouden, noch konden laten. Op denzelfden dag van 't bedrijven dezer moord gaf de heer landvoogd van Thye aan Hun Edelheden kennis daarvan met venoek, om hun last hieromtrent. Ook verbood hij Aroe Teko wel in 't kasteel of de negerij Vlaardingen (waardoor men de stad Macasar ver- staan moet) te verschijnen, maar hij heeft toen in dit stuk niet gedaan, 'tgeen hij als een wakker en onbevreesd landvoogd gehouden en vermogens was te doen; want had hij toen Aroe Teko gevangen genomen, zoo had hij hem , volgens de wetten der Maca- caren en der Boniërs, zeer gemakkelijk ter dood kunnen doemen, waarin hem toen ai de koningen en prinsen ten eerste zouden toegevallen hebben, te meer daar Aroe Poni en die van zijn streng, die de magtigste is, niet anders zochten, dan hem aan een kant te hebben. Ja ik stel vast , dat beide deze prinsen , Dain Mabani en Aroe Teko , den koning van Boni even zeer in den weg waren, en dat hij geen beter middel wisI om zich van hun beide te gelijk te ontslaan , dan Aroe Teko tegen Dain Mabani op te hitsen en hem aan te raden denzelven te vermoorden , vaststellende dat hij dan als moordenaar van Dain Mabani ook ter dood zou moeten gevonnisd worden , als de zaken volgens 's land wetten maar behandeld werden. Dit, zeg ik, zou de heer van Thye toen zeer gemakkelijk in dezen staat hebben kunnen brengen; maar vermits hg den Digitized by VjOOQIC 165 igd en gdegenheid liet voorbij ioopen, is hij oorzaak geweest, dat Hun Edelheden, kenevens zijn vervanger en de regering van Macassar, daarover zeer groote bekom- meringen gehad hebben , en , door te lang te dralen , buiten staat geraakt zijn om hem aan 't leven te komen. Indien hij dit onder de regering van den heer Beernink gedaan bad, zoo was hij zeker in korten tijd na dien moord, zooals mij uit schrijven van Zijn Ed. gebleken is, een man des doods geweest. Doch indien men het zeggen van Aroe Teko en de gedachten van anderen eenig geloof geven raag , zou niet alleen de koning maar ook de heer van Thye (dat ik niet gelooven kan) hem geraden hebben, om zich op deze wgze aan Dain Mabani te wreken; ja daar zijn er, die meenen, dat de heer van Thye met opzet, om Aroe Teko te behouden, zoo gedraald en die zaak niet alleen uitgesteld , maar dat bij ook niet weinig geld (dat ik al mede zoo niet aannemen kan) daarvoor getrokken zou hebben. Waarbij dan nog deze zaken kwamen , dat de beleedigde partij , te weten , Dain Mabani s broeders , en vooral de regerende koningin van Soping zelf de zaak niet al te sterk aanbonden, noch regt over dien moord vorderden, gelijk aan de andere zijde de koning van Boni, schoon niets ter wereld meer, dan Aroe Teko s dood wenschende , en de koning van Goa bij geen van beiden gaarne voor den kwaden man wilde doorgaan, waardoor 't regt van hem ter dood te kunnen doemen, metter tijd verviel. Daar hij, een van de gevaarlijkste prinsen op gansch Celebes en voor welken nu en dan zelf de koning van Boni gevreesd heeft, nu wel eens van dit eiland naar onze eilanden had kunnen vlugten, waarvan de E. maatschappij wel zeer droevige smarten zou hebben kunnen gevoelen. Dit alles echter, om mij hierop rond- borstig te verklaren, had de heer van Thye ftzij schuldig, *t zij onnoozcl) buiten alle tegenspraak wel kunnen voorkomen, maar wie zal mij verzekeren dat Hun Edelheden »jn bedrijf, van zulk een prins buiten hunnen last te dooden , wel zouden opgenomen bebben , waarvoor ik vaststel dat de heer van Thye gevreesd heeft , wetende wat sterke strengen Hun Edelheden, vooral in zaken van zoo veel gewigt, altijd om den arm boaden. Dus is hel zeker, dat hij niet dan om zeer goede redenen, daar hij een zeer voorzigtig man was, zulks gedaan heeft; en schoon hij aan Aroe Teko verboden had k de stad of omtrent het kasteel te komen , dat hem ook uit den naam van den koning van Boni aangezegd was, heeft hij zich echter geenszins ontzien, om dit verbod, 'tzij des iandvoogds, 'tzij des konings van Boni te overtreden en verscheiden malen in de negerij Vlaardingen en in deze en gene straten met een groeten stoet te verschijnen, en zelf bij deze en gene bedienden der E. maatschappij (gelijk ons nog wel nader blijken xal) aan te gaan, zonder dat daarover mede iets, 'tzij door den heer van Thye, 'tzij door dien koning, tegen Aroe Teko gedaan is, waaruit dan bij sommigen te meer vastgesteld wordt, dat Aroe Teko deze moord niet, dan met voorkennis en goedvinden, zoo van de heer van Thye, als van den koning van Boni bedreven, of dat men ten minste zeer groeten schijn tot zulke gedachten gegeven heeft, hoe sterk ook de koning van Boni dit daarna (gelijk ons in 't vervolg nader voorkomen zal) loochenen mogt. Ondertusschen stierf de heer van Thye niet lang na deze bedrevene moord (dat wel meest tot zijne verschooning is) in Junij, waarvan de regering van Macasar den 14den dito aan Hun Edelhoden kennis gaf, die reeds niet dan te veel met die moord van Aroe Teko belemmerd, zich niet minder door 't onverwacht afsterven van dien heer verlegen vonden; doch om zich hier door te redden, vonden Hun Edelheden goed de heer Comelis Beernink (die zij al te voren in de heer van Thye's plaats gekozen hadden) met hun schrijven van den 21 sten Julij, naar Macasar, maar met zulke wonderlijke bevelen over 'i geval van Aroe Teko af te zenden , dat men nu en dan moeite hebben lal om te raden, wat zij in deze netelige zaak beliefden gedaan te hebben, daar zij dan eens belasten, dat men heih streng ter dood vonnissen en de achting der E. maat- scbappij in d^en wel bewaren, en dan weer dat men zien zou door de groeten m Digitized by VjOOQIC i66 der stilte op allerlei bedekte middelen pardon voor hem bij Hun Edelheden Ie doen ver- zoeken. Bij 't vertrek van den heer Beemink hadden Hnn Edelheden ook (gelijk al in 1698 vastgesteld was) besloten een tweeden kapitein nevens Jan Pieterszoon Wesselborg (namelijk Ditlof Blad , die over eenige dagen met het scheepje de Hartloop volgen zon) naar Macasar te zenden, en den heer Henrik Collaart van Lijnden, te dier tijd gezag- hebber hier, na den heer van Thye's dood, te verlossen en zijn E. met de Hartloop of eenig ander vaartuig op Batavia te verwachten , staande als tweede hier dan de beer Jacob Klaaszoon en de fiscaal Henrik Steenkop (die zoo naar Banda ging) door den on- derkoopman Jacobns Vos vervangen te worden, gelijk zij nu Arent van der Mijl als Sabandaar goedkeurden. Aangezien nu de nieuwe heer landvoogd Beemink bij zijn komst op Macasar (volgens gewoonte) geen memorie wegens den staat van 't Maca- taarsch gouvernement, dewijl de heer van Thye dood was, te verwachten had, zoo hadden Hun Edelheden hem alle brieven, sedert i693 over en weder gewisseld, roede gegeven, om die op de reis te doorlezen, en daardoor een grondige kennis v?.n de Macasaarsche zaken te krijgen, vaststellende dat de heer Collaart en de raad. Zijn E. bij zijn komst wel nader van al wat sedert mogt voorgevallen zijn, onderrigten zonden. Doch eer wij hier mede voortgaan moeten wij tusschen beiden inlassen zeker berigt, dat Hun Edelheden aan den heer Beernink voor zijn vertrek gaven. Zij vertoonden aan Zijn E. dat Macasar de sleutel van de Oost, en dat deze landvoogdij hen, ten tijde toen de Macasaren nog in hunnen bloei waren , zeer groote belemmeringen en moeijelijk- heden, vooral in Amboina gegeven hadden, maar dat zij in 1667 en 1669 door den heer Speelman beteugeld zijnde, men hun nu ook wel streng in dien band honden moest, waartoe de E. maatschappij nu de magt in handen had, door 't contract van Bonaye en 't XXV art. van dien , daar zij bij dat art. gcmagtigd was , om over hunne geschillen, als eerste bondgenoot, in billijkheid en volgens 's lands regten te vonnissen. Maar gelijk nu roet dit te doen de regte balans onder de bondgenooten gehouden wordt, zoo is dit een zaak van de uiterste omzigtigheid en van zoo veel moeitf voor de boeren landvoogden sedert dien tijd geweest , dat Hun Edelhedeu beken* nen moesten, dat men dit, bij 't leven van den vorigen koning van Palakka, nooit naar den eisch van dat art. had kunnen uilvoeren, aangezien die koning, te voren mede door de Macasaren ten onder gebragt zijnde en sedert onze wapenen onder den heer Speelman gevolgd, en door zijn groote diensten veel vermogen bij ons bekomen hebbende, die gelegenheid en ongelegenheid van Hun Edelheden van tijd tot tijd had zoeken waar te nemen, om zich aan de Macasnren, op welke hij zeer verbitterd was, te wreken en hen, waar hij maar kon, te verkirinen, gelijk ook hieruit een belegering in 1677 door Radja Palakka gevolgd en waardoor een groot getal Macasaren van 't eibmJ Celebes gevlugt was, die daarop hunne rooverijon en andere voornemens op Java's oostkust, Tjeribon, Bantam, Sumbawa, Palembang, Jambi, Siam, Borneo en elders, zeer stout in 't werk gesteld, en de E. maatschappij op alle die eilanden en kusten veel moeijelijkhcden verwekt en tot groote onkosten genoodzaakt hadden, daar zg hen dwongen naar al die plaatsen, waar zij de pijpen stelden, van tijd tot lijd veel krijgsvolk te zenden. Door dezen aanleg had de overleden Radja Palakka metter tyd op Celebes de volstrekte oppcrmagt over al de andere koningen van dat eiland zoo ver reeds aan zich weten te trekken , dat niet alleen die van 't koningrijk Soping en andere, die te voren onder het juk der Macasaren stonden, sedert volslagen van hem afhingen en al hunne magt aan hem opgedragen hadden; maar dat ook de koning vin Goa zelf zich niet onizag dit bij een brief zeer lafhartig aan Hun Edelheden te kennen te geven, hoewel deze brief niet buiten kennis van Radja Palakka afgegaan en eerst door hem doorlezen was. Ja zelfs had Radja Palakka die magt zoodanig metter tijd beginnen te misbruiken, dat hij in toom de grootsten des lands niet verschoonde Digitized by VjOOQIC 167 ea hen maar nedersabelde, dat echter meer de schuld der Bondgeoooten , die dit leden, daar zij *t stuiten konden, dan wel van Radja Palakka was. Ondertusschen was hij *t ook, die de bondgenooten eerst verzameld, die vrijgevochten en ze allen bij de E. maat- schappij als een vader (hoedanig men hem aanmerkte) gebragt, waarom hij ook zeer Teel bij de zijnen en bij ons vooruit had. Ook deed hij zijn zaken zoo straf en zoo schieHjk af, omdat bij wist, dat zijn volk zoo moest bestierd worden, en om te be- letten, dat wij door onze verkeerde voorspraak dit niet verhinderen moglen. Dit be- drijf nu van Rac^ Palakka, van zelf de Grootste koningen aan den hals te komen en ze, zonder ze eens te hooren, om te brengen, stond Hun Edelheden wol geweldig tegen de borst, maar aangezien zij bem zelf zoo groot gemaakt hadden, konden zij hem DU niet voor het hoofd stoeten , te meer daar 't den naam had , dat hij dit alles ten beste van de E. maatschappij deed. Hoewel hij niet anders zocht, dan zich zelven tet nadeel der E. maatschappij, meester van alles te maken. Ondertusschen gaven Hun Edelheden aan de volgende landvoogden last, om die door geweld nu onbepaald ge- wordene oppermagt van Radja Palakka zoo voorzigtig en zacht mogelijk allengskens te bepalen, dat ook de heeren Cops en Hartsink wel met veel overleg hadden zoeken te doen, doch zij waren hierin zeer veel door de lafhartigheid van den koning van Goa verhinderd geworden; gelijk hierdoor in 't vervolg, vooral door de flaauwheid van den heer Prins, het evenwigt geheelenal in 't voetzand geraakt was, zoodanig dat de E. maatschappij toen geheel van haar stuk scheen verzet te zijn, voornamelijk ook na de moord der koningin van Dompo, in welke tijd Hun Edelheden, bij instructie van den 22slen Januari] i695 aan den toen vertrekkenden heer landvoogd van Thye zoodanigen last gegeven hadden, als zij ten opzigte der andere bondgenooten meenden noodig te zijn. Bij zijn leven had Radja Palakka zijn neef Lapatauw wel als zijn vervanger ver- khard, doch hem daarna weer verworpen, daar hij verwaarloosd bad den heer van Thje volgens zijn last op te wachten, en zoo Aroe Teko toen niet op Sumbawa ge- weest was, zou hij zeker dien koning gevolgd hebben; maar dewijl hij nu afwezig was, wist Radja Goa het echter zoo te draaijen, dat Lapatauw in zijn plaats kwam, een woest bot mensch, die door niemand wil geraden zijn, naar zijn hoold leeft en zen* haastig is. Nadat nu Radja Palakka 't jaar daarna overleden en Crain Lapatauw ia zijn plaats, als koning van Boni aangesteld was, was er een groote verandering omtrent het houden van die streng gekomen, daar die prins in zich zelven zeer los eo ruw van leven en met veel andere onvolmaaktheden bezet was, behalven dat er ook tosschen hem en zijn schoonvader Radja Goa (gelijk ons later blijken zal) een doodelijke verbittering ontstond, waarbij nog de vorige koning van Soping, Tojdsjang, door den vorigen koning van Palakka afgezet, in en over Soping als koning weer aangesteld was, een zaak waarin de koning van Goa niet weinig de hand gehad had en die de tegenwoordige koning van Boni door eenig krijgsvolk , reeds naar Soping gezonden, zocht te beletten, waardoor hij dan ook veel prinsen genoodzaakt had zich onder de bescherming der E. maatschappij te begeven, al hetwelk nu aan de E. maat- schappij meer voet gegeven had, om de koning van Boni in zijne oppermagt over de andere bondgenooten die hij zich even zoo sterk als zijn oom aanleunen liet, wat meer dan te voren te beteugelen. Echter dorst Radja Loeboe, even na Radja Palakka's dood k(j de aansteUing van den nieuwen Radja Boni , wel zeer stout aan den heer van Thye vragen, ïvel geVolgd is, eên Üaak, Vóór Aroe Teko te dtaertelqker, oAidat Da!n Mabani sirtpeKjk een 's prmseh zoótt èi zijn modder maar éeh gwneene Maleisché vroow Vvas , daar Aroe Tekó vaö vader en 'moèddï^ kan^ zijn adét- lijke -sttta onbesproken uitrekenen kan; ^1 hel Welke hem échteir geen i^egt gaf, om 'een prins ïé vermoorden, ffij had voorzigtig gedaan, riièl zich bij dit Veg^ hiaar fè honden; maar al dat voorregt heeft tój door zijn hedreven mooW on'wèdérsfirekelijk verloren en daardoor , bijaldien de t^d niet te ver waS vertöopen , Haar ortze Wetten (te dood verdiend; doch nu kan men hem, tn^ns oordeels niets anders doen (ten ware tóén de grootste tjpschndding ter wereld onder aHe dé prinsen wilde ^en, die 'niet zouden toelaten hem nu niet te dooden) dan hem te rampassen of te bannen. Tot het laalslé jsal ik nooit Inijn stem geven , aangezien dat Van t uiterste gevaar is eh omdat ^and- Jar, waar de Engelschen nestelen, biet te digt bij ligt. Derhalve is 't best hém 'von zgh ^^Oöleren en Waardigheden te berooven. Een straf, die heAi en al de hondgeïïoolén beït gdijkt en daar geen van alles iets tegen hebben zat; maar tot slot van zijne reden ttide hij mede , dat men daarmede niet lang wachten en ffijn Ed. wel bezorgen moesit idat die dader niet ongestraft bleef, zoo hij aan de vrienden vari Dain Mabani én éan de VCTdere prinsen eenig genoegen vrilde geven. ïndien ik, zei dié vórsl, 'den naam niet ^d 'taA d te haastig te zijh, Aroe Teko had al lang üit de wereld geweest; maar ik heb liever willen afwachten wat mijn broeder (de heer gouverneur) có al dé prittGéh dftt^an zouden oordeelen. De heer Beemink verblijd dit uit Zijn Hoogheid ver- bomen te hebben, bedankte hem voor dat berigt en hoorde toen nog van hem, dat de brief door de Engelschen van Bandjar op Bomeo aan tladja Goa gezondeh , in 't begin der voorleden maand door hem beantwoord en door feen vertrouwden Macasaar zonder pas herwaarts gebragt v^, zijnde daar ook Anak Brani's of eenige van 's komngs ^fwacht, die men zoo niet wegzendt, bij geweest, zonder dat Zijn Hoogheid iets verder Tan den inhoud van dien brief des konings van Goa wist te zeggen. Uit het vorig zeggen dan , zoo van Radja Boni , als van al de andere ondertaste prinsen , bleek klaar dat, schoon men m 't eerst gemeend had, dat men alles maar de E. maatschappij zocht op den hals te schuiven en er zich buiten ie houden, om daarna met haar vonnis, zoo zq Aroe Teko eens ter dood gevonnist had , den spot te drijven , het zeer ver van daar, maar dat het veeleer een misslag van de heer van Thje of wel van de E. maatschappij geweest was van ten eerste niet een doodvonnis over hem geveld en de zaak dus rustig en onbevreesd ten einde gebragt te hebben. Naar het zich na liet aan- zien, was te denken, dat die van Goa wel tegen het straffen van Aroe Teko, uit andere inzigten van staal, wezen en dat de konmg van Tello deze vorst, als zijnen vriend, op 't spoor volgen zou; maar 't is ook zeker > dat al de andere bondgenooten den koning van Boni mede zouden volgen, dewelke mede voor een vonnis^ om hem te rampassen, zijnde, zoo kon Zijn Ed. verzekerd wezen, wat ook die van Goa daartegen mogten stemmen, dat de meeste bondgenooten voor deze straf zijn, en dat derhalve de E. maatschappij haar stem daartoe mede gevende, staat maken kon, dat üj geenszins bespot, maar haar gezag in zijn volle kracht behouden, behalven dat aan de bondge- nooten en misnoegde partij daarmede groot genoegen gegeven zoude worden. Ook sneed men dan voor het toekomende aan de groeten, bij dergelijk voorval, alle kwade voor- I bedden en de gevolgen van dien af, daar zij daaruit zekeren staat zouden moeten maken Digitized by VjOOQIC 180 dat men hen zoo wel, als over de minsten regt doen en hen om hnnne hooge ge- boorte geenszins verschoonen zou, dat hen zekerlijk sterk beteugelen en de E. maat- schappij bij hen veel aanzien en ontzag geven zoude. Uit het te voren aangehaalde is ons wel gebleken , dat Hun Eddheden eerst best oordeelden Aroe Teko streng en met de dood te straffen, hoewel zij daarna weer aan den heer Beemink last gaven, om in der stilte de voorspraak en 't tusschenkoroen der hoven van Boni en Soping pardon te verzoeken, maar als men de zaak eens in zijnen grond beschouwde, was het onmogelijk om hiervan iets goeds te hoopen en derhalve zoo ongeraden om daar- aan te tillen, dat er een middel was om den hemel en de aarde te vereenigen, dan om Aroe Poni daartoe te brengen, daar er niemand van al de vorsten meer, dan Aroe Poni voor Aroe Teko vreesde en over zulks ook meer na zijn dood verlangde, van al welke Zijn Ed. Hun Edelheden , zoo ras hij kon , kennis gaf. Eer wij nu kunnen voort- gaan, om over de verdere gevolgen van deze zaak te spreken, moeten wij vooraf, als tusschen beiden voorgevallen , nu eerst van de hoe langer hoe meer verergerende ziekte en dood van de heer Beerninks brave en lofwaardige gemalin spreken, die ik daarom lofwaardig noem, omdat ik de eer gehad heb van Haar Ed. in Amboina eenige jaren te voren te kennen en te dier tijd te ondervinden, dat zij een vrouw was, die zeer wel opgevoed en van een bijzonder gulhartigen omgang met al haar vrienden was, in zoo ver dat Haar Ed. zich daardoor bij allen te dier tijd al zeer bemind maakte, 'tgeen naderhand bij Haar Ed. komst op de westkust van Sumatra , daar wij haar gemaal als opperhoofd ontmoeten en bij haar verschijning op Hacasar, zoo ver toegenomen was, dat al de koningen, prinsen en vorstinnen van Celebes bij alle voorvallen een zonder- linge achting voor Haar Edelheid getoond en een zeer voordeelige getuigenis van Baar Ed. vriendelgken, minzamen en zeer edelmoedigen aard en omgang hadden gegeven, gelijk zij daardoor bijna aller gemoederen vooringenomen en de genegenheid van grooten en kleinen gewonnen had. Zij was de dochter van den heer Sypestein, in zijn leven med. doctor en burgemeester der stad Utrecht en kwam van een ziekte, waarin men metier tijd hoe lang hoe meer haar dood te gemoet zag, den lOden September te sterven, waarna zij zeer statig volgens haar rang, begraven werd. Zesde Hoofdstuk. Aroe Tfeko komt in 't fort. Wordt in gijzeling gehouden. Tot verwondering va^ velen. Nieuwe sondering van de gevoelens der bondgenoolen, die meest op t rarapassen staan. Aroe Poni s onverwachte verschijninff op t nieuw Loo. Vergadering der bond- gcuooten tegen den lOden November 1701. Nieuwe geschenken van Aroe Teko aan den gouverneur. Met belijdenis van zijn misdaad. Statieuse inbaling der koningen van Boni en Goa. Aanspraak van den gouverneur in vergadering. Antwoord der koningen van Boni, Goa enz. hierop. Oplezing der schriften voor en tegen den misdadiger. Aroe Poni loochent Aroe Teko last tot deze moord gegeven te hebben. Vraaff van Zijn K aan den broeder van Aroe Teko. Nader voorstel dezer misdaad- Aroe Mampoe*s ge- voelen daarover. Aroe Teko voor gecommitteerden gehoord. Verzoekt om genade. Waarop Z^n Ed. de leden nogmaals hunne vrije stem verindachtigde. De bon^genooten vellen vonnis over Aroe Teko , dat hij zou gerampasd worden. De koning van Tanetta over een misslag gestraft. Nader veraoek van Zijn Ed. 't Huwelijk van Datoe Locka's zoon met de prinses van Boni raakt af. Dain Mangali, Zijn Ed/s spion aan 't hof vau Goa. Deszelfs hoedanigheden en achting. Besluit der Macasaren omtrent 't maken van rijksbestierders. Crain Crongrong's vader, Tji^^» invoerder van 't Mohammedaansch Digitized by VjOOQIC 181 ploof. Valsch geracht, dat men Aroe Teko boven Aroe Poni verheffen wilde. Nader tast van Hon Edellieden, om Aroe Teko streng te vonnissen. Hunne verwondering over do heer Beeminks verblijf in 't hof van Goa en last om de wallen van Goa te slechten, enz. Stoute taal der koningskinderen. Crain Bontosongo belooft het slechten der wallen te hesonen. Crain Bontoewa door verscheiden vorsten ten huwelijk verzocht. Dain Tahalile's woden hierin , en Zijn Ed. advijs hierover. Over- slag van Aroe Poni met Zijn Ed. over Aroe Teko^s goederen. Zijn Ed. overleg met den koning van Loeboe om pardon voor hem te verzoeken. Aroe Teko schrijft een brief naar Bandjar Masin aan de En^schen. Magt des landvoogds over de koningen hier. Zijn Ed. sondeert Aroe Pom, om pardon voor Aroe Teko te ver- zoeken. Radja Goa nam aan de wallen te slechten, Badja Goa's advijs over 'i verzoeken van pardon. S|eich Josefs zoon verschijnt op Bima. Crain Manampan^* Aroe Teko spreekt met Zijn Ed. , beschuldigende den heer van Thye en Aroe rom. Doch zonder bewijs. Zijn verzoek om Saêna, om haar te dooden. Saëna's verzoek aan Dain Tahalile. Derhalve besloot Zijn Ed. nu eerst hem te rampassen. En geeft berigt van alles aan Hun Edelheden. Oordeel van Zijn Edelheden over de onaf- haiikelijkheid der bondgenooten. Baadt Hun Edelheden Aroe Teko niet los te laten. Misnoegen van Hun Edelheden over Zijn Ed. voorstel. Aroe Teko naar Batavia gezonden. Zjjn woorden over Aroe Poni, eer hij vertrok, 't Verdere met hem voorgevallen. Dood van zijn ^malin. Zijn goederen. Badja Boni trok tq|;en de Toradjers, buiten weten van Zijn Ed. op. Kaaer aanmerking over sgn persoon. Do wallen van Goa geslechi Ondertnsschen deed zich een gewenschte eo gansch onverwachte gelegenheid voor den heer Beernink op, om Aroe Teko zeer gcmakkehjk gevangen te krijgen. Ilij had al lang tegen den luitenant Riddel en anderen gezegd , dat hij wel wenschte den heer goavemear zelf eens te spreken, niet twijfelende of de zaken zouden zich dan ten eerste wd anders schikken. Daarop Het hij zniks den 14den October van dat jaar verzoeken waarop Zijn Ed. zeggen liet, dat hij komen kon, als hij wilde » en dat hij hem al 0¥^ jaar en dag bij zich verlangd had te zien, zoo hg genegen was zich aan het oorded en de gerigtshandd der E. maatschappij te onderwerpen en de zaken, daartoe vereischt, in acht te nemen. Daags er na kwam zijn boodschapper zeggen, dat Zijn Ed. voorsbg Aroe Teko zeer wel bevid, dat hij die in alle onderdanigheid omhelsde en bereid was om zich op genade en ongenade aan Zijn Ed. over te geven, mits dat bg vooraf van dit zijn voornemen aan Radja Boni kennis geven mogt, waartoe verlof verzocht en hem toegestaan werd. De tolk deze toestemming hoorende, opende zijn gordel en haalde daar een bundeltje van 4 tail (ieder 8 rijksdaalders op Macasar doende) gemeen goud uit, dat hij uit zijn meesters naam verzocht, dat de heer gonvernenr voor een dahon sirih (dat is , een sirihblad of gering geschenk) van zijn dienaar wilde aannemen. De heer Beernink had dit, om te toonen, dat hij niet goudgierig was, en dat dit nooit minder, als nu, te pas kwam, wel kunnen van de hand wijzen: maar om de vogd (die zelfs wel gezegd had, dat hij de Hollanders, als hij maar wilde « met good gemakkelijk lokken kon) te ligter in de knip te krijgen en om hem ten nrinste schijn te geven, dat hij daarmede bij Zijn Ed. ook wd te regt geraken kon, nam Zgn Ed. dit aan, waarover die tolk zoo verblijd was, dat hy verschdden malen des gonvemeurs handen en voeten kuste en aldus zeer voldaan vertrok. Aroe Teko meenende dat zijn baan nu heel klaar was , vertoonde zich daarop nog denzelfden avond met een klein gevolg van 5 of 6 personen bijzonder wdgemoed op de voorzaal van 't kasted, waar de leden van den politieken raad zaten. Hij ontbond in de deur zijn kris, trad met denzdven den gouverneur te gemoet en gaf hem die met een handkus over, verzoekende dat zijn proces of pleitzaak door ons en de bondgenooten aanvaard en spoedig afgedaan mogt worden, 't zij dan dat wij hem doodschnidig honden of TTJj kennen mogten , daar hij veriangde van die zaak eens af te zijn , makende daarop era zeer nederig eerbewijs voor Zijn Ed. en den raad. Men wees hem, ten opzigte Digitized by VjOOQIC ^ zijl)» ^Kiog^^ S^sjaj^, oea stoel l^uUea^ af aan de bokentyd^ d^Q taM, terwyi l|ij. bezi^ was om honderderiei rodomonteidos , draaijea en zwieren te maken. Dit was d^ eerste maat, dat Zijq. Ed. dezen Aroe Teko zag, aan welken hy tot antwoord gaf, d^ da EL ma^ischappü. niet gewpon was zaken die in haar hand kwamea, lang dralende, te houden, ea dat men niet nalaten zou op zijn zaak wei te letten, 'tzy om hem ten s^engste te, stralen, 'tzij om hem zijne buitensporigheden, naar dat 'shmds wetten zulks ei^cb^n, zQiigen, tp v^^rgeven en hem pardon te Terleenen. Om dit nu af te wachten, zou hy zich mootea ^troosten, zoola^ hier in 't kasteel, totdat daarover ordentdgk gevonnisd was, ^ ^jzeling te blijven en ondertusschen zou hem een plaats, waar hij z§n v^Jil^f heljb^n zpu, worden aangewezen. Die eerste woorden waren wonderlijk p^ m UpAk^ zeer wd in Aroe Teko^s ooren, maar die laatste van in 't kasted te bi^vm, als een donderslag, en hij was er zoo bedwdmd en verzet van, dat bij den warei^ ^in, schoon er goed Maleisch gesproken werd, nog niet vvd scheen verstaan te I)el^bettc, >Qr^haive/ hij den tolk van Zijn Ed. Jan Ferdinandus verzocht, dat hij hem (te woorden van Zgn Ed, nog eens in 't Macasaarsch herbal^ wilde, hetwelk geschied ^^^^..9, ^^. ^. inoedige Aroe Teko, met al zijne rodomontados zoo verzet , dat hy een man zonder geest en geheel buiten zijn stuk scheen te zijn; \ klam zweet brak hem over deze woorden aan alle kanten uit, voornamelijk toen hij vernam, dat men zijn kris, die hij met zooveel beleefdheid overgegeven en welke hij verwacht had, dat men h(|m tfu eerste, zou \K(edecgeve& (daar hij vaststelde, dat zqn goud eenige uitwerking ge^^^ffi haf)} zqo l^g>, (|fft zijn zaak ten einde was, bewaren zoude, met wensch dat m^. hem die met zop Vj^l btsoen mogt wedergeven, als hij die aan zyn Ed, over^ banujgd, hai Qp, dezj^, woorden van den gouverneur wierd Aroe Teko's tong zoo be- l^emd , dat. hg geen geluid meer geven kon, waarna Zijn E. en de raad opstond , dat zoo, \eel gezegd was, gij. hebt gedaan, en kond als een gevangen met den lieutenant vaa de ^H (dipi al op heq|, paste) na uwe bescheiden plaats gaan , waarop hij door dien luiteoa^t^ iV^T^ Ungq giize^^{^neI;;s, naast de kerk gebragt en daar door bem of zynen vervaqger ym^ tjj(l: tot. tijd bewaarjd, wer(|. De heer Beernink gaf nog denzeifden avond aan de hovea vaa B^4j. en Goa, V2)n^ deze vastl^ouding en gevangenis van Aroe Teko kennis , met last om dit^ aan^ dq, vm^dere bondgenooten mede bekend te makep. Ra^ja Boni het wetc» , dat hg 't voor %kend gemaakt hield en om te toonen, dat hem dit ten uiterste aangenaam was (daar ljj|, dat in 't bij^v^en, v^n Aroe Mampoe, Aroe Teko's broeder en anderen, zoo niet zeg*. ^ 4orst) drukte hg de hand v^ Sandbeek, die hem die tgding bragt, al vrg hart^- Igk.Y alsof hij zeggen wüde, dat gaat wel en die manier van behandelmg is goed. Rai^a Goa, di( hoQirende, was* daarover (gelijk pok anderen) als opgetogen, sloeg een gat in de l^qht pQ, riep ujt: f Hpp is 't mogel^k, dat mpn Aroe Teko, zulken listigen vos, zoa gc^akkelgk in 't net gekregen heeft! • Hij liet den gouverneur voor dat berigt bedanken en^ z^ide;. f, dat hg gepn and^e gedagten van hem hadde, dan dat zijn Ed. alleen voor« njemeps. was om hunne wetten te handhaven, t Zoo ras dit vooraf gegaan was , gaf Zyn Ed. bij de eerste gelegenheid kennis hiervan, daarbij voegende, dat hij voornemens waa al 4^ bpndgenooten eerstdaags in 't kasteel bijeen te roepen, om verder over die zaak t^. bfndelen, vjaststellende dat ieder bij hun «advies, dat hij reeds aan Zijn Ed. daarover {jegevea had, blijven zoude. Schoon er nu eenigen spranken van hem naar de kaap der Qopde. Spj^ of elders te bannen, maakte Zyn Ed. echter staat, dat het op 't rampassea vj^^, zijnp. goederen uit zou loopen, waartpe h^ Hun Edelheden den 20sten October 170i; sptfreef. mede pver te zullen hellen; doch zoo 't op een vonnis ter dood uitkomen< mpgti (dat hg echter nipt tp gemoet zag) zou hij de uitvoering van dien tot Hun fid.^ Ed. nader orde ophouden, verzoekende spoedig antwoord hierop te bekomen en daarbij ook te over* wegen of men een man, als Aroe Teko, mot een simpel rampassen gestraft hebbende , het dan wd geraden was hem wéér op vrije voeten te stellen. Daarop sondeerde Zyn Digitized by VjOOQIC 1S3 fid. wi ddO: Isten tot den Ssten Novesdier de algomeene boHdgenooten nog eens, on- dertosUmde vooral de konifiget van Boni, Goa, Soping» Loeboe, TaneUe en meer an- derea, mitsgaders de rijksbestuorders van Boni en Goa, met zoo \(einig beweging mogelijk om zeker te weten, waarheen deze zaak zynen loop nemen zonde en wat zg oordeelden dat Aroe Teko , zoo over de moord , als over zqoe baldadigheid van tegiui do last van twee landvoogden en tegen een dubbel verbod des konings van Boni , door de stad zoo stout en met zoo veel verachtiBg van ons gezag hier en daar omgezworvea te h^bên» verdiend hacL Daarop vernam Zijn Ed., dat hun aller gevoelen (uitgenomen alleen die van Soping, door Aroe Belo verbeeld) eenparig uitkwam, om hem te ram* passen esk t» bannen; alle ook ze^ sterk daarop aandringende, dat Zijn Ed. toch tea eerste net die zaak en 't vonnis wilde voortgaan , gelijk zij ook , op *t eerste ontbod van Zijn Ed., beloofde te zuilen komen, om de zaak af te doen. Daarop zei hen de geuvernenr nog, dat, als zij in de vergadermg waren, zy dan niet voor den goeden BMUi sfdm f de v«cgaderiag of hem bespottelyk maken , of wd dezen en genen der groeten naar de oogen zien , maar als bondgenooten , die ieder een vrge en onaf hauf- bel^ stam hadden en onder niemand stonden, naar hun gemoed en zoo oordeelen eioesten , als zy Beenden voor God en de werdd te kunnen verantwoorden en meest loet het regt en net de achting der E. maatsehappij , die mh in dezen geenszins zon bUea bespotten t overeen te komen. Radja Boni bezocht ondertnssdien den gonvemeur dan 279ten Oetober zeer onverwacht roet een trein wel van 2,000 man op 't Nieuw Leo „ anders ook wd het Ronde Bosje of Mang^ genaamd , een daad , door Aroe Pont nit groote vrees- ondernomen , omdat men Zijn Hoogheid wys gemaakt had , dat Zijn Edw» eenige dagen geleden, met deze en gene bondgenooten buiten zijn voorweten (dat tegiao 'silands wetten en do gewoonte wasjf in der stilte gesproken had, dat zeker voor Ima niet veel goeds beduiden kon en waamit men hem verder had doen begrijpen, dat Zijn Ed. voornemen, we) ver van Aroe Teko te straffen, alleen maar was, om hem iriÜ te spreken, denaelve van langzamerhand ook beven hem te verheffen en de kroon vaa Boni op 't hoofd te zetten; al 't welk, daar men in zulk een zaak niet omzigtig geaoeg zyn kon, hg ten groeten deele aangenomen, en dat hem zoodanig ontstdd had, dat hq er nog niet van had kunnen bedaren; doch de heer Beemink deed al die don* \f0te wolken van Zijn Hoogheid aanstonds vo^dwynen ,, stelde hem volkomen gernst en vttnekarde hem» dat hij met de zaak ten eerste zon voortgaan. Daarop liet Zijn Ed. de vergadering der bondgenooten tegen den lOden November 1701 'smoi^^ ten 9 ure bnleggen , om dan die zaak van Aroe Teko volkomen af te doen , met verzoek dat toch al de koningen en vorsten met een klein gevolg van 8 of 10 musket- en spiesdragers, Ydgons bon vorige afspraak , in 't kasteel geliefden te komen en deze vermindering vai hun gevolg (daar de plaats niet grooter Iqden kon) niet kwalgk te nemen. Van deze bondgenooten is de E. maatschappij de eerste en Racya Boni de tweede; waarna Ri^ Goa, mitsgaders de Rade's van Loeboe, TeUo, Tanetta, Datoewa Ri^Sawite, Oateewa Ri-Soepa, Crain Barree, Grain Bmamoe, Craia l^gkak, Toerongan, Cndn Paaiaona, Crain Boelocombo, de Mandaresche m meer and^e koningen volgden. Om* d artuflfiche n nam Aroe Teko de vryheid«van den heer gonvemeur eens te bezoeken n bood aan denzelven (in hoop dat dit hem merketijk in zqne zaak helpen zon) een bandeiye goud, een gouden buiksnijder,, eaz.^ ronduit bekennende t^en het dubbel verbod van Aroe Poni in de negerij omgezw^Nrven te heU)mi, biddende zelf met een iK>etval voor Z^n Ed. om vergiflenis, en belijdende, daarmede meer, dan met al zijn andere misdaden misdaan te hebben;; waarop Zijn E. hem alleen deed weten, dat men zon wat in zqn zaak gedaan kon worden. Den lOden November 1701 dan zag de krijgslieden in twee vaandels op 't plein rinketten, van de land- en water- poort af tot des gonvemeur^ woning , verdeeld staan , daar Zijn. Ed. lijfwacht alles met Digitized by VjOOQIC 184 een dubbdde vleugel toesloot en maar OfeiAnf voor den ingang liet. Daarop fiet de koning van Goa zich door zijn tolk aandienen, dat hij nabij was, waarop de gewone gecommitteerde leden van den politiken raad, te weten de mess. Hol en van der Hyl afgezonden werden, om Zijn Hoogheid voor den ingang van de poort te ontvangen, die dan ook met dien koning, onder 't slaan van de trom en een vliegend vaandel, weer binnentraden tot de woning van den gouverneur, ymr Zijn Ed. zgn Hoogheid zeer statieus ontving en denzelve verder tot in de voorzaal leidde, beleefd verwelkomde en daar zij zame^ aan een lange tafel gingen zitten, aan weikers regterzyde de raads- personen, naar 't oud gebruik, geplaatst waren en de goasche rijksbestierder de hooger hand van Radja Goa zoo lang nam , tot dat Aroe Poni (nadat er al een proang gegeteo en een snuifje genomen was) zich roede liet aandienen, die op dezelfde wgze, ab Radja Goa door gecommitteerden (terwijl de heer Claaszoon en eenige andere leda, zoo lang den koning van Goa, enz. onderhielden) ingehaald, door den gouverneur, als voren, aan de deur van zijn woning ontvangen, verwelkomd en op de hoogste plaats naast hem gezet werd, die Zijn Hoogheid nam, terwijl er tusschen die twee koningen nog eenige hoflijkheden gepleegd werden, waarna ook aan al de andere bondgenooten die onderlusschen mede daar verschenen waren , ieder zijn plaats aangewezen werd ; doch men bevond dat velen den rang aan anderen 't zij om hunne hooger jaren, of uit v^^ wantschap , of wel uit eenige andere inzigten overgaven , dat de heer gouverneur onge» merkt liet doorschieten, omdat zij 't zelfs zoo liefst hadden en om alle verdere talmery daarover af te snijden. Het overige volk dat men niet buiten houden kon en meest uit mindere groeten, koningskinderen (waardoor men of ware kinderen van koningen, of of ook wel zonen der rijksbestierders verstaat) Galerans en andere edelen bestond, kreeg hun plaats op de achterbanken. Nadat nu, na *t drinken van een kopje thee, het eerste silenlium vernomen was , deed Zijn E. een zeer gematigde en te gelijk def- tige aanspraak tot al de koningen , Datoewa's en de verdere bondgenooten , zeor net op de zaak, waarom zy te zamen gekomen waren, gepast en waarbg hij hen als zgne broeders nu verzocht, om nevens hem een einde aan de zaak van Aroe Teko wegens den manslag aan den Sopingschen prins Dain Mabani, anders Aroe Baloessa genaamd, in Mei van voorleden jaar bedreven, te maken, als zijnde hoog noodig tot handhaving der wetten van Celebes en tot veiligheid en geruststelling der koningskinderen , behalven dat 't ontzag der E. maatschappij en 't regt derzelve vorderde, dat men de schuldigen hoeren en de moordenaars wel straffen , maar hen niet anders dan naar bevinding van zaken of vrijspreken of doemen moest. Behalven deze moord, zeide Zijn Ed. , heeft hg zieh ook verstout tegen mijn verbod en tegen de uitdrukkelijke last van zijnen koning zeer baldadig, tot onzer beider hoon en verachting, door de negerij te zwerven, waarna ik hem op een gemakkelijke wgze hier in 't kasteel gevangen gekregen en tot nog toe gehouden heb, om nu gezamenlijk nader en rijpelijk te overieggen wat straf men oor« deelt, dat bij over deze misdaden verdiend heeft. Hg toonde aan den raad, dat meo alles tot zgn na- en voordeel op 't papier had doen stellen, opdat de zaamgeroepene bondgenooten te regt in staat zijn mogten, om daarover te kunnen oordeelen en waarop derhalve ook nu ieder zgn advgs zoodanig te geven had, als hij oordeelde zonder aanzien van personen of zonder zich aan een and^s gevoelen te verflaauwen voor God en de mensdien te kunnen verantwoorden. Ook vraagde Zijn Ed. of er naar de gedachten der bondgenooten nog iets was, dat hem hinderde om met de zaak voort te gaan en, zoo niet, dat hg dan den misdadigen voor hen wilde éoen komen om openlijk gehoord te worden, waarop Zijn Ed. hun aller ad vijs verzocht. Nadat dit tweemaal zeer luid in 't Maleisch en Macasaarsch gezegd en vertaald was, was er eerst een diep stilzwijgen en staroogen op elkander, waarop toen een stille mompoling en bijeensteking der hoofden volgde, doch een half kwartier daarna stond Aroe Poni Digitized by VjOOQIC 185 op, om te toonen dat hij spreken wilde, en verklaarde zich toen, na hij alvorens weer was gaan zitten, op deze wijze: Aroe Teko's misdaad is ons dien hekend en ik weet, nevens den heer gonvemenr, waarin hij, buiten die moord van Dain Mabani, nog in *i bijzonder zeer zwaar gezondigd heeft, doch zou eerst moeten hoeren, wat hij daartegen tot zijne verschooning had in te brengen, 'tgeen ik verlang te mogen weten. Dit stemde Radja Goa mede toe en al de andere bondgenooten gedroegen zich in dezen aan 't oor* deei dezer twee koningen en aan dat der E. maatschappij , of van Zijn Ed. ; doch de heer gonvemenr vertoonde aan de bondgenooten, dat men zaken van zulk gewigt niel aan *t oordeel van :2 of 3 menschen verblijven en die zoo niet afdoen moest, maar dat ieder van hen, die naar zijn gemoed behandelen en elk daarover als een vrij vorst, zonder van iemand anders af te hangen, of zonder zich aan een anders gevoelen te verslaven, oordeelen, en dat ook doen moet, zonder iemand ter wereld daarin te vreezen of naar de oogen te zien , daar dit een zaak was , die God van een ieders hand vorderen en waarin ons geen vorst noch koning eenige hnlp zon kunnen bewijzen; dat het niet hun, maar Gods gerigt was, en dat men 't gerigte derhalve Gode en niet den menschen houden en Hem daar als een kenner van harten en doorgronder der nieren voor oogen hebben meest. Hij vertoonde hen, dat zij in deze vergadering, om hnn stem te geven , allen evenveel te zeggen en ieder een vrge en onafhankelijke stem hadden , in zoo ver dat de minste stem hier van 'tzelfde gewigt, als de zijne, schoon van de eerste bondgenoot was ; ook voegde hij hier nog bij , dat ieder van hen niet aHeen zijn advies eo vennis over deze zaak bg monde zonde moeten geven, maar dat ode onderteekenen. Daarop las men de schriften van Aroe Teko de vergadering voor en Zgn Ed. waar- schouwde de koningen van Boni en Goa vooraf, dat zg niet zouden gelieven moeijelijk ie worden, zoo Hun Hoogheden in 't oplezen derzelve deze en geene aanstootelijke zaken voorkwamen. Nadat alles gelezen was , vraagde Zijn Ed. aan al de bondgenooten , of zij deo inhoud dezer schriften wel verstaan hadden, 'twelk met ja beantwoord zijnde, vraagde Zqa Ed. verder, of zij nu genegen waren Aroe Teko zelf hierover nader te hoeren. Zij zeiden, neen; doch op het sterk aandringen des landvoogds stondoi zg toe, dat men hem in een bgzondere kamer door aanzienlijke gecommitteerden uit die vergadering nog eens zou doen hoeren , om daarop dan regt te doen. Terwijl er on!e gesteld werd , om hem in een bijzondere zijdekamer door den lientenant Riddd te doen brengen , vraagde de heer gouverneur aan Aroe Poni of hij Aroe Teko (gdijk er klaar m dit gescluïfk stond) ook last tot die moord gegeven had; doch Zgn Hoogheid antwoordde tot drie hqcondere reizen , op nadere ernstige vragen van Zijn Ed. , dat hij nooit eenige last daartoe gegeven had en daarin door Aroe Teko belogen werd , verzoekende daarop wd te ktteo v?at het inhad, als een minder hem, zijn eigen koning, een lengen in 't aan- gezigt vn^ven dorst en of het, met dat zoo te zeggen, maar genoeg was. Even zoo OBtschuldigde zich de koning van Goa, wegens 'tgeen er in dat schrift over 't verwerpen vaa Saêna gezegd werd, zeggende dat hij van geen andere, dan van een wettige ver-* werping en vergeving vai^ al wat er voorgevallen was, wist, dat men ook daarom Saéna aan Aroe Teko met voorweten van de heer van Thye geweigerd had. Nadat nu de goQveraenr den aard van Aroe Teko's misdaden klaar en in hnn volle kracht voorge- steld en niet alleen al wat men tot zijn verschoonmg zeggen kon, bijgebragt, maar aao Aroe Mampoe , oudsten broeder van Aroe Teko gevraagd had of hij wegens zgn broeder nog iets te verzoeken , of tot zijn verschooning in te brengen en dezelve een vrij misselijk antwoord, dat hij zich met de zaak van zijn broeder niet moeide, ge- geven had, stelde de heer Bcemink deze zaak (opdat er daarna geen uitvlugten plaats grgpen mogten) in dezer voege in zijne bijzondere leden : Digitized by VjOOQIC t&6 h Dat Aroe T^o üm Mabaai bBsprongeo qb, vermoord had. II. Dat hy, oa ^i^ uMgevoei^d t^ hebbeo» nog zo« hoogmoedig en. oabesdiaamd ge* weest wa3, om zi|lk$ cIoq, Heef van Thye te laten weteo^ dat zoo vee) was » als of hy zeide bove^ alle wettea te qfo. HL Dat hy ook « schoon, ham daarop door dien GoaTemeor Yecboden was , omtreol het kasted te komen » ziich echter niet ontzien had , met neel gewapende mannen iut de Negry Vlaardingen onder 't kasteel te komen rond zwerven en aan Dain Mabani's broeder,, zulks mede niet kon betmten, zoa hy,, zonder vragen, op h0eter daad met zyn werk maar voortgegaan was. \H, 1^ men (schoon zulks een diq) inzien had) nog niet eens moest rekenen, hoe hyi (Aroe Teko). zyns^ kpnings bevelen in de wind slaande» onbeschaamd 2 of 3 inaanden hierna, daar omstreeks bad leggen vertoeven» eer hy» op Aroe Poni's bevel, schoon spoedig ontboden, na Tsjmrana opgegaan was. vut. Dat hy daaur na, a|s of zyne onbeschaamdheid nog niet groot genoeg was» na dat d^ nieuwe Gouverneur zidi al 13 maanden hier opgehouden had, en hy (Aroe 'Coko) i^^et Aroci fm vaux T^inrana, afgekomen was» zich niet ontzien heeft „ dezes vleuweoi Gouif)em§mss bev^n^ wedeifom mtf voeten te treden , en zonder 't aller* minste oi|t2»ig weeii; even, stout alom rond te zwerven,, en zd& onze Raadsper- soonen. te b^M)ekent, daar hem zulks wederom door Aioo Poni,, en uit, naam vau; dezen Gouverneur», verix)don was. J^ IMt h; niet. eens» maar verscheiden; reizen» tegen bet verbod des Gon^renioiirs ei^ van Aroe Pom,. aangegaan, had. %^ Waar omb^ojt, wy orde zonden, gesteld hebbeuv zoo Radja Boni ons niet had doeft v^rzo^kon», nog <^nsi af, te waobten» of hy dat ten, derdemaal overtreden, zou^ XJt Dat de< Goujveicnenr, toevallig naar 't graven vaa de Panimpang, of vyver», op V^ge^y Slaande zien,,, hem echter, schoon met geen gevolg en half. onk^ibaar toegetakeld > vaa achterien oploopende, al willens ter vlugt voorby gereden: was», (j^tt beny (Teko) toen deed wederom keeren, op welke tyd zyn Ed. dit met o^ zet, gedaan, hf^L, om die vogel daarna zoo visel, te gemakkeiyker in de ho^f ta X0V Dat hij ook (schoon er maar twyfelachtig van. in zyne schriftao gesproken vi»)rdt)' voor eenige dagen met groote onderdanigheid voor den Gouverneur bekend had ». dat. hem dat omzwervon door Aroe Peni»^ zoo uit^ zyn Ed.., als uit Aroe Poni'a oaam,, verboden was. XQ. Dat hy wel wist hierin grootelyks en zelfs in zoo verre misdaan tn hebben » da^ de Gouverneur hem alleen daarover met de dood straffisn kon, ja dat hy dit voor zyn grootste misdaad hield en daarom genade 'er over verzoegt XIV. Dat er nog veel meer tot zynen laste te leggen zou vallen, waarover, door ver- loop van tyd, nu al gras gewassen was. Google Digitized by VjOOQ 187 xy; Dat toen, schoon het de hpofdzopda piet wogoeont, tiegeu alle deze hez\Kafingeii tot vm oadeei, dit tot z]fD, voordeel zeggen kon. L Dat ^ yr; lang gezammeld heeft,, ea hy hier door ongeduldig wordea k^pa, ^i men zjn ^ak, o?er > boeleren van Dain Mabaai met, zjn vrouw ^ op zjn, meer- maliaQ gedaai^ verzoek, niet eer begonn^ heeft. II. Dat het een man, zoodanig vaa, een print, diea h; dageljks voor (i^ ga99 ziet, gehoond, gevüddig spjiea en doen ber&tea moei, isjL echter aa& zijn za^k qiet eens. getild wocdL I^. ^fi dat hy gedqrig maar met woorden gq^d on zpndei; eenig vervpig Qp de zaak uitgesteld wordt ](Y- En dat, hy (daai; benevens hoogmoedig en vaa hoogea hoke zynde) best gcidacht heeft, zich :^vea daarover te wreken. V. Om aldus zgn hoender niet dagelyks nevens hem, en ongestraft , als om hem nog te sarrea, ten hove t^ ziea versi^ynen. VI.. Dat l^y wel mogeijk met geea kwaad voomemea zoo omgezworvea,, en, dit missclu^n meei^ door misnoegdheid , ^ door een opbezoanea drift, dan me^ opzei tegeQ; Jijn koning, of tegen dea GoQveraeuri of om eene der zdve i^ toetsen, gedaan hi^. VQf Qelyk hy dat, l^iail3t. ook bekend; es genade^ daarover verzocht had, welke op4eir. danigheid; in^ (fen misdadigea pryzdtjk, veeltyds wel wat. meer genade, daiji, wel hardnekkigheid verdiende. YUi;. Dat hy, de doodstraffe , anderzins hiertoe staande , niet meer onderhavig , alzoo 'er te veel tyds na de moord verk)open was , en dat om die zelve redei^ ^J^ omzworven zqo sti:eDg niet kon gestraft worden. X^. Dat men, acht op i^rn. hoog geslacht en vorsielyl^e bloedverwanten, gevea moest» welker misdaden wel somtyds w^ politieke inzigten met eea geheel ander oog, ais die vai^ de minderen l^eschouwd en daarom somtyds zoq. streng niet gestraft Dit,, zeide Zijn, EL zya mijqo aapmerkingen ovei? deze zaak» zoo t^en, als vooq (kA misdsdiger,^ waarbij de m^ebondgenooten de hunnen koQ^on- voegen, zoo zq daar^ nog iets bji te doen hadden. Hpewel mqn hiertegen nog dit; zou kunnen zeggen: t Dat al die blaauwe bloemkens ^en mi van de ipoord niets veranderen:, noch. d^ zelve eeoigzins vei^choonen kunnen. BL Dat 't lang wachtmi hm geen regt gaf, om zya eigai; ligter te zya QL Dat men zyn Rigter^ geen wetten kon ^teHen, om een netdige zaak ds d^^ voor de vqist af te doem IV. Dat de beschuldigde zoq wel een prins als hy, en mede e^ vorst van 'tt onaf-. hsmgeod Sopings ryk was , en dat het verstandige Regenten past in, der n^iPiOfb ea buiten onhisten alle geschillen af te doenw V. Dat de blyken. klaar l^en hoe Areo Pooi , door visscheryea ,, ea nj^tj(im het daartoe heeft zoeken te brengen. VX Dat men ook meende het reeds verre genoeg gd)mgt te het)ben, vi^|^: ii^ prinsen, verzond zynde, weer als broeders met elkander verkeerdcoi. VU. En dat Aroe Baloessoe zelf geen andere gedachten gehad had, dan dat ^os, nu. gpdaan was, terwyl de misdadige op een schelmachtige wyze op zy^ luiraea gor legen had, om by de eerste gelegenheid hem uit de wereld te helpen. Digitized by VjOOQIC 188 VIII. Dal zijn groote geboorte hem hierin niet versehoonen kan » ten ware men zulken bov^ de wetten stellen wilde, in wdk geval dan niemand van hen, of voor hnnnen toeleg, zeker of veilig zyn zonde. IX. Dat men wel moet overwegen, dat de ter neder geslagen niet alleen zoo wel een prins, als hy, maar ook een onderdaan van hem, of zvn vorst is, en dat der- halve zyn bloed om wraak tot God roept, op dat ook andere konings-kinderea van zulke bedryven mogten afgeschrikt worden. X. Dat de redenen van verschoonmg wegens zyn omzwerven , tegen een dubbd ve^ bod aan, maar blaanwe doekjens zyn, alzoo dat niet uit mismoedigfamd , maar met opzet en zeer stont door hem gedaan is, wat zal men dan in 't vervolg van alle anderen niet te wachten hebben. XI. Ook is zyn schuldbekentenis geen uitwerking van berouw: maar van vreeze, om dat hij nu in de klem is, en daardoor te eer hoopt los te raken. Nadat nu dit alles omstandig door Zijn E. in 't Haleisch voorgesteld, en daarenboven (terwgl men een Lopje thee dronk) m 't Makasaarsdi vertolkt en nog eens heriiaald was, zdde Zijn Ed. tegen Aroe Blampoe, Aroe Teko's broeder: • Vader Aroe Hampoe, gij hebt daar alles voor en tegen uw broeder gehoort, nu vraag ik u weder, of gij ook iet tot zqn verschooning weet in te brengen, t Hij gaf hierop tot antwoord: «Mgn broeder heeft mij noit in 't een of 't ander willen kennen , en daarom weet ik van zyn zaaken niet, ende wil mij er ook niet mede bemoejen, akoo ik zonneklaar zie, datbjj zidi onvergeeflgk schuldig heeft gemaakt, zelf met zgn omswerven, over 't welke, zoo ik regter was, ik hem zoo swaar, als over 't allerverfoejelijkst bedrgf, straffen m doe- men zou. Daarop sprak de gouverneur de verdere leden aan en vraagde vi^at er nu verder in deze zaak, volgens hunne gewoonte en naar hun oordeel, diende gedaan te worden, waarop men meende, dat het nu tijd was om Aroe Teko voor gecommitteerden te hooren en hem te vragen of hij buiten zijn schriften nog iets te zeggen had. Daarop werden de Messrs. Hackaart, van der Myll en de geheimschrijver Cuyk van Mierop en uit de leden van den poUtiken raad en uit de verdere bondgenooten, de koningen van Tello en Loeboe, nevens de twee rijksbestierders van Boni en Goa, te vveten, Aroe Tanette Matoewa en Crain Bontosongo , als gecommitteerden aangesteld , om hem , ten overstaan van den heer gouverneur , die m een zijdekamer blijven zou , te hooren. Deza vraagde hem, of alles in zijne schriften vervat, waar was, dan of hg nog iets to zijne verschooning te zeggen had. Hij zeide kort, ja; en dat hg er niets meer bij te voegen had. Dan is, zeiden zij, onze commissie uit, dan dat er nog te vragen valt of Aroe Poni hem niet, tot tweemaal toe, op groote ongenade, uit zijn en des gouver- neurs naam, aangezegd had van in de negerij Vlaardingen alom niet rond te rijden; waarop hg wat verlegen, ja zeide. Men vraagde hem of hij dit voor een geringe zaak hield, dan of hij wel wist, dat zulk een daad, naar 'slands wetten, de uiterste straf verdiende. Hij bekende, dat het een hoofdmisdaad was, en dat hij daarom den landvoogd om zijne genade verzocht had, gelijk hij die nog van Zgn E. en den raad verzocht, dewijl hg dit gedaan had , door de schenkagie , die hg dit jaar van Batavia gekregen had» van vreugde vervoerd zijnde, waardoor hij zich vergeten had. Daarop groetten zg hem en traden met den heer gouverneur weder binnen , terwgl hij naar zgn gijzdkamer gdbragt werd. Na 't gedaan berigt dezer gecommitteerden aan de vergadering wegens Aroe Teko's antwoord op hunne vragen, stelde zijn Ed. voor of er volgens des lands wetten nog verder iets in deze zaak, alvorens over hem te vonnissen, vereisdit werd; zij zriden, neen, daar er de doodslag kkiar ligt en de omzwerving khar door hem beleden, waarbij de zaak dan nu ook in staat van wijzen is. Daarop heriiaalde de Google Digitized by VjOOQ 189 heer Bcomink (om hierin de last van Hun Edelheden wel na U komen) wederom, dat een regter niet op zijn bloote bevatting van een zaak, of met zich uit een ver- keerde vrees en ontzag aan 't gevoelen van andere leden te verflaanwen, een vonnis wijzra, maar vooral overdenken moest, dat hij een vrije en onafhangende stem had en dat de stem van het allerminste en laatste lid dezer vergadering zoo veel gelden zon en moest, als die van 't eerste en voornaamste lid, weshalve zijn E. hen als voor Gods aangezigt verzocht, toch niet uit haat of gunst en niet uit aanzien of vrees van dezen of genen , maar alleen naar hun gewoonte en naar 's lands wetten , in dezen te vonnlssoi, zonder hetzij de E. maatschappij, hetzij eenige koningen hooger in rang dan zij, te ontzien, verzoekende echter nog te mogen weten of iemand daar iets tegen had en, zoo neen, dat dan Aroe Poni zijn gevoelen maar schriftelijk geliefde te geven om dan zoo door de andere leden gevolgd te worden. Nadat nu de tolken eenigen tgd rondgeloopen hadden en zich een tusschenmompeling der groeten over de zaak opgedaan had, zeide Aroe Pooi uit aller naam: Wij hebben den heer gouverneur zeer wel begrepen, hebben daar niets tegen in te brengen, daar er zeer regtzinnig en naar eiscfa dezer zaak gesproken is, waarvoor vrij zijn Ed. bedanken; doch wg vragen vooraf, of er, als wij ons gevoelen geuit en onderteekend hebben, naar de wetten zal r^ gedaan worden en of het den gouv^nenr ernst is, dat wij ons, zonder aanzien van iemand, daar stipt aan zullen houden, om naar meerderheid van stemmen te vonnissen en dat vonnis naar 't gewijsde uit te voeren. Hierop werd na een berading van Zijn Ed. met den politiken raad , door Zijn E. ja gezegd , waarop toen de konmg van Boni opstond , en zeide vaardig te zijn , doch verzodit dat de minderen eerst mogten stemmen, waarover lange geschillen vielen, totdat men 't eindelijk daartoe bragt, dat Aroe Poni (gelijk ook behoorde) voorgaan en zijn gevoelen in een zijdekamer op een vel papier, ten overstaan van Zijn E. D. en i?enige leden uit den politiken raad opstellen zoude, om dus te beletten, dat de bijzondere stemmen en adviezen van dezen en ge- nen niet openbaar mogten worden. Nadat dit in 't bijwezen van den heer gouverneur m de Messr Hackaart, van der M;l en Hierop in 't Boegis door Zyn Hoogheid opge- stdd en vertaald was , volgde hem de koning van Goa daarin , nadat Aroe Poni buiten getreden was, hoedanig naderiiand al de andere bondgenooten volgden en hunne stem- Boea gaven, hoewel de meeste het door hunne schrijvers maar deden aanteekenen; doch *i was zeer opmerkelijk, dat na de stemming en onderleekening der vier eerste bond* genooten de overigen opstonden en hun eenparig verklaarden met Aroe Poni en den gouvemeor van een gevoden te zijn, en dat zij zich verder aan al dat zij er bijzetten wilden, zouden gedragen; waarop Zijn Ed. hen weer toonde, dat zij noch met hem» noch met Aroe Poni te doen hadden , maar dat ieder van hen voor zich zelven , naar zijn gemoed en volgens 's lands wetten stemmen en dat voor God verantwoorden moest, 2ond^ dat het aan hen stond , om eenige hoogheid van menschen aan of dezelve e^ig- xins naar de oogen te zien. Hierop dan, nadat zij Aroe Poni (die dit niet gaarne hoorde) nog eens aangezien hadden, traden zg toe en kwamen 't verzoek van Zijn Ed. na. Daarop nu zeide de heer Beernink, dat hij hun aller gevoelen gezien had en zich daarmede bijvoegde, schoon hij gedacht had, dat men de misdaden hooger ge- honden en zwaarder gestraft zoude hebben, waarna de vergadering, na zeer deftig met een collation onthaaki te zijn , scheidde. Het vonnis tegen hem geveld , kwam bij meer- derheid van stemmen daarop uit, dat hij zoo zou gerampast worden, dat men geen reden zou hebben, om meer voor hem te vreezen. Men meende hem daarenboven in *t eerst ook naar de Kaap de Goede Hoop te zenden , doch men heeft naderhand beter gevonden, hem naar Ceylon te voeren. Van dit geveld vonnis over de moord en ver- dere misdaden van Aroe Teko, gaf Zijn Ed. ten eerste het vereischt berigt aan Hun Edelheden, verblijd zijnde dat hij 't reeds dus ver gebragt had. Digitized by VjOOQIC 490 Dtti leden Nó^eHhber waè er te de groote tuin det E. taaalsdi%5 cèn vergade- ritïg der bomJgenootcn , om een misslag van Crahi Agönonja, kótting van TaAèlta {daar hij den heer gouvcmenr vuil beogen en voorgegeven had, als t)f 2ij^ Ed. met bet bijzonder gesprek in der stRte onlangs met hem iets onbehoorlijks in den nn zou gehad heb- ben , waarop een groote opschudding gevolgd was) te vonnissen en hem 'te waarschuwen imn zich in 't toekomende voor «ulke streken te wachten, flij werd daarenboven m ecta ïwete van 41 tail gond gedoemd, dié den 46den dfto, m 't bewezen Van aHen, tiH- genomen van Aganonja, door Radja Boni voldaan en tran den gouverneur overgegeven werd; dodi die koning had Aganonja verbodert, oM daar, zoo h^ zich dubbel schtiMig maken wilde , te verschijnen , 'gelijk Mj naderhand ook klaar blijken deed. Voor de oveir- gave van die boete bedankte Zijn Ed. den koning van fioni en ook al de bondgenooten , wegens de achting hi dezen voor hem en 2i}tt goedeb naam betoond , betuigde voldaata te zijn , dat dit bg den raad zoo uitgewezen en dat die boete voor ecA oogenbük in zijn hand geweest was , en gaf die nu weder ftan Aroe Poni om die ten dienste vab deze en gene behoeftigeh naar hun aller welgevallen te verdeelen; voor wdke heusch- heid Zijn Hoogheid en al de andere bondgenooten Zijn Ed. bedankten en dat geld wel weder aannamen , doch ender verzekering , dat zij niet anders , dan naar Zijn Ed. goed- vinden, zouden aanleggen. Daarop vraagde de gouverneur aan Aroe Poni naar Aganonja, veinzende hem nog niet gemist te hebben, doch Aroe Poni zdde, dat hij hem dit, om tdcfa niet weder sdmidig ie maken , verboden had ; maar de gouverneur töobde hem het tegendeel, daar zijne verschijning daar gediend zou hebben, niet oit) hem daar in onder- danigheid te doen komen , of om hem zijnen misslag openlijk te verwijten ; maar alleen om Ie toonen, dat hij met voldoening van 't gewijsde de misdaad ook vergeten was, en dat de gouverneur, om dit te be waarheden hetn tlpi vorige rang eü plaats onder de bondgenooten zoude aanwijzen. Onder deze Svoorden stond Aroe Poni op, bedankte den gouverneur met een bewijs als of hij hem (vervoerd over die beleefdheid) de hand kbssen wilde, dat Zijn Ed., zoo veel mogelijk, belette^ en daarop deed Aroe Poni den koning van Tanette roepen , die een half uur daarna kwam , willende , volgens gebruik , ^p een onderdanige wijze zijn handen op zijn hoofd leggen ; doch de gouverneur belette hem dit met een wenk en gelastte hem o^ zijne openstaande plaats en stoel te gaah titten, Vvaar de gouverneur, geen tien tellens er na, hem een snuifje (een ongemeene gunst m zulk een gelegenheid) toezond en met genegenheid (ten bewijze, dat h^ aan *t vorige en aan zijnen misslag niet meer dacht) dat aanbood , voor welke ongemeene ^n onverwachte heuschheid ai de bondgenooten Zijn Ed. nogmaals bedankten. Nadat nu afles vergeven en vergeten was, befte Zijn Ed; een ander gesprek ép en verzocht de bondgenooten, groeten en kleinen, dat zij toch wel geliefden te overwegen, dat het voor ons onmogelijk was om 't XYIII en XIX art. van 't Bonaysch Contract in zijn kracht te houden , zoo zij de een van den anderen ^ de mindek^ van de meerdenen slaa&chtig wildm afhangen, en dat hg derhalve ook hoopte, dat de hoven van Boni eh Goa zidi geenszins eenige oppermagt over hunne broederen , de andere bondgenooten , zouden laten aanleunen; maar dat zij voortban alle bondgenooten, die zich aan hunne hoven wilden komen vertoonen , om van hen af te hangen , beleefd zouden afwijzen. Hierbij was wel dé last van Hun Edelheden opgevolgd , doch dit was voor die twéé koningen veel smar- telijker, dan of hen een Snede in 't aangezigt gegeven werd, daar men hen daaribij in hun aanzien en gezag niet verachtelijk kortwiekte, maar nog daarenboven wilde, dat zij dat zelf goedkeuren en verder uitvoeren zouden. Terwijl Zijn Ed. dit nog zeide, kikte niemand en Aroe Poni keek zeer stemmig voor zich neder, veinzende dit niet eens verstaan te hebben, hoewel de verscheiden posturen, waarin hij zich draaide, het tegen- deel en dat hem zulk een vertoog zeer mishaagde, niet dan al te veel toonden. Einddgk voegde de gouverneur hier nog bij , dat dit zijn zeggen geenszins tot kleinachting van Digitized by VjOOQIC 494 Aroe PoDi of Radja (iM , n^r dieen dieftde , otn aan al ét ancien iiMdgcliboM»! ie toonea , wie zij waren , of waarvoor 2ij bg ons te boek stonéen fih in wat aéhting wq hen , volgens *t Bottaysch Contract, hielden en verder wilden houden , daar wij daarbij niet anders, dan die gewensehte eendragt onder hen allen (geiijk Zijn Ed. nog laatst met het verzoenen van die twee eerste koningen, met zoo veel hartelijkheid en opregtbeid, betoond bad) beoogden. Zoo ras hadden de koningen van Boni en Goa dit niet gehoord, of zij sprongen van vreugde van hunne stoelen op en bedankten den gouveraenr v^ooir de dienst, daarbij aan hen beiden bewezen (hoedanig ook al de andere bondgenootèA Zijn Ed. bedankten) waarna deze vergadering, nadat zij daar een fraai coliation op ge^ had hadden, scheidde. Den 3 4 sten December 4 704 verhaalde de oude koning van Sumbawa , hoe 1 bggekMeh was , dat hij (Datoe Locka) nog jong zijnde, zi^n r^k aan £ijn zoon Amès overgegeven had^ 4e weten, omdat 't bomsche hof en Dain TahaUle vooral zeer verlangden te zien , dat deze zgn zo dschte kostelijkheden, na mate van dien, die men niet voorbij kon. Dat hij ook op deA 7dcn of Ssten dag, toen de nieuwgetrouwden zich reinigen, naar 's land wetten, weef op fiienw, btsoenshatven , wel 40 slaven zou moeten geven, ten derde, dat er onder 'i gevolg van den bruidegom , terwijl hy ging om die plegtigheid te volbrengen , niet minder dan 4 ,of 500 mannen zouden moeten zijn , om hem te geleiden en dan nog wel half zoo veel , om die konmgin uit naam van t Sorobawa's rijk te gaan opwadilen , en dat die allen aan 't bonische hof, tervrijl, men zijn eigen volk spaarde, zware diensten zonder loon zonden moeten doen en door die van Sumbawa buiten "slands on^ der bondeo worden. Dat zg daardoor hunnen koning ieder reis , op 't wenken Van Radja Boni , modcfi moeten missen; en dat deze bij zijn schoonvader nooit met ledige handen zon kaaneo komoi, waardoor hun rijk onhersidbaar zou gedrukt worden. Dat zg ^1 tuisten boeveel zij aao de Ed. Compagnie wegens hunne bekomene vrijheid verpligt waren. Dat zg rijksraden ook wel wisten hoe nadeelig alle huwelijken, met 't huis van Tello of Goa aangegaan, voor 't rijk van Sumbawa geweest waren, en dat men zk^h derhalve aan 't Torige spiegelen moest, behalven dal er, om zoo ved menschen bijeen te krijgen, wel een opstand op volgen kon , en dat deze , om vrij te zijn , dan de vlugt zouden nemen. Ook dat m^ aUe Macasaren en Boegi's, op Sumbawa komende, als prinsen en heeren van den lande zou moeten onthalen, behalven dat zij alles maar, wat zij konden, weg* roeven zoud^ » zonder dat men over hen zou durven klagen. Daarop besloten de rijks- Digitized by VjOOQIC 192 raden vooreerst hunne jaarlgksche homagie in te houden, om te zien waar dat heen wilde; waarop de oorlog en de overiconiing van de Crains Jerenica en Pomelican ge- volgd was , die hen schrikkelijk beroofd hadden » dat men zien kan in lieutenant Rid- dels attestatie, onder de geheime papieren van Aroe Teko te vinden. Derhalve na verzocht hij hierin des gonveroeurs raad , om dit hnwelijk te ontgaan , te meer, daar Dain TahaUlle dit huwelijk zoo sterk voortzette en hem er gestadig toe aanmaande. De gouverneur zei best te zijn zich te verontschuldigen op de onmagt der Sumbawers, om hunnen koning aan zulk een aanzienlijke prinses uit te huwelijken en die naar haar fatsoen te onderhouden; te meer, vermits er door de oude vrouw Dain Tahalille al verscheiden pretendenten om deze Toodja afgeslagen zijn , en dat Radja Tello's zoon daarom ook haast verzoeken zou. Om van al de geheimen in 't hof van Goa en van al hunnen toeleg , gedurig nette kennis te hebben, bediende zich de heer Beernink al vroeg van de vriend- schap, die hij zeer bedektelijk met Dain Mangali, broeder dezes konings van Goa, hield. De koning had dezen zijnen broeder als zijnen vervanger voorbijgegaan en den prins Sam- puwali, zijn dochters en Axoe Poni oudste zoon (daar hij er nog een, Padang genaamd , heeft) wiens naam een prins , die tot beide de rijken even na geregtigd is in 't Macasaarsch beteekent tot zijnen opvolger openlijk verklaard. Hierover was Dain Mangali zeer misnoegd en een man van veel meer verstand, dan de koning Fachareddien Abdul Djaliel, zyn broeder zijnde, Uet derhalve niet na denzelven stil en onder de hand alle a (breuk te doen, zonder aan de koning eens te laten blijken, dat hij dit voorbggaan hem eenig- zins kwalijk nam, waarom de koning, die hem echter zeer beminde en om zijn ver- stand hoog aditte , niet naliet hem al de geheimen mede te vertrouwen. Dewijl na de heer Beernink 't heimelijk misnoegen van dien prins wist en echter zijn groot aanzien bij den koning kende; gebruikte hij, om te eer achter alle geheimen stil te geraken, deze list, van hem in der stilte aan te houden en hoop te geven, dat, schoon hg door zyn broeder voorby gegaan was , bij verandering van zaken , dit wel eens een anderen keer ten zijnen voordeele nemen kon. Niemand kon kwade gedachten op hem hebben, daar de koning zelf, die er meest aan gelegen was, hem alles vertrouwde, behalve dat niemand van zijn geheimen omgang met den heer gouverneur wist en, zoo er al iemand onder de groeten iets van rook, was hij, zoo om zijn hooge geboorte en de aditing hg zijn broeder, als ook door zijn aanzienlijk huwelijk met Crain Paesje, znster des konings van Tello en om zijn groot verstand, door iedereen zoo gevreesd, dat niemand een woord daarvan reppen dorst, daar dit de konings-kinderen meer dan eens gebleken was, dat hij door de ongemeene schranderheid van zgn geest (waarin hg boven alle Hacasaren uitstak) zulk een sieriijke draai aan een zaak wist te geven, dat zij allen, die iets tegen hem wilden inbrengen, daarvoor ten eerste opdraaijen en betuigen moesten het zoo niet begrepen, maar nu meer Ucht daarin gekregen te hebben. En schoon die komngskinderen (die 't land daar, nevens de koningen, mede als raden helpen besturen) dit dan zoo zeiden, lieten zij ondertusschen niet na hem bij hun zel- v^ te haten, omdat, hoeveel kwaad hij hen ook doen mogt, zij nooit m staat waren hem te overtuigen. Dus gaf 't hem geen klein aanzien, dat zijn kinds kind Mappatali regerende koning van Boni was. Hij was ondertusschen zeer geacht bij Crain Bonto- songo , zgn broeder eerste dienaar van staat, die ook altyd trachtte hem in zijn plaats als rijksbestierder (daar niemand daartoe zoo bekwaam was) te doen volgen; hoewei het te bezien zij of dit zoo gelukken zal, vermits er hg de Makasaren een besluit ligt, om geen andere rijksbestierders, dan uit het geslacht van Crain Crongrong die een ouder broeder van Crain Bontosongo geweest is, te kiezen. Dit besluit is eigenlijk genomen, om eenige dankbaarheid aan den vader van dezen Crongrong, Tsjina genaamd, te be- wijzen; en dat wel voornamelijk, omdat deze Tsjina de eerste geweest is, die de Mohamroe- daansche godsdienst hier heeft helpen invoeren en een der eerste tempels gesticht, waarin Digitized by VjOOQIC 193 in hij de voetstappen van zijn vader, Solthan Mohammed (die nog onder hen als een propheet en tolk Gods geëerd werd) gevolgd heeft Ja de eerbied, die zij voor dezen Tsjina hebben, gaat zelfs zoo ver dat zij een Tjinees aansprekende, of van hem iets zeggende, hem geen Tjina maar Sangalle (dat 'tzelfde in hiin taal beteekent) noemen. Doch om weder tot Crain Mangali te keeren , deze had onlangs den heer B^mlnk ge- zegd , dat Radja Goa Zijn Ed. eens onder vier oogen vragen vrilde , waarom men daar zoo tegen was, dat Lapatanw, koning van Boni, de heerschappij, gelijk de vorige koning van Boni, over de bondgenooten oefende, ja dat de koning van Goa zelf hem die eer wel geven wilde, als men de Macasaren maar een klein voorregtje gaf en hen ook niet te veel aan 't Bonisch hof verslaafde. Hoewel 't Radja Goa anders al niet veel verschillen kon , daar 't zeer waarschijnlijk was , dat beide zgne dochters zonen , Sam- pnwali en Padang, met er tijd beide de rgken van Goa en Boni als koningen besturen zullen. Ondertusschen lag er den gonvemenr zeer veel aangelegen, om te weten, dat Radja Goa een toeleg had, om hem hierover aan te spreken. Terwijl nu Aroe Teko das gevonnisd zijnde, nog al gevangen zat, deden zich twee zeer vreemde zaken op. Het eerste was, dat de dochters van Aroe Teko overal uitstrooiden, dat haar vader welhaast naar Batavia vertrekken, maar dat hij kort daarna met veel meer eer en hiister terogkeeren zonde , om in een verhevener staat , dan ooit te voren en als hoofd lN>ven al de bondgenooten gestdd te worden; en dat zij derhalve na dien dag ver- langden om hem naar boord uitgelei te doen. Dit had niet alleen Radja Loeboe (die 't den heer Beernink den 18den Maart 1702 te kennen gaf) gehoord; maar werd toen hij bij Crain Bontosongo in Goa , volgens Zijn Ed. last, daar naar vernam , hierin niet alleen versterkt, maar ook verzekerd, dat dit gerncht door gansch Goa liep, zond^ dat men daar eenige andere reden van geven kon, dan dat dit zoo de gedachte van dra gemeenen man, en dat die, zoo 't hem toescheen, daaruit opgemaakt waren, omdat zij in den brief van Hnn Edelheden , jongst aangebragt en volgens gewoonte m de voorzaal dés konings openbaar gelezen , zoo *t een en 't ander van Aroe Teko daarin voorkomende, aangehoord en mogelijk daaruit iets van zijne aanstaande verheffing ge- gist hadden. Dit zelfde gerucht kwam ook Aroe Poni ter ooren, die daarop den 12den April bij Zijn Ed. gekomen was en met de tranen in de oogen hierover klaagde, daarbg voegende, dat Aroe Teko niet alleen boven zijn hoofd stond verheven en hij verschopt te worden; maar dat hij geen zekerder bewijs daarvan aan Zijn Ed. geven kon , dan dat Aroe Teko zelfs dit tegen een van zijne (Aroe Ponfs) krijgsoversten To- Mangewali gezegd en hem verzekerd had , dat hij in 't kort met zijn vrouw en kinderen naar Batavia gaan, doch als hoofd der bondgenooten en naaste aan den gouverneur ten eerste weerkomen, en dat hij dan hem (To-Mangewali) ook helpen zoude; al 't welke de koning zeide van To-Mangewali zelf vernomen te hebben. Hierdoor , zei Radja Boni tegen Zijn Ed. weten de bondgenooten niet hoe zij 't hebben; ja ik zelfs weet niet wat ik er van denken zal. Sommigen gelooven het en hoewel ik, mij op UEd. woord veriatende, er niets van geloof, zoo wenschte ik echter wel, dat hij al weg was, daar hij, los komende, in staat is, om dit gansch eiland in rep en roer te stellen. Yan ved meer opmerking was de tweede zaak, hierin beslaande, dat Hun Edelheden den 6den Jannarij 1 702 aan den heer Beernink en den raad schreven , uit zijn ge- heimbrieQe van den 20sten October gezien te hebben, dat.de heer Beernink zich om- trent het door hen geordonneerde verzoek van pardon voor Aroe Teko , door Aroe Poni of wd eenige andere groeten te doen verzoeken, zich zeer verlegen vond en geen doorkomen er aan zag, omdat, behalve Radja Goa, niemand meer, dan Radja Boni verlangde, om dien belhamel aan kant te hebben. Desniettemin schreven Hun Edelheden toen weder, dat zij nog bij die last volhardden, hierin bestaande, dat hij, zonder aan- zien van Aroe Teko's groote en vermogende broeders, Aroe Mampoe en Aroe Cajoe, m. 13 Digitized by VjOOQIC 194 me( de zaak» daar die nu in onze handen was, met aOe gestrengheid Toortgaan en die volgens de wetten maar aTdoen; doch dat hij ondertnsschen onder de hand en in 't geheim buiten weten der bondgenooten bezorgen moest, dat er pardon voor tem, door Aroe Poni, Dain Tahaliie of andere groeten verzoeht werd, om 't daarna aan hem, onder goedkeuring van Hun Edelheden , te verkenen, volgens de gdieime brieven van den 16den Augustus en 6im October. Vfi dan Aroe Poni het niet doen, zoo moet men anderen daarvoor zoeken, om Aroe Teko en zijn vrienden aan hen te ver^ pligten; ook zouden Hun Edelheden dan een schip zenden, om Aroe Teko nevens^ inrouw, kinderen en 3 of 4 dienaren (zonder meer gevolg) af te halen; doch zoo h§ meer v<^k mede wilde voeren, daar zou hg zelf vaartuigen toe moeten afhuren; en den 12den Februarij schreven zij nader, dat zg de Pepertuin te dien einde zoudm a&enden; daarbij voegende, dat zij met groote verwondering gezien hadden, dat de heer Beernink zijn middagrust na 't bezigtigen der sterkten van Goa in 't hof van dien koning genomen had; een zaak van 't uiterste gevaar (zoo Hun Edelheden toe- scheen) weshalve zij last mits dezen gaven, dat dit nooit meer zou mogen geschieden, daar de Macasaren toch nooit te vertrouwen en niet te goed zijn, om al onze zaken op Cdebes, door zulk een geval en de moorden da2Mt)p kunnende volgen, in de vFar te helpen , alleen maar om hun groot oogwit te bereiken en dus weer volkomen meester van hun land te worden, of, met een woord, om er ons weder vlak uit te bonsei. De keer van Tbye was ook dus eens in Goa geweest, doch zij verboden nu wel uilr drukkelgk, dat een gouverneur dat voortaan meer zou hebben te doen, dewijl daarb^ te veel gewaagd werd; dewijl op zulke gastmalen, jagten, visscherijen , enz. kwtnzuis (er eere van een gouverneur aangerigt , de grootste en meeste vi^rraderijen gepleegd en de onzen dus, in 't midden van de vreugd door die veraders altjjd vermoord waren» gelgk men met verscheiden schrikkelijke voorbeelden zou kunnen bewijzen. Even zoa wilden Hun Edelheden, dat de gouverneur dit omtrent den koning van Boni, zoo veel mogelyk mijden zoude , omdat men in zulke zaken niet te voorzigtig kan zijn. Het gerucht liep ook, dat Hun Edelheden bij dit hun schrijven aan den koning en de groeten van Goa belast hadden, om de wallen van Goa (volgens den inhoud van 't Bonaysch contract) te slechten en tot den grond toe te sloepen , alsmede dat de koning van Goa aan de andere vorsten in Goa, of onder de Macasaren zich ophoudende en al hunne onderhoorigen aan hunne regte meesters wedergeven zou, dat Radja Loeboe tegen den heer gouverneur zeide al roede gehoord te hebben.' Nadat nu die koning bij Crain Bontosongo geweest was om deze en gene zaken wat nader, volgens last van den heer gouverneur te vernemen, kwam hij den 27sten dito weer bg Zijn Ed. met berigt dat al de koningskinderen onverdragdijk stout tegen de Crain Bontosongo gesproken hadden , en van den koning hun part van de geschonkene landen van Po longbanking niet alleen dorsten eischen, maar ook met alle geweld er mede door wil* den, om weer tot hun oude beerschappij te komen. Dat Bontosongo (die daar mede wel naar verlangde, doch wel zien kon , dat bet nu nog geen tijd was) hen dit vol- slagen aigeraden en tot hen gezegd had, dat de Macasaren, wilden zij zich nu niet ten uiterste verdacht maken , volgens 't Bona;s contract (daar nu alle gesdiillen tnsscheu de koningen van Goa en Boni ophielden en er geen vestingen of sterkten meer nooifig schenen) buiten alle tegenspraak verpligt waren om hunne wallen Ja slechten , te meer daar Hun Edelheden ten tijde van oorlog die omraanteling wel gunstig toegestaan , dodi daarbij bepaald hadden, dat dit niet langer dan de geschillen duren en , bij verzoening der vorsten, aanstonds ophouden moest Eenigen tijd geleden had de koning van Goa verlof van Zijn Ed. verzocht en verkregen, om naar Paloe te gaan, dat Zijn Ed. aan Hun Edelheden had bekend gemaakt , doch Hun Edelheden gaven Zgn Ed. last v^el na te vorscbcn of dit reisje geen ander verborgen kwade reden had, gelijk men dit ook Digitized by VjOOQIC i95 9a4«rhand aatdekt heeft. Den SOsteo Maait sprak Crain Bontosoogo met Zijn E. nader f^er dit slechten der wallen, ingevolge van Hun Edelhedens orde ea hij nam aan te zallen bezorgen, dat ze zonden geslecht worden. Den Uden April kwam er een andere yersonagie voor den dag, om weer een nieuwe figuur op Maeassir te slaan. Het was Crain Bontoewa, nagelatene weduwe van Crain Bontokeke, die met zgn vader, Crflia jereoika (een der voornaamste Macasaarsche prinsen en uit koninklijken ikeit gespnh yuk) in 1691 door de BaUers, met 151 van de zijnen, volgens de last van denko»- ning van Bali , Gusti Karang Asam , op aanrading van onze goede vrienden (daar h^ met Soerapati en onze vijanden tegen ons aanspande) om hals gebragt was. Dit weenwtje, een der bevalligste, blankste en rijkste Macasaarsche prinsessen zijnde, had ikb, by Dain Tahalile wonderlijk geacht en bij het hof van Boni zoo bemind weten te qiaken, dat er bgna van geen andere, dan van haar gerept werd. Ook zocht men door alleriei middelen aan dat hof, om haar aan Datoe Locka , den ouden koning van Som- bawa, uit te koppelen, tot welken zy groote genegenheid bad, en dat al zeer ver ge^ komen was, doch Radja Tello, die haar te voren al bemind had, zocht nn dat hiU^ bakken huwelijk omver te stoeten en verklaarde vlakuit aan Badja Goa, dat hy haar begeerde te hebben, waartoe die koning, als hij volgens zyne niagt on naar 's lands wetten handelen wilde, haar wel dwingen kon, maar men oordeelde het waarsebyur lykst, dat hij, om Crain Jerenika*s aanzienlijk geslacht, dit liever op een andere wyïe zoa zoeken te schikken. Om echter aan den koning van Tello eenig genoegen te ge* ven, ontbood hij Crain Bontoewa ten hove en stelde haar 't verzoek des konings Taa TeUo, om met haar te trouwen, voor; doch zij verklaarde daarop, dat zij den koning van TeUo gansch niet zetten mogt , en dat zij , zoo zy ten tweedemaal trouwen moest , nooit een ander, dan Datoe Locka nemen zoude, waarbij zy, hoe strafbaar de koning van Goa ten gunste des konings van Tello aansprak, onverzettelyk volhardde. Terwijl men nu aan 't hof van Goa sterk voor den koning van Tello ten opzigte van dit huwelijk werkte, woelde Dain Tahalile niet weinig aan 't hof van Boni voor Datoe U)du, niet alleen omdat zij hem zeer wel lijden mogt; maar omdat zy hoopte eo gaarne zag, dat zijn zoon Amas met Toodja, Aroe Poni's dochter, trouwen mogt, waartoe zij ook meende geen beter grond, dan dezen te kunnen leggen. De heer Beemink nu en dan ook over het huwelijk van deze prinses met een van deze vorsten en wegens zijn oordeel er over, aangesproken zynde, was van gevoelen, dat men haar liever aan Radja Tello, dan aan Datoe Locka behoorde te geven, om daardoor de overzydsche koningen en grootea te minder met *t Macasaarsche hof te vereenigen, be- halven dat ook zulko huwelijken voor die kleine koningen altijd nadeelig en maar zor** gelijke middelen waren, om hen van zoo een gevaarlijk hof (dat reeds te veel aan- hang had) te doen aihangen ; daar 't nogthans een onwrikbare regel van staat is , dat men de Macasaren nooit grooter, maar wel kleiner maken moet. Ook behoorde zich Datoe Locka te schamen, de weduwe van dengenen, die zoo openlijk en schelmachtig zyn land beroofd had, te trouwen. Den 12den April vervolgde Radja Boni ook, om nader met de heer Beemink over Aroe Teko*s goederen, naar 's lands wetten verbenrd verklaard , te spreken. Zijn Hoogheid meende , dat men die goederen , die Aroe Teko in den oorlog Tan Tambora bekomen had, aan de E. maatschappij om haar gedane onkosten toevoegen moest, en dat men zijne geërfde goederen dan wel aan zyne kinderen en magen verdeden kon ; maar dat men ook die goederen , die hem van tijd tot tijd door 't hnis van Boni mUdelyk gegeven waren, aan Aroe Tanette Matoewa behoorde over te geven, opdat de bondgenooten , zoo Aroe Tekos goederen vooreerst nog in seqne* stratie of verzekering bleven (dat de heer Beemink vooreerst meende best te zijn) niel denken mogten, dat hij zeker in 't kort weer in hooger staat (gelyk 't gerucht liep en daar Aroe Poni zoo sterk mede voor vreesde) hier komen zou, waartoe dat bewaren Digitized by VjOOQIC 196 van zijn goederen (dat anders niet noodig was) groeten schijn geleek te geven, om 1 iirdke dan volkomen af ie snijden, Aroe Poni best kearde die ten eerste te voeden, waaruit de bondgenooten dan klaar zien zouden, dat men het met hem meende, daar zg anders altijd nog aan zouden twijfelen, gelijk hij (die nog altijd vreesde, dat men jete tot zijn nadeel 4net Aroe Teko «n met dit bewaren van zijne goederen, voorhad) vry meer, dan iemand, zoo lang hij die verdeeUng niet volgen zag, daaraan twijfelde. Den 14den April kwam Radja Loeboe Zijn Ed. zeggen, dat Aroe Teko hem den 40d^ dito een Boniër, To-Angko genaamd (een priester, die hij had laten verzoeken, om em kapittel uit den coraau voor hem in zijne gijzelkamer te doen lezen) met een brieQe gezonden en liem daarbij had doen zeggen, dat zeker man van aanzien hem (Aroe Teko) in 't geheim gezegd had, dat hij iemand opmaken moest, om pardon voor hem te verzoeken, waartoe hij hem, Datoe FU-Loeboe, nu zeer ernstig gebeden had. Zijn Ed. stond hierover verzet, hoe Aroe Teko mogt te weten gekomen te zijn, dat Hun Edelheden dit middel (met zoo veel omzigligheid door hen aangelegd) tot zijn behoudenis vrilden gebruiken, dat niet wel anders, dan door een van onze eerste bedienden kon uitgelekt zijn; een zaak, die Hun Edelheden zeer zoude mishagen, daar die wel uit- drukkdgk belast hadden, om dat zoo geheim mogelijk te doen, (^dat geen der bond- genooten hier kennis van krijgen en daarbij zien mogten hoe tegenstrijdige bevelen hun Edelheden op een en denzelfden tijd omtrent dit stuk gaven , daar zij aan de koningen en den gouverneur eerst schreven, om die zaak met aHe gestrengheid, zonder aan- aen der personen en naar 't gewigt van de vuilheid dezer moord, te behandelen, en op een en denzelfden tijd in 't geheim weer last gaven om zijn pardon bij die zelve xlaar aan zij zoo zeer, om hem streng te behandelen, geschreven hadden, te bewer- ken , dat gansch niet overeen te brengen was , waarbij men niet anders scheen te be- oogen, dan om zich door zulke bevelen buiten alle zwarigheden, zoo 't ^ns kwalijk afloopen mogt, te houden en om alle de schuld daarvan op den gouverneur, (daar hg 200 wel de last tot 't eene, als tot het andere had) of op iemand anders te schuiven. Op -dit brielQe had de koning van Loeboe aan Aroe Teko doen antwoorden , dat hij dit üiet vergeten en er over spreken zou; doch hij voegde nu tegen Zijn Ed. aanstonds daarbij, dat, zoo Aroe Teko los geraakte, er dan buiten alle tegenspraak oproer op volgen zoude. Daarop nu nam de heer Beernink (tot opvolging van de last van Hun Edelheden, ^m pardon voor hem te bewerken) het meteen waar, om met Radja Loeboe nader over zijne begenadiging te spreken, hem vragende of hij Aroe Poni niet zou durven voorstellen, om pardon voor Aroe Teko te verzoeken; waarop Radja Loeboe antwoordde: Aroe Poni stelt vast, dat Aroe Teko naar zijn kroon staat en is ten uiter- ste bevreesd dat hij 'daartoe nog wei eens mogt verhevra en hij verstoeten worden, m derhalve is daarvan bij hem niets te hoepen, daar hij niets zoo zeer wenschte, dan dat hij maar van kant was , weshalve Radja Loeboe best oordeelde , zoo om 't gevaar, dat daarin stak, te ontwijken, als K)m Radja Boni alle vrees te benemen, dat er met ham maar ten eerste volgens het gevekl vonnis gehandeld werd. Daarop zeide Zijn E. wel, zoo Radja Goa, Ama (dat is, moeder of eigenlijk een mmnemoeder) Dain Ta- hahle, of Datoewa Ri-Soping, aan mij ^ens pardon voor hem verzochten, wal dan? Deze, zeide Radja Loeboe, mogen zijn naam niet meer hoeren noemen ; want Dain Tt- halile heeft hij -al over ettelijke jaren schendig gehoond , haar nooit bij haar regten maar ahijd met een vuile schimpnaam noemende en de koningin van Soping wenscht hem wel aan de galg. Daarop vraagde de heer Beernink of er dan geen ander middel was om Aroe Teko te behouden. Ja, zei Radja Loeboe, de E. maatschappij heeft dat in hare hand en die kan hem, als zij maar wil, op den troon zetten; maar dan moet je Aroe Poni, mg en allen, die het wel met de E. maatschappij meenen, eerst krissen, om dan te zien hoe gij naderhand roet hem varen zulL Weshalve Digitized by VjOOQIC i97 hy A% heer Beernmk nogmaals raadde, wilde hij zeker zyn, om Aroe Teko*s goederen, volgens H vonnis dat er lag, tot genoegen van al de bondgenooten , die daarop zagen en niet anders yan Zijn Ed. , volgens zijn gegeven woord yerwachtten , maar ten eerste te verdeelen. Wil nu, zeide hij, Aroe Poni uit al die goederen, die de E. maatschappq en 't hof van Boni toekomen , aan de vrouw en kinderen een brok er van uitkeeren , dat kon hg uit milddadigheid en uit meedogen over de onnoozeie kinderen doen» vol- gens de gewoonte der koiiingen, die zulks wel meer plagten in 't werk te stellen, om te toonen, dat zij wel de sdiuldigen volgens tle wetten, maar geenszins degenen, die daar tegen niet gezondigd hebben, gewoon zijn te straffen. Den Uden April maakte Ra(^ B^^ ^6° gouverneur bekend , dat Aroe Teko uit zijne gevangenis (een stoute en zeer gevaarlijke daad) een brief aan 't Engelsch opperhoofd op Banjar geschreven en daarin gedreigd had, om, als hg maar los kwam (daar ziet men al of Radja Lod)oe en anderen de waarheid van zijnen gevaarlijken aard voorspeld hadden) aan allen, 'tzij hier, 'tzij op Batavia te doen zien op wat wijze men met hem dacht te handelen; m zoo men hem dan geen regt deed en naar zijn zin behandelde, zou hij ten eerste op Banjar met veel volk komen, om de Engelschen te helpen. Zijn Ed. hoorde dit met veel verwondering aan en stond verzet er over hoe hij zulk een brief had weten te schrgven, en nog meer, hoe hg die, daar er zoo naauw op hem gepast werd, vrist weg te krggen. Hij bedankte dezen vorst voor dit berigt en zei , dat hg Hun Edelheden dit ten eerste (gelijk hij deed) bekend maken zoude. Wij zouden hier van deze zaken der Engelschen meer kunnen zeggen , doch wij zullen dat voor Borneo , waar 't beter komen zal, over houden. Den 24sten dito sprak Zijn Ed. met Aroe Poni wéér over Aroe Teko's zaak , zooais hij van Zijn Ed. verlof verzocht (ziet eens wat magt hier een gonvemenr heeft, en hoe de magtigste koning zelf niet naar zgn eigen land buiten zgn verlof vertrekken mag) om weder naar Tsjinrana te gaan en sondeerde toen Zijn Hoog- hdd mede eens hoedanig bij 't opnemen zou , als men hem voorhield of hg wel pardon voor Aroe Teko zou willen verzoeken; waarop de koning van Boni antwoordde: cZiet men mij dan voor gek aan , dat ik een adder in mijn boezem zou willen voeden. Neen doch niet, en ik zeg rond uit, laat dit eymant, die maar wil, doen; maar die dat bqpnt , zal zekerlijk het quaalijk vaaren zoo van mijn rijk , als van 't geheel eiland , zoeken ; • en Zijn Hoogheid over dit voorstel ten uiterste ontroerd , verzocht dat men daarvan niet meer spreken mogt en nam, na het genieten van een collation, a&cheid, vertrekkende met ettelijke praauwen om de Zuid. Den 29sten dito sprak Zijn Ed. met Grain Bontosongo weder over 't slechten van de v^len van Goa, welke bescheid bragt. dat de koning van Goa wetende op wat grond hem die.ommanteling door de E. maatr schappij toegestaan was (te weten, om zijn buffels, vee, enz. die bij den oorlog tus- schen de Boniers en Zijn Hoogheid veel gevaar liepen, daarin te besluiten, dat nu, hg hunne verzoening niet meer noodig was) bereid was om die af te breken en te slechten, te meer , daar hij hier tegen niets inbrengen kon , en zeer wel wist dat het de pligt der E. maatschappij was, te zorgen dat de eene bondgenoot over den anderen niet beerschen mogt; derhalve was die bereidwilligheid van Radja Goa den heer gouverneur zeer aangenaam ; doch Zijn Ed. wenschte ook wel te weten , wanneer Zijn Hoogheid eeo b^in daarmede maken zou ; vragende verder of het in de aanstaande maand niet zou kunnen geschieden, daar de padi nu geplant en alles uit den weg was. Crain Bonto* songo zei neen, vermits de padi dan haar halmen schieten en 't volk dan te vod te doen hebben zou, en dat het beter was die dan e^^t te laten inoogsten, waarvoor hg 3 maanden stelde, om het dan gelijkerhand af te doen; hoewel hg verzocht, dat er dan echter weder een ompaggering voor 't vee wezen mogt, waarover Zijn Ed. nader- hand beloofde te spreken, als men nu de vaste tijd van 't slechten der wallen maar wist , om dat aan Hun Edelheden te kunnen bek^d makra ; waarop de grijze Crain Digitized by VjOOQIC 198 Bontosongo tegen Zijn Ed. zeMe: «Mijn vader, maak, op rayn weord, mj vasten staat dat het degten dan zekerlijk zijn voortgang hebben, en dat ik daar voor zorg dragen zal ; * waarmede de gonvemeur zeer wel tevrede was. Ondertusschen was Zijn Ed. ook gebleken , dat de Macasaren eenige zaken aan Hnn Edelheden verzochten waarvan z^ Zijn Ed. geen woord gezegd en veel min eenig verzoek gedaan hadden. Hierover was de heer Beemink (die door Hnn Edelheden van alles berigt gekregen had) zeer rooeijelijk en deed Crain Bontosongo begrijpen hoe kwalijk de Macasaren deden met iets van Hnn Edelbeden, bmten zijne kennis, te verzoeken, behalven dat dit laatst verzochte een zaak zijnde, die hen de gonvemeur toestaan kon, znlk een verzoek aan Bun Edelheden niet anders, dan met verachting van Zijn Ed. geschieden kon, nader toonende, dat zij daarin nooit hnn oogwit bereiken , vermits Hnn Edelheden niets aan hen , zonder vooraf des gottvemenrs oordeel te weten , toestaan zouden , welken gehoonden gouverneur zij dan wei staat maken konden, dat aan Hun Edelheden geenszins tot hun voordeel sclurijven tonde; «Gy hebt gelijk, Bapa (of vader),» zeide Crain Bontosongo, «en gelijk ik dat alles zeer wel weet, alzoo heb ik het hen klaar genoeg gezegt, en gewaarschouwt ; » dodi men had naar hem niet willen luisteren en hierin zijn eigen hoofd gevolgd , waarom hij ook verzocht, «dat zijn Ed. dit hem niet toerekenen wilde, dewijl hij zelfs blijde was , dat zij na hun hoofd zoo leelijk gestooten hadden , en dat dit geval hun nu tot hun schade leerde, dat haar Edelheden een Gouverneur over zulke beuzelingen (gelgk ty nogtans meenden beter te weten) noit zoo naauw bepaalden. » Den 2den Mei bet de gouverneur Radja Goa weten, dat Aroe Teko, Radja Loeboe bij een briefje had laten vragen, om pardon voor hem te verzoeken en liet Zgn Ed. nu Zijn Hoogheid door Marcut Sandbeek sonderen hoe hem dit voorkwam en vraagde aan Zijn Hoogheid verder of er geen middel wezen zou, om door voorname personen pardon voor hem bij Hun Edelheden te doen verzoeken. Daarop had de koning tusschen beiden aan hem gevraagd of Aroe Teko niet haast (zoo hi) gehoord had) met een schip naar Batavia vertrekken ton. Sandbeek zd, dat hij dit niet wist en het niet geloofde, daarbij hoorde, alsof dit wei een anderen keer zou kunnen nemen , zoo Radja Goa of eenig ander groot prins (volgens zijn verzoek, aan Radja Loeboe gedaan) pardon voor hem beliefde te verzoeken. Hierop gaf de koning van Goa tot antwoord: «Ik geloove niet, dat Radja Loeboe, of eenig ander koning, dit doen zal, en nog minder zal ik mij hiertoe inlaaten, alzoo ik, OD alle anderen met mij , zeer wel weten , hoe ondienstig deze man op het eiland Celèbes is. Zou ik, die zelf over hem gevonnist heb, pardon voor hem verzoeken? Neen doch idet, dit agt ik heel onnoodig, zonder nog eens aan te roeren, in wat voor een oproer geheel Celèbes hi^ door geraken zou , indien deze stoute gast maar eens los quam. Moet niet de E. maatschappij haare agling, die hij met al zijn stout rondswerven als inet voeten getreden heeft, en die van alle de Bondgenooten , die hij daar mede niet gehoopt herfl, bewaren? en wat zal het doch in 't toekomende helpen, ergens over te vonnissen, als men 't vonnis niet komt uit te voeren. Wat moet men daar uit anders leeren , dan in 't toekomende geen vonnis ergens over meer te vellen , gelijk ik ook niet meine te doen , alzoo ik zie , dat onze stemmen en vonnissen doch niet gelden ; maar 100 't vonnis uitgevoert word , zal ik 'er de E. Maatschappij wegens 't gemeene best voor danken ; » al 'twelke Radja Goa met een zeer luide en verheven slem (om te too- nen , dat bet hem ernst was) gezegd had. Sandbeek zdde hierop , « de Gouverneur zegt niet, dat u Hoogheid pardon voor hem verzoeken zal; maar hij vraagt alleen, hoe u dat verzoek van Aroe Teko aan den koning van Loeboe voorkomt. » < Uit het gene ik daar reets gezegt hcbbe , » zei Radja Goa , « zal de Heer Gouverneur wel haast kennen zien , hoe mij dat voorkomt , en wat ik daar af denk , en 't was goed geweest , dat men ten eersten maar den weg van Dain Mabani ingeslagen had ; en de Heer Gouver- neur heeft in 't eerst zelfe tegen mij eens gezegt , dal , zoo die moord in zijn tijd voor- Digitized by VjOOQIC 199 ^valleo was , hg in 24 uoreQ tijds aa Dain Mabani's dood Aroe Teko's proces vol- dongen zou hebben, te meer, om dat de moordenaar nog zoo stout geweest was, van de moord aan de Heer van Thye bekent te durven maaken. » Onder de nieuwe Igdingen , die de heer gouverneur door Dain Mangali vernomen had , verdiende het zijne opmerking) dat de zoon van den bemchten (eü naar de Kaap der Goede Hope gebannen) boogepriester, Sjdch Josef den 13den Jung van dat jaar met een vaartuig op Bima gekomen was» om hem de eer, die men aan den zoon van zoo groeten heilige schuldig was, te bewgzen. Deze eer zei Dain Mangali in een voetkus te bestaan, (fie zij aUen aan hem dus moesten bewijzen, en dat de grootste koningen op Maoasar^ zoo hij daar verscheen , zich niet zouden kunnen onttrekken. Deze was pas W jaren oud en de zoon van een macasaarsche moeder, in 't dorp Paralowè, even benoorden Tello, geboren; doch wure hg een Anac Samata-mata (dat is een , die van vader en moeders wege van Ma- casaarsdi bloed was) geweest, hij zou nog vrij meer achting bg de Hacasaren, dan nu, daar hij maar een half slag was, gehad hebben. Hg was edHer hoog genoeg van geboorte, daar hg de zoon was van de zuster des konings van Bantam, die in 1702 regeerde, mei welke zijn vader wettig getrouwd geweest is. Hg had ook den naam van in de Biohammedaansche godsdienst (dat hem veel aanzien bg alle groeten gaf) zeer ervaren te zijn, zoodal ieder, die zgn naam maar hoorde noemen» zich volgens de prophetische wet- ten, ten opzigté van zgnen too zeer aangebeden vader, verpligt achtte een bijna godde- Iqke eeiiried aan hem te bewijzen. Indien de anachoda (schipper) Garre Toodjang het langs Salamparang (een eiland, onder de Baliers staande) buiten eenige vrees voor Crain Po- melican (welk Crain in 't Macasaarsch em prins beteekent) had laten doorstaan» daar- j^ver moet men zich niet verwonderen, daar ^t een hoofdzonde in de mohammedaansche leere is» zoo iemand, groot of klein zoo stout was, om een vaartuig, waarin de zoon van zulk eea vermaarden heilige was, aan te tasten* Echter stelde Dain MangaU vast, dat» sdioon deze borst nog wat op Bima blijven mogt, hij echter binnen een halve maand wel hier op Macasar wezen zou. Dit vernam Zyn Ed. met veel verwondering, Biet kunnende gelooven» dat Hun Edelheden kennis van dezes jongeUngs vertrek hadden, weshalve hg aannam dit haar ten eerste te schrgven. Deze ^eich Josef was een Gale- ran of groot Macasaarsch edelman, en zelf ook, behalven zgn vermaagschapping aan 't koninklgk huis van Bantam , van 't maagschap des konings van Goa , dat ook de reden was, waarom die vorst zoo ernstig, zoo om hem, als ook om zijn vrouw en kinderen» toen hij aan de Kaap nog als balling leefde, verzocht had; doch daar hij in 1701 verleden was» verzochten zg Hun Edelheden nu om zgn gebeente, om dat op Macasar (zoo zij voorgaven) te begraven; doch Hun Edelheden vreezende, dat zij afgoderij daar- mede zouden plegen , hebben best geoordeeld 's mans gebeente daar gerust op dien uithoek van Afrika te laten blijven, opdat hij» die haar in zijn leven zooveel ondienst gedaan had, hen na zijn dood door zgn gebeente niet meer verontrusten mogt. Den 19den Junij kreeg Zijn Ed. een bezoek van Crain Manaropang , jonger broeder van den vlogtigen Crain Poroelican, een koningskind, en dus uit den bloede van 't koninklijk hois van Goa. Hij was een heer van zonderiinge zedigheid, zeer verstandig naar zijn jaren en die de roem had van een zeer goed en dapper krijgsheld te zijn. Nadat hij met zyn Ed. over verscheiden zaken zeer net gesproken had» viel 't gesprek op den Booischen prins Sampuwala, zoon des tegenwoordigen konings en toekomenden erfge- naam van de kroon van Goa, van welken hg met korte woorden zeide: chij is zeer dof van geest, onlustig en onbequaam om iets te loeren, een groote slaapert, en een zeer luy roensch» die in allen dezen zgn vader (die daar mede ook geen kleine snede in 't aanzigt kreeg) nog zeer verre overtreft , en daarom zie ik in 't vervolg in het rijk van Goa een elendig leven te gemoet. » Den Sisten dito deed de gouverneur den koning van Boni door Carelessang weten, dat hij, na 't wegzenden van Aroe Teko (dat hij Digitized by VjOOQIC 200 Zijn Uoo|[heid nu verzekeren deed, wel haast te zulleo geschieden) bezorgen zoude t dat er een ordentelijke rampassing van zijne goederen zou worden in *t werk gesteld. Den 29sten dito deed Aroe Teko verzoeken , om den gouverneur eens te spreken ; by welke gelegenheid hij Zijn Ed. zeer omstandig het gansch geval van zgn bedreven moord en van de verdere zaken, tnsschen hem en Saéna voorgevallen, als ook tusschea hem en de heer van Thye, mitsgaders tusschen hem en Aroe Poni verhaalde. H^ toonde hoe hij dit buiten voorkennis van de heer van Thye niet begonnen en hoe Aroe Poni hem in allen deele tot deze wijze van zich te vmken aangeraden en hoe bij in 't eerst daarop gezegd had: cNeen Zgn Hoogheid, zoo schielijk niet, ik zai daar na mijn slag wel zoeken waar te nemen, dodi met eerst eens zien, of Dain Mabani geen nader schuld bekennen, en inleggen zal. Dit alles, zei hij tegen Zijn E., bleef nog al zoo slepende, totdat wij koningskinderen, bij Aroe Poni verzegt zijnde, Dain Mabani mede daar quam, zonder er eenig geschil tusschen ons voorviel, enzdft geliet ik mg tegen Aroe'Beloessoe bijzonder vriendelijk, zoodat wij toen te zamen van een en het zelve bord aten, dat ik maar dede, om hem te beter te doeken, gelijk ik hem door dien weg zoo ver kreeg, dat ik in staat raakte, om hem de rest te geven, waar nevens hij Zijn Ed. toen alle de handelingen van die twee gelieven zeer omstan- dig v^haalde. Alle deze zaaken, zeide hij, zgn volslagen zoo, als ik ze UEd. verhaal, m nu durft Aroe Poni, om mg maar te drukken, alles bochenen.t De heer Beermnk vraagde hem, chebt gij eenig bewgs hier van, dan is er middel om u te helpen; maar zeggen zonder bewijs kan u bij den rigter niet helpen, en zijn h>odienen zal ved meer ingang, dan al uw zeggen, hebben. Ik weet,i zeide hij, cdat UEd. daar in groot gelijk heeft; doch egter is *t de zuivere waarheid, die ik hier voor UEd. belgde, of durft hij dit alles loochenen, daar hij mij naderhand over die zaak nog twee briefkens geschreven heeft.» Hij haalde der zelver inhoud toen ook aan; doch zij behelsden geen zaaken , waar bij men iets tot zijn nadeel bewijzen kon. c Ik had deze en veel andere dingen,» zei hij, cwel eer konnen zeggen; doch ik heb alles zoo al uit agting voor mijn koning opgekropt, en nu zie ik, dat ik dendig, en zonder eenig bewgs, hier zit en kijk » Daarop op zeide hij verder, c dewijl het toch niet an- ders wezen kan, en ik, schoon onschuldig, mij het vonnis van den Raad onderwerpen moet, daar ik niets tegen heb, schoon ik sterven moest, zoo verzoek ik dan eindelgk maar alleen van UEd., om Saéna bij mij te hebben, en dan zal ik geen swaarighdd maaken, om aanstonts de dood zeer blijmoedig te lijden.» Zijn Ed. den aard der Ha- casaren reeds zeer wel hebbende leeren kennen, vraagde hem daarop, een waar toe zou dit doch dienen, of wat zoud gij bij haar doen, als zij weer bij u quam. » c Haar dood-steken. Heer Gouverneur,» zeide hg, «wat zou ik haar anders doen? maar dat heeft zij verdient.» cZoud gij zeeker,» zei Zijn Ed., f ja mijn Heer,» zei hij, «zij moet Dain Mabani volgen, daar is geen bidden ter wereld voor, of ik moet zelf van kant, en dat zou 't ware regt zijn.» «Wel, memt gij dan,» zeide Zijn Ed. «dat er over uw persoon gevonnisd zijnde, geen regt geschied is, daar zich de Regters nogtans na alle de bewijzen geschikt hebben, en ook niet anders, dewijl Aroe Poni alles loo- cfaend, konden wijzen; moesten zij u, na uw eigen schriften niet doemen?» «Ja mijn Beer,» zeide hij, «dodi cjgter Igde ik onsdiuldig. » Dit alles zeide Hij Zijn Ed. toen in 't bijwezen van de hoeren Claaszoon, Hackaart en Isaac Alexanders. Vermits men nu al vrij openlijk van Aroe Tekos vertrek begon te spreken, en Saéna dit mede hoorde, liet zij den isten Julij Dain Tahalile met schrijende oogen verzoeken te bewerken, dat toch, als haar man naar Batavia vertrok, hare dochter, die zij bij hem had, niet mede derwaarts gaan mogt, waarover Dain Tahalile haar beloofd had den heer gouverneur te zullen spreken. Zij ging bij Zijn Ed. in de tuin der E. maat schappij , waar hij die vorstin op hare beletvraging had doen verzoeken , en hoorde toen Digitized by VjOOQIC 201 koe Aroe Teko's vrouw en haar moeder niet weinig bij haar waren komen Magen; doch Zijn E. zei, dal dit alles na ontijdig, en dat hier niet meer in te doen was; doch hij vraagde haar of 't niet beter was , dat zij (Tahalile) zelf pardon voor hem was komen verzoeken, aangezien Aroe Teko en al zijne vrienden hierdoor grootelijks aan haar verpligt zonden zijn. Zij gaf daarop zeer scherp tot antwoord , c zon ik , Heer Gouverneur, voor zulk een man spreken, die geen drup deugdzaam bloed in zijn lijf heeft, en die zich nergens mede bemoeit , als met de stoutste buitensporigheden te bedrijven , en met maar alles wat hem voor den mond komt, er uit te lappen, zich niet schaamende de eene kagen op de andere te stapelen? Neen doch niet, dat zij verre, dat ik mijn goede naam daar mede bekladden zou, met te spreken voor een man, die zich niet schaamen zou mg, en UEd. gelegenheid te geven van hem dan bij de vijanden der E. maat- schappij te zien overloopen. En wie zou men, als dat zoo eens uitviel, daar anders, dan mij , de schuld af geven. Zou die kroon mijn grijze hah*en wel passen , en zou ik het goede, dat ik van de E. maatschappij genoten hebbe, op 't laatste van mgn leven zoo slegt beantwoorden? O neen, Heer Gouverneur, geen een mensch van verstand zal mij dat kennen raaden, behalven dat hij ook zelfe zegt, dat er voor hem niets goeds weer op Celebes te hoepen is, en dat hij daarom naar Bima, Sumbawa, Java, of Banjar moet. Ook heeft hij zich niet ontzien mij en Aroe Poni schendig te bedriegen : want na dat hij beloofd had zijn dochter aan Aroe Poni te geven , en die zelf in Tsjin- rana te brengen, is hij in tegendeel toen na Goa gevlugt, laatende ons allen zeer lee- Igk zitten kgken; ja zelf ontzag hij zich doen ook niet, om zeer veragtelgk» zoo van Radja, -als van de Hollanders, te spreken, wel opentlijk durvende zeggen, dat men met hen, ak men hen maar goud te eeten geeft, doen kan, wat men wil. Spreekt daar, Heer Gouverneur, wilt gij voorzigtig zijn, noit meer van, maar onthoud wel, dat hij nooit vergeten zal, dat hij in 't kasteel gevangen gezeten heeft, t Op al 't welke Zgn Ed. eindelijk die vorstin zeide, tdat zij dit maar als een praatje, en verder niet, opnemen moest, aangezien hij haar verzekerde, dat wij hem zeer wd kenden, en hem mede voor zulk een man bidden, t Ondertusschen was men, ziende niets voor hem uit te werken, van besluil zoo verre veranderd, dat er reeds goedgevonden v^s zijne goederen te rampassen en te verdeden, waaromtrent de koning van Boni aan zgn onderrijksbestierder Aroe Tsjiroewali, reeds last gegeven had, om er mede voort te gaan; doch de heer Beemink gaf denzdven, in 't bij wezen van de heeren Claaszoon en den Sabandar van der Myl last, dat hij, na Aroe Teko's vertrek, dat binnen drie dagen stond te volgen, met bezadigdhdd omtrent die verdeeling handelen en todi wel bezorgen wilde, dat de vrouw en kinderen niet alleen voor allen overlast bevrijd werden, maar dat hg haar, als een soort van achtelooshdd, ook die dingen zou laten behouden, die wd 't waardigste waren, al was het den ganschen inboel, als 't maar eenigzins door den beugel kon. Omtrent dezen tijd antwoordde Zijn Ed. Hun Eddheden ook op hare brieven van den 6den October 1701 , 6den Januarij en i7den Februarij over drie zaken van belang, vooreerst over Aroe Tdio, ten anderen over het nestden der En- gelsdien af Banjar Massin en ten derde over 't verbod aan den gouverneur van niet meer in Goa's vesting, noch op maaltijden, jagten, visscherijen enz. door deze of gene kopingea aangeregt, te gaan om daardoor in ^ geen gevaar te raken. Over Aroe Teko schreef hij, dat hij hem zeer gemakkelijk in gijzeling gekr^en hebbende, van hem ondertusschen ook omtrent 1,000 rgksdaalders aan goud en een nette inventaris van zijn goederen bekomen had , gelijk bij verder zeido , dat hij den lOden November 1701 (en derhalve zoo lang voor 't ontvangen van Hun Edelheden's brief, hoewd die, al was hij tijdig gekomen, de zaak geenszins veranderd zou hebben) door den raad der bondgenooten gevonnisd was , om gerampast te worden , en dat het volslagen onmogelijk en ook ongeraden was , om door iemand der groeten (volgens Hun Digitized by VjOOQIC 202 Edelbeden's schrijven van den 16dea Aogustns ea 6den Ociober) pardon voor hem ie doen verzoeken, daar zij allen er stipt op stonden, om 't vonnis, over hem geveld, te doen stand grijpen , of dat zij 't anders als een zaak , waarmede men de spot dreef , zonden aanzien , weshalve hy besloten had dit met de komst van *t sdiip de Peperthniii te doen uitvoeren, zullende een derde van zijne goederen voor de E. maatschappij, als haar regt, trekken. Tussohen beiden wees hij liun Edelheden ook klaar aan, dat de iih lander door geen bewijzen van goedertierenheid te wmnen , en dat dit integendeel geen middel was, om al haar achting bij dezelve te verliezen, daar zij niet zacht, maar streng moeten geregeerd wordeiL. Ook had Zijn Ed. aan Aroe Poni vertoond hoe verre een ieders regt kon getrokken en in wat gevallen er al volgens 't Bonajfsch Contract gehandeld moest worden, zoo men der bondgenooten regt bewaren zoude, 'tgeen Zyn Ed» meende voor die tijd al vrij veel gezegd te zyn , en dat men het nu daarbij maar behoorde te laten, om Aroe Poni's gemoed, dat nu reeds genoeg aan 't opwellen was, hier niet meer gaande te maken. Echter oordeelde Zijn Ed. best, om b\j oogluiking na aan Aroe Poni de magt over de mindere bondgenooten toe te staan, vermits zij toch na al in die gewoonte vraren en dit zoo niet te bdetten was. Hij waarsdiuwde Hun Edet heden voor dezen gast, die nu haast naar Batavia stond te gaan, wel gade te slaan, daar men zulke gevreesde vorsten niet gevangen neemt, om ze weer los te laten, ten ware Hun Edelheden met 2,000 schelmen , in zgn kampong zynde en ten eerste door nog grooter getal staande gevolgd te worden , op Batavia , waar zij zich wel spoedig zouden doen kennen , gediend waren , dat echter niet te gelooven was , daar die in staat waren , om die stad in vuur en vlam te zetten. Voor alle welke trouwe waarschn- vringen Zijn Ed. daarna tot zijn loon had, dat Hun Edelheden hem te last legden, dat zij h^n wel belast hadden, om te beletten, dat de bondgenooten todi zoo niet van Aroe Poni mogten afhangen , maar dat hy daarmede nog zoo haastig niet moest door* gegaan hebben. Over de tweede zaak, de Engelschen op Baojar betreffende, gaf Zijn Ed. bij een ge* heim berigt Hun Edelheden kennis van al wat dienaangaande nader ingekomen was. En wat het derde of des gouverneurs verblyf in de vesting des konings van Goa betrof, daarop zeide hij, dat hg de orde van Hun Edelheden stipt nakomen zou, toonende nogtans dat hg veel minder in dezen , dan wel de heer heer Hartsink gedaan had. Hier benevens zond hij ook de adviezen van ieder Ud van den politieken raad schriftelijk wegens Aroe Teko aan Hun Edelheden over, die allen daarop uit kwamen, dat het niet geraden was pardon voor hem te verzoeken. Ook had Zijn Ed. al de bq^ zondere schriftelijke gevoelens der bondgenooten hierbij gevoegd. Eindelijk schreef Zga Ed. , dat zij nu Aroe Teko niet met de Peperthuin, omdat die nog niet verscheneo was , manr met het scheepje de Matroos naar Batavia zonden , om 't geduld der vorsten , die naar zijn vertrek reikhalsden , niet langer te tergen. Hg had ook op den voornoemden tgd 's nachts Aroe Teko in een besloten draagstoel, om de minste opschudding te heb^ ben , met een ordonnantie , in rade goedgekeurd en aan schipper Jan Boers overga geven , naar boord doen dragen met last om hem in de kajuit te huisvesten en wei op hem te passen, ten einde hij hem niet ontvlugten mogt; hoewel Zijn Ed. hem vooral aanbevolen had aan den sergeant Dirk van Nienwerslujs , om hem wel te bewaren , te dien einde hem nog een korporaal en 12 brave kerels, die twee en twee altijd voor de kajuit waken zouden, medegevende. Daarbenevens zond Zgn Ed. zijn kris aan Haa Edelheden , met de hoop dat hg die nooit wéér dragen zoude. Ook werden sergeant eo de verderen belast , om de orde van den raad , bij voorval van schipbreuk of andere zware ongelegenheden , die hen beletten mogten dezen gevangen aan Hun Edelheden over te geven, volgens een verzegeld briefje, hem medegegeven, en dat alloen dan en anders niet geopend mogt worden , uit te voeren , welk briefje hij (sergeant) anders zoo ver- Digitized by VjOOQIC i03 legeki aan Hun Edelheden overleveren moest. Dit briefje hield in om hem in znik voorval aanstonds met een de^n te doorstooten of op een andere v?ijze ter dood te brengen, om hem de gelegenheid van te ontvlugten te benemen en daardoor alle verdere moeite , die daar uit rijzen kon, voor te komen. Eer hij nog nasrr Batavia vertrok, zei hij, op zijn tanden bijtende, tegen den lientenant Riddel, tdat hij in eenwigheid, al stampte men zijn gebeente tot stof, geen vriend van Aroe Poni worden, maar, zoo hij los qaam, zich allereerst aan dien dommen Duijvel vreeken , en dat hij alle de koningskinderen , die daar na wagten, dan ten eersten wel aan zijn zijde krijgen zonde, t Niet lang na zijn vertrek werden zijne goederen Terdedd, en den 7den September is zijn vronw, Saéna, overleden; doch, na zijn komst op Batavia, vonden Hun Edel* heden , die hem eerst naar de Kaap d^diten gezonden te hebben , volgens hun schrijven van den 15den September 1702, goed hem naar Cejlon te zraden, waar hij niet veel kromme sprongen maken kon. In 't begin van September was Radja Boni , tegen de oude gewoonte aan en zonder toor weten van Zijn E. met de bijeengeroepene bondgenooten (dat wel niet wezen mogt, maar dat niemand derzelve nalaten dorst, daar zq zyne haastigheid kenden) tegen de Bonische Toradjers opgetrokken. Hiermede had hij 't fatsoen der E. maatsdiappij zeer gehoond en wel verdiend over deze zijne loshoofdigheid , zoo het andere tijden geweest waren, eens ernstig berispt te worden; doch men moest dit nit staatkunde nu maar door de tingeren zien, om dat op zijn tijd en eens tusschen vier oogen te doen, bg hoedanige gelegenheid (dat nog al best in hem is) hij zich nog al vrij wel lijden laat. De bondgenooten weten wel, dat hij die magt niet uit zich zelven heeft, om hen te zamen te roepen, daar het aan den eersten bondgenoot staat, om er lost toe te geven eü waarop hij dan gewoon is die bijeen te roepen. Maar komen zij op hun opontbod niet, zoo vreezen zij, ongemak te zullen Igden, eer wij hen kunnen dekken (dat wel eertijds waar is) en komen zij zijn bevel na , zoo toonen zij (dat ook niet wezen mag Tolgens 't Bonaysch contract) dat zij geheel en al van hem afhangen. Hij is wel zeer loshoofdig, maar niet kwaadaardig; doch zonder beleid is hij gewoon zoo maar toe te hakken. Ook had hij, volgens 't zeggen van Crain Binamoe, koning van Boejong, die kleine bondgenooten nu al zoo ver gebragt, dat hg er mede omsprong, zooals hij wilde, zoodanig dat er geen derzelve 't hart had, om buiten zijn voorweten in 't kasteel te gaan; en geen een van hen had het hart, om tegen hem aan te stemmen: want ver- mits zij zoo ver om laag zittende, onmogelijk eenig voorstd van de heer gouverneur hooren konden en de tolken hem van 't voorstel van een zaak niet meer zeiden, dan Radja Boni hebben wilde dat zij zouden weten , waren zij niet in staat , om die vrijheid in 't stemmen en die onafhankelijkheid van eenige hoven, die de E. maatschappij hen verzorgd had, zooals 't wel behoorde, te knnnen gebruiken; bij welk geval die konmg aan Harcus Sandbeek ook verhaalde hoe Radja Boni zich niet ontzien had verscheiden onderzaten van hem van goed en leven te berooven, zonder dat daar een haan naar kraaide, of dat daar iemand van reppen dorst c Waarom, t zei Sandbeek cbragt gij dat toen niet voor den dag, toen de heer Beernink met zoo veel ernst u allen aan- maanden om van niemant, alzoo gijlieden volslagen vrg waard, af te hangen en wan- neer hi) immers zoo klaar aan de koningen van Boni vooKtelde, om zich doch noit eenige magt over de Bondgenooten, en hunne medebroeders, te laaten aanleunen. Ik wil , » zei hij , c wel gelooven , dat de E. Compagnie ons helpen , doch geloove ook te gelijk, dat dit veel te laat komen, en dat, als wij om een lugtje waren, men tegen Radja Boni alleen zeggen zou, dat hij dat niet meer doen moest, dat ons immers na onze dood niet baaten zou ; om welke reden zich geen voorzigtig man daar aan wagen , en liever wat lijden wil. Wij hebben vroeger gezien, dat Hun Edelheden aan den koning van Goa bebst Digitized by VjOOQIC 204 hadden de wallen van Goa te slechten en dat Crain Bontosongo na 2 of 3 maanden aangenomen had daarvoor te zorgen. Maar behalven dat de koning van het toegezegde daar- omtrent (als een zaak, die al hare achting bij de wereld verminderen zon) al beronw had , zoo maakten de koningskinderen daarover in 't eerst zoo veel beweging tegaEi Crain Bontosongo, dat er met hen tot geen besinit te komen was, te meer dev^l h\j ook den koning tot geen zeker besluit brengen kon ; doch eindelijk liet de koning en Crain Bon- tosongo (nadat de heer Beemink Zijn Hoogheid de last van Hun Eddheden den i2den September weer had laten verindachtigen) aan Zijn Ed. weten, dat d^ 21 sten Octob» vastgesteld was, om dan met het slechten der wallen te beginnen, gelijk het toen ook zijn begin genomen, hoewel 't hof van Goa daar geweldig tegen geweest, en dat liever anders gehad had ; doch nadat zg merkten , dat de gonverneur , volgens last van Hnn Edelheden daar onveiTettelgk op stond, zich aan hnn misnoegen niet kreunde ea alles maar ongemerkt door liet gaan, moesten zij er eindelyk toe komen, gelijk zij er na al aan bezig waren ; doch het zou naar allen sdiijn maar alleen de steenen borstwering en niet de gehede wallen gelden, om de puin naar binnen te werpen en om er dan weer een pagger om te trekken, dat Zijn E. best oordeelde maar door te laten schiet^, daar die wallen niet zoo zeer ons , dan wel de Boniérs in 't oog gdoopen hadden. En dit zijn wel de voornaamste zaken, die gedurende de regering van den heer Beemiidc hier voorgevallen zijn, hoedanig Zyn Ed. tot den 15d^ December 4703 't bestuur hier waargenomen en toen zijn ontslag op zijn verzoek van Batavia bekomen heeft en ook derwaarts vertrokken is. Zevende Hoofdstuk. In 1703 de heer de Roo in den heer Beeminks nlaats. Zijn vertrek in 1706. Zeldzaam ffeval van den heer Speelman. De heer Eroerveld landvoogd hier in 1705. Groote acnting yan Dain TahaUle. Onvoorzigtigheden hier door de onzen gepleegd. In 1710. De neer van Thol hier landvoogd, 't Begin der onlusten. Het huwebjk van Aroe Falakka. Zeldzaam geval tnsschen den koning van Boni en Aroe Palacka over 't vechten van hanen. Dood des konings van Goa. Samjpowali in z^n plaats doch buiten de gewone wijze. De koning van Boni beoorloogt in 1710 dien van Goa. Breekt tegen den raad van al zijn vrienden op. De heeren Hartenberg en Steen- bergen gaan bij den koning. Nieuwe hoofden van 't Bonisoh leger, 't verzoek van een gezant van Goa en 't antwoord des konings van Boni Yeraere zaken toen voor- gevallen. Staat van 's konings en des prinsen wonde. De onzen geraken weer aan den vijand. Tweede treffing. De koning van Goa gekwetst. Verdere zaken toen voorgevallen. Aroe Palakktrs overgave aoor de Landvoogden aan den koning van Goa verzocht. Slecht antwoord er op. Hadja Boni's kleinzeerigheid. De vijand weer aangetast. Die zijn Pager verlaat. De onzen krijgen klap. Vergeefsche tofft van Stokvisch. Nieuwe Pagers. Gezanten van Goa beantwoord. Voorstel aan den koning van Gk)a van zich dezen dag te moeten verklaren. Aroe Palakka komt tot ons over. Zaken toen voorgevallen, 't Leger scheidt. De koning van Goa verwelkomt den nieuwen Landvoogd. Slechte dankbaarheid door den heer van Tholl aan den Heer Erberfdd bewezen. Nieuwe vreeze der onzen voor den koning van Boni De heer Beernink werd hier vervangen door den heer Willem de Roo in 1 703 , die hier als landvoogd tot den Sisten Mei 1705 gebleven en door Hnn Edelheden toen naar Batavia ontboden is, om in Rade van Indien, als aangenomen lid , die hooge vergadering mede bij te wonen ; hoewel ik daar wel andere reden van hd) ho(Mren geven Digitized by VjOOQIC 805 «lie met de gevolgen al eenige overeenkomst hadden: want was dieiieer op Batavia zoo noodig, waarom hem dan kort daama naar Bengalen als directeur, dat veel minder in rang dan een gouvernement was , gezonden. Men zegt *dat hij ved geld aan zeker groot heer schuldig was, en dat dit moest betaald zijn. En dit was bijna een da>gelijk geval , als zich eens m den tijd , dat de heer Speel- man generaal van Indien was , opdeed. Hij zond een zeker heer als Directeur (zoo men zegt) naar zekere directie met belasting van daarvoor aan hem een brieQe van 10,000 rijksdaalders te teekenen. Deze heer zoo veel in de wereld niet bezittende en 't verstand niet hebbende om het te winnen, had wel zin in de bediening, maar geenszins in dat onder- teekenen , derhalve zeide hij aan Zijn Edelheid : c Ik ben tot die bediening niet beqnaam , en ik weet niet op wat voor een wijze ik zoo veel geld winnen zou , om zijn Edelheid te kunnen betal^. t Waarop de heer Speelman zeide: tVent, ik geve u de quallteit, en dat ampt niet alleen, maar zal u ook 't verstand 'er bij geven. Gaat gij maar heenen, ik zal n noit daarom maanen, behalven dat ik n verzekere, dat gij over een jaar zoo wgs wezmi zult, dat gij mij niet meer van nooden zult hebben, en mij ook niets meer sehuldig zuH zijn. t tZijn Edelheid,» zei de ander, cdan zal ik op u zeggen maar gerust heenen gaan;» en hij bevond Innnen 't halfjaar al, dat hij Zijn Edelheids goeden raad niet meer noodig had. De heer Johan Jacob Erberveld, den 21sten Februarij 1705 hier met den Eenhoorn vwschenen, nam 't gezag van hem over. Dain Tahalile, weduwe van Radja Palakka en koningin van Boni, was bij de volkeren van Boni, de Boeginezen en meer andere cele- bische inwoners, volgens 't berigt dat ik in October 1704 daarvan kreeg, nog in zeer groote achting, waarom Hun Edelheden jaarlijks, om te toonen hoeveel genegenheid zij voor haar tot nog toe hadden, niet nalieten veel aanzienlijke en kostelijke geschenken aan haar te zenden, verzekerd zijnde dat zij, zoo lang zij leefde, wel bezorgen zoude, dit men op Macasar geen moeite of opstand hebben zou. Men had echter te voren aan onzen kant hier eem'ge zaken gedaan, waartegen Hun Edelheden wel uitdrukkelijke be« veloi gegeven hadden, niet begeerende dat de koningen van Boni of Goa ooit of ooit zamen te gelijk ten gehoore zouden komen , daar dat aanleiding of tot grooter geschillen en wel tot een beter verstand tusschen die twee koningen , als met het belang der E« maatschappij overeenkwam , geven kon. Ook heeft men daama veel slechte gevolgen daarvan en eindelijk ook gezien , dat deze koningen elkander niet alleen wel verstaan en hun oud hoofdgeschil bijgelegd hebben , maar ook vervolgens Aroe Poni , met de dochter van de koning van Goa getrouwd is, een huwelijk, waartegen alle goede staatkundigen zich op zeer goede gronden aangekant hebben, zoodat degenen, die dit zoodanig bestelden of het niet wel begrepen, of althans zeer onvoorzigtig gehanddd, hoewel de zaken met er tijd weder een geheel anderen draai tusschen deze twee koningen kregen, gelijk wij dat t^ deele nu en dan al gezien hebben en in 't vervolg broeder zullen zien. Ook was er fladeriiand tusschen deze twee koningen besloten , dat de prins Sampowali , oudste zoon aprotra dienden te zijn, hij geerne zien zoude, dat hij, aan wien hij reets alle de rijks- oieraaden, als zynen toekomenden vervanger, overgegeven, en alle merkteekenea van eere , uitgenomen het gonde z(mnescherm , dat hij tot zijn dood toe voor zich meinde te houden , overhandigt hadde , nu eens na een dochter van koninklijken bloede , welkers kinderen met regt na de kroon zouden konnen staan, wilde omzien, op dat hij voor zijn dood zgn kroon , die hij hem na laaten zoude , nog eens (zoo hij voor zijn zoon of die voor hem mogt komen te overlijden) in hoope mogt zien rusten op het hoofd van een koninklijke spruit, die buiten alle twist de naaste daar toe zoude geregtigd zijn. 9 De prins Aroe Palakka den koning zijnen vader met veel aandacht over deze zaak gehoord hebbende, zeide: tdat hij het mede zoodanig begreep, en ook ten vollea genegen was hem te gehoorzamen,» en, om te toonen, dat hij het ook meende, zag hg ten eerste naar zulk een bonische prinses om , vond er een volkomen naar tijn zin en naar dien van den koning zynen vader, en ging daarop by dezelve, niet negen (gelijk 'stands wetten vereischten) maar alleen drie dagen huishouden, Uep er weder af en het ze zoo zitten , over welke daad de koning zijn vader zeer toornig was , 'tge^ ^ter bijgelegd werd, zoodat de koning het nu wéér meende vlak naar zijn zin te hebben; doch de prins waarschynlijk door zijnen schoonvader Dain Mangimba omgezet , nam zeer schielijk de vlugt, zonder dat men in 't eerst wist, waar naar toe, of wat de reden van zgn vlugt was. Daar zijn er , die zeggen , dat de koning van Boni zijnen haan tegen dien van zijnen zoon vechten liet, en dat die vorst den haan van zijnen zoon, die den haan des konings overwonnen had, met groeten toom in duizend stukken kapte. De zoon dit ziende en daarover zeer misnoegd , vraagde : # wat reden zyn vader had, om zich tegen zijnen onnoozelen haan zoo verwoed en wreed te dragen;» waarop hem de koning bdastte stil te zwijgen , « of dat hij aanstoots met hem even eens , ato met dien haan, handelen zou. De prins hierover nog meer ontsteld zijnde en zyns vaders woede , die hij kende , niet verder willende afwachten , is , zoo om deze als meer andere zaken , van daar gevlugt. Men ontdekte nogtans eindelijk , dat hy zich bij zijnen groot- vader , den koning van Goa , ophield , terwijl zyn schoonvader naar 't gebergte van Mandar gevlugt was. Ondertusschen liet de koning van Boni zijnen zoon van den koning Digitized by VjOOQIC 807 ?aui Goa weder eisekeo; dach die liel met beleefdkeïd aan den koniog ran Beiti terug zeggeo, dat hy eeoen prins, hem zoo na in den bloede bestaande» als deze, geen 1^ berging had knnnen >veigeren , en dat hij ook zwarigheid maakte , om denaelven aao zgaen vader , die nn op hem vertoornd was , over te levereii , verzoekende alleen maar een vreinig lutstd , in hoop dat zich onderwtjl een middel van verzoening tosschen den vader en zoon opdoen mogt Daarop nn liet de koning van Goa aan deo nederlaadicihei famdvoogd van ^iacasar vragen wat hij Zijn Hoogheid, zoo die prins bij hem mogi komea vtogten» in dat geval voornamelijk, zoo de koning zqn vader hem dan wederom vor^ derde, zon raden te doen« De landvoogd en de raad van Maeasar waren van oordoel^ dit Zyn Hoogheid niet beter doen kon , dan den prins aan den heer landvoogd over te geven , die dan verder aanbieding deed van met zijnen raad tasschen beiden ta vriiien gaan, om te zien of men deze zaak dan verder niet tot een gewenseht einde zon bonnen brengen. Ondertnsschea kwam de koning van Goa te sterven en die van Goa namen in 't eerst in overleg of 't niet best was Aroe Palakka tot koning ia des oveiv ledens phats aan te stellen, aangezien hg veel schranderer, dan de prins SampoewaM was; maar de veldheer en de eerste dienaar van staat van Goa, of van 't koningr^ V9B Maeasar, Bontesongo genaamd , een zeer oud en bijzonder schrander heer, voorstellende dat des overleden komngs niterste wS was, dat de prins Sampowaü hem vervangen zoi(, zoo werd er vooral, op 't aandringen van dien laatsten heer, die al in de oode macasaar*- Bche v^bonden zeer bekend was, goedgevonden dat deze oudste {urins volgens 'skonings wil, ook in zqn plaats komen zoo. Deze aanstelHng van den prins SampowaU tot koning van Goa geschiedde niet op de gewone landswijze, dat is, in een vergadering van al de koningen vtn Geiëbes, bondgenooten der E. maatschappij, waarbij dan ook de twee gecommitteerden Tan den heer landvoogd en zynen raad , van wege de E. maatschappij tegenwoordig zijn en daaraan toestemming geven moesten ; maar de Hacasaren deden dit maar volgens eigen gezag en gaven er den heer landvoogd en zijn raad maar kennis van , welke zaak wel gttisch niet m den haak en tegen de oude wijze van verkiezing der Maeasaarsche k»» Dingen was; maar die men nu echter stilzwijgens uit andere inzigten doorstippen liet; hoewel men, mijns oordeels kwalijk deed met zulke kwade gronden, vlak tegen het gemaakt verbond, te leggen voor een volk, 'tgeen gewoon is, als men het den vinger geeft, de geheele hand stout naar zich te nemen; behalven dat zolke stoutheden, zoo openbaar gepleegd, naderhand ook andere vorsten aanleiding gegeven hebben, om dit kwaad voorbeeld (e volgen, gelijk omtrent 2 jaren te voren den koning van Boni, bg de dood des konings van Soimig, zich er op dezelfde wijze, buiten kennis of toft- stemmmg van eenige gecommitteerden van de E. maatschappg ingeckongen en daarna MO den heer landvoogd en zijnen raad er maar kennis van gegeven heeft : waarover toen aan Bun Eddheden wel geschreven , doch waarover niet geklaagd en geen vertoog ter wereld tegen gedaan werd , waarom het bij de verkiezing van dezen nieawen koning van Goa te Mgter nagevolgd is. De koning van Boni ondertusschen, stampvoetende vafi toom, omdat men hem zijnen gevingten zoon geweigerd had weder te geven , klaagde in den raad der bondgenooten over 't gewdd, dat men hem in dat opzigt aandeed, trok zijn kris zeer verwoed (geRjk hij todi al te haastig in al zijn doen was) in deu voflen raad en verzocht, dat de bondgenooten tegen zqne wederspanaelingoi oitlrekken €8 hem daarin bdiolpzamn wüdea zijn. Zijn verzoek werd in den raad toegestaan, doch méér die bepaling dat men de koningen, vi^aarbij zij gevlugt waren, niet moegen, Boch beleedigen zouda Daarop geraakten de koningen van Boni en Goa in een openbaren oorlog tegen elkander en do E. maatschappij hidd het met den koning van Boni, zear dende in ilift drie vaandels, van 48 man ieder, onder den hoofdman Jacob Stoeur bergen, aan dien vorst tot hulp om den koning van Goa tot overgave van den prins Aroe Pabdika te dvringen. Deze kapitein vertrok ter orde van den landvoogd en den Digitized by VjOOQIC 208 raad ^an Macasar, in Jalg met z^ne drie vaandeb naar Jongay, om zich daar met het leger van den doldriftigen koning van Boni te vereenigen , daar de algemeene vergader- plaats daar was. Zijn Hoogheid gaf daarop ten eerste orde, om de artillerie te vervoe* ren en 't leger te doen hewegen, onder belofte van daarna, zoo ras er maar een vas* tigfaeid voor Goa gemaakt v?as, voor genoegzame levensmiddelen te zollra zorgen. De hoofdman Steenbergen had liever gezien, dat de koning met alles zoo voorbarig niet voortgegaan en met wat meer bedaardheid gehandeld had , van welk o#rdeel zijn eerste bedienaar van staat Carelessang mede was; doch daar was geen reden tegen Zijn Hoog* beid te gebruiken , dreigende dat hij , zoo men hem niet volgen wilde , alleen zon henen trekken , hoewel het ellendig met hem zou afgeloopen hebben , zoo men hem niet tijdig bijgesprongen had. Echter dwong hij den heer Steenbergen , schoon nog alles zeer on- kkmr was , mede naar Goa te trekken. Men had op Jongay een vesting of sterkte ge- maakt, waarvan aan den heer landvoogd den i4den Juig kennis gegeven werd. Den ibdea dito brak de koning van Boni met zijn leger, 5,000 of 6,000 man sterk, naar Goa op , wsarop dan de heer Steenbergen met zijne artiDerie en volk mede volgde. En niet lang daarna geraakten de legers van beide de koningen aaneen. De konmg van Goa had in verre na zoo veel volk niet, als die van Boni, maar zeer veel en schoon geweer. Deze vorsten V7are ab middelaar tosschen de koningen van Boni en 6oa zoude mogen handelen; dal al zoo i^ was , of zy niets verzochten , daar zq wel vristen , dat daarop niet» volgens zou. Op woensdag den 23s|en dito bevond zich de koning van Boni zeer fraai en men kreeg toen ook berigty dat Crain Pangkanene in de katste treffing doodga- Ueven en dat Aroe Palakka in zijn been gekwetst was , waarop de koning van Lod^ de gemeeno zaak nader met Crain Aganonja , Aroe Belo en mei den eersten bestuurder viB 't r|jk van Boni Carelessang overleide , en in welke bijeenkomst door de bondgenootea goedgevonden werd , een minnelijken maleischen brief uit naam der E. maatschappij aan den koning van Goa, aan Crain Bontosonggo en aan de verdere rijlksgrooten van Ma- casar te schr\jven en daarbij nogmaals de overgave van Aroe Palakka aan deszelb heer vader te verzoeken , met verzekering dat dan de oorlog tra einde zijn zoude. H|} werd door eenen Boemi Pangi, vergezeld zynde van een hoUandsche vlag, die men vooruit dro^, gebragt en men liet dezen vorst ook verder aanzeggen, dat hij hiermede de E. maaUchappg groot genoegen geven, doch dat hg zulks niet doende, oorzaak wezen zou van al het onnoozel bk>ed, dat verder om zulk een gerii^ zaak^ die men zoo gemak* kebjk bjjieggen kon, stond vergoten te worden; betuigende dan geen deel in 't aller- minste daaraan te willen hd)ben en dat zq hem konden verzekeren , dat hij nu voortaaa door dezelve vrij sterker, dan hg tot nog toe zon aangetast worden. Den 24sten dito kwamen er gezanten van Goa, om op den I»ief van de hoeren landvoogden Erberveld en van ThoU te antwoorden ; zij waren met hun drieën , te weten , Crain Bontepsya , den Sabandar Crain Gressie en Glarang Manassa, henevens een tolk; doch zjj hn^fim een zeer bespottelijk antwoord, weshalve hen niet toegelaten werd naar 't kasteel Rotter- dam te gaan en gelast om, zoo zij iets nader te zeggen hadden, dit in 't leger maar voor te stellen en af te handelen. Zy zeiden echter, dat Crain Bontosonggo zijn uiterste best gedaan had, om Aroe Pabkka te bewegen, dat hij weder naar den koning zgnen vader koeren wilde, doch al zijne beweegredenen waren door dien prins verworpen en men had op hem niets kunnen winnen, zoodat het aan hem veel meer, dan aan den koning of de groeten van Goa haperde. Ook verzochten zg , dat de koning van Loeboe zelf eens in Goa geliefde te komen, om hem daarover aan te spreken, daar zg oor- deelden, dat zijn gezag en zijne beweegredenen zeer ved bij hem zouden gelden; doch deze koning sloeg dit vlak af, daar hg naar de heeren landvoogden en naar zijnen vader niet had willen luisteren. Den 25sten dito kwamen de gezanten van Goa weder in 't leger, doch men vond goed hen vooraf te zeggen, dat, zoo zij met geen andere voorwaarde van vrede kwamen, zij maar weder vertrekken konden, daar zg niet genegm waren, zich van ben om den tuin te laten leiden, en dat men besloten had met het maken van de pagers zoodanig voort te gaan, dat men ten eerste onder Goa mogt geraken. Ondertusschen klaagde de opperwondheeler Mr. Poorter aan den heer land- voogd van ThoU , dat hij , van wege de kleinzeerigheid en pijnlijkheid des konings van Boni, het noodige tot het genezen van zijne wonde niet doen kon en derhalve best oordeelde, dat de heer landvoogd hem toch geliefde te doen begrijpen, dat er gden ander middel was om hem spoedig te genezen , dan 'tgeen door hem reeds aan den koning voorgeslagen; maar 't^een hg verachtdgk van de hand gewezen, hehal- Digitized by VjOOQIC 2i2 lea dat men ook groote vrees voor een schidijke verergering had» indien er ten eerste niet tegen voorzien werd; waartoe de koning meer geduld noodig had. l&i 2 ure ging kapitein Steenbergen naar den heer landvoogd , om over e^ige zaken van gewigt te spreken, na welke verrigting en zijne terugkomst in 't leger, men goed vond den vijand aanstonds weder aan te tasten. Den 26sten dito werd er zeer steric met gesehut op 't huis van Crain Bontosonggo en nog een pagertje, op 't hoog pad voor de poort van Marassa staande, geschoten, waar de onzen ook een pager met der haast opwierpen, het welke zij weer op nieuw den 27sten dito op den kant van de rivier deden. Den 28sten dito deed de vijand een uitval 's nachts ten 1 uur op de pager der Loebonezen; doch zij werden deiUg teruggeslagen. Zij vemieawden dien uit- val nu en dan wel weder, met 6 of 700 man te gel\jk door de poort Crongrong op Aroe Bdo's volk; dodi zij werden even, als te voren, dapper door dien vorst ontr vangen, te meer, daar kapitein Steenbergen den vorst Aganonja tot zijn hulp zond. Den 29sten dito besloot men, om daags er na op 'svqands pager een algemeene storm te doen; doch men vernam na den middag, dat de vijand zijn westelijke pager ver- laten had en nu al over de rivier getrokken was, reeds b^g zijnde om daar een nieuwe pager te maken en post te vatten. Heden was de koning van Boni vrij beter eo wat geduldiger, dan te voren, zoodat er nu hoop was, dat zijn wonde spoediger zou genezen worden. Den SOsten dito viel er niets van belang voor. Den Sisten dita tastten de onzen een pagertje van den vgand, zonder gevolg, daar 't ons wat tegenliep, aan. Ook werd hier een korporaal met een spat gekwetst en ons kanon, met ved ge- vaar van het te verliezen, teruggebragt. Verscheiden anderen werden hier gewond; maar daarentegen hadden de volkeren van Timoerong, Salekette en de Towadjos zich over de rivier in een sterke pager van den vijand geposteerd en bij 't overkomen van deze rivier verscheiden andere Macasaarsche opgeworpene vastigheden ontdekt; waarop men dan goedvond een vergadering der bondgenooten , in welke de heer landvoogd mede tegenwoordig zijn zoude, daags er na te belej^n, waarin den Isten Augustus be- sloten werd, dat de bevelhebber Stokvisch met eenige artillerie een aanval op zekoreo pager doen, m dat hij 2 stukken, 6 of 8 ponders, mede nemen zoude; doch z^n togt was te vergeefs, daar de bondgenooten niet eens hadden durven aanvallen. Den 3den wierpen de onzen op 't pad bij nacht een pager en de Hacasaren op 't einde van dit pad er twee op, tastende 's avonds een pager van ons op de kant van de rivier, welke door Aroe Jaling bezet was, aan. Men miste dien avond den grenadkr Jan Lammekens, die -den dden door die van Goa overgeleverd werd. Ook werd de pager over de rivier door de onzen veroverd, en op den 6den (daar er den 4deQ ea 5den dito niets voorviel) wéér een pager door 't volk van Maros digt bij Thejn gemaakt, uit welke inen met handmortieren gemakkelijk vuur in de stad Goa werpen kon. Ten 9 ure kwamen eenige afgezondenen van Goa, te weten Carrekalle en Gar- retacko, door den koning en groeten van Goa gelast, om aan Radja Loeboe te vragen, waarom hij een pager zoo digt voor Thejn dezen nacht had laten maken, daar de koning van Goa gisteren avond al had laten weten, dat hij heden gezanten zenden zoude, om een stilstand van wapenen te verzoeken. Hierop gaf de koning van Loeboe tot antwoord, dat zulks geschied vras, om onze andere pagers te verzekeren, en dat die pager de goede voorstellingen van vrede niet verhinderen zoude; behalven dat die van Goa den ganschen nacht op den pager van Aroe Belo geschoten hadden, we^alve hg zeer goede redenen had om met dit zijn werk voort te gaan, daarbij vozende, dat, zoo bun koning nog iets voor te stellen had, bij dat dezen middag nog doen moest of g tusschen de koningen van Sambas ende Succadana zoude ontslaan. IX. Zullen de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal , zyne Princelyke Excellentie , ende zyne Capiteinen ende Commisen , in Oostindiên trafQquerende , met den koning van Sambas , ende zyne onderdaanen , nu ende ten eeuwigen dage , goede aUiantie , ende vriendschap onderhouden , ende de voorsz Poincten in alles uaarkomen , ende nog meer- der, die tot vrede ende vriendschap strekken, des noodig zynde gemaakt te worden» de welke by beide Partyen, gelyk deze, onderteikent ende geconfirmeert zullen zyn. Actum tot Sambas dezen eersten October 4709. Was onderteikent in Arabische let- ters , den naam van de Koning , daar onder stont , uit den naame van de Hoog Mo- gende Heeren Staaten Generaal, zyn Princelyke Excellentie, ende de Heeren Bewindheb- beren der vereenigdo Oostindische Compagnie, was onderteikent, SAMÜEL BLOMMART. Ook kreeg men hier nu tijding, dat die van Gaica, Seribas en Melanoege, volkeren benoorden Sambas, van die van Borneo afgevallen waren en zich onder de magt van den koning van Djohor begeven hadden. Dit waren plaatsen waar groole handel viel, daar men hier veel goud , bezoarsteenen , paarlen en meer andere dierbare waren , vond. Aangezien nu die van Borneo die van Sambas gedreigd hadden, om hen met 150 ge- wapende praauwen te komen bezoeken , waren zij zeer bekommerd en verzochten ons ernstig, om toch hier een vesting te bouwen. Den iSden November waren hier te Sambas wel 20 Wilden met eenen kijay Cabe gekomen, die voor den koning naar de Wilden van Landa geweest was en eenige van hunne orangkajas roede bragt, om met de koning van Sambas (die alle middelen aanwendde , om met die van Landa in een goed verstand ie leven) een verbond te maken, gelijk ook geschied is. Pas na het vertrek dezer Wilden kreeg de koning van Sambas berigt , met een brief van den koning van Soby , een eiland , digt bij dat van Borneo liggende , dat die van *t vlek Borneo met 150 praauwen klaar lagen, waarin 40 koningen waren, waarbij men hunne magt afmeten kon. Ook hadden zij met die mosselvloot al in zee geweest , doch hadden wegens onweder moeten terugloopcn , zijnde nu van voornemen om 't nog een maand in te zien en dan naar Sambas te komen, om dat 6 maanden lang te belegeren. In 1616 hadden wij bier den koopman Henrik Vaak als ons opperhoofd, zonder dat mij blijkt, wanneer hij hier kwam, of hoe lang hij hier gelegen heeft. In 1615 kwam 't schip Delft van Snc^^dana voor Jakatra in de vloot van de heer Coen, een bewijs, dat wij toen hier nog handelden. De volgende tijden hebben ons echter geleerd , dat de handel voor onze maatschappij niet al te voordeelig , of althans niet naar hun genoegen geweest is, daar de Heeren Zeven' ienen bij hun schrijven van den 23sten October 1623 last gaven , om , nevens meer andere comptoiren , dat van Succadana te ligten. Na dezen tijd zie ik, dat de heer Jacob van der Meulen (naderhand equipagiemeester op Batavia) in 1 644 naar Amboina met 't schip prins Frederik Hendrik gaande , op Bandjar Masin aangeweest is. In 1 664 bezochten wij hier een plaats , Martapoera genaamd , om de pq)er en 't goud , daar vallende , in te handelen. En in 1 665 bragt de koopman Antoni Hurdt maar 36 lasten peper van daar; doch hij had nu het contract, met dien Pan- geran aangegaan, bevestigd. In 1666 en al in veel jaren te voren, hebben wij hier Google Digitized by VjOOQ 234 geen logie gehad , maar Hun Edelheden zonden jaarlyks 2 schepen herwaarts , om de diamanten , in zekere mijn alhier vallende , en beter (zoo men wil) als de kast- en gol- condasche diamanten , mitsgaders ongemeene schoone en groote paarlen , nu en dan hier gevonden , van daar te halen , niet genegen zijnde het leven van hunne dienaren door 't oprigten van een comptoir , hier weder te wagen , daar de ervaring hen niet dan te veel, tot hun leedwezen, geleerd had, dat dit een verradersch, bedriegelijk en trouw- loos volk was. In eenige volgende jaren hebben wij hier geen handel ter wereld gehad ; maar in 1671 was er nog een vrijmans sloep geweest, die wel twee hoofdsommen op allerlei batavische goederen en macasaarsche kleeden gewonnen had. Nadat de heer Jacob Hoogkamer (van welken wij elders broeder spreken) in 1706 in zijn huis gegijsdd was, wegens eenige penningen , die men van hem eischte en wegens een zwaar proces daar- over , als over een andere zaak met den heer de Vos , zoo is hij (gelijk men daar broeder zien kan) met eenige Rngelschen van daar naar Bandjar Masin gevlugt, waar men oordeelt dat hij , daar de Engelschen met de inlanders overhoop lagen , een droevig einde in *i bosch gevonden heeft, welke omstandigheden wij elders broeder hebben aan- gehaald. In 1711 is de kapitein luitenant N. van den Bosch , als hoofd van een nieuwe onderneming, en de onderkoopman Abraham Poele, als zijn tweede hier naar toege- zonden , om te zien of men er wéér een comptoir (waartoe groote hoop was) zou kunnen oprigten. Echter is er toen (zoo 't mij toeschijnt) niet veel afgevallen ; doch 't jaar daarna geleek het er beter na. In 1712 zonden die van Bandjar twee gezanten van dien koning aan Hun Edelheden, die den 27sten Julij door den sjahbandaar, den heer Comelis Hasselaar en den opperkoopman Salomon Storm , 's morgens tusschen 7 en 8 ure met veel statie ingehaald werden. Zij waren met hun eigen vaartuig, 45 koppen sterk en met 4 bassen en 2 of 3 kleine stukjes voorzien , in gezelschap van een sloep der E. maatschappij op Batavia gekomen. Onze gecommitteerden voornoemd hen op hun vaartuig verwelkomd hebbende en van boord varende, werd er voor hen van hun vaartuig zevenmaal en zoo dikwijls ook van de galjoot geschoten. Ook bragten zij toen een schenkagie van hunnen koning aan Hun Edelheden aan land , die in twee kleine apen aan gouden ketentjes (van welke de eene hagelwit , met een gouden ring aan ieder poot, en de andere zwart, met een fraai vlekje op den neus geteekend, en ieder in een bijzonder korfje, tempelswijze gemaakt, was) en in een fraaije diamant, naar gissing 2,000 rijksdaalders waard , bestond ; en welk juweel , in een bamboesje , met 'skonings brief aan Hun Edelheden» door een helbaardier op een zilveren schotel voor uit gedragen werd , terwijl eenige van hunne dienaars de andere geschenken vooruit- droegen. Mogelijk zal men vragen , waar die geschenken blijven. Zij worden ten voordeele van de E. maatschappij verkocht, doch zoo iemand van Hun Edelheden er zin in heeft, die kan ze voor den prijs, waarop zij geschat zijn, voor alle anderen naasten. Nadat zij omtrent het hoofd in de rivier gekomen waren, werd de schuit van staat, waarin zij zaten , roet een paard naar *t kasteel getrokken , en toen door de soldaten , daar geplaatst , driemaal geschoten , 'tgeen daarna , toen zij bij den boom kwamen , door andere soldaten driemaal hervat werd. Nadat zij aan land gestapt waren, stond het volk van de waterpoort tot de heer generaals woning in de wapenen , terwijl zij in 't midden van onze twee gecommitteerden na dezelve , en zoo verder over de groote zaal en langs een smalle gallerij in de vergaderzaal gingen, waar zij den heer generaal van Riebeek aan 't eene einde van een lange tafel en zijnen geheimschrijver aan 't ander einde vonden zitten. Nadat Zijn Edelheid hen de hand gegeven en dus verwelkomd had , gin- gen zij op twee stoelen , tusschen hunne geleiders in , mede aan tafel zitten , rondom welke 7 helbaardiers met hun roode rokken van staat en hunne heibaarden in de hand , zeer ontzaglijk stonden. Als zij pas zaten , werden er 9 kanonschoten van 't kasteel , om hen te verwelkomen , gedaan ; waarna 't geschenk der twee apen getoond en 't bam- Digitized by VjOOQIC 235 boesje met dien diamant ('tgeen Zijn Edelheid wat verachtelijk op de tafel ter zijde legde) nevens 'skonings brief werd overgegeven, die door den kapitein der Maleijers geopend en bevonden werd in 't Maleisch opgesteld te zijn. Zijn Edelheid vraagde hoe hun koning voer, en zij zeiden, dat hij na zeer wel, maar dat het voor hem een groot geluk geweest was, dat een van onze schepen en 't voornoemd galjoot er lag, daar hij anders met eenige van zijn naburen in een zwaren oorlog (waarvan zij door ons schip nu af- geschrikt waren) geraakt zou hebben. Zij bragten ook 3 pikol peper mede en zeiden , dat de Chinezen in dit jaar veel pikols van daar gevoerd hadden. Als bedelaars (vol- gens de gewoonte der meeste Oosterhngen) verzochten zij , zoo ras zij hun geschenk overgegeven hadden, als in vergelding van 't geschonkene, 50 snaphanen, 30 pikol kroid en verlof om meer geweer te mogen koopen , daar hen belast was ten eerste weder te komen. Zijn Edelheid gaf hen tot antwoord , dat men 's konmgs brief eerst overzetten , dien lezen , dan over den inhoud deszelfs raadplegen , en dat men hen dan op dit hun verzoek nader antwoord geven zou. Ondertusschen werd hen een kopje thee aangeboden , en nadat er over deze en gene onverschillige zaken nog wat gesproken was , werden zij naar hunne verblijfplaats , bij den medicijnwinkel der E. maatschappij , gebragt. Men vernam naderhand , dat zij den peperhandel aan de E. maatschappij alleen bij contract kwamen aanbieden ; waartoe zij zich eenigzins geperst vonden , daar zij met die van 't vlek Borneo en met de bergvolkeren overhoop lagen , verzoekende dat wij de peper , die er nu was , ten eerste met onze schepen wilden komen afhalen , en dat wij hunnen koning tegen zijne vijanden de behulpzame hand toch wilden bieden. Hun Edel- beden deze goede gelegenheid waarnemende, namen de aanbieding des konings aan. Ondertusschen zonden die van 't vlek Borneo ook gezanten naar Batavia en verzochten Bun Edelheden, dat zij hunnen koning tegen dien van Bandjar Masin geliefden te hel- pen; doch dit werd hen op een beleefde wijze afgeslagen. Daarop nu zonden Hun Edel- heden den kapitein lieutenant van den Bosch als opperhoofd en den voornoemden onder- koopman Abraham Poele, als zijn tweede naar Bandjar Masin, om daar weder een comptoir op te rigten en onze zaken waar te nemen ; doch nadat zij hier met eenige schepen gekomen waren , bevonden zij , dat eenige chinesche jonken het vet hier al van de ketel geschuimd en met een menigte pikols peper naar China vertrokken waren , zoodat er voor ons naauwlijks eene scheepslading overschoot, waaruit klaar blijkt, dat zij onze schepen meer, om daardoor tegen hunne vijanden gedekt te zijn, dan wel om die af te laden , verzocht hadden , 'igeen ook de reden was , dat onze nieuwe opper- hoofden vrij slecht vergenoegd hier van daan kwamen , en dit is alles , dat ik van onzen handel op Borneo weet te zeggen. Wat nu de Engdschen aangaat, dezelve hebben hierop mede al van oude tijden gevaren, dat mij toeschijnt omtrent 1609 eerst een aanvang genomen te hebben. In 1696 kwam ef een Engelsch schip op Cotaringan, waarmede kapitein Jacob de Roy van daar naar Succadana en verder naar Malakka en Atsjien vertrok , zijnde 't eerste , dat ooit op Cota- ringan geweest was. In 1702 hebben zich de Engelschen op Bandjar Masin ook vast- gezet. Het berigt dat men toen van Macasar aan Hun Edelheden daarvan gaf, was aldus : dat er toen groot en klem 40 Engelschen op Bandjar waren , over welke een generaal van 27 jaren 't gezag had. Zdcere Topatawan, hoofd der Boeginezen en Wadjos, zeide, dit hij Aldaan of Oldenvliet genaamd, en dat hij eenigzins van 't maagschap van den heer Johan van Hoorn (toen directeur generaal op Batavia) en een kinds kind van 't Engelsch hoofd was, dat eertijds op Bantam gelegen had. Deze had nog een tweeden of een administrateur en een geheimschrijver onder zich. Dit hoofd hidd huis op een vlot van Bamboezen met zolderingen, waarop geen Engelschen, maar alleen Boeginezen do wacht hielden. Zq hadden aan de kant der rivier een sterkte van losse aarde, met pallissaden beschoeid en die met een planken vloer belegd , welke almede door Boeginezen Digitized by VjOOQIC 236 bewaard werd ea met 10 ijzeren stukkea en eenige ammunitie voorzien was. Het hoofd dezer Boeginezen van Ange Boni genaamd en een onderdaan van den macasaarscheo kapitein Dain Matara op Batavia. Deze Boeginezen , te voren wel 200 man uitmakende , waren nu nog maar 100 man sterk, daar deze en gene naar Pasir en Coeti, dorpen aan de 0. kant van dit eiland , regt tegenover Celèbes gelegen en onder den koning van Goa op Macasar al sedert 40 of 50 jaren staande, vertrokken waren. De Engelschen gaven aan ieder van deze boeginesche soldaten 5 , aan een korporaal 6 en aan den sergeant Ange Toni 7 rijksdaalders per maand. Topatawan, die zich hier mede bij de Engelschen vervoegd bad , was hoofd der vrije Boeginezen , die wel 300 koppen sterk waren ; doch men had hier (gelijk de roep was) geen Mandharezen of konings- kinderen. Verscheiden Engelschen waren hier aan 't scheurbuik overleden. Zij lagen er met 2 schepen en 2 sloepen, zijnde 't een schip van 125 vaten; en over ivree maanden meende de generaal met alles van hier op te breken en naar Batavia te ver- trekken , daar de zijnen niet genegen waren hem daar wéér af te wachten , hoewel hij er 't jaar er na wéér dacht te komen. Hij had hier een oud schip met 18 stuk- ken gebragt en zijn lading bestond in eenigen amfioen , chinesche stoffen , ijzeren an- kers , dreggen , lood en spaansche realen , waarvan dit opperhoofd van zich zelven 300,000 en van wege zijn maatschappij 700,000 rijksdaalders bij zich had , waar- voor hij hier peper enz. ingekocht, en waaruit hij dan de voornoemde soldijen gevon- den had. Ook waren er, gedurende dit moesson 4 chinesche jonken, 15 vadem lang en 4 breed gekomen , die hier allerlei porcelein , chinesche zijde , theeketels , zonneschermen enz. bragten, die hem door de Javaansche kooplieden en door de chinezen van Sama- rang werden afgehaald, en deze chinesche jonken namen van hier weer peper naar China mede. De Chinezen hadden de zijde gekocht tegen 200 rijksdaalders Spaansch, daar er geen ander geld gaat. Ook lagen er die 4 jonken nog en al de Chinezen hadden vlaggen en passen van den keizer van China. Deze Engelschen uit hun land vertrokken zijnde, waren 30 schepen sterk en onder twee vlaggen verdeeld geweest, van welke er 15 naar China vertrokken en de andere 15 onder dezen kapitein Moor (of generaal) stonden» waarvan er 8 naar Bengale, 4 naar de kust, 2 naar China en 1 hier naar toe vertrokken was , (waaruit men ook eenigzins de grootheid van hunnen handel op China en Bengalen afnemen kon) met een voornemen om nu, bij zijn togt naar Batavia, naar de 14 andere, onder zijn smaldeel behoorende, te vernemen. Deze kapitein Moor sprak goed Maleisch en vraagde aan een spion van ons, van Macasar herwaarts "" gezonden, of de heer gouverneur Beernink op Macasar zulken ongeluk (als men voorgaf) gekregen had en, terwijl hij in 't paleis des konings te sluimeren lag, door Sampuwalia besprongen , van achteren doorregen en dus met 2 vaandels Europe- anen, die hij bij zich had, vermoord was; immers dit wil men dat de Bonische tolk Carelessang op Java had uitgestrooid en hij had dit van een Djohorees, die in No- vember 1701 over Java op Bandjar Masin gekomen was, gehoord. Op dezen tijd hadden de Engelschen met die van Bandjar Masin moeijelijkheden gekregen, zoodat het met hen tot een volslagen oorlog uitgebarsten was, bij welke de Engelschen 5 dorpen der Banjarezen , te weten Bandjar Masin , Bandjar , Cajoe Taangi , Tatas en Carta Poera veroverd hadden. De buit, hier door hen bekomen, bestond in 7 metalen stukjes, 100 basjes en 20 kojan (of lasten) peper. Geen Banjarezen, groot noch klem, hielden het met de Engelschen. De koning van Bandjar werd toen de Panomba- han genaamd en was uit het koninklijk huis van Sumbawa, en zijn rijksbestierder , Pangeran Poerabaja, uit het geslacht van den Macasaarschen Crain Crongrong gesproten. De Engelschen kochten toen hier de peper tegen 40 Banjarsche gantangs (welker 5 Banjarsche er 4 van de onze, tegen 7} pond ieder, doen) voor 1 rijksdaalder Spaansch en verkochten die dan aan de Chinezen en anderen wéér tegen de 13 gantangs 1 Digitized by VjOOQIC 237 rijksdaalder, dat ruim twee hoofdsommen winst gaf. Zij bemoeiden zich met de tollen en inkomsten des lands niet, doch zij hadden van den koning van Bandjar Masin 3,000 rijksdaalders voor hunne gedane oorlogsonkosten bij hunnen optogt tegen de Banjarezen bedongen, welke de koning aan hen voldaan en waarop de kapitein Moor 4 van deze veroverde dorpen aan hem wedergegeven, hoewel hij Bandjar Masin, als een verblijfplaats der Engelschen, voor zich behouden had. De Engelschen hadden de Banjarezen niet eerst gemoeid , maar die hadden zonder wettige reden hen onverwacht willen bespnngen; waarvan de Engelschen berigt gekregen hadden en waarop zij in de voorbaat geweest, hen aangetast en de voornoemde dorpen hen afgenomen hadden; hoewel zij toen maar 10 man van hunne natie en 40 Boeginozen sterk geweest waren. De spion , die dit berigt aan den koning van Boni gebragt had , zeide , dat hij te Bandjar Masin op 't geweerrak van dit Engelsch opperhoofd zekere spies of hazagaai , met goud overtrokken en een met goud beslagen kris had gezien, met een uitgesneden visch- beenen greep, welke Aroe Teko weleer op Tambora ten buit bekomen had. Dit ge- schenk was van Goa naar Mangarai aan zekeren Macasaar, Papo genaamd en in Potta wonende, gezonden en die hazagaai had Aroe Teko aan den prins Sampuwalia, Radja 6oa*s dochters zoon, als een handbloem geschonken en eenen To-Adam had die ge- schenken uit Crain Bontosongohshuis zelfs naar 't vaartuig in de rivier van Goa zien brengen, welke hij, tot zijne uiterste verwondering nu hier op 't geweerrak van dezen Engelschen generaal , liggen zag. Dezelve was aan stukken , daar hij van de togt tegen de Banjarezen 'thuis komende , ze te hard tegen den grond gedrukt had , waardoor zij midden door gebroken was. Dus ver ging dit berigt, waaruit men bespeurt, dat die van Goa met deze Engelschen (aan welken die koniog eenige vaatjes kruid en een brief gezonden had) zich ingelaten hadden en door hunne hulp eenige gronden tot het her- stellen van hun oude regering zochten te leggen. Ook deed deze generaal zijn best, om alle misnoegden en zelfs verscheiden Mandharesche koningen naar zich te trekken en aan zijn snoer te krijgen, waartegen door de Macasaarsche regering en den koning van Boni (daar zij kennis van zijn toeleg hadden) zoo wel gewaakt werd, dat alles van zelf (gelijk de volgende tijd geleerd heeft) in rook en damp verdwenen is, hoewel dit , zoo Aroe Teko op vrije voeten geraakt was , van een gevaarlijk gevolg had kunnen worden, dat waarschijnlijk wel de grootste reden geweest is, waarom Hun Edelheden (berigt van zijne menigvuldige dreigementen van zich bij deze Engelschen, zoo ras hij maar in vrijheid was , te willen begeven , bekomen hebbende) goedgevonden hadden hem naar Ceylon te zenden. Nadat nu de heer Jacob Hoogkamer met eenige Engelschen van Batavia in 1706 gevlugt was en zij voor Bandjar Masin gekomen waren, hebben zij met die inlanders weder eenig geschil gekregen, waardoor zij, nevens meer andere natiën van daar verdreven zijn. Zij werden zeer forsch door den inlander aangetast en, na 't verlies van velen van hun volk, niet alleen hol over bol naar hunne vaartuigen, daar voor den wal liggende, gejaagd, maar ook genoodzaakt met hunne stengelooze schepen zeer verbaasd naar Batavia de vlugt te nemen. Ook hadden deze vertrokkene Engelschen gezien, dat de Banjarezen een van hunne schepen, waarop de heer Hoogkamer en een engelsch heer van aanzien was, in brand gestoken en hen daardoor in 't gevaar van met hetzelve te verbranden, gebragt hadden. Maar in 1708 heb ik in Amboina van zekeren stuurman op de sloep de Rommelpot, Jan Govertzoon gei.aamd, berigt bekomen dat het voornoemde niet alleen waar was; maar dat hij er nog bij te voegen had, dat hij den 7den September 1707 uitdrukkelijk, om naar den heer Hoogkamer te zoeken , gezonden en den 28slen October daar met zekeren Engelschen president van Bandjar Masin, William Thicns genaamd, gekomen was. Deze heer Thiens was 3 jaren te voren in Siara , na 't afloopen der Engelsche logie , gevangen gezet en van daar met een Chineesch of ander vaartuig ontvlugt en had in rade der Engelschen venocht, daar de Digitized by VjOOQIC 238 onde president overleden en hij al voor 2 jaren president gemaakt en er niet een En- geisch schip bij de hand was, men hem herwaarts wilde doen zenden, 'tgeen hem (die in Siam genoeg geleden, het krissen van zijn volk gezien had en zelf maar met een schampschent vrijgeraakt en lang gevangen gehouden was) toegestaan werd ; waarop hij toen ook roet de sloep de Mercurins en met dezen stuurman herwaarts vertrokken, maar er zoo haast niet gekomen was, of pas 4 dagen er na werd hunne logie of 'thuis, Hgeen zij hier nog hadden, afgeloopen. Aangaande den heer Hoogkamer, wist hij uit den mond der Engelschen, die hij hier vond en in 't bijzonder uit den mond van dien Engelschen kapitein, die in dat brandend scheepje bij hem was en 't laatst van hem afging, nog dit ('Igeen wij ook elders aanhalen) te zeggen, dat hij (Hoog- kamer) en een slaaf, nadat de Banjarezen hem gedwongen hadden, naar een scheepje, dat zij weer opmaken wilden, en dat bij 2 sloepen digt bij den wal lag, te vlugten, naar de kajuit van 'tzelve voor een tijd geweken waren , doch dat zij er weer uit wil- lende komen, daar dit scheepje door de inlanders reeds in brand gestoken was, de deur zoodanig gebolwerkt vonden, dat zij hun oogmerk in dezen niet hadden kannen bereiken; doch vonden een middel om door de kajuitvensters in een klein vaartuigje te geraken en met dezen Engelschen kapitein , die hem gered had , van daar naar land en zoo stil mogelijk (niettegenstaande hij een sterke koorts en in drie dagen niet gegeten had) naar 't bosch te vlugten en zich daar tot den avond van den volgenden dag te bergen, na welke tijd deze Engelsche kapitein hen gezegd had: c Mijnheer Hoogkamer DU is 't onze tijd om ons aan strand te begeven , en middel aan te wenden om weer aan een van onze schepen te komen , of wij zijn hier zekerlijk mannen des doods. » Echter vond men goed om door zijn slaaf vooraf nog eens te laten zien, of de Ban- jarezen al van strand geweken waren, waarop dan berigt krijgende, dat er geen meer vernomen werden, maande deze kapitein den heer Hoogkamer nu nog te sterker aan, om zich uit het bosch naar strand te begeven ; doch daar hij klaagde door zijne ziekte afgemat en niet in staat te wezen, om nu derwaarts te gaan, nam die kapitein aan, om zelf vooraf nog eens aan 't strand te gaan zien, hoe 't er stond, met belofte dat hij hem, na een van hunne stengelooze schepen bereikt te hebben, zou komen afha- len. Hij deed dit ook daags er aan ; doch vond dien heer dood en aan zijn ziekte over- leden. Dit alles nu verhaalde deze stuurman als zaken , die hem zeer wel bekend ; maar die echter eerst na zijn vertrek (daar zij toen tegen hem zeiden van den heer Hoog- kamer niets te weten) voorgevallen waren. Hij voegde ook hierbij, dat hij met eenige Engelschen, toen daar op de reede liggende, wel 2 of 3 mijlen landwaarts in geweest was , waar zij bij een orangkaja gekomen , zeer wel onthaald werden ; doch de Engelschen veel onbillijkheden , met zelf tot in 't vertrek van zijn vrouwen te loopen , plegende , had die orangkaja daarover tegen hem groot misnoegen betoond en zeer over de engelsche natie geklaagd , maar daarentegen met veel lof van de Hollanders gesproken. De orangkaja ziende , dat zij met hunne baldadigheid voortgingen , belastte hen aanstonds , zoo zij dit niet nalaten , te vertrekken , waarvan zij de minen makende , verzocht de orangkaja den stuurman daar te blijven, gelijk bij deed, daar hij hem dat andermaal en de Engel- schen, zoo zij zich stil wilden houden, verzocht; doch zij, misnoegd op den orangkaja , vertrokken alleen van daar. Na hun vertrek bragt deze orangkaja den stuurman zijn gansch huis door en zelf in zijn vrouwenvertrek , onder welke hij verscheiden schoone blanke vrouwen vond, die voor geen Misticen behoefden te wijken. Hij zag er ook 4 of 5 schoone geweerrakken met uitgelezene blanke snaphanen , pieken , pistolen en ander geweer vervuld , al 'twelke hij meest bij 't afwezen van dien orangkaja (daar die iets te doen kreeg en hem eenigen tijd alleen liet) gezien had. Hij weer bij hem gekomen zijnde, vraagde hem wat hij al gezien had, en of hem door zijn vrouwen wel eens een pinang aangeboden was, waarop hij neen gezegd hebbende, nam hij dit zeer kwalijk. Digitized by VjOOQIC 239 zeggende dat zij wd wisten wat baar pligt omtrent zulke lieden was, die hij toestont in 't vertrek van zijne vrouwen te komen; waarop bij baar aanstonds gelastte hem pinang te geven , en toen zij die roet een jong meisje zonden , gaf hij een van zrjne voornaamste vrouwen bevel, om die hem zelf te komen aanbieden, gelijk zij deden. Uit al hetwelk hij bad kunnen bespeuren , dat deze orangkaja groote achting voor onze natie scheen te hebben. Hij had hier van deze Engelschen toen ook hunnen tweeden en een derden, Sir Baldew;n genaamd , gelaten en van ben vernomen , dat de Banjarezen het voornoemd scheepje, waarop de heer Hoogkamer geweest vras en die 2 sloepen almede verbrand en wel 5 uren lang een der grootste schepen in gehad badden, doch eindelijk waren het de Engelschen met die twee en nog een scheepje, dat pas op de reede gekomen was en nog een dat zij er bij kregen, ontkomen en met hunnen president en meer anderen op Batavia zeer reddeloos verschenen. Dit nu is het alles, dat wij van de En- gelschen hier weten te zeggen, daar maar bij te voegen hebbende, dat ik, toen ik in 1713 aan de Kaap de Goede Hoope was, daar ettelijke Engelschen en daaronder een opperhoofd van Bandjar Masin (zoo men zeide) gezien heb, die men voorgaf een schat van diamanten in zeker koffertje , dat hij daar mede aan land gevoerd had , bij zich te hebben. Ook kon men dit eenigzins zien aan zijn hoedsieraad, dat ongemeen daarvan en Tan een dergelijken hoedband met schoone steenen (zoo men mij berigt heeR) voor- zien was. Hij lag bij den burgerraad , monsr. Bouwman , nevens eenige andere Engel- schen thuis , waar zij al vrij groote figuren maakten , en waarbij ons dan blijkt , dat de Engelschen Bandjar Masin niet omtrent 1705 (gelijk Wodes Rogers in zijn reize fol. 371 zegt, 'ten ware hij daarbij dat geval, ten tijde van de heer Hoogkamer voorgevallen, verstond) maar, zoo dat al waarlijk zoo is, gelijk hij zegt, vrij later verlaten hebben, hoewel ik veeleer geloof, dat zij nog later op dit eiland gehandeld hebben en er mogelijk nog wel handelen, daar er te schoone waren vallen, om dat land zoo te verlaten. Derde Hoofdstak. VAN DE GODSDIENST OP 'T EILAND BOMEO. Indien men met orde van de godsdienst der Borneërs en van de ingezetenen dezes eilands spreken zal, moet men zeggen dat hier driederlei soorten van godsdiensten, de heidenscbe, de mohammedaansche en de roomsche bekend zijn. De heidenscbe is de oudste en door de meeste inlanders, vooral toch bg de berg- liedeo, geoefend en tot nog toe onderhouden wordt. Sommigen van hen bidden de zon, maan en starren , en andere wéér al wat hen *s morgens maar eerst legen komt , als een godheid aan. Zij zijn vol bijgeloof en geven meest allen op vogelschrei en meer andere voorteekenen van geluk of ongeluk zoodanig acht, dat zij een reis ondernomen en een ongeluksvogel , die tegen hen aan komt vUegen , ontmoet hebbende , hun reize aanstonds slaken en weder naar huis zullen keeren; doch zoo die vogel met hen mede en naar die plaats, waar zij naar toe gaan, vliegt, zullen zij hunne r«ize gerust ver- volgf^D. Zij weten hier echter van geen tempels of pagoden en nog minder van priesters, daar zich ieder cenen god naar zijn zin verkiest en dien ook naar zijn welgevallen dient. Digitized by VjOOQIC HO De mohammedaansche godsdienst wordt hier doorgaans bij de strandvolkeren geoefend, die ook al zeer velen van de berglieden daartoe bewogen hebben, die nu almede hier en daar een tempeltje en een priester bekomen , die hen m en dan besnijden ; maar die zich rijkelijk voor zijne moeite doet betalen, daar ieder inlander die Moorsch werd, aan een priester 1 gantang stofgond en 1 gantang boden pitjes geven moest, daar zij 't rijkelijk voor kunnen doen. Sedert de Portugezen hier gehandeld hebben , zijn er nu en dan ook van hunne priesters gekomen , die den inlander en vooral de Heidenen (daar zij bij de Mooren weinig ingang vonden) tot de roomsche godsdienst hebben trachten te brengen , waar- van zij er al verscheiden op hunne manier en losse gronden tot het Christendom ge- bragt hebben. Zoodanigen had men er langs de rivier van Caljong Cajamp al zeer veel , daar die van Macao hier een priester eenigen tijd voor i 690 gelalen hebben , die hier dus omstreeks wel 3 of 4,000 Christenen gemaakt heeft; maar die pater, door last des konings van Bandjar Masin eenige jaren daarna , bij zekeren opstand , mede om- hals gebragt zijnde, is het daarbij gebleven, zonder dat hier weer een ander priester gekomen , en waardoor deze bedroefde christenschaar op een beklagenswaardige wijze verstrooid en weder zoodanig tot hunne oude duisterheid van geest vervallen is , dat zij van hunne christenlcer niets onthouden en geen ander bewijs er van dat zij weleer Christen geweest zijn , dan een kruisje , dat zij om den hals dragen , overgehouden hebben. Vierde Hoofdstak. VAN HET EILAND BALL Van het eiland Bali. Waar 't ligt. Dorpen op dit eiland. Ingezetenen. Waren hier val- lende en getrokken. Wapenen. Hun speeltuigen. Huwelijken. Lijkbehandelinffen en van 't meaebranden van hunne vrouwen. Besturing van 't eiland. Jan Troets ellendige dood. Vriendschap , door den koning aan miin voorzaat bewezen. Ontdekking van ch zoo zij fraai van wezen is, (hoedanige ik er zeer mooije gezien heb en die zeer net door de heer Comelis de Bruyn op een der woningen van de heer Chas- teleyn buiten Batavia afgebeeld zijn) of zoo zij iets fraaijs naaijen of maken kan, mede wel op 100, 120 of 150 rijksdaalders te staan. De Balische vrouwen zgu in haar eigen land niet veel beter als slavinnen, daar zij als muilezels moeten aN beid«i en zelfs achter de ploeg loepen; zonder dat zich de mans daar eenigzins mede bemoeijen. Vele derzelve zijn zeer goede vroedvrouwen &a , naar 's lands wel- taa, al zeer bekwame doctoressen, hoewel al hare bekwaamheid meest in haar da«> getijksche bevinding en ongegronde oefening bestaat. Zij zijn in 't gemeen allen zeer naarstig en vernuftig en de meeste vrouwen der chinezen op Batavia en elders, zijn gewezen Balische slavinnen, die in zulk een huishouden ongemeene goede proeve van hare bekwamheid, naarstigheid, goedaardigheid, deugd en trouw geven; ook worden er zeer velen tot Haey di (^sa ot opperste der slavinnen, en aan welke men 't opperopzigt over zilver, goud, juweelen, linnen, enz. in een huishouden van de vermogende heden op Batavia toevertrouwt, gebruikt, m welke post zij zich zeer trouw en eerlijk gedragen, gelijk ik daar zelfs bevinding van gehad heb. Zij trachten doorgaans zeer sterk naar baar vrijheid, dat een voorname reden van haar trouwe diensten is. En daar zijn er velen, die zich van hare hoeren op die voor^^ waarde vrij koopen , dat zij hen maandelijks 4 , 5 of 6 rijksdaalders zullen opbrengen. Ik heb er gekend van die Balische doctoressen en vroedvrouwen, die wel 10, 15 en 20 rijksdaalders en meer, ieder maand gewonnen en door hunne naarstigheid ettelijke duizende rijksdaalders nagelaten hebben, die, als zij geen kinderen hebben aan hare meesters of derzelver erfgenamen, volgens 't landregt daar, vervallen zijn. Zij emeer^ zich in hun eigen land meest of met den landbouw of met het spinnen van katoen en 't weven van deze en gene kleederen, die hen de Javanen, Clünezen en andere volken komen afhandelen, hoewel er anders zeer weinig buitenhandel valt, behadven dat de slavenhandel de hoofdhandel van dit land is. Doorgaans worden zij zeer oud in hun land en ik heb er in Amboina gekend, die hunne kinds- kinds-kinds kinderen gezien hebben. De landbouw bestaat hier in 't aanteelen van rijst , die bier in de lage landen zeer overvloedig vak; doch hoeveel men daar- van zou mogen over hebben , mag er op lijfstraf niets van uitgevoerd worden ; maar 't overige wordt door 's konings bestel boven op 't gebergte bewaard , om in tijden van oorlog, wanneer de landen braak liggen of bij een kwaad gewas, tot een troep van ondersteuning en voorzorg kunnen dienen. De waren, hier Vallende, zijn deze: goud, dat er zeer veel is; doch dat, op lijfstraf niet mag vervoerd wor- den. Rijst, als voren; kop^, ijzer, katoen, slaven, cahmbac, schoone koeijen, die 't stuk pas 1 rijksdaalder hier gelden; paarden, doch wemig en klein; buffels, bok* km en geiten, gember, calmus, bangle, een gewas als gember, waaruit een heer- 1^ olie getrokken wordt. Waartegen de Chinezen hier meest sabels, porcelein en eenige andere geringe waren brengen, hoewel er nu en dan wel Hollandsche vrij- komen, alle welke hun meeste gading in goede slaven vinden, daar die akmi Digitized by VjOOQIC 244 seer getrokken zijn. Hier h ook overvloed van allerlei gevogelte, visch en van velerlei aardgewassen, daar de Baliers zeer goede tuiniers en doorgaans van schoone kool, radijs, boontjes, salade, komkommers, watermeloenen en van overvloed van allerlei Indische vruchten voorzien zijn. Hunne wapenen zijn bijna dezelfde, als die der Ja- vanen, bestaande meest in lange en korte pieken, krissen, spatten; en daar zijn ^r ook, die zeer wel met een snaphaan en sabel weten om te gaan, en ik heb er gezien, die zoo in *t behandelen van schietgeweer en in dapperheid voor geen Hollander zonden geweken hebben ; maar door de bank zijn het groote hanevechters , waarin zij bijna hun weerga niet hebben. Gelijk zij in kleeding (die men m de ^rste reizen der onzen afgebeeld ziet) veel overeenkomst met de Javanen hebben, en gelijk de mans, mede doorgaans kaal van baard zijn, daar zij die ook met kleine tange^es uittrekken, zoo bedienen zij zich ook gemeenlijk bijna van dezelfde speeltuigen, te weten, van een Tateboang (waarbij twee groote gongen behooren) by welke zij doorgaans een gindiër (zijnde een spel van metalen staafjes, die op hamboezen orgelsgewijze geplaatst zijn) en twee cimbalen, die zij tegen dkander kloppen (twee spelen, hen op een bijzondere wijze eigen) gebruiken. Zij hebben doorgaans veel vrouwen, die zij met een bruidschat van de ouders moeten koopen; doch onder dezelve is er altijd eene die 't oppergezag over de anderen heeft. Een ^oot blijk van de genegenheid en onderdanigheid dezer vrouwen bespeurt men ten tgde, als haar mannen sterven, daar zij, wanneer hunne lijken naar *s lands wijze verbrand worden, met hare juweelen aan en onder 't geluid van hunne speeltuigen '^ dansende in het vuur springen en zich met hen zeer welgemoed laten ver- branden, zich vast inbeeldende, dat zij in de andere wereld en, zoo zij elders sterven, in hun vaderland, op 't eiland Bali ten eerste zullen herleven, en daar in een veel heerlijker staat weer bij hare mannen zijn, om welke reden zij te minder zwarigheid maken, om hen te volgen. Men ziet van het verbranden dezer vrouwen een nadrukkelijk voorbeeld in de eerste reizen van ons volk naar Oost Indien, toen zij voor dit eiland ten anker lagen. Wij hebben dit ook elders met oen geval van een overleden prins van Balamboang (dat mede meest Baliers zijn) aangewezen, roet welke eenige honderd vrouwen toen stierven. En om een nader bewijs van die sterke inbeekiing der Baliers en hunne onbevreesdheid voor den dood te geven, kan men dit klaar uit dit geval afnemen. Mijn voorzaats sloep op zekeren tijd van Batavia naar Amboina terug komende , en op Gresik willende aangieren , werd onderweg , terwijl zij ergens ten anker lag, door eenige roevers aangedaan, die hen trachtende te overval- len en zich meester van de sloep te maken, er eenige flesschen met kruid en een brandende lont in smeten, vaststellende dat de Baliers (gelijk ook gebeurde) alle over boord springen en z\j dan aldus ten eerste meester van 't vaartuig zouden worden; doch daar er ook eenige Macasaren aan boord waren , werd de sloep behouden en eenige dezer Baliers werden weer opgevischt, hoewel de meeste verdronken waren. Men vraagde aan de weder-opgevischlen , waarom zij zoo over boord gesprongen waren. Zij zeiden, om door 't kruid niet te verbranden, waarop zij nader gevraagd zijnde, of zij dan niet vreesden te verdrinken, tot antwoord gaven, dat dit een zachte dood was, e» dat zij daar gansch niet bang voor waren, daar zij in hun vaderland in Bali toch iweer aanstonds bij al hunne vrienden kwamen; maar deze hunne stelling kwam gansch niet met de rekening van mijn voorzaat overeen, daar hjj bij dat voorval verscheiden van zijn beste slaven verloren had, hoewel hij blij was dat door de dapperheid der Macasaren toen zijn sloep was behouden geworden; maar hy heeft zyn andere slaven wel beter geleerd en daar was er in mijn tijd geen meer, die lust had om dus over boord te springen of zich met de dwaze inbeelding te ver- drinken. Het eiland wordt door verscheiden koninkjes en orangkaja's bestierd; doch Digitized by VjOOQIC 245 over al dezdye is een opperkoniog» dat een zeer magtig vorst is, maar die zich zeer weinig met andere vorsten, of met den baitenhandel bemoeit en in 't zelve» uit vrees dat men dan zich ook wel mogt zoeken meester van zijn land te maken, zoo veel mogelijk aan zijn ingezetenen belet, zijnde de eenige met welke hg, mjjn's wetens, gemeenschap en vriendschap onderhoudt, de vorsten van Balamboang, 'tgeea niet te verwonderen is, daar dat doorgaans Balische prinsen zijn. In de vorige tijden tot omtrent 1670 waren hier twee opperkoningen , die no en dan om 't opperbewind wel overhoop lagen, daar ieder van hen Gnsti Agong en de opperheer wilde zijn. Een van deze twee werd kort daarna na en dan door een Ambonsch vrijman, Jan Troet genaamd, bezocht, die met dien vorst niet alleen als een broeder leefde, maar hem ook Caca, dat is, oudere broeder, noemde. Ook leerde hij hem met allerlei geweer omgaan en wees hem op wat voor een wijze hij op dat land sterkten en vestmgen maken moest, dat door onze natie en meer anderen gansch niet wel opge- nomen en waarover hem door velen veel kwaads toegewenscht werd. Nooit kwam hg op Bali, of hg was bij dien koning, als zijnen broeder tliuis en gelijk die hem al- lerlei bedenkelgk vermaak aandeed, zoo onthaalde hij denzelve doorgaans zeer heeriijk op zijn sloep. Ook wil men, dat deze vorst hem, nadat hij tweemaal schipbreuk ge- leden had en weer op Bali gekomen was, ieder reis gered en van geld, slaven en al wat hij noodig had, weer voorzien heeft. Ondertusschen werd deze koning omtrent 1672 en 1673 tegen dezen man, die veel benijders en vijanden zoo op Bali, als dders had, zeer vuttaardig opgemaakt en denzelven ingeboezemd, alsof hij een aan- slag tegen zgnen staat en leven had ; en hoewel ik niet geloof, dat de man dit in zijne gedachten gehad heeft, zijn sommige echter nog wel zoo dwaas geweest, om te geloovei^ dat Hun Edelheden hem tot dit schehnachtig verraad last gegeven en hem, zoo hij 't g^ukkig volvoerde, groote beloften zouden gedaan hebben, al 't welke een zeer vuil verdichtsel is. Het is echter waar , dat de koning een kwaad vermoeden op hem had en zgn er, die willen, dat hij voor had den koning, bij hem aan boord gekomen, met een dronk towak te vergeven; doch andere willen, dat hij hem met een krissteek zon voorgenomen hebben te ontzielen. Het zij daarmede zoo 't wil , de koning ge- krafde , dat hij , hoe vrolijk en vergenoegd hij zich ook bij zijn laatste komst op* Bali aanstelde, voorhad hem van kant te helpen, om 'twelke dan voor te komen, hij hem door eenige daartoe bestelde personen jammeriijk om hals deed brengen; een^ beklagelijk einde, dat hem echter van vele, doch mogelijk op zeer kwade gronden' gegund werd. Het oude huis, waar de heeren gouverneurs in Amboina plagten te^ wonen, is 't zijne geweest en de weduwe van mijn eersten huiseer in Amboina (die zijn koebeesten , dit huis en al zijnen omslag , nadat men de tijding van zijn dood. kreeg, kocht) heeft mij dit geval meer dan eens zeer omstandig verhaald. Naderhand is mijn voorzaat, de heer Henrik Lcjdekker, verscheiden malen bij dezen ^ konmg met zijn sloep op Bali geweest en met alle teekenen van vriendschap ontvan- gen, in zoo ver dat hij hem, bij zijn laatste vertrek (toen hij staat maakte hier nooit wéér te komen) tot een teeken van zijne hooge achting en genegenheid, zijn kris van zijn zijde , die met een gouden greep , waarin eenige robijnen gezet zgn , versierd is , vereerde , welk koninklijk geschenk ik tot nog toe bezit en van 'twelke ik verder zeggen moet, dat de schede van keurli^ hout en met een zilveren schuif overtrokken is. Ook was 't ijzer van de kris 'aan wederzijden ongemeen fraai gevlamd, alsof het zilver ingelegd was en men heeft voor 't bloot ijzer menigmaal een van de beste baHsche slaven te vergeefs aan mijn voorzaat geboden. Hij had wel een zeer groot vrouwentimmer ; doch was (zoo men zeide) een groot sodomiet , houdende veel schandjongens , die even als javaansche vrouwen gekleed en opgeschikt waren en zich ook buitendien met eenige geiten , welker hoorjis verguld t)f met gouden scheden. Digitized by VjOOQIC 246 overtrokken waren, op een schandeijjke wijze vermengende. Bij de ouden is dit eOand nooit bekend geweest. En ik weet niet, dat ooit eenige Earopeêrs, dan de Engelschea en Nederlanders dit ontdekt of aangedaan hebben. Van de Engelschen is hier in 1597 de ridder Fran^ois Drake en de eerste van al de Europeêrs, en 6 of 7 jaren later ook zeer waarschijnlijk Thomas Candish geweest. De eerste van onze landslieden, die bier ten anker gekomen zijn, waren die van de schepen Mauritius, Hollandia en het Duifken. Zij wierpen hun anker in de straal van BaU den 27sten Januarij 1597, kregen een praauw aan boord op den SOsten dito met een hunner groeten, die venocht uit *skonings naam te mogen weten wie zij waren, dat zij zelfs met een priem op een kokosblad, dat hij medebragt, moesten sduijven. Den 4den Februari] ging eenig volk van hen aan den wal, waar zij zeer wel bejegend werden en een van 's lands groeten door zijn volk en slaven in een draagstoel op de schouderen zagen dragen , terwgl er wel 20 stuks , met pieken gewapend , voor hem heen gingen. Hij zond ons volk , die hier gekomen waren , om naar een waterplaats te zoeken, wat vruchten en verzocht twee van hunne makkers mede te mogen nemen, dat zy toestonden, mits dat hij hem ook twee gijzelaars gaf. Den 5den dito zeilden zij van daar wat noordelijker aan en zonden hunne schuit met 2 slaven of gijzelaars aan land, om de 2 van hun volk wederom te eischen. Schoon nu deze orangkaja zijne gijzelaars weder had , wilde hij echter ons volk niet over* geven , daar hij , die eenige winst bij 't leggen der onzen daar op zijn reede ge* hoopt had, over hun wegzeilen van daar zeer misnoegd was. Na veel beloften echter kwam de een nog door de branding aan de schuit en deze vrist te zeggen, dat die- gene, die men daags te voren had zien dragen, een van 's lands groeten en over 't wegzeilen der onzen gansch niet wel te vreden was, gelijk hg daarom ook nog een portugeschen slaaf, door de onzen als tolk afgezonden, gehouden had. Onze an^ dere man werd daags er na, nevens dien slaaf, bij den koning van Bali naar 't vide van denzelfden naam gebragt, van waar hij aan die van 't schip Hollandia schreef, dat hij en die slaaf door den koning zeer wel onthaald waren, waarop die van 't schip , om hem te eer weder te krijgen , 20 ellen gebloemd fluweel , een deel rood koraal, eenige kristalijnen glazen, spiegels en eenige andere dingen aan den koning ten geschenke zonden; waarop die man en slaaf ten eerste los gelalen werden, verhalende, bij hun komst aan boord, dat de koning aan de onzen al wat in zgn vermogen was, aanbood en hen vooreerst 4 varkens en 2 vaten met water zond. Ondertusschen was 't schip Mauritius den 9den dito in een ander groote scboone baai , Padan genaamd , ten anker gekomen , waar hen de ingezetenen verhaalden , dat er over 18 jaar dergelijk volk, als zij en die een touw in stukken eif weder heel maakten , geweest was , dat , naar allen schijn , de ridder Fran^ois Drake ge^ weest zal hebben. Zij zagen ook hier de koning van Bali in een zeer kunstig ge- sneden wagen rijden , die door 3 witte buffels , waarop zeer fraaije kleeden lagen , getrokken werd, terwijl er, volgens 's lands wijze, een lijfwacht van eenige piekeniers en spatvoerders , welker punten verguld waren vooruit gingen. Hij verzocht , dat men ter eere van hem (die op dien wagen een zonneschermdrager met een geopend zon- nescherm achter zich zitten had) eenige eerschoten wilde doen , dat de onzen deden ; waarop hij hen daags er na 4 vaten met water zond. Die van 't schip Hollandia (of den Hollandschen Leeuw) vernemende, dat hunne makkers in zulk een schoone baai lagen, hebben hun anker geligt en zgn den 16den dito bij de twee andere schepen gekomen; omdat daar zeer goede verversching te krijgen was. Zij hadden toen ook al ontddit , dat hier veel goud viel , gelijk zij dat genoeg aan 's konings gouden en verpiden drinkvaten hadden kunnen bespeuren, die zij hier meer en kostelijker, dan Digitized by VjOOQIC 247 bij den paiigeran nn Bantam gezien hadden; maar zij hadden ook yernomen, dat hij de goudmijnen Tan dat eiland op lijfstraf niet wOde geopend hebben, om daar* door geen kwade naburen te krijgen. Zij zagen ook , dat de vorst door zijn ingezetenen en zeMs van al zijne grooten met veel eerbied, en niet dan met gevouwen handen, al sombaijende aangesproken werd. Echter vaaren er eenigen van hen, i O of 12 Jaar geleden, geweest, die een aanslag gemaakt hadden, om hem in zijn paleis te vermoorden; 'twelk uitgekomen zijnde, werden zij allen m *t eerst ter dood verwezen en naderhand echter nog, uit medelijden, naar Poelo Rossa, een woest eiland dezes konings, in 't Z. 0. van Bali gelegen, door hem gebannen, dat zij en andere Ban- diten naderhand hier mede uaar toe gezonden , metter tijd zeer fraai bebouwd en van al het noodige voorzien hebben. Gelijk nu ons volk hier dagelijks aan land voer,, zoo deden dit die van 't schip Mauritius den SOsten Febmarij voor de laatste maal» van de welke twee maats , Emanuêl Roodenburg , van Amsterdam , en Jakob Claas- zoon van Delft, landwaarts in gegaan, nooit wéér te voorschqn gekomen zijn, zonder dat men echter weet of men hen daar met of tegen hun wil gehouden heeft. Hunne maats zeiden hen, dat zij niet te lang moesten uitblijven, daar men hen dan niet wachten zou. Ook hebben zij een dag of twee er na kleederen ontboden , zonder dat men naderhand iets meer van hen vernomen heeft; waarop toen de 3 schepen, den 26sten dito de ankers geligt en bezuiden Java hunne reize naar 't vaderland ver* vorderd hebben. Den 5den Eebeuarij 1601 's avonds is de wakkere zeeheld, Oltvier van Noord,, in den mond van de straat van Balamboang gekomen, waar zij eenige dagen ten anker schijnen gelegen te hebben, zonder dat mij echter blijkt, dat zij hier aan> den wal geweest zijn , hoewel het zeer waarschijnlijk is , dat zij of hier , of wel op* Balamboang, om water en verversching naar land zullen gegaan zijn. Den lOden dito zeilden zij van daar en geraakten buiten deze straat , lubbende de Verkenshoek (die in 't Z. van 't eiland met een smalle strook uitsteekt) m 't Z. 0. van hen afliggen. In Januarij 1604, gaf de zeevoogd Wybrand van Warwjk aan die van 't schip de Maan last op Bali aan te loepen , om zich daar van rijst en kleedjes te voorziea en dan naar Banda te zeilen. Dergelijke last had hij ook aan de overheden vaa 't schip de Zon den 25sten Februarij gegeven, om, bij hun togt naar Ternate, op Bandjar Masin om rijst aan te loepen en, zoo zij daar niet konden te regt raken, dan naar Gresic over te steken en, ook daar niet vindende, dan op Bah, Bima of eenige andere plaatsen aan te gieren. En dit is wel 't voornaamste, 'tgeen ik van dit eiland Bali weet te zeggen, dan dat naderhand nu en dan (gelijk wij reeds gezien hebben) de ambonsche of bandasche vrijlieden hier wel plegen aan te gaan, om zich van goede slaven te voorzien. Ook toekent ChristoOel Frikius in zgn reize aan, dat hij met 't schip UoUandia, omtrent 1684 of 1685 naar 't eiland Bali gezeild is, waar hij zegt toen een HoUansch onderkoopman, als hoofd er liggende, gevonden en van denzelven ook een slavinnetje voor 18 rijksdaalders gekocht te hebben. Hij had hier zijnde, dit verbranden van de lijken der mannen en 't springen van hunne vrouwen in 't vour gezien, diens wijze hij fol. 105 en 106 omstandig verhaalt, en tot welke wij den lezer wijzen. Nadat zij nu 3 weken lang voor Bali gelegen hadden, is hij met zijn schip weer naar Batavia gekeerd, zonder dat mij blijkt, waarom zij hier ge- komen waren, dan dat hij zegt, dat zij hier hunne waren losten en anderen, die hier gemaakt werden (waarschijnlijk eenige katoenen en zijden kleedjes, die hij zegt, dat zij hier maakten) daar tegen innamen. Wat nu hunne godsdienst betreft, het zijn allen Heidenen, van welke sommigen de Zon en de Maan en anderen weder deze en gene vogels, doch wel meest dat als een godheid , 'tgeen hen 's morgens eerst ontmoet , dienen en eeren. Eenigen van hen Digitized by VjOOQIC 248 maken ook veel werk van eenige zonderlinge vierkanten groote sieenen, op vrelke 29 naar hunne wijze offeren. Zoo zij, buiten hun land geraakt zijnde, stenen, gdooven zij vast, dat zij in hun land weder voor den dag komen en bij hunne Uoedver- wanten herleven , dat hen ook in alle voorvallen zeer moedig doet zijn. Velen derzdveo zijn bij mijn aanwezen in Amboina christen geworden, gelijk ik er zulke zelfe gehad heb; moetende getuigen, dat ik er geen van gekend heb, die niet zeer wel hunnea doop beleefden, gelijk zij aan alle anderen ook een zeer goed en stigtdijk voorbedd met hun leven gaven; zijnde, mijns oordeels, een van de beste Indische natiën, van welke iets goeds in dit opzigt te hoopen is. Digitized by V^OOQlC BESCHRIJVING VAN HET EILAND GROOT JAVA, OP JAVA MAJOR. MET DE EILANDEN EN RIJKEN DAARONDER BEHOORENDE. EERSTE ROEK. Eerste Hwfdstnk. Jakatra, het derde wingewest der E. maatschappij ; vooraf het eiland Java beschreven. Orde van zaken in dit deel Lengte en breeate van dit eüand. Verdeeling van Qroot Java in onderdeden. Het Princen-eiland. Java's westhoek. De soidkant beschreven. De noordkant van 't Bantam's rük aan de zeekant Anir. De nudkant bc^hreven. De dorpen hier plegen. De noordzijde langs strand beschreven. De stad Tirtiassa. Ontong Java. De rivier van Tangerang, scheidende de rqken van Bantam en Jakatra vaneen. Batavia. De eilanden voor de oogt en de stad Batavia liggende. £n de verdere strek- king deser uoordkost. Het koningrnk Jakatra van binnen. Namen Sier dorpen aan de oostkant gelegen. Het landschap fiandong. De landstreken van Sidammer, Kandong ' Wessi pdangan en Soekapoera. Dorpen tosschen de rivieren van Bakassi en van Kara- wang. Het landschap Tikondad|^. De landstreek ten zuiden van Batavia. De post van Tangerang. En de dorpen langs die rivier zniden op. De zuidzijde van Tsjeiibon be- schreven. De noordkant van 't rijk van Tsjeribon. Het gni van Seich Ibn Moelana omstandig beschreven. Beschrijving van dit r^k van 't noorden naar 't zuiden op- gaande. De landstreek Tsiassem. De landstreek van Famanoekan. En Farocka Moetjan. De landstreek beoosten de rivier van Tsjamare. De landstreek bewesten en langs de rivier van Indramaja. Indramaja. De dorpen beoosten de rivier van Indramaja. De landstreek van Sammadang. En een deel van Farocka Moetjang. De landen b^den den berg Sermey, of 't landschap Wattas. De landstreek Gabbang. De dorpen besuiden Digitized by VjOOQIC 250 Tsipelo. Het Prinsdom Fondajang. De landen bezuiden 'tzelve en de landstreek Soe- kapoera. De landstreek beoosten rondajang. Het Prinsdom Selagodon. De landstreken van Koewassing, Goloen, Impanagara en 't land van Pager. Gelijk Ambolna en Banda , de twee eerste landvoogdgen zijn , die de E. maatschappij in Oost-Indiën heeft veroverd, zoo is de stad en het koningrijk Jakatra, het derde in orde, waarvan zij in 1619 meester is geworden. Vooraf moeten wij zeggen , dat de naam van 't eiland niet Java is , maar DJava is , en dus ook die der stad DJakatra, en niet Jakatra, daar de DJ maar eene letter bij de Arabiers en Maleijers, en geen twee, gelijk bij ons, uitmaakt, hoewel wij gemaks- halve en om de gewoonte daar men reeds in is, voortaan Java, in de plaats van DJava, en Jakatra, in plaats van DJakatra, zullen zeggen. Wij ondernemen dan om 't magtig eiland DJava, waarvan men tot nog toe, als de blinde van de verwen geoordeeld heeft, in zijne lengte en breedte, zooals 't inderdaad en tot nog toe nooit door iemand beschreven is, te behandelen. Om onze gedachten en die van den lezer nu aan een vaste orde te bepalen, zullen wij vooraf I. Een nette landbeschrijving in het breede van dit eiland maken. n. Daarna zullen wij een verhaal van de zaken van Java, van zoo verre doen, als wij, terugtredende, komen kunnen; en die van Bantam daarop laten volgen. ni. Zullen wij in 't bijzonder een beschrijving van de stad Batavia, met den aan- kleve van dien en van hare bedienden, en daarop dan in 't breede van de verovering van het koningrijk van DJakatra, en van den oorsprong van de voortreffelijke stad Batavia spreken, om aldus te toonen, hoe slecht die stad weleer was, en hoe heerlijk ie nu is. Men heeft in vorige tijden verscheiden kaarten er van in 't licht gegeven. Daar is er eene van den heer Lavanha, die het eiland Java in tweeen deelt, noemende dat, 't welk het naaste aan 't eiland Snmatra is , Sunda. Ik weet wel , dat er een straat van dien naam is, waarvan wij op zijn plaats spreken zullen, en dat men ook de stad Jakatra eertijds Sunda Kalappa genoemd heeft, maar van een eiland, zoo genaamd, heb ik nooit hoeren reppen, veel minder dat Andragiri (dat immers op Sumatra ligt) daar geplaatst werd. Veel andere groote misslagen daarin sla ik over. Daar is nog een oude kleine kaart van Java Major , die alleen de strandplaatsen , doch zeer gebrekkig aanwijst. Ik stel echter vast, dat die lieden ze beter zouden gegeven hebben, hadden zij die beter kunnen krijgen en derhalve is hun ijver te prijzen. Het beste , dat er nog van uitgekomen is, is een kaart van Java, m twee deelen, door de heer professor Beland nagelaten, waarin van 't eiland, zoo in zijn binnenste, als wegens deszelfs strandplaats^ gehandeld werd. Dit eiland Java Major of Groot Java is omtrent 141 mijlen oost en west lang ea gewoonlyk maar 20, doch 30 op zijn allerbreedst zuiden en noorden breed; zijnde 't Prinsen-eiland op de zuideri)reedte van 6} graden en op de lengte van 124 graden en 48 minuten, en Batavia op 127 graden en 5 minuten gelegen. Om 't nu te verdeden, hebben wij best gekeurd de kaart in zeven bijzondere deelen te onderscheiden en ieder volgens zqn bqzonder bestek, te beschrijven. Het eerste bevat het koningrijk van Bantam met den aankleve van dien. Het tweede het koningrijk van Jakatra. Het derde het koningrijk van Tsjeribon. Het vierde Mataram en 'tgeen daar verder onder behoort. Het vyfde de landvoogdijen van Pianaraga, Cadoewang, enz. Het zttde de landvoogdijen Soerabaja, Passaroewan en het eiland Madura. Google Digitized by VjOOQ 251 Het zevende het prinsdom van Balaroboang. Wg maken dan een aanvang met het eerste bestek. Het koningrijk van Bantam Ugt in 't viresterdeel van dit eiland, langs de straat Sunda, die Java van 't eiland Snmalra scheidt, en die van haar begin of van 't Prinsen-eiland tot Batavia toe , 36 mijlen lang en bij de westhoek van de baai van Bantam of bij St. Nieolaas baai, met de overwal van Sumatra, omtrent 4 mijl en een halve breed, en daar ook op zijn naauwste is. Het draagt zijn naam naar de stad Bantam , van welke wij op zijn plaats znllen spreken. Wij moeten hier alleen met een woord zeg* g^ , dat dit een bijzonder koningrijk op zich zelven is , waarover de keizer van Groot Java niets te zeggen heeft, gelyk ook niet over veel andere rgken op Java die onder hare bijzondere vorsten en opperhe^ren staan. Dit staat alleen onder den koning van Bantam, die een oppermagtig vorst op zich zelven is en van niemand anders afhangt Aan 't westelijkst einde van Java ontmoet men, wat benoorden 'tzdve, een eiland, bet Prinsen-eiland genaamd, z^nde woest en onbewoond. Sommige maken er de Prin- sen-eilanden, alsof er verscheiden waren, van; doch deze toonen dat zij er geen ken* nis van hebben en nooit daar geweest zijn. Van zijn oost- tot zijn west-hoek, is het vier en een halve mql en van zijn zuid- tot zijn noordhoek, wat meer als drie mij- len lang. Men heeft in 't oosten en in 't oost znid-oosten, twee heuveltjes, en buiten- dien is er niets op dit eiland, 'tgeen merkwaardig is. Het is rondom bgna (uitgezon- derd in 't oost-zuidosten en achter in een groote baai, die tusschen de zuid- en westhoek al fraai diep inloopt) met een rif bezet en heeft nergens versch water, dan diq) in die zuid-west-baai , waar men na de zuid-kant twee riviertjes ontdekt , die daar* om velen hebben doen oordeelen, dat hier geen versch vrater valt, omdat hetnergmis anders op dat eiland is; en omdat er zelden schepen of vaartuigen aan dien kant, tenzij zij het weten, komen. Ik ben aan den oost-hoek in 1694 geweest, doch wij vonden daar niets en alles zeer woest, zoodat wij er aanstonds weer van daan roeiden. Hen kan, bij nood, op negen k tien vadem, zoo in die baai als in 't N. W. en el- ders \m anker komen, doch veel beter is het, dat niet te doen, en dat men de wal van Java zelf zoekt. Men heeft hier en daar op dit rif, vooral bij de west- en zuid- hoek, eenige eilandjes; doch die verdienen den naam van eilanden niet, aangezien ze van geen belang zqn , en dit heeft mogelijk sommige daarom van de Prinsen-eilanden , akof er veel waren, doen spreken, hoewel ze meest klippen zijn; doch daar is er een bij den zuid-hoek, bijna een halve myl lang, maar vol kats-koppen, zoodat het al mede den naam van een eiland niet verdient, behalven dat het ongenaakbaar is. Tusschen de noord-west-zijde van dit eiland en den vlakken hoek van 't eiland Sumatra, is de straat Sunda zes en een halve mql breed. Dit woord Sunda beteekent in 't oud Javaansch, een gebergte en daaroa werd deze straat de Bergstraat door de oude Javanen, omdat het west-eind van Java zeer bergachtig is, genaamd. Anders w^ er nu en dan ook nog wel van een koning van Sunda, op de Malabaar* scbe kust gelegen , gesproken, waarmede de Portugezen (zooals ik in 1723 zie) eenigd tijd in ooriog geweest hebben; doch hetzelve moet men hiermede niet verwarren. Het ligt van Java op sommige plaatsen twee mglen, doch met zijnen oosthodc maar 1 mijl van de Welkomst-baai, voerende de streek, die tusschen beide deze wallen loi^t, deoK naam van de Behouden Passagie. Van Java zelf nu beginnende, maken vrij met deszelfs westhoek , (fie andei:s ook wel de eerste genaamd werd, een aanvang. Aan de west- en zuidkant ontdekt men vooreerst niet, dan groote kiepen, zware gebergten, een ongenaakbare wal en vier mylen van den Westhoek, aan de zuidkant, oost opgaande, een klein eiland, hetKa- lappus eiland genaamd, dat twee mijl^ van de wal ligt, gdijk men twéé groote Digitized by VjOOQIC S52 mi}\ea ooslelijker, nog een ander, bet troaw's-eiland genaamd, heeft, waarvan 't eerst omtrent 1 mijl lang en pas vierde part zoo breed, en 't laatste omtrent een en een vierde mijl lang, en van dezelfde breedte is, zijnde beide met een rif bezet en bij 't eerst ankergrond en verder oost aan, niet dan op eenige plaatsen grond te vindmi» Aan 't uiterst einde in 't oosten naar deze zuidzijde van 't land, ziet men niet an- ders dan een zeer hoog en stijl gebergte. Van den westhoek af tot aan het uiterste van de zuidkant heeft dit land net de lengte van adittien mijlen. Van de westhoek nu aan de noordkant van Java , (die oost en west omtrent twintig mijlen hng is) twee mijlen oost aangaande, ontmoet men een gehucht, Jankolan genaamd, omtrent hetwelke, een weinig benoorden van de wal af, een eilandje ligt, het Nieuw eiland genaamd, dat woest en ledig is, omtrent een mijl in 't rond aan de westkant met een rif bezet is, en daaromtrrat ankergrond heeft. Van de westhoek tot bij Jankolan, waar ook een riviertje is, loopt de kust met een vlakke bogt vyat in en van daar wéér tot de tweede hoek, vyaar men twee rivieren en versch water heeft, al hoe lan- ger hoe noorddgker uit, waar men ook zoo bewesten, als vlak voor den zelven, goeden ankergrond heeft. Deze tweede hoek ligt van den eersten twee en een halve mijl, zijnde die hoek wel drie vierde van een mijl breed. Van den tweeden hoek schiet de kust wéér wel derdehalve mijl naar 't zuiden m, makende daar een groote baai, de WTelkomst-baai genaamd, zijnde zamen als twee bijzondere baaijen, waarvan naast aan den derden hoek nog al zuidelijker inloopt. Als men den tweeden hoek pas om is, ontmoet men een rif, dat wel een mijl lang is, viraaromtrent naast aan de wal eenige klippen of eilandjes en zoo wat oostelijker op ook eenige reven liggen, met nog twee eilandjes daarop, en vrat verder nog e^ ander, digter aan de wal, zonder rif, ten oosten van 't welke een wemig verder ankergrond is. Daarna loopt men een andere baai in, waar men ten eerste drie eilandjes ontmoet, zijnde de ml van Java, nadat men voorbij dat rif pas de tweede hoek om is, schoon en zuiver tot aan de derde hoek toe (uitgezonderd dat pas bewesten een kleine droogte is) gelijk men daar overal wel grond, doch juist geen anker-grond en ook geen versch water heeft. In die eerste baai doet zich ook eenig laag gebergte op. Deze derde hoek is van de tweede vier en een halve mijl gelegen, en hij is zelf omtrent vijf vierde doelen ydxt een mql breed. Ook kan men vlak voor dezelve op tien é elf vadem ten anker komen , doch op de oosthoek is mede een kleine droogte. Af en aan van deze hoek, heeft men ruim vqf mipen van de wal, naar Sumatra toe, 't eiland Krakatao en 't lang eiland eau twee mijl noordelijker 't eibnd Sdebesee liggen. Van de voornoemde droogte af loopt de kust wéér naar 't zuiden toe, twee mijieir in, makende de peperbaai, waar men veel laag land, en vrat oostelijker, omtrent in 't midden, goede ankergrond tusschen twee kleine dlanden, die vrat van de wal liggen 'm en omtrent een onbekend Javaansch dorp heeft. Wat Oostdijker komt men bij e^ gehucht. Babawang genaamd, waar men wéér ankergrond op zes vadem en niet yer van daar een dorp met versch water ontmoet. Van Babavrangs westhoek naar den vierden hoek van Java toe, schiet de kust wéér noordoost uit, doch tusschen beiden ontmoet men het gehucht Tseritti en wat noordoostelijker aan het dorp Passoerang, vralke drie gemdde dorpen en twee gehuchten van zeer wdnig belang zijn, en ieder door pas dertig k veertig huisgezinnen (te zamen omtrent twee honderd ziden uitma- kende) bewoond werden. Bij 't laatste dorp, dat wd het grootst is, heeft men varsch water: ook is de kust overal schoon, uitgezonderd dat bij Babawang en bewesten Tseritti en Passoerang drie droogten zyn , doch bij de rivier van Passoerang , pas tea noordoosten dezdve, kan men ankeren. Vlak voor de vierde hoek, die wat meer dan vijf myien van de derde hoek ligt, heeft men ook een kleine droogte, en van Tseritti tot wd een halve mijl boven Anir laag gebergte. Van dezen hoek loopt de kust al Digitized by VjOOQIC 253 wéér noord-oost aan, en drie kwart mijl verder heeft men een versche waterplaats, niet ver van welke de stad Anir ligt, bij welke twee rivieren zijn. Deze stad heeft wel een groote naam; doch is in zich zelve niet veel , gelijk de meeste Javaansche steden zijn. Zij is maar een open vlek, hebbende omtrent duizend huisgezinnen, die er ten deele in, ten deele buiten wonen: de huizen zijn maar van bamboezen, weinige der grooten uitgezonderd , opgetimmerd. Zij kan geen halve mijl beslaan , doch men kan er van alles redelijks koops voorzien worden, daar van deze plaats (waar zeer veel peper valt) groote vaart op Bantam is. Af en aan Anir heeft men , ruim twee mijlen benoorden de wal , 't efland Dwars in de Weg , bij 't welk een zware stroom gaat Hen ontmoet ten noord-oosten van Anir nog twee waterplaatsen of rivieryes , die nu en dan groote dienst doen. Daarna krijgt men wéér laag land, met eenige zoute spruiten, bij welke men pas ten N. 0. van 't Brabands-Hoedje, een eilandje, een halve mijl van de wal, ten anker kan komen, gelijk mede omtrent Geertruids eiland, dat een mijl N. oostelijker ligt, waaromtrent men ook een kleine mijl van de wal, een gevaarlijke droogte, Brouwers-Zand genaamd , en nog een andere kleine droogte digt aan de wal liggen heeft. Wat verder van Geer- truids eiland, heeft men 't Pisang^and, zijnde beide zeer digt bij de wal gelegen; doch een kleine droogte bij 't laatste. Een ander eilandje, het Toppers-Hoedje genaamd, Ugt beoorden het Brouwers-Zand niet wel een mql. Op het uiterste van de westelijk- ste kant van den westhoek van Bantam, omtrent de SL Nicolaas baai, heeft men nog een Geertruids eilandje. Van 't westdeel van den vierden hoek van Java tol dezen hoek bij welke dit Geertruids eilandje ligt, rekent men vijf en een halve mijl. Deze west- hoek nu van Bantam, heeft ruim een breedte van 2 mijlen. Bij de SL Nicolaas baai bij 't gehucht de Notendop en nog wat verder heeft men drie riviertjes en ten oosten der laatste plaats , drie eilandjes pas buiten den wal , hebbende geen naam. Van den eenen kant van dezen hoek dezer baai naar de andere, omtrent 't eilandje Engels Onrust gelegen, heeft men een afstand van 2 mijlen, waar de kust weer zuid-oost loopt en dan schiet zij daar vlak zuiden in, van waar zij oost op loopt, makende dien westhoek tot den hoek van Pontang, op een afstand van 2^ mijl, de baai van Bantam, die overal met een rif bg Pontang al vrij breed bezet is. De stad Bantam ligt in 't midden van deze baai en Ij mijl er af ligt Poelo Pandjang, doch nader aan de wal, HoUands Kerk-Hof en wat oostelijker als Poelo Pandjang, het groot en klein eiland Pondi met nog eenige andera eUandjes. Wij zouden hier nu wel verder, zoo van deze stad, als van andere onder dezen koning landwaarts in liggende, kunnen spreken; doch, om niet buiten 't bestek van onze kaart te gaan, zullen wij met het verdere wachten tot wij in 't bijzonder over deze stad, volgens ons vorig onderwerp, spreken zullen: hier nog bijvoegende, dat zich hierin 20 dorpen en een stad of drie opdoen , waarin 8,1 70 huisgezinnen zijn, die ieder op 5 zielen gerekend, 40,850 zielen (zonder Bantams ingezetenen en een groot getal andere dorpen en inwoners binnen 'slands mede te rekenen) uitmaken^ De noordzijde is 22 mijlen lang. Dusver dan aan het eerste bestek van onze verdeeling van Java, te weten aan de beschrijving van het koningrijk Bantam, voldaan hebbende, gaan wij nu tot de beschrg- ving van dat deel , dat wij 't koningrijk van Jakatra noemen , over , hoewel wij daar nog een geruim deel van 't Bantam's rjjk vooraf zullen ontmoeten. Wij zullen, om ordentelijk te handelen, hier wéér aan de zuidkant, waar wij 't gelaten hebben, ver- volgen. Uier ontmoeten wij eerst een krommen bergachtigen hoek met een doorgaans smal rif, dat hier en daar wat broeder uitloopt en daar dan ook wel wat klippig is , hetwelk zich al voorbij de laatste rivier van Soeka Poera, ter lengte van 27 of 28 mijlen, zijnde de lengte van dit bestek aan de zuidkant, uitstrekt. Drie mijlen van den hod^ van dit gebei^ aan de zeekant, ontmoet men eerst een zandbogt, die er 2i mijl Digitized by VjOOQIC 254 af ligt en oen halve myl oostelijker beeft men een sduxHie rivier, virier hoofdspruit uit het gebergte Pangerango , 5 mijlen noorderliji^er afdaalt , in welke een ander spruitje , komende pas 3 mijlen noordelijker uit een gebergte, boven den berg Salak gelegen, zich ontlast. Gelijk deze kast hier in deze zandbogt van 't zuiden eerst naar 't noorden en dan tot aan deze rivier, die geen naam heeft, zuid-oost aan loopt, zoo buigt zij zich dan verder tot aan .'t laag afgespodd zand-eiland als meest zuiden aan. Een myl van de rivier, bij welke zwaar gebergte aan de zeekant ligt, heeft men een kleme zandbaai en een zandhoek (waaromtrent 't Rood-eiland is) nevens nog een of twee klippige hoeken, alsook een zandhoekje en een witte zandbogt, nevens zoodanig strand, omtrent een steenig hoekje, 'twelke van 't begin van dit bestek een afstand van om- trent 6 mijlen beslaat. Ook is deze gansche wal langs, aan de zuidkant van dit bestek, geen goede ankergrond en een halve mijl van de wal hier en daar al meest vervolgens met dan zwart zand op verscheiden diepten , te vinden. Omtrent 4 mijlen van het steenig hoekje, waar men niet dan laag land en maar zandstrand heeft, ontmoet men (na voorbij eenig laag gebergte geraakt te zijn) een spniilje, voorbg 'twelk ook een klem gebergte 2 mijl er af is. Verder langs henen aan deze zuidkant heeft men mede (uitgezonderd een streekje bij Kandang Besi, waar wat laag gebergte ligt) niet als laag zandig land, doch waar van wege de sterke branding niet aan te komen is. Negen en een halve mijl van 't steenachtig hoekje, oost op, ontmoet men, 1 mijl noorden aan, van strand af, het dorp Boeni Cassi , waarin omtrent 30 huisgezinnen zijn. Nog 1 mijl oostelijker ligt het dorp Tsisadoa, dat wel uit 50 huisgezinnen bestaat, liggende nader aan strand. Een kleine mijl verder heeft men het dorp Tsilakti, liggende, gelijk het vorige, om- trent I mijl van strand, tusschen welk dorp en 't strand men nog een ander dorp, Tsipandak genaamd , ontmoet meer dan 100 huisgezinnen te zamen sterk. Een mip verder ligt het dorp Tsidammer, bij een liviertje; en nog wat verder het dorp Tsidang, die beide wel 200 huisgezinnen kunnen uitmaken. Al deze dorpen Uggen in de land- streek , Sidammer genaamd , die hier ook met zijn grenspalen aan weerszijden afgeperkt is. Anderhalf mijl buiten deze landstreek, of 2 mijlen oostelijker, als Tsidang, ligt het dorp Kandang Besi , omtrent 1 mijl van strand , waar men die klippige hoek en een riviertje, pas daar voorbij, heeft Dit is een fraai dorp van wel 150 huisgezinnen. Een groote mijl oost ten noorden en bijna 2 mijlen van strand, heeft men 't dorp Tsita- linka, digt bij 'twelke, wat nader naar 't strand, 't dorp Tsikankok Ugt, die met han beide omtrent 90 huisgezinnen uitmaken. Een kleine mijl zuid-oost van TsitaUnka, ligt het dorp Boenigoeli, een halve mijl nader naar strand, bij een spruitje, 't dorp Isjambe, en 1 mijl oostelijker het dorp Rajoa, tusschen bdde wdke laatste dorpen m 't midden nog een riviertje is. Deze drie laatste dorpen kunnen te zamen wel 250 huisgezinnen leHen, zijnde met hun 6 dorpen in de landstreek Kandang Wessi gelegen, dat mede met zijn grenspalen afgeperkt is. Van deszelfs grenspaal tot aan het einde van dit be- stek aan de zuidkant, gaat men nog omtrent Si mijl oost aan , waar men zich in 't landschap Soeka Poera bevindt, waarin zich met de eerste halve mijl een spruitje ea 1 mgl verder een grooter spruit , nog een weinig verder dergelijke spruit , die boven twee takken heeft en een half uur verder zich een fraaije rivier opdoet, aan welke zich omtrent een groote mijl van strand af 3 dorpen , vervolgens noorden aan gelegen ea geen naam hebbende, vertoonen, die te zamen omtrent 100 huisgezinnen uitmaken. Vlak voor die laatste rivier, gelijk ook aan weerszijden, vertoonen zich 3 onbewoonde eilandjes; waarmede wij (voor zoover dit tweede b^tek aangaat) afscheid van de znid« zijde nemen, die van 't westen tot 't oosten, tot 't einde van 'dit bestek, zich 4 7 mijlen ver uitstrekt. Aan de noordzijde nu weder , waar wij 't bij Pontang gelaten heb- ben , vervolgende , ontmoeten wij eerst een rivier en wel 5 kleine eilandjes. Deze rivier Pontang, die Uef bij den hoek van Pontang en ook nog 2 mijl oostelijker in zee stort, Digitized by VjOOQIC 255 waar zij de rimr Tanare genaamd wordt, loopt midden door de stad Tirtiassa, die om- trent 1 mgi van strand en 2 groote mijlen beoosten Bantam ligt. Dit is een van de voornaamste steden des rijks, die Salthan Agong, nadat hij 't bestaur aan zijn zoon, Solthan Hadji, overgegeven had, tot zijn vermaak gebonwd en waar hij zich met zijnen ho&toet naar toe begeven heeft, om, zoo hij zich verbeeldde, stil te leven. Hij had dezelve zeer iiraai gemaakt, doch hoe zij door den oorlog, tnsschen den zoon ea den vader onW staan , daarna verwoest is , zullen wij op zijn tijd zeggen. Zij werd in haren bloei wel op 6,000 haisgezinnen gerekend. Tassdien Pontang en de rivier Tanare heeft men ver- scheiden zandplaten en in een diepe inbogt, die van Pontang tot aan 't Menscheneters- eilaod loopt, bij die rivier 3 eilandjes, die noord-oost op een weinig van de wal zoo vervolgmis liggen, waarvan bet noordelijkste, 't Jagers-eiland genaamd is. Deze bogt, die firaai diep naar 't zaiden inschiet en dan verder oost en noord aan strekt, is van dien hoek, bij 't Menscheneters-eiland ligt, 3 mijlen gelegen, welke uitstekende laatste hoek daar een groot, breed en scherp in zee uitstekend rif maakt. Van daar oost aan, 2 mijlen, ontmoet men 't riviertje Lampon en nog een ander bij 't gehucht Tangelaugus ; van waar Ontong DJava (zeker hoek zoo genaamd) omtrent 1 \ mijl ligt. Van de rivier van Pon- tang 2( mijl, noorden op van de wal, ontmoet men een blinde klip, Tsjeribon gena»nd m een groote halve mijl noord-oostelijker, nog een dergelijke. Een halve mijl oosterlijker beeft men het Wap^ van Hoom's eiland, nevens Poelo Tidong, tusschen welke en de wal, de Vogdstruis-droogte is. Een halve mijl van van Poelo Tidong, vrat zuidelijker als oost aan, heeft men een eiland zonder naam en nog wat zuid-oostelijker Poelo Pare, 't eiland Bronkhorst en eenige anderen vol reven. Een groote mijl zuidelijker, naar de wal toe , heeft men de Groot Kombnis of 't eiland Lantsjaac en een halve mijl oostelijker de Kleine Kombuis, met eenige droogten er bij. Nader aan de wal, wat voorbij Ontong DJava, eea halve mijl in zee, heeft men 't eiland Middelburg en wat oostelijker 't eüand Amsterdam. Pas voorbij Ontong DJava heeft men de rivier van Tangerang, die harra oorsprong ten deele uit den berg Salak, ten deele uit het gebergte daaromtrent heeft. Deze rivier is de scheidspaal tusschen het koningrijk van Bantam en van Jakatra. Vlak voor deze rivier hgt een eiland zonder naam , van welk eiland tot aan de rivier van Ankee (waar wij nader van zullen spreken , gelijk ook van die van Tangerang) deze kust wéér naar 't zuiden wat inschiet, van waar men dan in zeer weinig tijds tot Batavia komt. Van Ontong DJava tot Batavia toe, heeft men een afstand van 3 mijlen, waar men verscheiden rivieren aan weerszijden van Batavia ontmoet, als die van Ankee, de Korkekot, de groote rivier van Jakatra, de Sontar, de Tsiakan en meer andere, waar* ever wg aanstonds, om nu maar eerst deze noordzijde te vervolgen, nader zullen spreken. Twee mijlen van Batavia heeft men oost aan de rivier de Marende en een mijl ooste- lijker die van Bacassie, waar een groot rif is en waar de kust bij de hoek van Ca- lawang zich weer noord en dan west aan omdraait. Van de rivier van Tangeran tot aan den hoek van Carawang, heeft men een groote baai, die net 6 mijlen lang en omtrent 2 mijlen diep is, en hoewel voor de zee open, wordt echter de slag van 't water door al de eflanden, die er hier en daar voor verspreid liggen, meest gebro- ken. Deze eilanden doen zich , zoodra men Ontong Djava of 't eiland Amsterdam maar Toorbg is , ten eerste op. Deie zgn Schiedam , een halve mijl zuidoost van Amsterdam griegen. Een halve mijl zuidelijker heeft men 't eiland Onrust (drie mijlen van Batavia) waarop een baas, die onderkoopman is, met veel timmervolk, als ook een predikant l^t. Men heeft er ook de peper-pakhuizen, een molen, enz. en dient deze plaats, om de schepen te kielhalen en te vertimmeren. Voor 'tzelve ligt een zwaar rif, zoodat men er niet, dan met kleine vaartuigen bijkomen kan. Nog wat zuidelijker hgt 't eiland Kuiper. Wat ten oosten van Schiedam ziet men 't eiland Haariem liggen en een halve mi}l zuiddijker, Engels Onrust en Pnrmerent. Beoosten Haarlem, doet zich een hooge Digitized by VjOOQIC 456 zandplaat en van daar uvat zuiden aan 't eOand Hoorn op. Een mijl beoosten de hooge zandplaat, ligt bet eiland Edam (omtrent vijf mijlen van Batavia) een eiland van ver- maak, voor zijn Edelheid. Ook is daarop alleriei gedierte. Hen heeft er ook eenige pakhoizen, een zaagroolen en een lijnbaan. In oude tijden werd het Poelo Damar, dat is Harseiland, naar een groote harsboom, die er opstond, genaamd. Het is een groot half uur in zijn omtrek en is vol vrucht- en andere boomen en, zooals men er bij komt, van een hecht hoofd of twee voorzien. Zijn Edelheid Kamphuis, L. M. he^ er ook een schoon Japans woonhuis gezet en allerlei zeldzame gewassen opgebragt, ge- woon zynde in zijn leven hier dikwijls met zijne vrienden vrolijk te zijn , gelijk hij er in zijn laatste tijd ook veeltijds zyn verblijf gehouden heeft; doch naderhand heeft Zijn Ed. dat aan de heer van Hoorn gemaakt, om 't na zijn dood te bezillen. Een halve mijl zuidelijker is 't eiland Alkmaar; nog zuidelijker Enkhuizen, nog wat zuiddijk^ Leiden en naast aan de wal, omtrent een half mijl er af. Vader Smil's eiland , zijnde allen onbewoond. De hoek van Karawang bestaat uit twee eilanden zonder naam, van welke 't eerste voor en achter zeer smal, doch lang en in 't midden breed is, heb- bende aan wederzijden de rivier van dien naam loopen. Tusschen de rivier van Bacassie waar wij een post van krijgsknechten hebben en de hoek van Karawang is een groote zandbaai. Voorbij den hoek van Karawang oostaan, ontmoet men nog 3 eilanden zon* der naam , waarvan 't laatste 't grootste is en waar de kust wéér wat zuidelijk inschiet, makende met de 4 of 5 eilanden te zamen, dien hoek, die met een bogt zuiden aan loopt, waar men ziet, dat die rivier met drie bijzondere spruiten in zee stort, welke laatste spruit wel een groote mijl van den hoek afligt, van welke hoek tot aan 't einde van dit tweede bestek aan de noordkant een rif loopt. Een mijl oostelijker heeft men een gehugt, Pakis genaamd en nog een mijl oostelijker, de Moordenaars rivier, waar men een eiland heeft, makende te gelgk de Moordenaarshoek ,. beoosten wdke weder wel 2 mijlen van de Hoordenaarsrivier, een groote spruit van de rivier van Karawang in zee stort, makende dit eiland van de moordenaarshoek, een noordelijk uitpuilende bogt, die weer wat zuidelijker na die laatste spruit van Karawang's rivier inschiet. Van deze rivier van Karawang gaat men omtrent 2 mijlen oost aan en dan komt men, nadat men voorbij de hoek van Sedari (waar men ankeren kan) mitsgaders voorbg Sedari en Chamara geraakt is, aan de rivier Tsiparaga, beoosten welke, men nog drie vierde van een mijl oostelijker geraken kan, waar deze noordkust van dit bestek een einde neemt, die oost en west ruim 20 mijlen lang is. Nadat wij nu gezien hebben wat zich aan de zuid- en noordkant in dit tweede bestek of in 't koningrijk van Ja- katra opdoet, zullen wij nu dit koningrijk van binnen gaan beschouwen, aanvang ma- kende aan de oostkant, om van de rivier Tsiparaga zuidwaarts op, het land eerst te beschrijven. Zoodra men deze rivier nu zuiden aan, ten oosten blijvende, opgaat, heeft men in 't eerst een woest doch schoon bosch, met eenige gebergte vermengd, doch vijf mijlen hooger, van 't noordstrand afgekomen, vindt men daar aan de rivier een onbekend dorp en dan Kandawong, die beide, naar den Javaansdien trant, nog ai fraai en van 170 huisgézmnen voorzien zijn. Een mijl zuidoosteljjker, heeft men de dorpen Tsikanpi, Passerahang, Jatamagara en wat verder Tsimaigus, die mei hnn vieren wel 500 huisgezinnen uitmaken. Een paar mijlen oostelijker, als de rivier Tsip- paraga, vindt men een andere onbekende rivier, aan welke men op deze hoogte van het dorp Tsikanpi, al zuiden opgaande, de dorpen Tsilandok, Serindo, Tsipende, Pa- rang, Padoedang en Tsiacke heeft, van welke de twee eerste omtrent een halve mijl bewesten die rivier en Tsiacke wel 1 mijl er af, doch de andere digter aan liggen. Deze 6 zijn wel 500 huisgezinnen sterk. Om hier tot een gelijke hoogte te geraken , zal 't niet kwalijk zgn, dat wij van strand af weder de rivier van Karawang, zekere landstreek zoo genaamd, opgaan, om eerst, tol deze hoogte toe, eens te zien wat voor Digitized by VjOOQIC 257 plaatsen daar liggen en om dan op deze hoogte gekomen , waar wij 't gelaten hebben met de dorpen, tnsschen die onbekende rivier ten oosten en tusscben de rivier van Karawang, wéér voort te gaan. De eerste plaats, die ons wel 3} mijl van strand af, beoosten de rivier van Karawang (en volgens de gedachte van anderen, vrij verder) ont- moet, is Tandjong Poera, een voorname vesting, die wij hier paggersgewijze hebben, waar een vaandrig of luitenant als hoofd over eenige soldaten ligt. Deze plaats en rivier (die zeven mijl van Batavia gelegen is en die men nog wel 78 mijlen opvaren moet, om aan deze post te komen) werd voor een scheidspaal en grens tnsschen het koning- rqk van Jakaira , tusschen den Soesoehoenan (of keizer van Java) en tnsschen de sultan van Tsjeribon aan dien kant gehouden. Zij werd wel op 200 huisgezinnen gerekend. Een halve mgi zuidelijker heeft men 't dorp Prangkaisap, wat zuidelijker Karla Jassa en omtrent eene mijl zuid op van 't eerste Socduwara , wat hooger op Tarta Nagara , een halve mijl zuidelijker 't dorp Doeko, nog wat zuidelijker het dorp Goede en nog een weinig zuidelijker de dorpen Kali Wola , Norokto en nog een zonder naam , zijnde allen maar geringe dorpjes en die met hun negen stuks ruim 800 huisgezinnen kunnen uit* maken. Een groote halve mijl beoosten Goede, beeft men, digt bij de rivier Tsiparaga de dorpen Kaligande, Tsiparaga en Tamblang liggen. Dit zijn drie fraaije plaatsen, ()iie ieder wel 250 huisgezinnen sterk geoordeeld worden. Een mijl zuiden op van Norokto heeft men het dorp Tsitangolan, omtrent 80 huisgezinnen sterk, aan welke zjjde van de rivier van Karawang ik nu maar blijven en vooreerst tot aan de land- streek Bandong voortgaan en dan verder met de andere dorpen, tusschen deze en die oostelijke rivier gelegen, vervolgen zal. Een mijl van Tsitangolan, zuid aan langs de rivier van Karawang opgaande, ontmoet men een onbekend gebergte, hoeda- nig een men ook tusschen beiden na de oostkant heeft Hier ziet men in 't midden des lands tusschen die twee rivieren en de gebergten in, wel 4 i 5 dorpen liggen. Deze zijn Engereng, Warka, Konsasoeli, Tsibebber en nog een zonder naam, die wat oostelijker als Engereng en al zuid op liggen, en Salela, dat omtrent een halve myl bezuiden Engereng pas boven 't westelijkst gebergte ligt. Deze zes dorpen, die mim 400 huisgezinnen uitmaken, zijn hier tusschen 5 bijzondere gebergten besloten, boven welk oostelijkst, omtrent 1 mijl van die onbekende rivier, de dorpen Boelaka, Sipadawa, Lingsia (dat wat naar 't v^ten, pas boven een ander gebergte ligt) Kon- sasoeli, Tsipoerit, met nog een onbekend dorp digt bij de rivier, Tsilamla, Tsafoea (dat omtrent een groote mijl bezuiden Boelaka ligt , gelijk die andere al nader en nader aan die rivier komen) zich zelven vertoonen, zijnde met hun achten omtrent van 600 hoisgezinnen voorzien. Hier heeft men weder 5 bijzondere gebergten, twee naar de oostkant, omtrent 1 mijl van elkander en drie naar de westkant, omtrent de rivier fan Karawang. Tusschen dezelve in , in 't midden des lands , heeft men een kleine mgl westelijker als Tsipoerit, het dorp Tsikerang en een halve mijl zuid-oostelijker, als 't laatste, het dorp Kandosoli; doch 2 mijl bewesten Lingsia, digt bij de rivier van Ka- rawang , het dorp Stangenam en een weinig zuidelijker het dorp Tsikaspa , die met hun Tieren mim 380 huisgezinnen kunnen opleveren. Beoosten die onbekende nvier, om- trent een mijl zuidoost van Padoedang, dat bewesten dezelve ligt, heeft men nog, Tervolgens zuiden aan, de dorpen Tsiwoeni, Tsilewang, Karangelang, Tsikabong, dat i rogl boven Tsiwoeni ligt, Madat, Uerang, die wel 1 mijl vaneen en al zuid op zkh vertoonen , en waar de onbekende rivier begint en nog twee dorpen zonder naam liggen; welke acht dorpen omtrent 600 huisgezinnen kunnen uitmaken. Pas boven Kan- dosoli, omtrent 1 mijl zuid-oostelijker, in de landstreek van Bandong, heeft men 't dorp Makabonckok , bewesten 't welke weer een gebergte ligt en een halve mijl bezuiden dit dorp, tot digt aan de rivier van Karawang, die daar oost aan draait, al zuid op, liggen de dorpen Jaronggang (dat wel een halve mijl zuid-oostelijker ligt) Tsikalintoe, III. 17 Digitized by VjOOQIC 258 Giger KaloDgtit en Bandong, waarna deze gansclie landstreek haar naam draagt en dat van Jaronggang een groote mijl ligt. Deze vijf dorpen , die zeer vermakelijk aan een kleine spruit van de rivier van Karawang, die noordelijk aanloopt, geplaatst zijn, maken zamen bij de 400 huisgezinnen uiL Omtrent het einde van deze spruit, pas be- oosten de^ve , en een mijl ten zuid-oosten van Makabonckok , ligt het dorp Tsilawa en nog wel 1 myl oostelijker Tsikelling , met nog een onbekend dorpje en nog een halve mijl oostelijker 't dorp Oedjong Brong, welke vier dorpen omtrent 300 huisgezinoea uitmaken. Een mijl ten zuid-oosten van Oedjong Brong, even aan gene kant van een kleine spruit van de rivier van Karawang, die zich daar in tweeen scheidt, heeft men pas bezuiden de zuidelijke tak, het dorp Goelo Gadja en een mijl of twee zuidelijker, niet ver van den oorsprong der rivier van Kdrawang, nog 5 dorpen zonder naam, wdke zes omtrent 400 huisgezinnen opleveren. Bezuiden de rivier van Karawang ziet men boven aan vier dorpen er langs liggen , Passer Magara, Pamaroesang , Panjagara Godo en Sindawani, waarby men (omdat daar 't einde van de landstreek Bandong is) het dorp Tsiboetsjong Tsiferoo wel voegen mag , die te zamen 500 huisgezinnen sterk zijn. Hieromtrent, van 't oosten af naar het westen toe, is deze gansche landstreek van Bandong (een zware zwavelberg , omtrent acht dagen reizens van Batavia) vol gebergten* Deze berg ligt omtrent de Priangsche landen, op de scheiding van dit rijk van Jakatra, Tsjeribon en Bantam. Midden in 't land , bewesten Passer Magara , heeft men nog de twee gehuchten, Goemora en Tsipalmahat, waar mede eenige huisgezinnen omtrent 100 sterk, verspreid wonen. Tusschen de zuidkant van de rivier van Karawang en de gebergten in, omtrent een groote mijl bewesten het dorp Tsikalintoe, doen zich zuiden aan op de dorpen Silasjon , (met nog een ^'at oostelijker Tseveli, Tsibada, Tsiblok, Tsindai (en nog een zonder naam) Tsiekoepadi en Tsiekenloedok (van Tseveli wel 1 mijl gelegen) alsmede de dorpen Tslihami, Tsirangan, Ciepetang, Goemorta en Tsiroortsjang (dat van Tsiekerloedok wel 1^ mijl zuiderlijker op ligt) en die met hun i6 ruim 1,400 huisgezinnen sterk zijn. Het verdere gedeelte van Bandongs landstreek is niet anders dan een zeer hoog en i)ergachUg land , makende verder een groote driehoek uit , die zuiden aan nog wel 3 mijlen ver gaat en oost en west omtrent 6 mijlen beslaat, stoelende in 't westen tegen den berg Pangerango, in 't oosten tegen 't dorp Tsiboetsjong Tsiferoo en in 't zuiden tegen drie landschappen, waarvan het westelijkste Sidammer 4s mijl zuiden en noorden en oost en west 4 mijlen beslaat. Het middelste het landschap Priangan is de scheidspaal van de koningrijken Jakatra en Tsjeribon en dat van Kandong Wessi, dat wel 6 mijlen ruim zuiden en noorden , en 4 mijlen oost en west breed en verder mede een zeer bergachtig land , en waarvan het oostelijkste de landstreek Soekapoera is, die 8 mijlen en een halve zuiden en noorden en oost en west, op zijn smalst, in 't noorden 2 en om de zuid 3 mijlen breed is, in welk Soekapoera, wat bezuiden het dorp Tsiboetsjong Tsiferoo zich het dorp Pagodong en 1 mijl zuidelijker en zuid-oostelijker 2xch 3 onbekende dorpen , nevens dat van Tsiwassoen , vertoonen , die met hun 5 Ie zamen over de 400 huisgezinnen opleveren. Dit zijn al de dorpen, die men, behalvea de te voren gemelde omtrent het strand langs de zuidzee , in deze 3 groote landstreken van Sidammer, Kandong Wessi of de Priangsche eilanden en in Socka Poera vindt, bestaande die meest in zware en hooge bergen , op welke men zeer schoone en lommer- rijke bosschen heeft, terwijl zich de menschen van de tot nog toe gemelde dorpen meest jset de plantagién van hun rijstvelden, hier en daar tusschen beiden en met verdere gewassen bezig houden , waarvan zij , als slaven der groeten , zeer armelijk leven. Dus* ver nu van de post \m Tandjong Poera tot aan de zuidzee, met het opneeoaen der dorpen , beoosten de rivier van Karawang gelegen , gevorderd zijnde , gaan wij wéér naar 't noorderstrand , om al de dorpen , tusschen do rivier Bacassie en die van Kara- Digitized by VjOOQIC 259 wang mede op te noeroeo. Van de po8t tan Bacassie af, waar wg mede een wacht van eenige soldaten hebben, waarvan nader onder de stof van Batavia zal gesproken worden, 2 groote mijten zuid aan, heeft men het dorp Bantengombang, een halve mijl beoosten 'iwelke Saromadang en 1 mijl beooslen welk laatste de dorpen Tsionjong, Certeck,Par- rebek , Soeroepan (weike laatste omtrent een groote mijl van Tsionjong gelegen is) niet ver van de spruit Jsjoe (een tak van de rivier van Karawang en 1 mijl zoidelijker als 8oeroq»n) en het dorp Tanabang liggen, welke zeven dorpen omtrent 600 buisg&- linnen uitmaken. Van Bantengombang een groote mijl zuidelijker aangaande, ontmoet mea het dorp Soeralabang, dan Grogol, Nangra, Tsilentit, Klapponoggo , Koirbangboni (dal i l mijl van Soeralabang ligt) en wat weslelgker boveo een spniiye , dat uit het gebergte daaromtrent de rivier van Bacassie valt, het dorp Koribogoni en nog een halve myl zuidelyker Tsitorap , die met hnn achten omtrent 700 huisgezino^ kunnen opleveren. Van strand af is dit land, tusschen beide deze rivieren in, al te zamen zeer vlak, en 't eemie gebergte , dat men ontmoet , is pas boven het dorp Koribanghoni of wat be* oosten Koribagoni. Ook is er niet, dan een groote vlakte van strand af, tot aan de dorpen Sammadang en Bantengombang, zonder dat men eenige andere plaatsen, dan enkel rijstvelden ontmoet. By Tandjong Poera valt een andere rivier in die van Kara- wang, 't spruitje Tsioe genaamd; tusschen 'twelke en nog een andere rivier, die in die van Karawang stort, de dorpen Tslbet, Longmalana, digt bijeen en wat verder zuid (np y Tsiboar, liggen, die wel 400 huisgezinnen sterk zijn. Beoosten deze rivier, die geen naam heeft en die van Karawang, liggen van Tandjong Poera, al zuiden opgaande, weder eenige dorpen, als Grogong, Woedas, Parang, Turtanagara^ (een gehucht) (ien- toog, Prakantras, Godok, Roraktok, drie gehuchten, allen langs de rivier van Kara- wang, PaUimag, dat wel een groote mijl zuid-westelijk van (ïentong ligt, Tsigentus, Kadamonk, welke twee ten oosten eenig gebergte hebben, Pamger, Tsidera (die wéér omtrent een ander gebergte gelegen zijn) alle welke van Grogong af tot Tsidera toe zieh 2 mijlen ver uitstrekken, hebbende zamen met hun 8 dorpen en 4 gehuchten rmm 1,100 huisgezinnen tot inwoners. Als men nu van Tsidera 1 m^l oost aan ter zgden gaat, heeft men daaromtrent de rivier van Karawang, het dorp Sinjok, wat booger op Prokansapi, nog hooger Soerok Dindin, Tsiwalang, Tsioelae en Tsidadan, welk hatste van Sinjok, omtrent 1^ mijl ligt, zijnde zamen met hun zessen wel 700 huisgezinnen sterk. In de rivier van Bacassie , die boven aan de spruit Tsiarap genaamd wordt, valt bij Bantengentong een andere rivier, Tsikoo genaamd, tusschen beide welke rivieren alleen het dorp Tsihok, pas bewesten 't dorp Nangra, ligt, dat omtrent 110 huisgezinnen sterk is. Indien men nu tusschen de spruit Tsiarap , die 2} myl boven Tsitorap begint en de rivier van Karawang hoe langer hoe zuidelijker aangaat, ontmoet mea niet dan zware gebergten , waaruit eenige rivieren , die naderhand in 't spruitje Tsioe en met 'tzelve te zamen in de rivier van Karawang storten, haren oorsprong nemen. Zoo men nu van bet dorp Tsidadang af langs de rivier van Karawang omtrait 2 mijlen mdeüjker opgaat , ontmoet men eerst een kleine rivier , die in de rivier van Karawang stort ea dan 't gehucht Tsibeajong en de dorpen Tsisiri, Tsiabilaar, Tsiockan (stootende legen 't landschap van Bandong) Tsibiagon en Tsiroeje , die te zamen ruim 6Ö0 huisgezinnen kunnea opleveren, allen kort bijeen bezuiden zeker gebergte hggende. Wat westelijker heeft men de dorpen Tsiandoir, Tsiajera, Tseesera, Tsijera , Sai^oor en Tsilakan, die op eea schoone vlakte, ten westen van welke eenig gebergte is, uitgestrekt zijn. Wat oostelgker liggen de dorpen Tsikockan , Doeko , Boetsjang , Tsikondon , Tsikandang ea 2 mijlen zuid-oosteiyk van Tsikandang , 't dorp Tsioejang en 1 ( mijl benoorden 'tzelve , bet dorp Tsikias, welke 13 dorpen in de landstreek Tikondang liggen en wel 1,500 huisgezinnen uitmaken. Verder op in deze landstreek heeft men niet als zwaar gebergte , waar men , 1 m'yl boveo Tsioejasg , eerst den berg Pangerango en dan verder , tot aan de Digitized by VjOOQIC 260 suidzee, nog veel andere onbekende gebergten ontmoet, die van den berg Pangerango af, nog wel 6 mijlen zuiden en noorden beslaan, zooder dat men eenigdorp, gehacht of rivier, dan alleen een kleine, die uit den berg Pangerango oorsprong heeft, ont- moet. Dusver weer een streek lands van dit rijk Jakatra tot aan de zuidzee afge- -daan hebbende, keeren wij wéér naar het noordstrand, ora van Batavia af weder zuid- waards op te gaan. Doch aangezien wij Batavia afzonderlijk zullen beschrijven , zullen wij , wat hieromtrent ligt , maar opnoemen en dan voortgaan. De stad zelf ligt aan •de zee , beoosten welke men hier ziet de rivier Tsiakan , de spruit Bangkas , klein Tsiakan, de Sontar en meer andere rivieren zonder naam, na welke, west aangaande met de posten Jakatra en wat hooger Noordwijk , de groote rivier van Jakatra , die uit den berg Pangerango ook ontspringt, alsmede de posten van Rijswijk en wat hooger Mr. Gomeiis, de rivier de Korrekot, de Post van Angkee, benevens de rivieren Pas- sangarang en die van, Angkee (in welke de rivier Tsipoetat, waaromtrent een dorp is, de spruiten Sorpa, Gambong Sibas en Silok vallen) ontmoet. Ten zuiden van de post Noordwijk , boven omtrent het begin van *t riviertje de Sontar , heeft men de dor« pen Wangoa en nog een zonder naam, Sangan (waar wij een post van krijgsknecht^ boven aan de groote rivier van Jakatra hebben) de groote Tandjong en bewesten de spruit Sentong (die in de groote rivier valt) nog 3 & 4 dorpen zonder naam liggen, die te zamen wel i,000 huisgezinnen sterk zijn. Bewesten de groote rivier daar, 4ieeft men de dorpen Pondoasina, Kameri, Montpang, Depacki, een zonder naam, Ri- 4oejaja en Kadong Bolador, welke laatste zuid op van Pondoasina twee mijlen ligt» beoosten welke tweie laatste zich nog twee dorpen zonder naam ten oosten van de groote rivier van Jakatra en nog een andere opdoen , gelijk nog een dorp zonder naam een mql bezuiden Kadong Bolador gelegen; welke elf dorpen omtrent 1,300 huisge* zinnen opleveren. Anderhalve mijl bezuiden Kadong Bolador, bewesten de groote rivior iieed men de dorpen Kaddong Waronge, Boedeongati, Waneba, Kandang Along, Naila, Kampang Boera en Karon. Deze zeven dorpen hebben omtrent 600 huisgezinnen: en de rivier van Jakatra neemt, omtrent twee mijlen bezuiden het laatste dorp, zijn oor- sprong uit den berg Pangerango, zonder dat men tot aan de Zuidzee toe iets anders , .dan zeer zware, hooge en onbekende gebergten ontmoet, die daar al mede zuid op, nog wel 6 mijlen in hun omtrekking beslaan. Omirent' 2 mijlen bewesten den berg Pange- rango, die omtrent 9 mijlen van 't noordstrand ligt, heeft men den berg Salak, waar- uit de rivier van Angkee haren oorsprong heeft, in welke een groote mijl lager een ander riviertje stort, dat uit den berg, wat noordelijker gelegen, afstroomt, behalven welke men nog een gebergte wat westelijker heeft. De andere rivieren of spruiten , in -de rivier van Angkee vallende, nemen daaromtrent en wat lager, mede haren oorsprong. Wanneer wij na van de post bij Tangerang, bewesten de rivier van Angkee liggende ^n zoo langs de rivier van Tangerang, die bij Ontong DJava in zee valt, zuid aan gaan, ontmoeten wij eerst de voornoemde post, die 4 mijlen bewesten Batavia, en daar een vaandrig of luitenant met zestig Europeanen en dertig zwarten in bezetting ligt, buiten welke hier nog wel 300 huisgezinnen zijn. Daar is een steenen pagar, die twee punten naar de landzijde en twee zwaluwstaarten naar de rivierkant heeft, van een stuk van 8 i 12 ponden en van twee bassen, die de rivier bestrijken, voorzien. Dil :tiu is een groote rivier, die bij ^leze pager gemeenlijk 19 en in de regentijd of bij vloeden wel 28 voeten diep is. Deze is de scheidspaal tusschen 't koningrijk Jakatra •en Bantam. Van Tangerang naar de rivier van Angkee loopt ook de rivier de Maker- vaart, waar langs men gemakkelijk naar Batavia varen kan. Men heeft 1 mijl zoid aan boven Tangerang de dorpen Sapoebaroe, Babacoan, Kampong Bali, Padipara, Pakolaeeng, Kampong Maleyo, Prajang, Tsikokoe, Sajogalti, Linken en Boejim Grompan liggen, Jie zich te zamen een groote 1} mijl ver uitstrekken en met hun elven wel 1,300 huis- Digitized by VjOOQIC 261 gezinnen sterk z^n. Dan komt men aan de post Sampoera, die er naast aan ligt» waar-- mede een wacht van eenige soldaten onder een officier ligt. Een weinig zuidelijker beeft men de dorpen Kajang Hadang» Liebe Karang, Waesawang* Wierapoerabangso, Man- dang, Salabantar, Jampang, Tsiepienang en Pagoenang, omtrent de spruit Sandali, (weinig beoosten welke de spmit Silatang en nog eene Siberong genaamd is) welke laatste plaats tan Sampoera omtrent 2 mijlen ligL Deze dorpen (waar men die van Jakob Bouwmeester en die van Doerian Siriboa, met nog een zonder naam, wat oes- telqker gelegen, bgtellen mag) maken omtrent 1,400 huisgezionen uit. Al wat men mi verder zuid aan gaat (zijnde een groote afstand van vele mijlen) bestaat niet dan in zwaar gebergte en wilde bosschen, die zich tot aan de zuidzee uitstrekken, waar- mede wq dan de beschry ving van dit tweede bestek , ten opzigte van *t koningrijk van Jakatra, besluiten; voegende alleen hierbg, dat men in dit rijk 202 dorpen en daarin 19,390 huisgezinnen (buiten Batavia) heeft, die daar elkander op 5 zielen ieder ge- rekend, 96,950 zielen uitmaken. Wy gaan derhalve tot ons derde bestek van Java, om 't koningrijk van Tsjcribon te b^hrijven, en zullen ook hier eerst aan de zuidkant, waar wij 't in ons tweede bestek gelaten hebben, vervolgen. Langs de Zuidzee dan oost aangaande, ontmoe- ten wij in 't landschap Soekapoera, niet dan een dor strand, drie kleine spruiten die daar in zee storten en die niet boven 1 mijl van strand hun oorsprong in dat landschap nemen, zgnde de eerste pas een halve mgl ver van 't begin van dit bestek oost aan , en ieder weer een halve mijl al oostelijker gdegen ; doch bfj de tweede ont- moeten wij een klip 't Brabands-hoedje (wat van 't strand gelegen) en wat verder bi) de derde spruit nog een andere groote klip, waarbij meer andere liggen; ook neemt deze rivier wel 2 mijl dieper landwaarts in haren oorsprong, zijnde dit dezelfde rivier waarmede wg in 't tweede bestek eindigden. Een mijl oostelijker (terwijl een vierde mql van de wal, het zwart zand op zekere diepte, de gansche kust langs, in dit bestek vervolgt) ontmoet men een riviertje, dat daar in zee stort, nemende haren oorsprong, omtrent 8 of 9 mgien landwaarts in, aan de noordzijde. Van daar omtrent 2 kleine mijlen oostelijker, ontmoet men, bijna een halve mijl verder, een spruitje, en een mgL hooger op, een eilandje, het Toppers-hoedje genaamd, met eenige klippen er bij, tus- sdien welke een fraaije rivier, die mode geen naam heeft, in zee stort, die 8 of 10' mijlen landwaarts in, in 't noorden haren oorsprong heeft. Een halve mijl oosteiyker schqnen zich menschen omtrent dit strand op te houden , omdat men daar nu en dan* rook heeft zien opgaan. Ook loopt de wal hier wat na 't zuiden uit. Een mijl ooste- lijker heeft men weder een riviertje zonder naam , dat hier ook in zee stort en omtrent dezelfde plaats met de laatste beschrevene zgnen oorsprong heeft. Hier loopt de kust weer wat na 't N. 0. in. Een halve mijl oostelijker ontmoet men hier een klippige en eenigzins bergachtige wal, zijnde het land van 't begin dezes besteks af, niet dan- laag land geweest, welke bergachtige streek omtrent l} mijl oostelgker vervolgt, waar men de kleine rivier Pinang of Kidoelang ontmoeL Van daar begint Dirk de Vriesen baai , die zich omtrent wat meer als 3 mijlen oost aan uitstrekt. Een mijl verder dan de rivier Kidoelang ontmoet men de kleine rivier Idjoe, zijnde in deze baai een fraai zandstrand, die aan 't ooster-einde met een bogt omloopt, waar in den hoek weereen riviertje zonder naam is , waar men ankeren kan. Hier beeft men dan een klippig hoofd van een halve mgl, dat zich van ver als een klein eiland vertoond, dat de naam van den hoek van Dirk de Vriesen en Mauritius baai draagt. Dien boek pas om zijnde, waar de kust weer een halve mijl naar 't noorden mloopt, heeft men Mauritius baai, die zich omtrent een groote myl oost aan uitstrekt, waar een langwerpig eilandje is. Na de westkant dezer baai heeft men eerst de rivier Tsilsidaur en wat verder op nog een andere zonder naam. Tusschen dat langwerpig eilandje en de overwal, is een naauwe Digitized by VjOOQIC 262 doortegt van | mgl N. en Z. breed en 1 roijl 0. en W. lang, waar men aan de otenijde of in 't zoideft , bij den hoek van Paroeran , ankeren kan. Als men nn nooré* oest bier nog een miji aangaat, komt men in een binn^meer, Segara Noekan, ge* naamd, dat raim 2 mijlen ver, oost aan, zich uitstrekt en dat zoiden en noorden ruim 2^ roijl breed en met laag vtfater droog is. Bij 't pas inloopen ontmoet mea aaa de noordkant van deze engte een eilandje , dat vlak voor een rivier zonder naam ligt» die hier in zee stort, en die omtrent 4 mijlen noordelijker haren oorsprong heeft. Tegen deze rivier aan, of pas beoosten dezelve, heeft men den hoek Tirang Balepand*^ jang genaamd , waar de kust wel een groote mijl noorden inschiet , waar men dan iü den afistand van 1 mijl drie spruiten in zee ziet storten, die allen uit de Schey-rivier omtrent 1 mijl noordelijker, waar zij in drieën scheiden, komen afstroomen^ hoewri deze rivier 2 groote mijlen noord-westelijker haar begin heeft. Van daar, van 't noer* den zuid-oost en zuiden aangaande, ontmoet men verscheiden gehuchten, als Careong, Boeykolo (tusschen welke een spruitje is) Oeioebonloe, Passongon (tusschen iedw van welke weer een spruitje gelijk ook voor het laatste gehucht en ieder der nu volgende een kleine droogte is) Pagalangan, Kalibalampang, Karadoea, Kalikares (voor welke drie hatste men wat van de wal, in *t meer, nog drie andere droogten naast dkander zuiden en noorden liggen ziet) Oedjongklang, Kalomprit en Doman, bij i^r vaa welke zes laatste men mede een spruitje ziet , behalven dat regt voor Oedjongklang zich ook zuidoost en noord* west drie eilandjes vertoonen. Daarna pas voorbij Doman , heeft men een scherpen hoek bg 't gebncht Damu, waar een veel smalier ooster*ingang , dan in 't westen, om in 't binnenmeer in te loopen , is , buiten welke maar pas gekomen zijnde , men omtrent het dorp Lonboag (dat omtrrat een zoute rivier, 1 mijl beoosten Dainu, ligt en omtrent 80 huisgezmnen sterk is) mede ankeren kan. Ook is rondom langs dit meer niet dan laag land. Vlak nu voor dk binnenmeer , dat wij maar eerst rond gegaan hebben , ligt een groot eiland i dat ach van 't voornoemd cdlandje, bij den oosthoek van Mauritius-baai gelegen af tot hel dorp Lonbong toe, bijna 4 mijlen oost aan, uitstrekt ea dat zoowel aan den binnenkanl naar 't meer toe (een kleine plaats maar in 't midden bij 't gehucht V^ananjaja uitgo- zosderd) als den geheelen kant langs , wat bergachtig en küppig is. Dit eiland werd Poek) Besar of Noessa Gedee (beide 't Groot Eiland, 't eerste in *t Maleisch, en 't laatste half hl *t Ambomeesch en half in 't Javaansch beteekenende) genaamd. Het is aaa de westkant een groote mijl en aan de oostkant pas half zoo breed en nog smaller aaa 't einde. Van de hoek Paroeran in 't noorden (waar men ook ankeren kan) zuiden aaiH gaande, ontmoet men 't gehucht Tsalocbator, bewesten 't welke, omtrent een halve imil van de wal, de droogte, de Walvisch genaamd, ligt. Dus voorbij de zuid-westelyke hoek om en zoo oost weder aangaande, ontmoet men, 2 mijlen verder, een bndstreek Kambangan genaamd, waarbij 't gehucht Wasahal ligt, vlak voor 'twelke toen een eilandje ziet , dat rondom met katskoppen , die men langs dit eiland doorgaans ontmoet , bezet is. Dit groot eiland is meest onbewoond en heeft aan de zuidkant twee zandbaaijen. VS^aa- neer men nu aan de vaste wal van Java van de zoute rivier af, die omtrent I üyi beoosten Damu ligt, 1 mijl oostelijker gaat, heeft men wéér eenig laag klippig gebergte en wat verder eenig geboomte , zonder dat men nog 1 mijl oostelijker iets anders , dan laag land met een smal rif er langs ontmoet, hoedanig het zich verder van 't binnen- meer af tot het einde van dit bestek, uitgezonderd waar wij dat klippig gebergte on- derscheideo, al mede vertoont. Dit bestek loopt aan de zuidkant oost aan omtrent 2& mijlen. Nadat wij nu de zuidkant van dit rijk van Tsjeribon beschouwd hd)blh, gaan wij over om de noordkant te bezien. Hier ontmoeten wij een groote halve mijl van de westzijde oost aan gevorderd zijnde, een kleine rivier zonder naam, die ruim 2 mijlen bezuiden hawm oorsprong heeft. Een mijl oostelijker heeft men een spruitje, regt voor 'twelk, wat van de wal, Poelo Balak (een eilandje) met een rif er om en nog een ander Digitized by VjOOQIC er omtrent I tusschen dezelve en de wal ligt Wat oostelgker zijo weör twee spruitjes en dan nog twee vervolgens, by wdk tweede Tsipparaga (zijnde maar een gehucht) ligt , itik voor 'twelk» wat van de wal, zich drie hoogten vertoonen. Dan komt men Ug een schei-rivier, die omtrent 5 mijlen bezuiden haren oorsprong heefl, zijnde dezelve omtrent 2 mqlen van de eerste rivier van dit bestek gelegen. Een mijl oostelyker heeft men een uitstekenden hoek Karang Sondalang Tsillamsya of den schadelijken hoek ge- naamd, voor welken zich, wat van de wal af, 12 droogten vertoonen, op een van de welke naast aan de wal , een eilandje ligt. Een groote mgl oostelijker heeft men een sproitje of twee en 't gehucht TsiUamaja daarbij, voor welk laatste spruitje, digt bij de wal, nog twee droogten liggen. Bijna 2 mijlen oostelijker ziet men de rivier van Tsias- sem, naar de landstreek van dien naam genaamd. Deze neemt omtrent 8 mijlen ten tuiden wat boven 't dorp Tsiterri haren oorsprong, scheidende zich 1 myltje van strand af in tweeen, waar zy omtrent een halve mijl vaneen, makende een klein eiland, in zee storten. Dit eilandje is 0. en W. omtrent drie kwart mijl en in 't N. een halve myl, doch in 't zuiden maar half zoo breed. Een mijltje oostelyker, als de oostelykste tak heeft men de rivier en hoek van Pamanoekan, die omtrent 9 of 10 mijlen znide- lyker bij 't dorp Tsiamboe haren oorsprong neemt. Deze rivier, waarin nog twee of drie Ueiae spruiten zich ontlasten, werd zoo na 't dorp Pamanoekan, dat omtrent 1 mijl de rivier op ligt en wel 200 huisgezinnen sterk is , genaamd. Het land maakt van Kairang Sondalang af, tot den oosthoek van deze rivier, een bogt, die wel 3 mijl lang is. Eeu myl beoosten deze rivier heeft men den hoek van Brebes , waar 't land wéér wat in- schiet. Tot hiertoe of wat beoosten dezen hoek, is een vervolgend smal rif langs deze wal van 't begin dezes besteks af, van waar de wal weer inschiet; doch vlak voor de rivier van Tsiassems beide takken, verbreedt zich dit rif wel een halve mijl in zee oi wel 1} mijl en verder oost aan. Een groote mijl oostelijker van dien hoek hoeft mea wéér een schei-riviertje, dat ruim 2 mijlen landwaarts in zijn oorsprong heeft, beoostei^ welke rivier het gehucht Pamantsetang is. Nog 1 mijl oostelijker is wéér een spruitje, waarbij 't gehucht Tolook Wale pas bewesten ligt. Een kleine mijl hooger op is wéér een sprui^e, en daarbij, pas er bewesten, het gehucht Kandang Awer, welke twee gehuchten 200 huisgezinnen hebben. Omtrent 2 mijlen van de wal hier , regt noord aan, beeft men twee klippen onder water, op 16 of 17 vadem diepte. Een halve myl boven dat spruitje by Kandang Awer, heeft men een riviertje, dat omtrent 5 mylen zttiddijker zijn oorsprong heeft, waarbij men aan strand 't gdiucht Tsjamare, 80 huis- gezinnen sterk, liggen ziet. Deze rivier die 1 mijl landwaarts in zich in tweeen ver- deelt, valt 1 mijl verder met nog een spruit in zee, makende hier een eilandje, dat 1 myl oost en west en ook zuiden en noorden, doch aan de oostkant nog wel zoo lang is. Pas beoosten de eerste spruit van deze rivier heeft men een smallea hoek, die ten eerste zuid op een diep haaltje maakt, waar 't gehucht Lassarang omtrent *t midden der baai en wat hooger op Landabran, beoosten dezelve ligt, dat 150 huisgezinnen geoor- deeld werd sterk te zijn , wanneer men de zielen van 't gehucht er bijvoegt. Van de hoek van Brebes af tot hiertoe heeft men vlak land , waarna zich wel 3 mijl oostelyker wéér een breed rif, dat al bij Landabran begint, vertoont, hetwelk zich, hoewel wat smaller, tot het einde van het bestek uitstrekt. Pas boven Landabran heeft men Morod» liggende pas bewesten de andere spruit van dit riviertje , bij welker verdeelplaats , waar zich die rivier in tweeen scheidt , 't gehucht Koloor pas er beoosten ligt. Een halve mijl oostelyker, waar de kust wéér dieper inloopt, is nog een riviertje, omtrent den hoejc Büang, hetwelk 2 of 3 mijlen landwaarts in zijn begin heeft ^ doch waarin onder weg nog een ander spruitje stort. Hier draait het land wat met een zeer revige bogt wel van 2 mijlen N. 0. aan tot bij de hoek, waarop 't gehucht Radja Kalelitang (dat 100 huisgezinnen sterk is en voorbij 't welke zich dat rif nog wel 1 mijl ver oost aan uit- Google Digitized by VjOOQ 264 strekt) ligt, pas boven welke bogt (waar 't land weer oost aan met een hoek van i mijl lang draait) men de rivier van Indramaja heeft, die oit zeker gebergte bij 't dorp Tsipelo wel 21 mijlen zuid-west op van hier gelegen, zijnen oorsprong neemt, terwgl nog drie andere spruiten uit het wester en zuider gebergte omtrent halver weg zich daarin ontlasten. Dit is een zware rivier, die hier met een spmit en een weinig ooste* lijker met nog een spruit in zee stort, hebbende zich een halve mijl van strand af in tweeën gescheiden en dus aldaar 't klein eiland Songi gemaakt, dat in zijn omtrek 2} mijl schaars beslaat. Pas buiten *t rif hier (dat van die hoek af west aan tot de hoek van Bilan en vooral in die bogt wel een halve mijl breed is) heeft men ankergrond en 2t mijl van dat rif of schaars 3 mijl van de wal, ligt Poelo Rachit, en nog een halve mijl noordelijker het Boomkens-eiland , waarbij nog een droogte en een zandplaat boven water tusschen beide deze dianden en pas er bewesten ligt. Van de oostspruit der rivier van Indramaja (die een van de groote rivieren van Java is, waarna toe zeer veel om djati-hout, rijst en andere waren gevaren wordt) schiet het land omtrent twee groote mijlen ver zuid-oost in , waar men 1 mijl verder eerst 't' dorp Singaradja en vrat zuidelijker nog een ander zonder naam, bij een spruitje ontmoet, waaraan een vlakte paalt, beoosten welke zich weder een spruitje, Soengei Jonti genaamd, een halve mijl ten Z. O. van 't spruilje opdoet. Wat zuid-oostelijker, omtrent 1 mijl op, heeft men twee gehuchten , 't eerste Oedjong Glap (of 't duister einde) het ander Oedjong Toeha (of 't oud einde) en dan nog een halve mijl verder een derde Oedjong Tanah (of 't einde des lands) genaamd, waar de kust weer eerst 2 of 3 mijlen zuiden aan loopt, draaijende dan met een lange bogt boe langer hoe meer naar 't oosten allengskens om. Een mijl bezuiden Oedjong Tanah heeft men , bezuiden een spruitje , 't ge- hucht Soengei Padok en wat verder Orankin , een dorpje van 16 huisgezinnen en een halve mijl hooger wéér een spruilje, Soengei Banko genaamd. Een halve mijl zuidelijker is nog een spruitje Soengei Tsilangsian genaamd en een halve mijl ver* der nog een ander zeer digt bjj een heilig graf gelegen. Van Oedjong Toeha af tot Qualisapoe toe, dat tusschen de laatste rivier en Tsjeribon ligt, strekt zich 2i mijl ver en in zee een groot rif, dat daar wel 6 of 7 mijlen buiten om zeilens geeft, om op Tsjeribon te komen. Langs dit rif heeft men naar de buiteokant pas op 3 i 4 vadem stekgrond en in 'i midden op 3| vadem. Bij dit laatste spruitje omtrent 1 mijl benoorden Tsjeribon, heeft men een zeer vermaarde grafstede, zijnde een van de grootste oudheden en zeldzaamheden , niet alleen van 't eiland Java maar zelfs van 't gansche oosten. Een mausoleum , dat hedendaags zonder wederga en eenig- zins bij de aloude grafstcden, door Artemisia, koningin van Carien, voor den koning Hausolus, haren gemaal, opgerigt, te vergelijken en onder de toen nog zeer woeste Javanen als iets groots en ongemeens aan te merken is. Het is voor een van hanne grootste heiligen , die zij als den voomaamsten invoerder van 't Mohammedaansch geloof eeren , gebouwd. Hij werd Ben Israël of Sjeich Ibn Moelana en ook wel Soesoehoenan Goenong Djati (omdat hij hier op dit Djali-bcrgje begraven ligt) en door anderen ook wel Machdoem, dat is, den Heer, (van 't Arabisch grondwoord Chadama, dat dienen beteekent) genaamd. Men geeft aan dit zijn graf den eernaam van Astana (dat is 't pa- leis) van den Soesoehoenan Goenong Djati. Wij zullen de gansche geschiedenis van dezen Sjeich of cerwaardigen heer ter plaatse, waar wij in 't bijzonder van de zakeo van Java spreken, van den beginne af, verhalen en aanwijzen hoe de koningen van Bantam en de sultans van Tsjeribon van hem gesproten zijn. Ik heb zeer veel moeite gedaan, om dit graf eens te zien; doch heb daar nooit toe knnnen komen. Naderhand heb ik nog meer moeite gedaan, om een afteekening van 'tzelve te krijgen; doch ge- durig vertrok, of stierf het opperhoofd van Tsjeribon, aan 't welke geschreven was, om mij dat te bestellen. Eindelijk ben ik in 1722 daar meester van geworden door Digitized by VjOOQIC 265 een zonderlinge gunst van een boezemvriend, die mij dat heeft gdieven toe te zenden. Het graf heeft omtrent de hoogte van de Stadhuistoren te Amsterdam of wat minder, zynde van voren vierkant, maar van achteren, waar het tegen een berg met een half rond aankomt, blind en dus daar ook een halfrond. Het heeft vijf verscheiden verdie- pingen of pleinen, tot welke men met verscheiden trappen opgaat, van welke de eerste het breedste en grootste en de laatste het kleinste, doch zonder plein, nitleverL Het eerste, dat men omtrent dit graf ontmoet, is een groot hek, om 'tzelve van den ge- meenen weg af te zonderen. Daarna komt men aan den eersten opgang, waar men tot het eerste plein roet zeven gemcene trappen opgaat, zijnde in 't midden door een hekje afgesloten. Langs dat plein, dat met klinkers gelegd is en een breedte van honderd treden van voren of in 't vierkant heeft, is een murage of borstwering van 5 voeten hoog, die van voren met witte en beschilderde tegeltjes, even of 't Holland- sche waren, bezet is. Als men er pas op komt, ziet men aan wederzijden van den ingang twee kostelijke weergalooze Chinesche blaanwe en heerlijke Japansche potten, met bloemen er in , boven op dien muur en ter regterhand er ook vier , eenige voeten vaneen en ter Unkerhand nog drie staan , tusschen welke drie laatste men twee groote boomen tot eene belomroering heeft. Verder ziet men op dit eerste plein niets. Aan den tweeden opgang , heeft men dergelgke muur van dezelfde hoogte er voor , mede met zulke steentjes bezet en beneden aan den voet ter regterhand met zeven en ter Imkerhand met zes groote heerlijke Chinesche bloempotten (geschenken van Mohamme» daansche koningen, te weten, die van Bantam, Macasar, Palimbang en meer andere aan dit graf, ter eere van dezen heilige gedaan) versierd. Daarna gaat men hier, na 't openen van het tweede hekje, vijf trappen op en komt dan op het tweede plein, dat een weinig smaller dan 't eerste is. Boven op deze muur heeft men aan weder- zgden van den ingang weer twee potten, zonder bloemen en dan aan ieder zijde nog drie met bloemen, doch zoo geschikt, dat ter regterhand nog vier groote boomen, tnsschen ieder van welke een pot geplaatst is , vertoonen ; doch ter linkerhand heeft men eerst twee potten , dan twee zware boomen en dan weer een pot en een boom er tusschen en dan nog een pot en een boom, dat een zeer fraai gezigt en een schoone lommer ge^ Van dit plein tot aan het derde, is een fraaije netgelegde weg, ter regterhand van welke men eene, gelijk men ter linkerhand twee fraaije inlandsche woningen heeft, tot verblijf der vorsten, als zy daar komen, om te offeren. Ook wijkt dit plein ter linkerhand eerst met een ronde bogt wat uit en loopt daarna met een inbogt tot aan 't derde plein al vrij wat in, loopende dan zoo rond op tot boven toe, waar het ter regterhand maar een weinig schuins op van beneden afloopt. Ook heeft men digt bij de derde muragie beneden , twee fraaije potten met bloemen ter regier en twee ter linker- hand aan 't einde van 't plein staan. Dan gaat men door het derde hekje met vier trappen op en komt door een fraaije poort op het derde plein. Het derde plein heeft van voren even zoo een muur, zijnde wel mede met zulke steentjes bezet, doch geens- zins met eenige potten versierd. Tot dit plein toe (dat veel kleiner als de twee vorige is) mogen de hollanders en alle christenen, doch hooger niet komen. Men zegt, dat de heer Jacob Koeper, weleer oppergezaghebber van Java's noord-oost kust , nevens nog eenige andere krijgsoversten , hooger op tot aan 't graf geweest zijn ; doch dat de meeste die stoutheid roet hun dood, die hen door de Mohammedaansche priesters al voorzegd was, betaald hebben, onder welke een kapitein roet zyn knecht, een luitenant en een vaandrig geweest zijn, die kort daarna stierven, waarschijnlijk door deze of gene vergeven zgnde. Men heeft mij berigt, dat er ook een schilder op last van Hun Edelheden tot boven toe geweest zou hebben, om dit graf net af te teekenen. Het ver- wondert mij zeer, dat de heer Komelis de Bruin fol. 382 in zijn laatste rcize van dit graf, (hoewel wat verward) sprekende, de moeite niet genomen heeft, om zulk een Digitized by VjOOQIC 266 fraaije oadhekl af te teekeoen , daar het hem maar een woord had behoeven te kosten , dewijl hij bij den GouTernenr generaal in groote gunst was. Op het vierde plem waar geen muur voor is, gaat men met vijf trappen, al weder door een hekje, waar een heerlijke Moorsche tempel staat, in welke de prinsen en konmgen, jaarlijks eens of tweemaal hier en daar van daan komende en op dit plein vergaderende, gewoon z^n te offeren. Het is een groot fraai stuk, roet drie hoe langer hoe meer verminderende en al smaller opgaande daken. Aan wederzijden op dit plein, dat nog kleiner dan 't derde is, staan vier of vijf groote en kleine boomen, enkel om dit plein te overscha- duwen. Eindelijk komt men, waarschijnlijk mede langs eenige trappen, die men echter niet zim kan, op het vijfde en kleinste plein, schijnende niet boven de acht of negen aan wederzijden breed te zijn en dan loopt het boven nog al op een fraaije afstand van daar rond toe, zonder dat men daar eenige andere sieraden, dan alleen 't graf van dezen heilige zelf ziet ; hoewel men om de verheid en hoogte niet zeer onderschei- den oordeelen en niet anders daarvan zeggen kan, dan dat zich daar een fraaije ver- heven tombe met een overwelfde groote deur vertoont, die sommige voorgeven, zeer fraai verguld, doch anderen er dit niet aangezien te hebben. Velen nogthans hebben mij berigt, dat er zeven omgangen zijn waarin zg zullen misleid wezen. Hen gaat ook tusschen elk plein nog al een fraaije hoogte op, eer men aan die trappen komt, 'tgeen het graf zoo hoog rijzen doet. Zoo ras men er ook omtrent komt, vertoonen zich ten minste twee priesters , die zich daar altijd ophouden en een menigte van kinderen zeer ernstig om een aalmoes bedelende, aan welke men dan eenige pitis, van welke er tien m een stuiver gaan, geeft, die men uitdrukkelijk te dien einde voor ettelijke rijks- daalders mede genomen heeft. Deze priesters gaan overal mede, om de fraagigheden van dit graf, zoover een christen komen mag, aan de kijkers te vertoonen, gelijk zg daar onder anderen nog een stuk van een oude en vermolmde wagen, in de welke Sjeich Ibn Moelana zou gereden hebben, aanwijzen. De voornaamste reden van hun medegaan bestaat echter daarin, om eenige aalmoezen te eischen en om de Christenen te beletten, dat zij toch niet hooger dan tot op het derde plein komen, zoo zg zich zelven niet in 't uiterste levensgevaar willen helpen. Vlak voor het graf is een open halfrond, waar een groote Nagasariboom staat. Ter regterzijde van 't graf is een dwars- muur, waarin een deur is, regt tegenover de groote en breede weg, langs welke men van Tsjeribon derwaarts gaat, waar men ter halver w^ een schoenen tuin van 't op- perhoofd ontmoet. Aan de linkerzijde is ook een dwarsmuur, doch deze heeft geen deur. Het huis der vorsten en die der priesters omtrent dit graf staande, vervallen hoe langer hoe meer, gelijk ook het graf zelf, omdat er de hand niet, zoo als het behoort, aangehouden wordt. Men rijdt er te paard naar toe en dan is men er in een half uur, doch anders wordt het op een groot uur gaans gerekend. Niet ver van dit graf is ook een groote markt , waar alles verkocht wordt. Sommigen van die sultans van Tsjeri- bon en hunne vrouwen hebben wel getracht, om in dit heilig graf begraven te worden; doch 't heeft hen niet mogen gebeuren. Hier houden zich wel 300 huis- gezinnen op, die van dit graf en van de aalmoezen^ die hier gegeven word^, bestaan. Als men nn van de plaats van dit graf wat zuidelijker opgaat, komt men bij de landstreek Qualisapoe en een weinig hooger bij de stad Tsjeribon, waar 't gansch koningrijk zijn naam naar draagt en waar de prinsen gewoonlijk hun hof houden. Deze stad is onder de javaansche steden al een van de grootste. Zij Ugt aan een kleine rivier, breidende zich niet alleen een groot stuk weg langs strand uit, maar ook wel ii mijl ver landwaarts in langs een schoone en breede weg. Men moet zich editer niets grootsdi van dezelve vo^beelden , daar al hare gebouwen (uitgezonderd 't paleis dec prinsen , de logie van 't opperhoofd en weinig anderen , die men van steen of planken gebouwd heeft) meest van bamboezen opgeslagen zijn. De stad heeft echter veel ioge- Digitized by VjOOQIC 267 zeteiien, die men wel 7,000 haisgezinoen begroot. Zij staat» gelijk ook dit gansch koAiiigrgk , onder de drie prinsen van Tsjeribon , die zich ook sultans laten noemen en dai onder zich verdeelen. De tegenwoordige, in 1713 nog levende, zijn Sapoh, Sol- thao Anom en Pangerong Dipaii Toepati genaamd. De titel van snlthan echter werd heo iiQ niet meer gegeven; maar de een Aria, de tweede Pangerang en de derde met een andere eernaam vereerd. Men heeft in dezelve een zeer fhiaije moorsche tempel , met eenige daken boven elkander. Hier ligt van wege de E. maatschappij een hooid , die een kd€n, 1 mijl beoosten Manal, de dorpen Tsikaboeloeang, Tsi- pancyar, Kaja Jati, meest zuiden aan strekkende en 1 mijl west aan weer Soekenika- bang, Tsibodas en Tsiporak, omtrent den oorsprong van dat rivi^tje liggen heeft, makende te zamen 600 huisgezinnen uit. Hooger op naar 't zuiden of zuid-oosten , iangs de rivier van Indramaja, doen zich de dorpen Pannibing, Tsipela, Tsibori, Bodjang, Tagalmang (ten westen van 'twelke de dorpen Pagodong en Tsiwassoen zich 4^doen) en Tsipoelo (dat omtrent 2 ooijlen bezuiden Pannibing b\j den oorsprong van ,de rivier van Indramaja gelegen is) zeer vermakelijk op, die te zamen wd 1,000 jmisgezinnen sterk zyn. Als wy nu weer van Lawo^ in *t noorden bij dat gebergte omtrent (den oorsprong der rivier van Tsiassem gdegen , teruggaan , ontmoeten wij een groote m^l zuid-oost van 'tzeive , het dorp Kalimon en nog zuid-oostelijker Parocka Moetjang (waar deze laindstreek, pas beneden 't gebergte, dat men tevens benoorden 't dorp ziet, naar genaamd is) Jajobang (tussehen beide welke een zwaar gebergte ligt) RombasoUang (dat mede pas be- zuiden een gebergte ligt) en Tsigonter, die te zamen 600 huisgezinnen sterk zyn. Het Yer- der deel van Parocka Moetjang's landstreek , pas boven de rivier van Pamanoekan , heeft eenig gebergte, gelyk men ten noord-oosten van 'tzeive ook het zwaar gebergte Tampomus, in de landstreek Sammadang heeft. Dit Sammadang draagt den naam naar een groot dorp, dat jüch 2 mijlen van Tsilinding of H mijl bezuiden de rivier van Pamanoekan opdoet. Bewesten 'tzeive heeft men een zwaar gebergte en 1 myl zuid op , de dorpen SeUpon), Padadat en nog een ander Kalimon, dan 't vorige (dat wel 4 mijlen westdgker ligt) •die te zamen wel 600 hui^ezinnen sterk zijn. Bezuiden en ten westen van Kalimon, .geeft men drie bergen en 1 mijl bezuiden dit dorp, de dorpen Pariak, Tsidadoa, Tsibelang en Banjek, 1 myl bewesten welke Tsiamat, Tsimateri en Tsianqua liggen, die ruim 800 huisgezinnen sterk zijn. Een mijl bezuiden Banjok, digt by de rivier Digitized by VjOOQIC 271 van Indramaja, heeft men het dorp Teggaklappa, ten westen van 'twolke Sorsitoe en Labidjoe liggen , die wel 400 huisgezinnen opleveren. Bezuiden de rivier van Indra- maja ontmoet men, binnen de ooster-grenspaal , de dorpen Siaringi en Dorreding, welke eerste 1 mijl bezuiden Teggaklappa en het laatste wel 2 mijlen er af is, hebbende ieder nog een dorp een halve mijl ten westen liggen, Tsioeti en Sam- bong genaamd , welk laatste het zuidelijkste ligt en die te zamen met het dorp Tsikata Bajang (dat een groote mijl bezuiden Dorreding ligt) Langapan, Batoa en Pankolang (die nog wel 2 mylen zuidelijker liggen) wel i,000 huisgezinnen opbren* gen. Tusschen de rivier van Indramaja en die spruit, die pas beoosten het dorp Sammadang uit het gebergte daaromtrent (hoedanige men al zuiden aan wel drie boven elkander liggen ziet) haren oorsprong heeft en die in de rivier van In- dramaja, bij 't dorp Sikap stort, ontmoet men, pas bezuiden die spruit, de dorpen Tsiboeliger, Tsiekassie, Cipette en, een groote mijl beoosten Tsiboeliger, de dorpen Tsipeles, Dok, Bontoer Jamboe, Soekokadjaog, Tsipako (met nog een onbekend dorp ten oosten) Tsibiri en Tsibado , behalven welke men 1 mijl zuid-west aan nog twee dorpen zonder naam en ruim 2 mgien bewesten Tsibado nog de dorpen Salomar en Samor (zuiden en noorden een halve mijl vaneen) liggen heeft, die met hun vijftienen wel 2,000 huisgezinnen opleveren. Een groote mijl boven Samor, pas bewesten de rivier van Indramaja, ontmoet men de dorpen Tangalawie, Siepsisoe, Seduwerik, Kopapondag en Pamokpak, die wel 600 huisgezinnen sterk zijn. Beoosten de rivier van Indramaja, 1 mijl bezuiden 't dorp Karansambang , dat i mijlen van strand ligt, heeft men ter plaatse, waar een spruitje van de zuidluint in die rivier valt, zuiden aan, de dorpen Labokto, Tsilawoe (bij 't gehucht Qualang, dat pas bewesten de rivier ligt) Boetjang, Gonda, Tsiani, Tegal, Pawelang, Tsiape en Tsilali, beweslrn welk laatste i mijl de dorpen Tsipetok en Tello liggen en i mijl bewesten Tsiani, 't dorp Sikap en negeen zonder naam, die zamen wel 1,600 huisgezinnen opleveren. Een halve mijl boven Tello ligt Kadawang, dat Geap en Loeroe 1 mijl ten westen heeft, die te zamen wel 400 huisgezinnen sterk zijn. Een mijl bezuiden Kadawang heeft men Tsikabor (bewesten 't welke een zwaar gebergte ligt) en wat hooger Soland Binadana, 1 ragl zuid-westelyker Tsipolas, wat hooger aan Tsipolas, dat Tsibonger wat ten oosten heeft, die te zamen met hun vijven 600 huisgezinnen sterk zijn. Een halve mijl rijkelijk bezuiden Tsipolas heeft men Kressnk en Tsiomas (bewesten 'tweike twee gebergten zijn) wat hooger Tsiop , Tsipora, Tsironsie en Radjapola, 1 mijl bewesten welke zidi de dorpen Tsiondang, Tsibron en Bontor opdoen, beoosten 'twelke een halve mijl men eerst een onbekèad dorp en daarna Sampang Tanjang, Tsivassak, Tsibodas (met nog een onbekend dorp) en wat oostelijker Namango opdoen , waaromtrent men in 't westen ook een gebergte beeft. Deze 1^ dorpen kunnen wel 1,800 huisgezinnen opleveren. Een groole mijl be- oosten Radjapola (wel zoo zuidelijk) heeft men de dorpen Passeretang (pas benoorden ea bezuiden welk dorp twee riviertjes ontspringen, die in een grooter rivier vallen, die in 't binnenmeer in 't zuiden uitvratert) Tsiansini, Tsiwitali, Tsipoetejak, Tsimange(met een zonder naam) en Kadoppaggar, die naeest tusschen twee spruiten, als op een half eiland liggen, gelijk 't laatste dorp pas bezuiden de westelijkste, of 1 mijl beoosten Mamango zich opdoet. Die zeven dorpen kunnen wel 700 huisgezinnen opbrengen; waar- mede wij van 't landschap Sammadang, nu tot de landen bezuiden den hèrg Sirmey gelegen, overgaan. Dit land, anders Wattas genaamd, is van binnen meest zwaar ge- bergte in 't midden , van 'twelke het dorp Derma bij den oorsprong der rivier Lassari ligt Twee mijlen beoosten dit dorp (wel zoo noordelijk) b\j de rivier Japoere, ziet men 't dorp Koeningan en ruim 2 mijlen zuid-oost van Derma, 't dorp Kango bezuiden de rivier van Lassari, zonder dat men midden in 't land andere, dan deze dorpen hier omstreeks heeft; doch 3 mglen bezuiden Derma ligt het dorp Radjardesar, welke 4 om- Digitized by VjOOQIC 272 trent 500 huisgezinnen sterk zijn. Zuidelijker op heeft men weder eonige gebergten, en pas er bezuiden de dorpen Tsidanjana, Tsimeri, Tsigapit en 1^ mijl oostelijker, Nambo, met nog een dorp zonder naam wat westelijker, 1 mijl hooger Loweliling, met nog een onbekend dorp in *t Z 0. en nog een mijitje zuidelijker de dorpen Tsiklap- pan, Poropon, Tsibaliger, met nog een zonder naam, Hooygring, roet nog drie zonder naam , Tsidodas en een halve mijl westelijker Seboeti en nog een halve mijl westelyker Sipoeti liggen, welke 18 dorpen ruim 2,000 huisgezinnen opleveren. Bezuiden 't dorp Kango i i mijl heeft men de dorpen , Oeba , Soebang , Rantija , Tsidakere ; een halve mijl zuidelijker Prakannapat( met nog een onbekend dorp) en 1 mijl zuid-westelijker Tsiberi, dat als op een half eiland naar de zuidkant ligt en welke zeven dorpen ruim 600 huisgezinnen sterk zijn. Bij dit Rantija en Prakannapat heeft men iwee oorsprongen van riviertjes , die in elkander vallen , die zich kort daarna vereenigen , en dan met nog een in 't 0. in die rivier storten, die in 't binnenmeer uitwatert. Gelijk dit land van Watlas in 't Javaansch een grenspaal beteekent, zoo is dit ook door een van de oude keizers van Java aan een prins van Tsjeribon , dat wij op zijn plaats zeggen zullen , geschonken. Beoosten de rivier Japoere, omtrent l, mijl beoosten Koeningan, heeft men, tnsschen die rivier en die van Tiberus , zuiden aan , de dorpen Kalamaiis , Tsisoeksa , omtrent de laatste rivier, en omtrent de eerste dorpen Padoko, Sohokan, Takam, Pano- kolling (met nog een onbekend dorp) Tsiwi, Tsidaraja, Tsoporang, Tsibocquami en, pas bosen den oorsprong van de Tiberus en tusschen de rivier Lassari Loarangon en Wira- nogara liggen, die met hun dertienen wel 1,500 huisgezinnen sterk zijn. Deze allen zqn in de landstreek Gabbang gelegen. Bezuiden de rivier Lassari, 1 mijl boven Wira- nagara, zijn de dorpen Tsibaro en Badala, beoosten welke omtrent If (of 2 mijka beoosten Wiranagara) men Konterbanjang (met nog een ander onbekend dorp in 't westen) Tsibron 1 mijl zuid-westelijker en Java een kleine mijl zuid-westelijker heeft, die te zamen 800 huisgezinnen kunnen opbrengen. Bezuiden deze dorpen liggen 5 of 6 zware gebergten , waaromtrent de dorpen Moorimoe , een groote mijl bezuiden Java's kust , Ooela wel 't zuidelykste, of een groote mijl zuid-oost van Moorimoe en bewesten 't laatste dorp , dat van Tsiapper en Soebang zich vertoonen , zijnde te zamen ruim 400 huisge- zinnen sterk. Buiten deze heeft men nog, al oostelijker als de rivier Lassari, behalven hel dorp van die naam en wat zuidelijker Kalibonto, Drawolang en Soerabang, die wel 500 huisgezinnen opleveren. Regt zuiden aan, boven Soerabang in 't 0. en Z. heeft men veel zwaar gebergte, gelijk mede bezuiden 't dorp Ooela, pas boven welk gebergte men 2 mijlen bezuiden Tsiapper 't dorp Dailoor en , een groote mijl zuidelijker, 't dorp Madura wéér in een andere landstreek ziet, dat wg hier alleen aanhalen , om te weten , waar wij ten oosten gebleven zijn. Deze twee dorpen zijn omtrent 300 huisgezinnen sterk. Oost aan van Dailoor heeft men de enge doortogt naar den Mataram ,. dat almede de landstreek van Wattas genaamd wordt en een groote streek lands oost en west wel 8 en zuiden en noorden wel 4 mijlen beslaat, zijnde bijna overal in zwaar gebergte be- sh)ten. Nu gaan wij wéér naar 't westen bij het dorp Tsipelo , bij den oorsprong der rivier van Indramaja, waar wij 't laatst aan die kant lieten en zeggen, dat zuid aan, pas er boven eenig gebergte is , gelijk men dat almede zoo ten noord-oosten van Tsipelo 2 mijlen, alsmede 2 of 3 mijlen bezuiden dat dorp en, dus almede daar ten oosten en ten westen heeft, zqnde bijna alles gebergte, wat men daar ziet. Pas boven dat zuide- lijker gebergte, omtrent 3 mijlen bezuiden Tsipelo, heeft men het dorp Panjaroewessi en i mijl oostelijker de dorpen Tsimamara, 1 mijl hooger of zuidwestelijker Salawi en i zuidelijker Parackan Limoes, boven 'twelke weder twee zware gebergten O, en W, ge- strekt liggen. Deze dorpen kunnen wel 500 huisgezinnen uitmaken. Beoosten het dorp Tsimamara heeft men het prinsdom of 't landschap Pondajang, midden door 'twelke een fraaije rivier stroomt, die 1 myl benoorden haren oorsprong heeft en in de zuidzee meest Digitized by VjOOQIC 273 met een regten streek naar 't zuiden, ruim 10 mijlen van zijnen oorsprong zich onU last. In dit prinsdom (dat zich oost en west omtrent 2 mijlen zuiden en noorden mede zoo ver omtrent uitstrekt , en meest rond is) zijn beoosten de rivier m 't N. en verder Z. op de dorpen Regermeljang, Tsikondang, Siange en Pondajang; doch bewesten heeft men in *t N. en verder Z. op, Nanari, Tsimawara, met nog een dorp zonder naam, Uadomorang en Loroilalik, vf^elke 9 dorpen l,iOO huisgezinnen sterk zijn. Bewesten de rivier, pas buiten *t prinsdom Pondajang, heeft men Tsimongang, Tsioe^ang, Hinjang- sang , Batoer Waggi , Tandjong Karring en Cipette , dat omtrent 1 mijl bezuiden dat prinsdom en 2 mijl van Tsimonggang ligt. Deze dorpen zijn met hun zessen omtrent 700 huisgezinnen sterk. Al deze landen aan deze westkant werden nog al onder de priangsche landen gerekend , die op de grenzen van 't koninkrijk van Tsjeribon liggen en die door dezes voorname hoofden van Samondang, Bandonpar, Kanontjang, Soeka- poera , Imbanagara en Cawasseert bestuurd worden , hoewel deze laatste dorpen onder Soekapoera behooren. Van daar of van Cipette 2 of 3 mijl zuid op, heeft men weder twee zware gebergten , waarna lang de voornoemde rivier , al zuid aan , de dorpen Koe* datam 3^ mijl van Cipette, een halve mijl zuid-oostelijker, TsiUmkon, Itil, Cadjang, Tsigandon , Prakantigi , Tsjappan en Tsitappang , langs de westkant der voornoemde rivier, in een streek van 2 mijlen zoodanig liggen, dat het laatste dorp pas een groote mijl van de zuidzee af gelegen is, zijn deze 8 dorpen ruim 1,000 huisgezinnen sterk. Beoosten de voornoemde rivier, pas buiten 't prinsdom Pondajang, heeft men ten oosten eenig gebergte en pas ten zuiden 't landschap Pondajang, de dorpen Lagoera , Tsiongel , Tsipangel , Danjong , dat ten oosten eenig gebergte en ten westen nog een dorp zonder naam heeft, Bellaway, Tsimangel, dat wat oostelijker ligt, Prockan Komi, dat Antsjang wat ten westen heefl, Hargadawa, Sisodol, Tsibororan en Dorrawati in een streek lands van 3} mijl zuid op van Pondajang tusschen twee fraaije rivieren, die beide bijna op eene lengte in de Zuidzee uilwateren; doch de oostelijkste dezer twee rivieren buigt zich met een groote bogt naar 't oosten. Deze 13 dorpen maken te zamen wel 1,600 huisgezinnen uit. Wat ten zuid-oosten van Dorrawati , heeft men weer drie zware ge- bergten, die vervolgens 1 mijl boven elkander tot digt aan de Zuidzee liggen; doch 1} mijl bezuiden Dorrawati, naast aan de eerste rivier, die door Pondajang loopt en beoosten dezelve, ziet men de dorpen Tsigentel, Kataabatoe, Sikarija, Gandamanik, Lo- meri, (dat wat westelijker, gelijk ook Sikarija, ligt) Pandajapan, Tsikallong, Lawietolok en Tsitalok al vervolgens zuiden aan , zoodat de laatste plaats pas 1 mijl van de Zuid* zee af en van de eerste omtrent If mijl gelegen is. Deze dorpen kunnen te zamen met hun negen wel 1,100 huisgezinnen uitleveren. Van het prinsdom Pondajang, oost aan, over de naaste rivier, die in de Zuidzee uit watert, gaande, ontmoet men, tusschen de tweede en derde rivier zuid aan tot aan hel prinsdom Selagodon, 1| mijl van den oorsprong der rivier, de dorpen Wating, Sibusang, wat oostelijker, Mora , Kawongan , wat westelijker, Labijang, Bidamma, Tradjoe en 1 mijl oostelijker Tsilamoes en 1 mijl zuid-oostelijker Tsikalong; welke 9 dorpen 1,150 huisgezinnen hebben. Pas boven of bezuiden Tradjoe en Tsikalong heeft men 't prinsdom Selagodon. In 'tzelve, dat meest rond en wel zoo groot als 't prinsdom van Pondajang is , liggen aan de westkant om- trent de tweede rivier, de dorpen Lawi Passang, Nangor, dat wat oostelijker is, Tsipa- dong, bij een gebergte, dat zich wat oostelijker opdoet. Pan en Foorol en aan de oostkant TsitoUo , Sirondo , Battedamber, Selagadang, W^allig, Tsiromolan en Tsaansi, welke 12 dorpen ruim 1,400 huisgezinnen sterk zijn. Beoosten dit prinsdom en langs de derde rivier, die in de Zuidzee uitwatert, aan de westzijde, 1 mijl ten zuid-oosten van Tsikalong, heeft men de dorpen Tsisensi, Sihopora, Batoeangara, Kattan, Tsiauw, Oetjong, Paliang, Loa, Asakal, Tsiloewang en nog een dorp zonder naam, in een streek van 2} mijl, al zuid op, liggen, van waar men tot aan de Zuidzee wel 4 of ni. 18 Digitized by VjOOQIC 274 5 mijlen ver, niet dan vier zware gebergten, met eenige vlakten hier en daar tasseben beiden beeft, die zlcb vooral tusscben de twee zuidelijkste gebergten opdoen. Deze 11 dorpen zijn wel 1,300 hnisgezinnen sterk. Beoosten de derde rivier, die in de Zuidzee uitv^tert , een groote mijl ten zuid-oosten van Pankolang in 't noorden , ontmoet men eerst 't dorp Malela en wat oostelijker , pas boven of bezuiden een kleine spruit , die 2 of 3 mijl oostelijker in een andere rivier valt, die in 't binnenmeer uitwalerl, zuid op, de dorpen Brasal, Koetta, Tsimera, Tsikera, dat Inting ten oosten heeft, Tinson en wat oostelijker , Lalibolang en Tsiwolan , ten oosten van welke laatste dorpen een balve mijl , twee gebergten liggen ; deze dorpen hebben met hun tienen wel 1 ,300 huis- gezinnen. Een mijl bezuiden Tsiarolan ligt, zuiden aan, Tsigatoe, Kappipalla, Tsijonsi, Tripamoeli en Sappi, welke 6 dorpen wel 700 huisgezinnen uitmaken. Ten zuiden van Sappi ontmoet men , binnen 1 } mijl , Coenroen , Laytatong , Patekoi , Sosokarti en een mijl of anderhalf oostelijker Tsiparora en Panongan , wel zoo westelijk , dan weer Pa- nonganan bijna 1 mijl westelijker, Madang Tamjong, Linkombasan; doch wat oostelijker dan Panangonan heeft men Sipanahi (ten oosten van 'Iwelke Dammajong ligt) Tsiliggi (dat Dindangajor 1 mijl oostelijker heeft) Tsikambo en Tsigoeger, welk laatste van Tsipa- rora omtrent 2 mijlen naar 't zuiden ligt. Deze 15 dorpen kunnen wel 1,700 huisge- zinnen opleveren. Boven Tsigoeger en Linkombasan tot aan do Zuidzee heeft men 3 of 4 mijlen ver , niet als woest gebergte ; doch hieromtrent neemt 't riviertje Pinang of Kidoelang , dat in de Zuidzee uitwatert , zijn oorsprong , pas benoorden Tsigoeger met twee spruiten , die zich kort er na vereenigen. Wanneer wij nu alwéér oost aan , bij die rivier, die in 't binnenmeer uitwatert en bezuiden dien tak er af, die oost en west loopt , opgaan , om zoo de landstreken van Koewassing , Goloen , Impanagara en 't land van Pagger, grenzende aan elkander, te beschrijven, ontmoeten wij, aan de westkant, eerst de dorpen Sihampan , Paseripan , Tsiparays , Woeliger (met nog twee onbekende Jorpen) Tsikawawi en Tsikanjong ; en daar boven twee gebergten , boven elkander en 2 mijlen zuidelijker nog een zwaarder gebergte, pas 1 mijl van de Zuidzee. Deze 8 dorpen zijn 1,000 huisgezinnen sterk. Een mijl ten noord-oosten van 't dorp Siham- pan, heefi men de dorpen Tsibobong, Lintongmon en Waliger en 1 mijl beoosten Tsibo- bong, de dorpen Tsalave, Tsimagados, Tsidangha en, pas bezuiden een kleine rivier, die in de grooter valt en zoo ook in 't meer uitwatert , 't dorp Tsipockan , bezuiden 'twelk weer een zwaar gebergte ligt, een halve mijl bezuiden 'tzelve 'de dorpen Tsibo- das , waaromtrent men den oorsprong van een klein riviertje heeft , dat in de vorige rivier valt, omtrent welkers midden 't gehucht Kowaling, dat 50 huisgeziunen sterk is» zich opdoet. Dit riviertje nu wordt wat lager door nog een spruitje versteikt. Daarna -ziet men Tsimajai , Tsikasso , al zuid op , als ook Tsitondong , Tsikankoese en Soeroe- pan, omtrent 1 mijl van Tsibodas liggen; welke 14 dorpen ruim 1,300 huisgezinnen opleveren. Twee mijlen zuidelijker als Soeroepan heeft men 't riviertje Tsilsidaur , dat in Mauritius-Baey uitwatert. Beoosten 't gebergte, dat 1 mijl bezuiden Soeroepan ligt, ziet men nog drie bergen zuid aan boven elkander, uit ieder van welke ook een riviertje voorkomt, vallende in een andere rivier, die wéér in een andere stort, die in 't bin- nenmeer uitwatert, ontvangende onderweg nog twee spruitjes. Tusschen de twee laatste bergen heeft men eert gehucht, Pamotang en bezuiden 't laatste nog een gehucht Jelok- boelo genaamd, waar zich omtrent 100 huisgezinnen in 'ophouden. Wanneer men nu van 't dorp Tsjalave (dat bij den dwarstak van de rivier ligt, dat in 't binnef^meer uit- watert) een groote mijl zuid-oost aangaat, ziet men in die rivier een nieuwe spruit, die 1 mijl benoorden Ranlija zijn oorsprong heeft, storten ter plaatse, waar men 1 mijl be- zuiden Madura (waar weer twee spruitjes in die rivier vallen) het dorp Magara en Bloet- jong, nevens nog 4 dorpen zonder naam ontmoet, die met hun zeven wel 1,000 huis- gezinnen uitmaken. Hieromtrent hebben wij mede een pagar en eenige bezetting. Ooitrent Digitized by VjOOQIC 275 2 mijkn beooston Bloetjong heeft men nog een kleine rivier» die daar haren oorsprong neemt , in welke een weinig verder nog twee spmitjes vallen , die zamen verder afslroomende naar 'I binnenmeer onderweg van 't oosten nog door een spruitje, ter plaatse waar zij zich omtrent een groote mijl van 't meer in tweeën scheidt, ver- sterkt wordt, stortende met de westertak van daar af en een halve mijl lager met nog twee andere takken in die binnenzee. Tweede Hoofdstak. Het vierde bestek wegens de landen onder Mataram behoorende. De zuidzijde beschreven. Twee dorpen hier. Ankergrond. Het binnenwater Ranwe Gading en eenige dorpen. Ankergrond. De noordkant beschreven. De stad Tagal. De vestmg daar. Pamalang. Pakalongan. Caliwongo. De stad Samarang. De vesting daar. De stad Torrabaia. De Kawala van Damak en die stad. De pager aan de rivier van Damak. De stad Japara. De vesting daar. De stad Jawana. Beschrijving van dit land van de noord naar *t zuiden opgaande. Kartanagara. Het landschap Banjoe Maas. Het landschap Bagaleen. Optogt van Samarang naar Mataram. Ongaran. Salaliga. SilimbL Het landschap van Mataram. Tadie. De hofstad Karta Soera de Ningrat. Vervolg der reize van Tadie naar Mataram. Oepak. De laatste poort, Kaliadier genaamd, ve stad Mataram. Be- schrijving der landen bezuiden Jawana en langs die rivier. De stad Babad. De stad Jatintackan. De stad Tatjoepintoe. Het landschap Kadoevrang. Wi) gaan dan over tot ons vierde bestek van Java en zoUen de landen, onder Mataram behoorende, beschrijven. Wy vervolgen derhalve eerst de zuidzijde des lands, van waar wij het in 't koningrijk van Tsjeribon gelaten hebben , waar wij vooraf zullen zeggen , dat het zwart zand , dat men een weinig van de wal hier op zekere diepte b^, die van 't begin tot het einde van dit bestek doorgaat. Twee mijlen oost aan beeft men eenig laag gebergte (hoewel ook een rif de gansche zuidzijde langs) dat be^ oosten 't dorp Gading zich wat verbreedt, tot aan 't dorp Gnaja toe, waar men 100 huisgezinnen tciL Vooraan pas 1 mijl in dit bestek , landwaarts in , staat eenig ge- boomte, en 1^ mijl oost aan van 't begin dezes besteks heeft men een zoute rivieren een halve mijl landwaarts in oost en west eenig gebergte; doch bij 't dorp Gnaja ziel men N. O. en Z. W. een zwaarder gebergte liggen, dat in 't Z. W. aan een zand- baai stoot, waar men ook een dorp wel 150 huisgezinnen heeft, en die hoek wordt 't Schildpads-Uoofd genaamd. Dit gebergte vervolgt nog een weinig aan 't zuiderstrand , loopende wat landwaarts in , waar men dan , oost aan wel 4 mijlen , niet dan twee bo^chen met jagerboomen digt aan strand en een kleine mijl van de wal wéér een zwaar gebergte vindt, dat zich oost en west ruim 2 mijlen uilstrel^ Omtrent 5 mijlen tm oosten die zandbaai , heeft, men wat landwaarts in wéér eenige jagerboomen , bij wdker begin hier ook ankergrond is en 2 mijlen verder heeft men een binnenwater , Ranwe-Gading genaamd , in 'twelk zidi de Soesoehoenan of keizer van Java nu en Jan wel gaal vermaken. Het is in 't westen pas i en in 't oosten omtrent 1 mijl breed en oosi e& west omtrent 2 mijlen lang, loopende in 't oosten rond, als een langwerpige doedel- zak. Men heeft hier ook eenige dorpen, doch met hun namen niet uitgedrukt, die vier ia getal zyn , wel 300 huisgezinnen uitmaken en die de keizer hier houdt , om alles lot zijn vermaak van de visscherij en jagt gereed te hebben. Van dit binnenwater 5 mijlen Digitized by VjOOQIC 276 oost aan, komt men bg 't dorp Gading» waar de Soesoehoenan dan zijn verblijf boadt Hier van daan beeft men N. 0. op, landwaards in, een zwaar gebergte, ruim 9 mijlen ver tot het einde van dit bestek, en tot in Kadoewang, een landschap dat onder den Soesoehoenan staat; ook heeft men tosschen 't voornoemde binnenwater en 't strand, wel ij mijl oost en west, gelijk mede twee mijlen van strand, eenig gebergte en digt aan strand ook wéér eenige jagerboomen. Van Gading, waar 't land een weinig oitpuilt en dan wéér met een vlakke bogt van 2 mijlen oost en west inloopt, heeft men niet dan een steile klippige wal, en aan 't einde van deze bogt een hoek, Oedjong Lajang genaamd. Hier van daan tot aan 't einde van dit bestek aan de zuidkant, al oost aan, heeft men niet dan een steile en zeer rotsige wal en aan deszelfs einde een inbogtje, waar men ook ankeren kan in een baai, Padsjetam genaamd. Ook heeft men 2 mijlen beoosten Oedjong mang wat van de wal, eenige groote katskoppen, klippen en steenen, de steenen Roeland genaamd, waarmede wij van de zuidzijde na den noordkant overgaan, hebbende hier alleen maar bij te voegen, dat deze zuidzijde, oost en west, ruim vier en twintig mylen lang is en dat zich in 't einde van dit bestek, 't kindschap Kadoe- wang opdoet, dat zich in 't 0. wel vier mijlen N. en Z. tot aan dat zwaar gebergte , dat als een digt keten-werk is, uitstrekt. Deze gansche wal langs heeft men aan den noordkant ook een klein rif of zandstrand. Anderhalve mijl van 't riviertje Karakahan, in 't W. (waar wij 't hier laatst lieten) ontmoet men eerst een spruitje zonder naam. Een mijl oostelijker van den hoek ea de rivier van Brebes, een wenig hooger op de rivier KaKgansa en een mijl beoosten de rivier van Brebes de stad TagaL Dit is een van de groote strandsteden, in welke wel 8,000 huisgezinnen zijn. Zjj strekt zich al fraai ver Jangs strand al landwaarts in , waar men verscheiden zware gebergten diep landwaards in als in een viersprong liggen ziet , van welke vier het zuidelijkste de berg Tagal en de noordelijkste 't bergje, Gadja (dat is, den Olifant) genaamd en 'tgeen van een zeld- zame gedaante is. Hier ligt, van wege de E. maatschappij, ook een opperhoofd, zijnde een onderkoopman, die nog eenige bedienden onder zich heeft, daar hier ook groote handel in rijst en andere waren valt , doch dit opperhoofd staat onder dat van Tsjeribon. Hij houdt zich hier in een fraaije vesting of pagar op , die aan een frissche rivier ligt Onder dit hoofd heeft men mede eenige soldaten, nevens een adsistent, wondheeleren meer andere dienaren , die de zaken hier helpen waarnemen. Deze zijn den Oden Jonij 4705 op 25 stuks bepaald. Pas beoosten Tagal heeft men 1 mijl oost aan, eerst een groote rivier, die aan de westkant van den berg Tagal haren oorsprong omtrent 8 of 9 mijlen van strand neemt. Even beoosten deze tot aan de droogte Korang» Kalijerok (die 1{ mijl van de wal en 1} mijl van Tagal, voor den hoek Larissen O. en W. een mijl ver en een halve myl Z. en N. uitgestrekt ligt) heeft men de rivie- ren Madialang, die van Cartanagara, die van Kalijerok, Kalipo, Bonko en Larisseo, met een hoek van denzelfden naam, waarna wel drie mijlen oost op, tot de hoek en rivier van Pamalang, de rivieren Swadi, de hoek Swadi, de rivier Pakitiogan (be- zuiden 'twdke men twee mijlen landwaarts in 't bergje Gadja, ontdekt) Babadang, Padok, Sombor, Wadoeri en Montjak volgen, na welke men hg den hoek en rivier van Pamalang kog|t, dat ook een groot dorp wel van 1,000 huisgezinnen is. Hier loopt de kust met een hoek wat uit en dan wéér regt oost aan. Van daar oost aan Ij. mijl ontmoet men de rivieren Padok, Soemor (nevens een hoek van dien naam) Telokbarang, Brenni en dan komt men bij de rivier en het dorp Pakalongan, dat ook wel i,000 huisgezinnen sterk is. Behalven die twee voorname dorpen dragen al die waters ea rivieren hare namen naar de dorpen, bij welke zij liggen, die tot hiertoe 19 in getal zijn en wel 2,500 huisgezinnen opbrengen. Van Pakalongan tot het dorp Kaliwongo, 6 groote mijlen oost aangaande, ontmoet men de rivieren van Kinting, Goeloewan (met een hoek van dien naam) waar men ook zuid-oost landwaards in een Digitized by VjOOQIC 377 zwaar gebergte Woenareing ziek) Kaijlerok, Lockawali, Baboeran, Toenroensi, meteen hoek van die naam, benoorden welke men, ruim vier mijlen van de wal, Koreas droogte heeft en een mijl verder den hoek Paboeranam, de rivier Amba, de dorpen Marrotoea» Poewon, de rivieren Kandaal en Babalang, met een hoek van den naam, voor welke rivier een eilandje Z. en N. gestrekt ligt. Een mijl ten oosten van deze rivier (bij welke de kust zuid aan draait) doet zich ook die van Kaliwoogo en dat dorp op, gelijk nog 1 mijl oostelijker, waar de kust zuid-oost inschiet en een groote bogt maakt, die wel 4 of 5 mijlen oost en noord-oost aanloopt, waar 't dorp Ka- ranganije, als ook de stroom Mackan en dan de rivier, waaraan de stad Samarang ligt, zich vertoonen. Deze 16 dorpen, allen aan waters en rivieren van die namen liggende , zijn ruim 2,500 huisgezinnen sterk ; waarvan Kaliwongo alleen op 800 ge- rekend wordt. De stad Samarang is een van de grootste Javaansche zeesteden, waarom zij ook sedert 1708 tot de hoofdplaats en zetel van de heer gezaghebber, die 't opperbewind over Java's noord-oostkust heeft, door Hun Edelheden verkozen en sedert al de omslag der E. maatschappij hier verplaatst is, daar hier te voren een koopman^ lag, in welke tijd Japara altijd de hoofdplaats geweest is. Deze stad werd gegist 53 mijlen van Batavia en zeven van Japara te liggen. Zij is maar een open vlek,, doch wel 1 mijl in 't rond betimmerd , waarin zeer veel gemeene en eenige fraaije* huizen, zoo van den Javaanschen landvoogd (die een van de vier groote strandheeren ,. de vierde in rang van de eerste prinsen des rijks en Soera di Menggaia genaamd is) als van den kapitein der Chinezen en andere vermogende lieden gevonden werden, daar dit een groote handelplaats in rijst en andere waren is. De Javaansche landvoogd' heeft hier een groot gevaarte van een steenen woning , na welke men over een groote brug gaat, die zeer hoog over de rivier gemaakt is, en- waarvan wij hierna, bij zeker bezoek , dat ik met gezelschap bij hem gedaan heb, nog breeder zullen spreken. Men gist dat hierin, of er onder, wel 20,000 huisgezinnen behooren; hoewel anderen dit nog hooger begroeten, omdat het er grimmelt en krioelt van menschen, die zich met visscherijen, rijstplanten en dien hendel, alsmede 't hakken van jatihout in de bosschen, met het zagen van 'tzelve en H handelen daarin, bezig houden en onder al 'twelke de Chinezen, die hier al vrij sterk wonen, een groot leven geven. Hier is ook een groote markt, waar alles te koop is. Zij mag in oude tijden zoo volkrijk ged- weest zijn, doch ik geloof niet, dat zij nu zoo veel ingezetenen heeft. Dit is de stad, waar de gezanten , die naar den Soesoehoenan aankomen en die van daar gewoonlijk naar Mataram zeer plegtiglijk opgeleid worden , gelijk wij nader zullen toonen , als wij dit land in zijn binnenste , van 't noorden naar 't zuiden opgaande , beschrijven. Gelijk nu hier sedert 1708 de oppergezaghebber van Java's noord-oostkust (die gewoonlijk een opperkoopman is en een commandeur plagt te zijn) zijn verblijf houdt , zoo is dit ook de hoofdplaaCs , onder welke al de andere opperhoofden , langs die gansche kust , uitgezonderd die van Tsjeribon, staan, moetende allen hun negotieboeken aan den administrateur of tweeden van (fit comptoir, zijnde een koopman, overzenden. Deze gezaghebber heeft een groote magt, staande onder niemand, dan onder Hun Edelhe* den. De gezaghebbers die hier gelegen hebben , ziet men uit deze lijst. LIJST DER OPPERHOOFDEN VAN SAMARANG. Sedert 1708 als OPPERGEZACHEBBBRS VAN JAVA's NOOfRD-OOST-KÜST. Willlem Drost, koopman van 4708 tot 1709. Digitized by VjOOQIC 278 Pieter Metzu , opparkoopman . ... van 1709 tot 1714. Kornelis Jongbloed, dito » 1714b1715. Georg Fr^derik van Beilwits. * . . » 1715» 1715. Gaspar de Hartog » 1715 » 1717. Johan Frederik Gobius, comroaDdeur en > 1717 > 1721. veldheer; doch in zijn afwezen als veldheer , is hier voor een tijd , om de zaken waar te nemen, geweest Pier Wybers » 1717 » 1719. Jacob Willem Duhbeldekop, commissaris » 1722 » 1623. en commandeur. In 1706 was bier de beer Govert Kool als hoofd en te gelijk veldheer van de kr\igsmagt der E. maatschappij, die er tot in 1708 bleef, en voor dien tyd is hy er in 1702 als luitenant ook hoofd geweest, en dergelijke minderen meer, die ik niet net ken, hebben er voor zijn E. gelegen, en sedert 1686 veel jaren aaneen Philibert Boeschot. De gezaghebber heeft hier ook een goed getal soldaten en veel andere bedienden, die tot den handel noodig zyn. Deze houden zich in een fraaije vesting op, die van een redelyke groote uitbreiding, grooter als die van 'i kasteel Batavia en een vyfhoek is, met pallissaden met planken wals gewijze bezet en met vijl punten, Raamsdonk, Bunschoten, Zeeland, Amsterdam en Utrecht voorzien, waarin de heer gezaghebber een fraaije steenen woning heeft, zoo als 't van buiten gelijkt; men heeft er een goed geschut en een groot plein; zij ligt aan de rivier van Samarang, die men lot digt by de vesting opvaart. De bezetting is den 9den Junij 1705 op 130 dienaren in 't geheel bepaald. Vooraan, als men uit zee de rivier opvaren zal, ligt een kleine droogte, waar men met een schuit of orembaei niet wel, dan bij boog water, over kan. Ook is hier zeer goede ankergrond voor de stad. Een mijl beoosten Samarang, waar zich de kust wat dieper in die bogt en meer naar 't oost ten noorden draait, beeft men de stad Torrabaja, waar een ingebey (zekere soort van Javaansche landsgrooten) het opperbewind heeft Het is maar een open vlek, in verre na zoo aanzienlyk niet, als Samarang; maar waarin men mede al een goed getal Javaansche woningen, een magtigen handel in rijst, hout en andere waren en wel 6,000 huisgezinnen heeft, omdat daar groote vlakten oost op zijn , die hen gedurig werk met het rijstplanten en behandelen van dezelve geven. Tusschen Samarang en Torrabsya heeft men nog twee riviertjes en pas er voorbij nog eene die Gnoek, naar zeker dorp genaamd is. Bier van daan tot aan de Qual (eigenlijk de Kawala of modderrivier) van Damak» heeft men nog twee rivieren en twee dorpen, Zajank en Goemoelak, die met hun drieën wel 500 huisgezinnen sterk zyn ; zij liggen ieder omtrent 1 myl van elkander en Torrabaja is van de Kawala van Damak niet wel 2 mylen gelegen. Hier ligt mede een Javaansche stad , wat hooger die rivier op, dat een van de oudste steden des lands is (golyk wy in 't verhaal der zaken van Java zullen aanhalen) hoewel zij tegenwoordig niet veel aanzien en niet boven de 3,000 huisgezinnen heeft. Wij hebben daar ook een pagar. Goed Begin genaamd. De rivier, aan welke die stad omtrent 2 mijlen zuiden of zuid-oost aan ligt, is een van de voornaamste van geheel Java, gelijk wij nader zullen toonen, als wij den optogt van Samarang naar de stad Mataram zullen beschrijven. In de nieuw ontworpene pagar hebben wij onze smalle bezetting met een opperhoofdje. Van de rivier van Damak noord- oost op, heeft men de rivier Woddong en een weinig verder de groote rivier Tondoenang, die daar met ved bogten ettelijke mijlen eerst, dan nog verderop zuiden, dan weer Google Digitized by VjOOQ 279 vrest op en dan weer noord-west aan loopt, en pas bewesten zeker eiland» dat ruim 2 mijlen bezuiden de Samarang ligt, haren oorsprong heeft; scheidende zich i mijl lager in tweeën, waar het dan een eiland, 1 mijl lang en { mijl breed, maakt. De 2 dorpen daaromtrent knnnen wel 250 huisgezinnen opbrengen. Van Soengei Tan- doenang draait de kust meest naar *t noorden of naar 't noord-oosten , waar men 1 mijltje noordelijker het dorp Kaliamat en nog een mijl hooger twee hoeken Oedjong Samat en Oedjong Gat heeft, omtrent welke laatste hoek zich wat van de wal het eilandje Poelo Siwalon opdoet. Hier van daan tot Japara toe, dat een mijl noordelijker ligt , heeft men nog twee riviertjes omtrent halverweg en dan komt bij de stad , vlak voor welke men , niet wel een halve mijl zeewaards een eilandje , Poelo Keioor en een weinig westelijker nog een grooter, Poelo Dowa of de Twee eilanden heeft. De stad Japara is mede een van de groote strandsteden , waar ook een van de vier groote* strandheeren en wel de derde in rang, in 1706 Sedjana Poera genaamd, ligt. Zij vertoont zich aan een fraaije rivier, langs de zeekant uitgestrekt en aan zee met een kraalsteenen muur, die hier en daar hare punten heeft, gedekt; doeh aan de landzijde is zij open. De straten zijn er, even als op Samarang, meest wat naauw, krom en ongemakkelijk om ze te betreden. De huizen meest van bamboezen, uitgenomen eenige weinige, die van hout of steen gebouwd zijn. De Chinezen hadden er al van ouds af een groote en fraaije straat en een zeer netten tempel, die ik in 1686 gezien heb, doch de straat is 't jaar te voren meest afgebrand. Uier is een groote markt, waar alles goedkoop is , zoodanig dat men een hoen voor een stuiver ef twee , een gans voor een schelling, en een koebeest voor twee of drie rijksdaalders bekomen kan. Sedjana Poera heeft hier een fraaije woning, die ten deele van steen en ten deele van hout gemaakt en met stallingen voor zijn olifanten en andere dieren voorzien is. Men heeft er ook een schoenen groolen Moorschen tempel met eenige daken boven elkandar , die van hout gemaakt is. Omtrent dezelve heeft men ook een groote rij- of renbaan, (bij den inlan- der de Pasce-baan (1) genaamd) waarin deze landvoogd met zijn groeten gewoon is om strijd te paard te rijden en met de lans te werpen, een oefening, die de Javanen met een halve Arabische naam Itsneenan (dat is Maandag-houden) noemen, omdat zij dat gewoonlijk op de Hari Itsneen of op de Maandag doen. De rivier, die hier door de stad voorbij de Hollandsche Logie loopt, is klein en watert daar in zee, bewesten den; berg , uit. Ten oosten van deze rivier of wel ter linkerhand , als men in de stad komt , heeft men een berg, op welke een vesting naar de zeekant plagt te zijn, die zich al ver uitstrekt en waarop men eenige metalen en ander geschut, met een fraaije bezet- ting had, al 'twelk, gelijk ook 't hoofdcomptoir in 1708 hier van daan gelicht, naar Samarang overgebragt en 't onnoodige afgebroken is. Schoon 't hoofdcomptoir van hier naar Samarang verplaatst is , is echter hier naderhand een opperhoofd , zynde en onder- koopman , gebleven , die met eenige bedienden van wege de E. maatschappij den handd waarneemt, die mede meest in rijst, houtwerken en dergelijke waren bestaat. Het vorig opperhoofd was een opperkoopman en in de ooriogen sedert 1677 een opperbevelheb- ber of commandeur. Het opperhoofd heeft hier voor zich en eenige bedienden, een fraaije steenen woning; er is ook een vesting. Zij heeft deze vier punten, Gorcum, Worcum , Loevestein en Heusden. De bezetting is den 9den Junij 1705 voor de logie en wacht op 25 man bepaald en heloten, dat men den berg aan den Soesoehoenan overlaten zoude. Men gist de ingezetenen van deze aloude stad op (1) Pasce-baan wordt lan wordt op de klank af voor rij- of renbaan gehouden; het Javaansche woord paseban bcteekent de plaats, waar iemand voor zijn supérieur zijn opwachting komt maken. Google Digitized by VjOOQ 280 10,000 huisgezinnen. De opperhoofden, die hier gelegen hebben, vertoont de vol- gende lijst. LIJST DER OPPERHOOFDEN VAN JAPARA. Kornelis de Valiee, onderkoopman en op- Jacob Koeper, kommandeur of bevelhebber Kornelis Barteissoon Marchier, opperkoop- man Joannes de Hartog, dito .... - Pieter van den Hoorn, dito ... . Johan Albert Sloot, bevelhebber . . . Manrits van Happel, luitenant . . . . Johan Albert Sloot, bevelhebber . • . Saiomon Ie Sage, opperkoopman . . . Pieter Goedschalk, dito Pieter Durant, dito Antoni Gerard Zas, bevelhebber . . . Bitter van Rhede, dito Govert van Wyngaarden, opperkoopman . Andries Heesiers, dito Willem Drost, koopman. (Sedert is hier maar een onderkoopman als hoofd ge- legd) Joannes Wys, onderkoopman . . . . Gerard van Kervel, dito Josna van Arwjnen, dito ran tot 1664. » 16 2 > 1680. » 1682 > 1684. t 1685 ■ 1686. > 1686 > 1687. ■ 1687 ■ 1688. ■ 1688 > 1689. ■ 1690 > 1694. > 1694 » 1696. » 1696 ■ 1698. > 1698 » 1700. • 1700 . 1701, . 1701 . 1703. . 1704 . 1706. » 1706 ■ 1708. t 1708 > 1708. . 1708 . 1711. » 1711 . 1717. . 1717 • 1719. Jaques Dallens t 1723. De eilanden, die voor deze stad liggen^ dekken ze wel eenigzins voor den zwaren aanslag van het v^ater , 'doch ik heb binnen de eilanden de zee wel zoodanig zien komen aanrollen , dat er een scheepsschnit 't onderste boven geslagen werd , waarvan eenige verdronken. In oude tijden plagten de Engelschen en Portugezen zelfs in 1720 hier nog een comptoir te hebben , doch nu zijn er op deze gansche kust geen andere dan Hollanders. Wat voorbij de stad Japara, draait de kust met een kleine hoek, Kalirang genaamd , naar 't westen , waar zij dan wéér noord-oost aan inschiet. Ook vertoont zich 1^ mijl van de stad in 't 0. Z. 0. eenig gebergte, dat N. 0. en Z. W. gestrekt ligt. Een kleine mijl van Japara heeft men het riviertje Holie en den hoek Jati , en een halve mijl meest wéér noord-oost aan , nog een riviertje en den hoek van Lamalang , bij welke 4 dorpen van dien naam, ruim 500 huisgezinnen uitmaken. Van Oedjong Lamaiang noord-oost aan heeft men de rivier Bringing en wat verder nog een riviertje , bij Oedjong Blinding en bij den hoek van Silleringaa , waar 't land roet een scherpen boek uitsteekt, voor welke een eilandje ligt. Deze 3 dorpen zijn 300 huisgezinnen sterk. Van daar oost aan nog 1 mijl, heeft men nog een scherper, oost aan uitstekenden hoek , de hoek van Alang genaamd , waar eenig gebergte landwaarts in bij Ingoewan ligt. Deze twee dorpen kunnen wel 300 huisgezinnen opleveren. Van daar draait de kost zuid-oost aan, waar tot 't dorp Pakaran , dat er 1} af is, twee rivieren en 't dorp Tajouw, en 1 mijl verder de stad Jawana aan dezelfde groote rivier liggen , welke wij Digitized by Google 281 troeger beschreven, dat boven Samarang, bij zeker eilandje haren oorsprong heeft. Die twee dorpen kunnen te zamen wel 200 huisgezinnen uitmaken. De stad Jawana is mede een zeer vermaarde strand- en koopstad , doch in zich zelve maar een open vlek , waar echter groote handel en zoo groot een getal van menschen is, dat men die wel op 9,000 huisgezinnen schat. Zij staat onder een Temanggong of Bailln , die in 1706 Narrapaxa genaamd was. In dezelve is hiet veel fraaisch, daar al de woningen maar baaiboezen huizen zijn , uitgenomen eenige weinige , die men wat fraaijcr van planken gemaakt heeft. Hier mede dan, met het beschrijven van de noordkust, zoo ver als dit ons vierde bestek aangaat, gedaan hebbende, voegen wij er niets anders bij, dan dat die kust hier, oost en west, 27 mijlen lang is. Wij gaan dan voort, om dit land ook van 't noorden naar 't zuiden , in zijn binnenste te beschouwen Wanneer wij nu van de noordkant bij Tagal zuiden opgaan , heeft men niet als 't bergje Gadja (dat matig hoog is) ter linkerhand, omtrent 3 mijlen van strand af en nog 3 mijlen zuidelijker 't ge- bergte Tagal , 'tgeen vrij hoog is en oost en west zich uitstrekt. Pas bcwesten deze bergen , omtrent tusschen beiden (hoewel wat nader aan dat van Tagal) ziet men ook zwaar gebergte en 1 mijl zuidelijker de stad Kartanagara , die aan die schoune rivier ligt, die haren oorsprong uit 't gebergte Tagal heeft en zoo naar Tagal afstroomende , even beoosten de rivier van Madialang uitwatert. Het is een brave stad, die wel op 7,000 inwoners geschat wordt, daar hieromtrent veel dorpen, daaronder behoorende, liggen. Zij behoort onder de landstreek Baanjoe-Maas , die zeer groot is. In dezelve plagt zeker landlooper, Radin Parwata Sari, huis te houden, die in 1706 verdreven en na welke tijd hier door kapitein Bintang een fraaije vesting of schans , gelegd is. Dat land- schap Baanjoe Maas ligt wat zuidelijker henen , grenzende wel 4 mijlen zuidelijker tegen 't zwaar gebei^te Kandang aan , dat zich zeer ver oost en west uitstrekt. Het heeft ten zuid-oosten 't zwaar gebergte Loerenterga , dat omtrent 2 mijlen bezuiden den berg Tagal zich oost en we&t gestrekt, vertoont en pas beoosten deszelfs oosthoek den berg Keddoe, die vrij spits boven en verder meest oost ten zuiden en west ten noorden ge- strekt is ; maar vlak bezuiden den berg Kandang en Keddoe , heeft men 't landschap Bagaieen , dat een van de beste landstreken is , die de keizer van Java bezit en op welke hg zich meest vertrouwt. Het breidt zich tot de Zuidzee wei 5 mijlen bezuiden den berg Kandang Keddoe en den berg Marapi (die pas beoosten den berg Keddoe oost en west gestrekt ligt) wel 10 of 12 mijlen oost en west bijna tot aan de keizerlijke hoofd- stad Mataram uit, zonder dat men daar iets verder dan de gebergten langs de Zuidzee, vlak bezuiden dat van den berg Kandang en nog een zwaarder gebergte (omtrent 3i mijl bezuiden den berg Marapi en nie tver van dat binnenwater, dat aan de Zuidzee zich opdoet, gelegen) ontmoet, welk laatste gebergte zich oost en west uitstrekt en met zijn oostzijde om- trent ruim 2 mijlen van 't dorp Gading ligt. Als men nu van 't noordstrand bij de rivier van PakaloKgan zuiden opgaan wil , heeft men daar ten zuid-oosten 't zwaar gebergte Woenareing en al verder zuidoost op den zwaren berg Baanjoebiroe , bewesten welke nog een zwaar gebergte , zich oost en west strekkende , gelijk 1 mijl vlak bezuiden Baanjoebiroe, 't gebergte Kopeng en nog 1 mijl den berg Barbaboe (door anderen ook wei Marbaboe genaamd) ligt boven denzelven , vlak zuiden aan , heeft men den berg Marapi en nog 4 mijlen zuidelijker, een ander onbekend zwaar gebergte, dat oost en west, omtrent 1 mijl van dat binnenwater, daar de keizer gewoonlijk zijn vermaak neemt en digt bij de Zuidzee is , gestrekt ligt. Al de landen nu , die tusschen de bergen Tagal en Kandang ten westen en tusschen die van Baanjoebiroe , Kopeng , Barbaboe en Marapi ten oosten liggen , zijn de schoonste , vermakelijkste en vruchtbaarste , die men hebben kan , gelijk wij dat aanstonds bij de beschrijving van een óptogtreis van Sama- rang broeder zullen aanhalen. Wanneer men nu van Samarang naar de keizerlijke hof- of hoofdstad Mataram opgaat (dat gewoonlijk met een zeer prachtige trein van hofgrooten , Digitized by VjOOQIC 282 als oDze of aadere gezanten derwaarts zullen opgeleid worden , geschiedt) begint men die reize, meest zuiden aan over dat voorgebergte, dat mede zoo gestrekt ligt Twee mijlen van die stad heeft men 't dorp Kalligawe. Op dien eersten dag legt men maar 6 mijlen af , tot aan het dorp Ongaran , dat in zich zelf wel zoo ver niet van de stad ligt , maar 'Igeen door de omwegen in H gebergte veroorzaakt wordt. Onderweg trekt men voorbij wel 8 of iO dorpen, die ieder wel 70 of 80 huisgezinnen sterk zijn , zonder dat men de verdere dorpen oost en west , die oneindig veel zijn , ontdekken kan , die zich allen met het voortplanten van rijst bezig houden. Deze dorpen gist men te zamen wel op 1,000 huisgezinnen. Het dorp Ongaran zelf ligt aan de voet van een hoogen en zeer vermakelijken berg van denzelfden naam , die den meesten tijd met zijn kruin door eenige wolken bedekt en echter bijna tot boven toe doorgaans, ten deele met rijstvelden , ten deele met saikerriet bebouwd is , behalven dat men daar alom zeer veel vruchtboomen van allerlei soort geplant heeft, die hier en daar van eenige rivieren en spruitjes , die er langs loopen , bekabbeld worden , waardoor dit dorp en *t omliggende land , waar men ook een groote overvloed van allerlei aardgewassen vindt , wel een aardsch paradijs gelijkt. De ingezetenen van dit dorp worden op 500 huisge^ gezinnen geschat , welke verpligt zijn degenen , die naar den keizer motsten opgaan , 'tzg gezanten of andere lieden, spijs en drank, naar*slands wijze, mitsgaders van een be- hoorlijke woning tot hun verblijf te zorgen , zonder dat zij daar iets voor mogen nemen « daar zij , indien het uitkwam , zeker met de dood zouden gestraft worden en dat met reden , aangezien zij verder van alle rijkslasteo vrij zijn. Van Ongaran nu al verder de bergen door, of wel wat oostelijker en dan zoo zuiden wéér opgaande, trekt men door een schoone vallei , die beoosten dien berg is , die men ter regterhand liggen laat. Deze is wel 3 mijlen breed , bestaande niet dan uit schoone rijstvelden , door welke ved spruiten en kleine stroomen van dat hoog gebergte, zich hier en daar in dezelve ver- deden , die eindelijk de groote rivier van Damak te zamen uitmaken en ze vrij sterk doen opzwellen. Het getal dorpen hieromtrent is niet wel te noemen , daar men er in een mijl 3 of 4 ontmoet, die ieder wel 100 huisgezinnen sterk zijn en in de streek van nog 6 mijlen zuidelijker ruim 25 dorpen , die wel 3,000 huisgezinnen uitmaken. Vijf mijlen van Ongaran (dat de tweede dagreis is) komt men in 't dorp Tontan, en nadat men dan nog 1 mijl verder geraakt is , tot Chiandi , doch men reist dan nog een weinig verder tot aan 't dorp Salatiga , de tweede rustplaats , nadat men zeer groote , doch vermakelijke djatibosschen doorgetrokken is , uit welke veel hout naar de noorder- stranden afgevoerd wordt , hoewel er ook schoone rijstvelden tusschen beiden zijn. Dit Salatiga is een fraai en vermakdijk dorp, dat wel 700 huisgezinnen sterk en verpligt is aan de gezanten alles eveneens, als die van Ongaran, te verzorgen. Van Salatiga nu den derden dag al zuid op voortreizende langs ditzelfde gebergte , dat hier nog al hooger oploopt, heeft men weer uitnemende schoone rijstvelden daar alom uitgestrekt, zijnde de rijst^ , katoen- en bonthandel 't voornaamste , waar zich de inlander hier mede bezig houdt , omtrent welke men om 't half uur , of om | mijl gedurig wéér een dorp vindt » waarin het grimmelt van roenschen. Op deze dag trekt men 7 mijlen voort tot Silimbi toe en dan gaat men ook over de rivier, die met een zwaar gedruis omtrent 2 mijlen boven Salatiga tusschen de bergen en klippen in en verder al van den berg Barbaboe uit het Z. V^, naar 't N. 0. komt afstroomen. Over deze breede rivier ligt een bijzon- dere zware brug , niet van eenige dikke planken , maar van jati-balken , die meer als een voet in 't vierkant dik zijn , gemaakt , welke balken zich naast elkander 300 treden ver uitstrekken, waaruit men de breedte van deze rivier en de hechthdd dezer brag ten naaste bij afmeten kan. Zij is midden in een digt bosch geplaatst, waar men van wege 't zwaar gebergte maar weinig dorpen omtrent heeft. Van deze is het dorp Si- limbi een, dat wel 1,000 huisgezinnen sterk, en de eerste poort is, vyraar men door- Digitized by VjOOQIC 283 Ireedt, om in het landschap van Mataram, dat hier begint, te komen, waar gewoonlyk een voorname ponggawa of hoveling ligt, die een van 's keizers grootste vertrouwelingen is en veel krjjgsvolk bij zich heeft. Om bij dit Silimbi van Salatiga te komen, moet men niet alleen een zwaren berg voorbij , maar ook van 't 0. naar 't Z. en Z. 0. op- trekken. Zoodra men even binnen deze poort gekomen is , heeft men een groot dorp , waarin wel 2,000 huisgezinnen zijn. Do Ingabey , die hier ligt , moet op alles , wat hier doortrekt, wel letten en hij mag aan niemand doortogt naar boven of beneden geven , ten zij de keizer hem dit door een uitdrukkelijk geteekende pascedel belast. Ook wordt alle maand de wacht hier verwisseld , om het bedrog hieromtrent voor te komen en alle aanslagen te verydelen. Nadat men hier wat gerust beeft, trekt men den vierden dag al Z. 0. aan , ontmoetende nog wel een mijl of 2 ver niet dan zware bosschen en bergen ; doch daarna krijgt men weer schoone landen , hoewel men ter regterhand nog al zwaar gebergte en ter linkerhand oneindig veel rijstvelden heeft, die men niet overzien kan , al klimt men op 't nabij gelegen gebergte. Ook zijn die velden met zeer veel dorpen alom bezaaid , pas { mijl van elkander liggende. Men zegt dat daar in een streek van 4 of 5 mijlen wel 50 dorpen bijeen liggen, die te zamen wel 10,000 hnisgezinnen uitmaken. Men laat ter regterhand, zuid-west aangaande, den hoogen berg Barbaboe , die mede overal bebouwd en zeer vermakelijk gelegen is , zijnde hier en daar met eenige heuvels aan 't gebergte van Ongaran als aaneen gehecht , die te zamen den oorsprong aan veel kleine en vooral aan twee groote spruiten , die zich daarna in de rivier van Damak storten , welke uit dezen berg Barbaboe ook haren voornaamsten oor- sprong heeft, doch die 3 of 4 groote mijlen oostelijker nog een ander riviertje ont- vangt , dat in 't noord-westen of westen een weinig bewesten dat eilandje , omtrent 2 groote mijlen van de rivier van Damak, zijnen oorsprong neemt. Deze gansche berg van Barbaboe (die zich tot in de wolken verheft) is vol dorpjes en gehucliten , waarvan de minste 20 en de grootste 100 en meer huisgezinnen hebben, ja men wil dat op denzelven alleen wel 8,000 huisgezinnen, in 80 dorpen, uitnemend vermakelijk wonen. Men kan van denzelven zeer gemakkelijk de noorder- en zuiderzee, dat bijzonder aangenaam is , zien. Dus al zuid-west aan voortreizende, komt men, na nog 7 mijlen, aan het dorp Tadie, dat de tweede poort is naar Mataram en waar men een berg van dien naam heeft, tusschen welke men doortrekt. Het ligt aan een schoone rivier, die zoo snel van loop is, dat men over dezelve geen brug tot nog toe heeft weten te leggen, die de zware afwate- ring in de regentijd wederstaan kon , om welke reden zij dan voor een tijd gesloopt en doorgaans in de drooge lijd wéér gemaakt wordt. Dit dorp is zoo vol volk, dat men hier wel 2,400 huisgezinnen telL Het ligt van Samarang 26 mijlen. Zoo ras men door deze poort is , waar mede een keizerlijke ofGcier en een zware krijgswacht ligt , komt men binnen de eigenlijke landstreek van Mataram , 'tgeen overal , zoo wijd men zien kan , als in 't gebergte ligt , dat men van verre alom in 't gezigt , terwijl men een groote vlakte tusschen beiden heeft, die met ontelbare dorpen (die men ruim op 3,000 stdt en dio sommigen 100, sommigen 1,000 en ook sommigen wel de helft meer hnisgezinnen hebben) vervuld is. Men gist die in 't gemeen op ruim 40,000 huisge- zinnen , die het schoonste en vruchtbaarste land , dat men zich verbeelden kan , be- wonen , vermits men daar uitnemende schoone rijstvelden , alom door de kristalijnen rivieren besproeid en de schoonste plantagiên van vruchtboomen , aardgewassen en ook fraaije dreven van ander geboomte heeft, behalven dat hier ook overvloed van allerlei vee en alles even goedkoop is. Boven den berg Barbaboe heeft men nog een hooger en zwaarder berg, Belirang genaamd, die er 1 m\jl bezuiden ligt, die zeer wijd en breed , ja zoo hoog is , dat men de schepen bezuiden gemakkelijk zien kan en die zich tot omtrent 6 mglen benoorden Mataram en pas 8 of 10 mijlen van de Zuidzee uit- brtidt, terwijl hij met zijn kruin tot omtrent den berg Marapi in 't Z. stoot. Zoo men Digitized by VjOOQIC 284 no 2 groote mijlen tneest oost ter zijden gaat , komt men op Karta Soera de Ningrat (ook wei Aloejendoor genaamd) dat de tegenwoordige hofstad van den Soesoehoenan of keizer van Java is. Dit is een groote , doch opene stad , waarin men niet veel sieraad , dan den Dalam of 't hof van den keizer heeft, dat van een zeer groote uitstrekking is, waar gewoonlijk nu een hollandsch kapitein , roet een zeker getal soldaten , als een lijf- wacht van dien vorst, ligt, hoewel hij nog zijn bijzonder javaansche wacht zoo van mans als van vrouwen heeft. Men heeft in deze stad verscheiden duizenden geringe woningen van bamboezen en ook een menigte fraaije huizen van de Pangerangs , Aria's en Radius , die prinsen , Demangs , Ingabeis , Priays , Temanggongs , Mantri's en andere Ponggawa's , die zich hier doorgaans aan 't hof ophouden. Daarin zijn ook verscheiden schoone moor- sche tempels, diergaarden (waarin de keizer zijn huisjes heeft, om de tijgergevechten met zijne keizerinnen en bijwijven buiten gevaar te kunnen aanschouwen) jagthuizen, markten en een heerlijke wijd uitgestrekte pascebaan , waarin alle Maandag met de lans tfi paard door den keizer of wel door de prinsen zijne zonen , nf*ven en andere groeten gestreden wordt , om , waar *t mogelijk , elkander uit de zadel te ligten of wel voorbij te rennen. Men rekent de ingezetenen van deze stad wel op 30,000 huisgezinnen. Bij dezelve is een fraaie hofluin , Koebon-Dalam anders genaamd , waaromtrent ook 't gehucht Amba , wat noordelijker ligt. Indien men nu van het dorp Tadie (waar men vooral zeer naauw op de uit- en ingaande lieden let en van alles nette aanteekening en berigt aan 't hof geeft) verder naar de stad Mataram reizen wil , trekt men door een zeer woest land, dat aan wederzijden met zware houten hemingen, met houten poorten be- zet is , en hoewel men hier en daar tusschen dezelve langs het gebergte nog wel ont- komen kan , zoo geschiedt dat echter nooit , als met het uiterste gevaar des levens. Hier van daan een mijl of 2 zuiden aangaande, komt men bij de derde poort, Oepak genaamd. Deze plaats is mede met krijgsvolk bezet ; doch de overste , die hier *t be- wind heeft , behoeft zoo naauw niet toe te zitn , als de twee eersten. Behalven dit krijgsvolk , zijn hier nog wel 300 of 400 huisgezinnen. De laatste plaats , eer men in de stad Mataram komt, is Caliadier genaamd, die 2 groote mijlen zuidelijker 1 1 mijl bewesten een rivier ligt , die uit het noordelijkste gebergte der twee gebroe- ders in 't Z. haren oorsprong heeft en in 't regensaizoen zoo sterk afwatert, dat er kwalijk over te komen is; doch in den droegen tijd is zij niet boven een halve mans lengte diep. Hier ligt ook een redelijke krijgsmagt met een vertrouwd overste , die om- trent iOO huisgezinnen bij zich heeft. Zoo ras men binnen deze poort is, komt men in de keizerlijke hoofdstad Mataram, zijnde dit de gemakkelijkste en kortste weg, om er te komen, maar daar is er nog een van Mataram naar Tagal , die zeer moeijelijk en wiens voornaamste poort Toerajang genaamd is. Buiten die twee is er nog een naar 't oosten , die omtrent Balamboang en met nog een dwarsweg bij Gresik uitkomt. Deze poort werd naar de rivier, die de grootste in 't land is, Bongor genaamd. Dus heeft men omtrent 4 dagen en ruim 30 mijlen reizens noodig , eer men van Samarang in deze stad komen kan , schoon het land zuiden en noorden nog geen 20 of pas 1 9 mijlen op een halve breed is ; doch de groote omwegen door en langs het zware gebergte , maken dien optogt zoo lang. Deze stad Mataram is in vorige tijden de hofstad geweest , hoewel de stad Damak veel ouder dan deze , als de vorstelijke hofstad bekend is. Zij is de eerste en grootste stad van 't geheel keizerrijk en bestaat meest in twee hoofdstraten , waarvan de eene zuiden en noorden wel 2 mijlen ver loopt , regt tegenover welks einde in 't zuiden het palels des keizers geplaatst is. Deze plaatst word door verscheiden andere en voornamdijk door eene doorsneden, die oost en west loopt, aan welke laatste zijne door een rede- lijke hooge muur van opeen gelegde groote en net gebouwene sleenen, ieder 2 voeten lang en omtrent 1 voet breed, besloten wordt, die weinig minder, dan 20 voeten Digitized by VjOOQIC 285 hoog is. Zij is boten net 8 en beneden 12 voeten dik geweest; doch nu door de tnsschen gekomene ooriogen met Taroena Djaja en sedert de keizers naar Karta Soera weken, zeer vervallen. Deze straat, die oost en west loopt, is mede wel 2 mijlen lang, zoodat die twee straten met hare dwarsstraten, waar ook hier en daar verschei- den rivieren tnsschen stroomen, een zeer groole stad, ten minste wel 60,000 huis- gezinnen sterk, uitmaken. Rondom de stad, vooral in 't oosten omtrent de pascebaan, die men bij den Dalam of 't Hof heeft, vertoonen zich alom in 't verschiet zeer veel schoone en lustige heuvels, met allerlei fruit- en andere boomen beplant, hoedanig in 't westen ook, doch wel 3 of 4 mijlen van de stad, liggen; doch in 't zuiden heeft men een groote vlakte van ettelijke mijlen oost en west tnsschen zwaar gebergte, tot aan het zuiderstrand, in welke meer dan 100 schoone dorpen liggen, die ieder wel 2 en sommige wel 4 of 500 huisgezinnen tellen, zoodat men die op 30,000 huis- gezinnen schat. De keizer heeft hier een heerlijk hof, ten deele van steen en ten deele van hout, dat van een groote nitslrekking is, waarin ook de Soesoehoenan Tagalwangi tot September 1677 zijn hof hield, totdat hem Taroena Djaja, de prins van Madura (zijn gewaande zoon) er uitgejaagd heeft , sedert welken tijd de keizer naar Karta Soera de Ningrat verhuisd is. Hier zijn ook, behalven een zeer groote pascebaan, veel paleizen der groeten, naar den Javaanschen trant al vrij fraai gebouwd; en pas achter 't hof omtmoet men een ongewone groote diergaarde, waarin die vorsten nu nog veel dnizende wilde koebeesten, herten, tijgers, rhinocers, buffels en ongemeen groote wilde stie- ren (ieder in een bijzonder perk) en veel wilde paarden hebben. Hoe zwaar en hoog no deze heiningen, om 't wild vaneen te houden, gemaakt zijn, zoo weten er echter nu en dan nog al tijgers over te raken, dat men echter ten eerste gewaar wordt, die dan doodgeschoten of in de pieken gejaagd werden , dat daar buiten eenig gevaar en voor vermaak gedaan wordt. Dit land van Mataram is een van de beste van geheel Java. Vlak achter die stad, 2 groote mijlen 7uidelijker, heeft aan de Zuidzee het dorp Gading, waarvan wij vroeger reeds, als de verblijfplaats des Soe- soehoenan's, wanneer hij aan dat binnenwater zijn vermaak gaat nemen, gesproken hebben. Digt bezuiden Samarang is ook 't dorp Joeü, omtrent drie mijlen van strand bij een gebergte en wat hooger 't eiland Banjoe Breroe, waarop men met een brug gaat en dat omtrent twee mijlen in 't rond is. Het is rondom in die rivier besloten, die zich in de rivier van Damak langs 't gebergte van Ongaran stort. Op dit eiland is eenig gebergte vooraan en in 't zuiden 't dorp Lopet. Bewesten dit eiland is nog een kleiner , en ten oosten 2 , en ten zuiden 1 dorp zonder naam , en wat zuidelijker Banjar Poeteh, Tinker en Kali Dapat, welke 8 dorpen 1,600 huisgezinnen sterk zijn. Wanneer men nu wéér van 't noordstrand, bij de stad Jawana, zuiden op gaat, heeft men bewesten die rivier (die dezelfde als die van Damak is , en waarin zich nog een andere rivier stort , die in 't gebergte beoosten • Japara haren oorsprong heeft) op een eilandje , 'tgeen dat riviertje daar maakt , dat met twee spruiten in de rivier van Jawana stort , het dorp Patti , dat omtrent 1 50 huisgezmnen heeft. De rivier van Ja- wana 2 mijlen zuid opgaande, heeft men ten oosten de dorpen Marribon en Geboek, dat omtrent 1 mijl hooger of bezuiden het eerste ligt en die te zamen 300 huisge- zinnen sterk zijn. Op de hoogte van Geboek valt een ander riviertje , dat al mede uit het gebergte boven Japara voortkomt, in deze groote rivier, die daar als drie takken maakt, van welke dit riviertje er een, de rivier van Jawana de tweede en die van Tandoenang, die in 't W. uit watert, de derde is, tnsschen welke laatste en dat ri- viertje, bijna op die scheiding, waar zich de groote rivier in drieën verdeelt, het dorp Lipatti ligt, dat 200 huisgezinnen sterk is. Een mijl zuid-westclijkcr de rivier van Jawana op , heeft men ten westen 't dorp Oendackan en 1 mijl 0. ten zuid-oosten een dorp zonder naam, vlak ten zuiden van 'twelk en 1 mijl hooger een zwaar gebergte Digitized by VjOOQIC 286 is, in *t midden van 'twelk het dorp Taakaronjer ligt, welke drie dorpen ruim 500 huisgezinnen sterk zijn. Een mijl boren 't dorp Oendackan , bewestcn de groote rivier , heeft men ook een dorp zonder naam en 1 mijl znid-oost op , beoosten de rivier , het dorp Pinkol , die met hun beiden wel 400 huisgezinnen opleveren. Een mijl zuidelijker , westelij- ker en zuidwestelijker, heeft men 3 pagars , waar eenig krijgsvolk van ons in bezetting ligt. Een mijl ten zuid-oosten van Pinkol ligt het dorp Tranjata , j. mijl hooger Maroetsa, nog eens zoo veel zuidelijker, Entreegeri en wat oostelgker het dorp Vlacke Tongon en Brigand* syn. Deze vijf dorpen kunnen wel 700 huisgezinnen opbrengen. Twee mijlen bezuiden of W. Z. W. van Pinkol en dus ten westen van de groote rivier, heeft men het dorp Panawanga , 1 mijl zuidelijker Alians , nog 1 mijl zuidelijker Soesoeri en nog 1 mijl hooger Kalang, welk 4 dorpen omtrent 500 huisgezinnen uitmaken. Bezuiden Kalang 1 mijl over de rivier, die daar naar 't W. ten zuiden eenen draai neemt, heeft men het dorp Hampak en i mijl zuidelijker 't dorp Kalowee, ten oosten van welke dorpen een zwaar gebergte als tusschen beiden in ligt. Zij zijn te zamen 280 huisgezinnen sterk. Een kleine mijl ten znid-oosten van Kalowee heeft men een rivier , die zich in twee takken , de eene meest regt zuiden en de andere zuid-west verdeelt. De zuidelijke tak 1 mijltje zuid op, wordt daardoor een zijd-spruitje of twee, die van 't oosten en zuid-oosten komen, versterkt, een mijl regt zuid op heeft men bewesten de rivier een dorpje en een pagar Grompol genaamd, dienende tot een vergaderplaats van ons leger en tot een rustplaats, voor eenige krijgsbezetting , die daarin bij deze en gene togten halt houdt. Men heeft hieromtrent 200 huisgezinnen. Twee mijlen hooger op liggen de dorpen Jatisoeri en Tsankolom, bewestcn de rivier eo een groote mijl ten zuid-oosten van Tsankolom beoosten de rivier, de dorpen Comedian* of Comedin en Bagoesang, waar in 't eerste dorp wéér een pagar met eenige bezetting en een getal van 600 huisgezin- nen is. Wat westelijker, digt bij de rivier, ligt Bambana, waaromtrent een spruitje in de groote rivier valt en i mijl zuid-oostelijker het dorp Kadjoerang, pas boven 'Iwelke weer een ander spruitje uit het Z. W. gelijk er wal oostelijker nog een van 't zuiden in deze rivier stort, beoosten welke laatste tak, een halve mijl bezuiden Kadjoerang het dorp Pajatin en nog 1 zonder naam wel zoo oostelijk ligt, waar de rivier vlak oost ten N. aan loopt en waar men pas benoorden dezelve nog een dorp zonder naam heeft. Deze 5 dorpen zijn 590 huisgezinnen sterk. Wanneer wij langs deze rivier nu weer tot Grompol terug en langs de zuid-westertak eens zuid-west aan gaan, doet zich ten westen de stad Babad op, die redelijk groot en fraai en in 't midden van een schoon bosch gelegen is, dat aan dezelve een groote sieraad geeft. Zij ligt omtrent 2 kleine mijlen Z. ten 0. van Karta Soera de Ningrat. Men heeft hier een Temanggong of Bailluw , die 't opperste bewind over 4000 huisgezinnen heeft. In deze stad , die mede maar een open vlek is , heeft men veel fraaije Javaansche huizen , onder welke dat van den Temanggong en van eenige Ingabey's uitsteken. Daar zijn ook 2 of 3 Mesdjids of bedeplaatsen, die tempelsgewijze gemaakt en ieder twee daken hoog zijn. Een groote mijl ten zuid-oosten van Babad heeft men de stad Jatintackan even bewesten de rivier, zij is zoo groot niet als Babad, maar wel zoo fraai gelegen, daar zij digt aan de rivier ligt, die omtrent 6 mijlen hooger haren oorsprong neemt in 't zuid-westen van een klein gebergte ten zuid-oosten van de stad Mataram , de twee gebroeders genaamd. Zij wordt op 2,000 huisgezinnen geschat en is alom, gelijk ook Babad, vol schoone rijstvelden, die zich langs die rivier zuid-west, west, zuid-oost, zuiden en noorden op, zeer ver uitstrekt, waarin wel 20 of 30 dorpen liggen, die wel 5,000 huisgezinnen sterk zijn. Hier ligt al mede een kleine wacht, om op onze zaken een weinig het oog te houden. Anderhalve mijl west-zuid-west van Jatintackan komt een spruit in deze rivier, die hiermede zoo aandraait, bijna vlak uit het zuiden of zuiden ten oosten vallen, die haar begin wel 4 mijlen zuidelijker uit het zwaar Digitized by VjOOQIC 887 gebergte neemt, dat van het dorp Gading af (dat aan de zoidzee viak achter de stad Mataram ligt) oost-noord-oost aan loopt, en dat nevens nog een ander gebergte (tus- schen 'tzelve en de stad Mataram in 't zuid-oosten, dat den naam van de twee Ge- broeders draagt) het landschap Kadoewang, dat roede onder den Soesoehoenan staat, van het landschap van Mataram afscheidt, zijnde een zeer lange rei van bergen, die men zelf boven het dorp Pajatin nog al ziet voorlloopen. Als men nu van die spruit, die uit de twee broeders in deze rivier valt, 2 mijlen zuid-westelijker aangaat, komt men bij de stad Tatjoepintoe , die mede zeer lustig aan de rivier en rondom in een firaaije bosschagie , omtrent maar 2 kleine mijlen van de stad Mataram , ligt. Zij is niet groot en niet boven de 1100 huisgezinnen sterk, doch onder dezelve staan wel 20 dorpen, die mede in de rijstvelden, die men daar zeer schoon heeft, verspreid liggen en wel 2,500 huisgezinnen sterk zijn. Het is een open vlek, vol b::mboezen huizen, uitgenomen eenige van hout en dient meest tot verlustiging en uitspanning van den keizer, als hij te Mataram is, zijnde anders in zich zelven ook een plaats van veel handel, omdat zij aan de rivier ligt, waar men alles zeer gemakkelijk afvoeren kan. Bezuiden Tatjoepintoe 2 mijlen , heeft men een klein gebergte Soedara Soedara of de twee Gebroeders genaamd, en nog zuidelijker dat zwaar gebergte, ten zuiden van 'twelke men het landschap Kadoewang heeft, dat een van de beste van gansch Java is , zeer groot , vol dorpen , rijstvelden en van de schoonste paarden , die men in dat gansch keizerrijk vindt, voorzien. De Javanen schatten dit landschap op 250 dorpen en wel op 50,000 huisgezinnen, zijnde mede regie onderdanen van den Soesoehoenan, op welke hij zich ook wel 't meeste vertrouwt Waarmede wij dan van dit vierde be- stek van Java tot het vijfde overgaan , nadat wij bier nog bijgevoegd zullen hebben , dat in dit bestek 3,600 en 16 bekende (behalven een oneindig getal onbekende) dor- pen, 12 steden en 343,020 huisgezinnen zijn , die ieder op 5 zielen gerekend , 1,718,500 zielen uitmaken. Indien wij nu de verdere onbekende huisgezinnen van dit bestek er eens konden bijvoegen , het is zeker , dat dit alleen (ik laat staan de andere bestekken er bij) een onnoemelijk getal zouden opleveren. Derde Hoofdstuk. Het vijfde bestek van Java, of yan Panaraga, Gadiri, enz. Het zniderdeel beschreven. Ankerplaats in de baai Padsjetam. Ankerplaats in de baai Sagarawit. Ankerplaats bij de Wezelsbaai. De noorcü:ant besebreven. De stad Rembang. De vesting aldaar. De stad Lassem. De stad Toebang. De stad Cidaioe. Het land , van 't zuiden naar 't noorden opgaande, beschreven. Het stedeken Priprin. De stad Tritrepoe. Het land- schap Jaearaga. De stad Jagaraga. De stad Tambicbaja. De bergLoewoe. Het land- schap Cadoewan^. Het landschap Panaraga. De stad Panaraga. De stad Madion. Het landschap Kadin. Het stedeken Kartasana. Het landschap DJapan. De vesting bij Sinkal. De stad KadirL De stad Brindjok. Het landschap Loedaja. Dit bestek zullende beginnen te beschrijven, noemen wij 't bestek van Panaraga, Cadiri en meer landstreken en rijken hierin gelegen. Wij maken dan aan de zuidzijde van dit bestek, ter plaatse, waar wij 't laatste gelaten hebben, een aanvang. Vooraf uilen wij zeggen, dat het langs deze zuidkust, tot digt aan aan de wal, zonder grond Digitized by VjOOQIC 288 en dat daar niet, dan op weinig plaatsen, waar men ankeren kan, aan te komen is. Bij de baai Padsjetam dan, omtrent die ankerplaats, waar wij 't laatst aan die kant gelaten hebben, heeft men een dorp van dien naam, benevens bet dorp Soembang, dat wat oostelijker bij een riviertje in 't westen ligt en daarom de west-rivier genaamd. Deze kunnen met hun beiden 150 huisgezinnen opleveren. Een weinig oostelijker heeft men den hoek Padsjetam en verder 2 mijlen oostelijker tot^ den berg Lawoe toe (die redelijk hoog is en wat oost ten noorden henen strekt) niet als een klippige steile wal, die nog twee mijlen oostelijker zoo vervolgt tot aan den hoek van Tangala, tusschen welke en den gemelden berg de. wal een kleunen inbogt maakt, waarin eenige eilandjes en klippen liggen, gelijk men ook, eer men aan dien hoek komt, nog een droogte met eenige kalskoppen er bij heeft. Deze hoek is die van Tangala genaamd naar een eilandje daaromtrent (nevens een ander zonder naam , pas er boven) een halve mijl van de wal gelegen. Bier van daan oost aan draait de kust een weinig zuid aan nit en maakt een mijltje verder een vierkanten baai, waar de kust wel een halve mijl naar 't N. inloopt, gelijk die baai ook omtrent dezelfde lengte heeft, dragende den naam van de baai Tangala , vlak voor welke aan wederzijden omtrent de hoeken veel katskoppen liggen. Twee mijlen oostelijker op is de wal tot aan 't Klappus eiland (dat daar , ne- vens 2 andere eilandjes, een weinig naar 't zuiden en in zee ligt) even klippig als te voren, schietende wéér een weinig naar 't Z. uit, en men ontmoet een mijltje verder een hoogen berg bij een hoek , waarbij de wal weer wat N. aan indraait , en men tot wel i mijl verder veel hooge zware klippen heeft, gelijk men daar ook halver weg de kleine baai Sagarawit en het dorp van dien naam, met nog 2 anderen ziet, waar men ankeren en zich van versch water voorzien kan. Deze 3 dorpen , met het dorp Diarape , waar 't land bij een hoek wéér noorden wel een halve mijl ver inschiet , kun- nen te zamen 300 huisgezinnen opleveren. Hier van daan 2 mijlen oostelijker waar de wal allengskens oost ten zuiden tot aan Noessa Sompoe aanschiet) heeft men nog een ankerplaats en .verder aldaar niet anders, dan een steil gebergte, langs de wal, voor v?elke men hier en daar dan eens eenige katskoppen en klippen, en dan wéér eens een zandbaai tot aan den klippigen hoek, bij 't voornoemd eiland, heeft, gelgk men daar almede, langs de zeekant en ook landwaards in, den berg Badiri, die zich pas 2 mijlen 0. en W. uitstrekt en meer anderen in 't verschiet ziet Van den klippi- gen hoek (waar het vol rotsen en pas binnen welke Noessa Sompoe, een klein eiland 0. ten N. , en W. ten Z. gestrekt ligt) tot aan de Wezelsbaai , waar men ook anke- ren kan, ziet men nog een streek van 2 mijlen lands, waar men bij 't eilandje een weinig vlak land en dan wéér eenig zandstrand heeft. Deze zuidzijde nu is oost en west 21 mijlen lang, waarmede wij, van deze kust afscheidende , nu naar de noordkant gaan , die van 't eene einde tot het andere met een smal rif iangs de wal bezet is. Van de rivier van Jawana dan (waar wij het laatst aan deze kant lieten en voor welke men een steenbank heeft) oost aan gaande tot de stad Rimbang toe, die er 2 mijlen afligt, ontmoet men de dorpen Ronte Gonting, Palombo, Padoerang en de rivier van Rembang een halve mijl bewesten die stad, tusschen welke rivieren van Jawana en Rembang , men een weinig zeewaarts een steenbank en verscheidene droogten en onder anderen 2 , de Twee Gebroeders genaamd , vlak af en aan die laatste rivier zich ver- toonende, liggen heeft. De stad Rembang is mede een voorname zee- of strandstad, waar mede zeer groote handel in rijst en vooral met djati-hout gedreven wordt, daar hier als de groote houtwerf en houtmarkt van geheel Java is, waar zelfs ook verschei- den scheepjes der E. maatschappij, opgelimmerd zijn. De huisgezinnen van deze stad worden op 6,000 gerekend. Zij is niet groot, maar al vrij levendig en redelijk fraai op zijn Javaansch gebouwd, waarmede een Ingabei het bewind over de Inlanders beeft ziet er hier en daar een fraai huis ten deele van steen, doch meest van hont. Digitized by VjOOQIC «89 ook eeo redelijken Moorschen tempel, een nette en groote pascebaan, een fraaije plan- tagie en schoone rijstvelden omtrent dezelve. Vlak er voor heeft men 't eiland Sawalan op een rifje liggen. De dorpen Piekerman en Goddon, wat nader aan een fraaije groote rivier, pas beoosten die stad gelegen, zijn rairn 400 huisgezinnen sterk. Dit is al een vrij zware rivier, die zeer diep en wel 11 mijl hooger uit de rivier Sa- mangi (die in 't zuiden ligt) naar 't noordstrand komt afslroomen en aan deze stad een groeten toevoer van alles geeft. Vlak voor die rivier heeft men ook een droogte, Karang Gossa genaamd. In deze stad Rembang ligt ook een opperhoofd van wege de E. maat- schappij met eenige bedienden , om daar den handel waar te nemen. Somtijds is het een vaandrig en somtijds een onderkoopman, die zich daar in een fraaije vesting op- houdt, welker bezetting in 1705 op 25 man en noodig ambachtsvolk bepaald is. Pas beoosten deze rivier, gewoonlijk de rivier van Lassem genaamd, ziet men de ètad Lassem liggen. Deze is niet heel groot en niet zeer fraai, zijnde omtrent 4000 huis- gezinnen sterk , die onder een Temanggong staan. Van Lassem tot het riviertje Doodoc toe , 1 mijl oostelijker , vindt men de dorpen Pamading , Tarma , den hoek van Pankala , mitsgaders de hoeken Pandok en Loggan bij een zwaren berg , die zich ten zuiden vertoont; waarna men 't voornoemd riviertje heeft. Deze 5 dorpen zijn 6000 huisge- zinnen sterk. Hier van daan tot aan den hpek Awer Awer , die er ruim 6 mijlen oos- telijker van daan ligt, schiet deze kust wat oost ten zuiden aan. Een mijl oostelijker, als de rivier Doodoc, heeft men de rivier Paggat, tusschen welke men de dorpen Tzitta , Catapaje , Wamagan , den hoek van Anier , Cabloetan , Tampoera en Paggat heeft , welke 7 dorpen wel 900 huisgezinnen opleveren. Van Paggat tot aan de zoute rivier van Baner of tot den hoek Tockel, heeft men in een streek van 2 mijlen 0. ten Z. aan, de dorpen Baliton (waarbij eenige jagerboomen zijn) Derbon, Tampiera, Trassan, Paradenna , Amboloe (pas boven welke de zoute rivier van Baner is) en Sendana , welke 8 dorpen wel 1000 huisgezinnen te zamen opbrengen en Tockel heeft er nog wel 200 alleen. Voor dezen hoek van Tockel, die zich zeer hoog en geheel vertoont, ligt een droogte Karang Besi of de ijzeren rots genaamd. Een mijl oostelijker als de hoek van Tockel ligt de zoute rivier Troepen, tusschen welke en dien hoek 't dorp Mallawas, nevens een hoogen hoek en daarna Kandang (waarvoor de droogte, Karang Onkal vertoont) Amboeloe en Troepen ligt, die met hun vijven 780 huisgezinnen uit- maken. Van daar tot Oedjong Awer Awer toe (een uitstekenden hoek, die niet wel 2 mijlen van Troepen ligt) heeft men de dorpen Pagoden, Loetoe, Kimantie (waarbij eenige jagerboomen) Armoe Blaroe en Awer Awer, die met hun zessen ruim 800 huisge- zinnen sterk zijn. Van dezen hoek af tot de stad Toeban toe , dat er 2 mijlen ten oosten af ligt, schiet de kust zuid-oost in. Een halve mijl beoosten dezen hoek Awer Awer» ontmoet men den hoek van Baloewe en nog een groote halve mijl zuid-oostelijker de rivier van Jemoe, met het dorp van dien naam, mitsgaders Siombel, waarbij men wéér eenige jagerboomen heeft, Paraban, Mackan Magon en de rivier van Toeban, een weinig bewesten de stad van dien* naam. Deze 5 dorpen kunnen wel 570 huisgezinnen opbrengen. Van den hoek van Awer Awer heeft men , tot Brendon toe , een fraaije bogt , die omtrent 3} mijl oost en west strekt. In het midden van dezelve of omtrent 2 mijlen oostelijker als Awer Awer, ligt de weleer vermogende stad Toeban, waar een zeer magtig koning voor omtrent 125 jaren, bij de komst der Hollanders met den zeevoogd van Warwijk, zijn verblijf plagt te hebben. Dit Toeban heeft ook (gelijk wij getoond hebben) een van de 4 eerste hoofden in Amboina opgeleverd; waarbij mede deszelEs oudheid af te meten is. Dit is een fraaije zeestad , die ook aan een lustige en zeer vermakelijke rivier ligt. Zij is ten deele bemuurd en men ziet hier en daar nog een poort , al fraai op de Javaansche wijze gemaakt. Zij wordt nu door een Temang- gong bestuurd, die daarmede een groeten staat houdt, en ook een fraaije woning ten in, 19 Digitized by VjOOQIC 290 deele Tao steen heeft, waarbij verscheidea priais ea grootefl almede hunne woningea hebben, die aan deze aloude stad nog al eenigen luister geven. De Teraanggong, die in 1706 leefde, was Tirtanagara genaamd, een schoonzoon van den Panambahan van Madura; doch nu bg hem in geen aanzien en uit het bestuur van Cidsyoe gestooteo, van 'twelk hij te voren Soera Wikrama en derhalve veel hooger in rang, als nu was. Deze stad heeft een zeer fraaijen Moorschen tempel, een heerlijke pascebaan en ver- scheiden huizen, daar deze Temanggong allerlei vee en gedierten opkweekt, waarin de Javaansche groeten veel vermaak vinden. Men had hier in de oude tijden ook een me- nigte van staUing voor een groot getal olifanten , paarden , enz. die de koning voor zijn vermaak plagt te houden ; doch nu is 't al vrij wel , als deze Temanggong er 1 of 2 op stal heeft. De huisgezinnen van deze stad worden gehouden ruim een getal van 5000 uit te maken , die zich met den rijst- en houthandel bezig houden. Daar is ook dagelijks een groote markt, waar men allerlei vruchten, vee en gevogelte voor zeer weinig geld bekomen kan. Van Toeban verder oost aan, tot Cidajoe toe (waar de bogt wat noord-oost aan draait) ontmoet men binnen anderhalve mijl den hoek van Loggan, met een Labohan of haven er bij ; waar men zeer wel liggen kan en pas boven welke de rivier Cidajoe is. Dit dorpje is 90 huisgezinnen sterk. Een halve mijl oostel'gker ligt de stad Cidajoe. Dit is een fraaije oude zeestad , waar voor 25 k 26 jaren ook een koning plagt te wezen en waar ons volk, bij den eersten togt der Hollanders naar 't oosten , zoo bijster wel niet (gelijk wg elders broeder toonen) onthaald werd. Nu is 't geen koningrijk meer; maar het wordt door een patie, ook wel door een temanggong bestuurd. Het is een redelijke groote stad , waar groote handel is , vermits er in die landstreek ongemeen veel rgst valt. Zij kan in tijden van vrede wel 3000 en in tgdea van ooriog nog wel 2000 Javaansche lasten rijst meer opbrengen. Men heeft er een fraaije pascebaan bij den Dalam of 't hof van dezen graaf, alsmede een groote markt- plaats , een groeten, doch ouden Moorschen tempel en omtrent 6000 huisgezinnen. Van deze stad oost aan wel 7 mglen ver, tot den boek van Panka toe, heeft men 1 mgl landwaarts in zoo al zwaar gebergte. Beoosten Cidajoe een halve mijl, ligt Paboenan, wat verder Brendon, de hoek van Alang, die van Watoe, waarna een riviertje, dan Watis Blinding en dan de rivier van Tambanialon volgt. Deze 6 dorpen hebben 700 huisgezinnen. Pas boven Tambanialon ligt een schoone Moorsche tempel aan strand, die wd 3 of 4 daken of verdiepingen heeft. Dan volgt de rivier Patsirang, die bijna 3 mijlen van Cidajoe ligt , boven welke een halve mijl Kangasyn en een halve mijl oostelijker wéér dergelijk een tempel zich vertoont. Deze 2 dorpen maken 300 huisgezinnen uit. Een halve mijl oostelijker ligt het bogtjc van Banjer, de hoek van Kalejer en 't dorp Waroe, daar 't land wéér wat zuidelijker inloopt en van daar nog 2 mijlen oostelijker (doch wel zoo zuidelijk) heeft men de dorpen Dolon, Japalan, Bandalagan, den hoek van Tanare, Ponddam «n den uitstekenden oosthoek van Panka. Deze 9 dorpen kunnen te zamen wel 1400 huisgezinnen opbrengen. Bij den hoek van Panka draait de kust zuid-oost (of nog wel zoo luidelgk) aan, hebbende daar almede, gelijk deze ganscbe noordkust langs, een rif, dat nog wel zoo breed als dat langs de N. kust is. Een halve mijl ten zuid-oosten ontmoet men een kleine rivier en dan de rivier van Soodanadan, die 1 mijl boven dezen hoek ligt. Nog 1 mgl zuid-oostelijker heeft men den hoek van Paggad (die 2 mijlen van den hoek van Panka ligt en die ook wel de hoek van Cidajoe genaamd wordt) , waarnaast men de groote rivier Sandapoera heeft, die zeer diep landwaarts in, zuid-west aan zelfs lot in *t landschap van Mataram wel in de 20 mijlen henen loopt, doch die 2 mijlen ten zuid- westen van dezen hoek van Paggad den naam van Samangi draagt Deze rivier en een andere tak van de rivier Samangi, maakt hier 't eiland Prigaat (dat 0. en W. omtrent 2 mijlen lang en 1 mijl breed is) met nog een grooter eiland ten W. van 'tzdve, (dat wel 2j mijl lang en in 't 0. nog geen mijl, doch in het W. ruim 1 mijl breed is) daar dan nog een Digitized by VjOOQIC 291 tweede groote rivier, wat zuidelijker bijkomt, die daar roet 3 bijzoiidere takken ia zee uitwatert ea pas boven den hoek van Prigaat heeft men nog een eiland (waarop de hoek van Alang ligt , dat ruim 2 mylen in 't rond is) en nog een , dat wat grooier of O. en W. anderhalve mijl lang , in *l W. een halve mijl , doch in 't 0. maar vierde part zoo breed en Samangi genaamd is. Even bezuiden dien laatsteo tak van de rivi^ Samangi ligt het dorp Mering, dat met de 4 andere dorpen wd 60Ó buisgeziniien uitmaakt. Deze noordkust is oost en west en verder van Panka zuid-oost op , 24 mijlen lang; waarmede wij van deze noordkust afscheiden, om het land in £t bestek van binnen te gaan beschouwen. Van de noordkant nu tusschen Jawana zuiden op gaande, ontmoet men een groote m^i van strand, *l dorp Mantesset en een mijl zuid-oostelijker, digt bij de rivier, pas bewesten Lassem, het dorp Puroo, die zamen wel 400 huisgezinnen sterk zijn. Twee mijlen zuidelijker heeft men een zwaar gebergte, dat oost en west wel 6 mijlen ver strekt, 1 mijl boven 'twelke het dorp Kalipagat, met nog 2 andere en 1 mijl zuid* oostelijker 't dorp Samoneapadang , met nog e^ tusschen beiden en tea zuid-westen 1 mijl nog een ander dorp zonder naam liggen heefL Deze 5 dorp^ zijn wel 800 huis- gezinnen sterk. Van waar tot digt aan de rivier Samangi een groote vlakte zuiden aan is; doch digt bij die rivier heeft men wéér een zwaar gebergte, dat ruim 2 mijlen oost en west strekt, gelyk ook nog een ander dergelijk ten noord-oosten van dit ge- bergte, dat zich noord-oost en zuiil-west 4 mijlen ruim uitstrekt. Beoosten het dorp Bato heeft men 't dorp Libroe, boven 'twelke 1 mijl ten zuiden het stedeken Priprin ligt; welk dorp met deze stad, wel 2,200 huisgezinnen opbrengen kan. Deze stad heeft niet veel fraais in zich zelven, ook is zij niet groot, maar zeer vermakelijk in 't midden van zeer lustige rijstvelden gelegen, daar men tusschen de rivier ten westen en de Samangi ten oosten wel 30 dorpen heeft, die te zamen 6,000 huisgezinnen uitmaken. Zij heeft een fraaije marktplaats , een deftigen Moorschen tempel , een gemeene pascebaan, die maar matig groot is en zij ligt pas 1 mijl van de rivier van Lassem, waar langs zq al hare waren zeer gemakkelijk naar 't noorderstrand en naar de steden Lassem en Rembang afvoeren kan. Van Libroe tot aan de rivier Samangi ziet men, 7 mijlen oost aan, de dorpen Banot (met nog een zonder naam tusschen beiden) wat oostelijker, en wéér wat noordelijker (ieder wel 1 mijl van elkander) Banot Valoora, dan wéér zuid-oost aan 1 mijl, Syken, Hawila, Gedoe (ieder, gelijk ook de volgende, eea halve mijl verder) Jewol, Waticbren en de stad Tritrepoe digt aan de rivier Sa- flumgi liggen. Deze 8 dorpen zijn over de 1000 huisgezinnen sterk: doch de stad Tritrepoe wordt op 4000 huisgezinnen gerekend. Deze stad is van een zeer fraaije en histige gelegenheid , daar zij die schoone rivier Samangi pas beoosten en ten westen zeer schoone rijstvelden heeft, en zeer groeten handel naar boven tot in Mataram, en naar beneden tot aan den hoek van Prigaat en tot het dorp Mering toe drijft. Zij be- shat niet boven een kleine mijl in 't rond, zijnde versierd met een zeer fh»ije pasar of markt, een bijzondere fraaije en groote pascebaan, 2 Moorsche tempels en verscheiden fraa^ Javaansdie woningen , van welke eenige van planken zijn. Een halve mijl zuide- Igker ligt 't dorp Koduwing en een groote mijl zuid-westelijker het dorp Sipanpamlang, die met hun beide ook zeer fraai omtrent die rivier liggen en wel 300 huisgezinnen sterk zijn. Als men nu deze rivier al zuid-west aan, van de zuider-spruit boven Sipanpam- lang af tot het dorp Gabang, omtrent Grompol in 't westen gelegen, vervolgt, zoo he^ men vooreerst, zuiden aan, eenig gebergte, waarmede het landschap Jagaraga zgn begin neemt. Tusschen de zuider-spruit, die bij Gabang met nog 2 andere oesteriyker spruitjes in de Samangi valt en die oostelijker rivier, die uit het zwaar gebergte van Lawoe haren oorsrong neemt, en aan welke ook de stad Jagaraga ligt, ziet men oost aan de dorpen Honkang, Monrang, Kalikupyn, Indulam en Kalangieen, ieder omtrent Digitized by VjOOQIC 292 1 mijl van elkander, in een streek van 4 mijlen. Deze 6 dorpen maken wel 900 huisgezinnen uit. Een mijl zuid-oostelijker, digt bij de rivier en niet ver van den berg Loewoe, heeft men de stad Jagaraga, die de hoofdplaats van dit landschap is, waar een Temanggong het bewind voert. Zij is redelijk groot en naar de Javaansche wijze al met veel fraaije bamboezen en ook eenige planken huizen voorzien. Do Temanggong heeft een woning van aanzien en niet ver van daar is de pascebaan, een groote markt en een fraaije Moorsche tempel, met nog een kleiner, die zeer vervallen is. Men rekent deze stad op 6,000 huisgezinnen, die zich meest met den rijst-, katoen-, garen- en hout- handel bezig houden. Deze stad heeft een groeten overvloed van alles en een schoon gezigt, zoo ver de rijstvelden daaromtrent, daar wel 20 dorpen in verspreid üggen, die roede wel 5,000 huisgezinnen sterk zijn , alsook naar de rivier en naar 't zwaar gebergte in 't zuiden. Twee mijlen bewesten deze stad ligt het stedeken Tambicbaja, dat nu klein en van weinig aanzien, hoewel nog wel 1,500 huisgezinnen sterk is. Hier plagt in oude tijden almede een koning zijn zetel te hebben ; doch nu staat het onder zekeren Demang, zijnde een soort van Javaansche oversten van lager rang, als een Temanggong. Als men nu van Jagaraga en Tambicbaja al zuiden aan gaat, heeft men eerst eenig voorgebergte boven de laatste stad, dat zich oost en west strekt en dan den groeten en uitnemenden hoogen en breeden berg Loewoe, die zich noord oost en zuid-west zeer ver uitbreidt. Ten westen van denzelven heeft men hel dorp Tiga aan een spruitje, dat daaruit ontspringt, welk dorp pas 80 huisgezinnen sterk is. Ten 2uiden van dezen berg heeft men weder een gedeelte van het landschap Kadoewang» dat nevens dat van Mataram ook hier 't beste van Java is. Vlak bezuiden de ooster-top van dezen berg heeft men het dorp Tierisan en een weinig zuidelijker omtrent een ri- vier, uit het gebergte van Domong ontspringende en een groote rivier noord-oost aan inakende, een dorpje zonder naam liggen, hoedanig men er nog 7, west aan tot Pajatan toe in een streek van 3^ mijl heeft. Deze 9 dorpen zijn ruim 1,000 huisgezinnen sterk. Een mijl bezuiden deze dorpen ligt het zwaar gebergte Domong , dat ten westen aan de Twee Gebroeders grenst, zijnde 2 zware gebergten, die van de Zuidzee af van het dorp Gading naar 't landschap Kadoewang loepen. Tusschen dit gebergte en de Zuidzee heeft men verder een vlakte van wel 4 mijlen, zonder dal zich daar iets an- ders , dan een groot getal rijstvelden , die een deel van hel landschap Panagara uitmaken , opdoen. Een mijl ten zuid-oosten van hel dorp Tierison , boven den ooster-top van den berg Loewoe , heeft men nog een gebergte Kadoewrinin genaamd. Bezuiden dezen berg vervolgt het gebergte Domong nog al oost aan, bezuiden hetwelk het zuiderdeel van 't landschap Panaraga is , dat onder Soerapati , anders ook Radin Aria Wiranagara ge- naamd , gestaan heeft en dat tegen de Zuidzee stuit , en ten oosten aan 't landschap Loedaja paalt. Ten noorden van dit gebergte Domong heeft men 't noorderdeel van 't landschap Panaraga, waar men nu noord aan 3 mijlen tot aan die rivier, waaraan Damalang ligt, afzakkende, ontmoet de dorpen Damalang beoosten en bewesten die rivier , zjjnde met hun beiden en nog 2 , wat westelijker liggende , wel 400 huisge- zinnen sterk. Een mijl noordelijker ligt de stad Panaraga (waarnaar dit landschap ge- naamd is) beoosten de rivier. Dit is een fraaije stad, staande onder een ingabey, die 't opperbewind over 7,000 huisgzinnen heeft. Zij is redelijk groot, beslaande wel een ^oote mijl in 't rond , en redelijk digt op zijn Javaansch betimmerd. De Dalam of 't hof van dezen ingabey ten groeten deele van steen, de groote Moorsche tempel, de nette en wijduitgestrekte pascebaan , de aanzienlgke pasar of marktplaats en een groot getal fraaije huizen van deze en gene groeten onder dezen ingabey staande , geven een zonderiingen luister aan deze plaats, die behalven dit ook niet ver van de rivier ligt, die ettelijke mijlen noordelijker in de rivier Samangi stort. Twee mijlen bewesten Panaraga ligt het stedeken Sankoelang, dat een fraai bosoh om zich (gelijk ook Da- Digitized by VjOOQIC 293 malang aan deze en gene zijde der rivier) heeft. Dit stedeken is ruim 2,500 huisge- zinnen sterk en niet boven een kleine halve mijl groot, zijnde maar een open Tiek, van 'twelk niet anders te zeggen valt, dan dat het zich met den rijst- en honthandel meest geneert. Beoosten Damalang en de stad Panaraga ligt het zwaar gebergte Willis, dat meest zuiden ten westen en noorden ten oosten strekt, stootendc in 't noorden tegen het bergje Tsikameling. Deze berg Willis scheidt het landschap Pa- naraga van het landschap Brindjok en Kadiri. Wanneer men nu bijna twee mijlen noordelijk van de stad Panaraga aangaat, ontmoet men het dorp Eggiglang , benoorden hetwelk nog een mijl de stad Madion ligt, benoorden welke de dorpen Kossor, Kad- jang en Kalageer Madion, ten westen van de rivier, en twee mijlen oostelijker de dorpen Tsioban en Patoman (dat een mijl zuidelijker is), pas beoosten dezelve liggen, waar ze een eiland maakt , dat wel een groote mijl zuiden en noorden lang en omtrent een mijl breed is. Deze zes dorpen zijn wel acht honderd huisgezinnen sterk ; doch de stad Madion wordt geoordeeld er ruim vijf duizend te hebben. De grenspaal tusschen Madion en Panaraga is de rivier Assin. Zij is de hoofdplaats van een Prinsdom van dien naam en redelijk fraai gebouwd. De vorst, die hier het oppergebied voert, is een van de voornaamste mantri's of rijksraden des keizers; hij heeft hier een fraai hof en voert een groeten staat. De stad is wel een mijl groot en vol huizen , hoewel zij door de oorlogen van tijd tot tijd al veel geleden heeft. Daar zijn wel twee k drie schoone marktplaatsen, een fraaije pascebaan, een tempel, die al een van de fraaiste op Java is en zeer veel gemeene huizen, die niet veel schats waardig zijn. Deze stad bloeit zeer door hare fraaije en lustige gelegenheid aan de rivier en door de groote rijst- en hout- handel, daar men er omtrent ook een fraai bosch heed. Een groote mijl ten zuid- westen van dezelve, digt bij den voet van Loewoe, heeft men het dorp Kamenattan, een mijl noordelijker Papotel en ten westen van 'tzelve Kamogattan, Katting en Lan- wangre, die met hun vijven zes honderd huisgezinnen opleveren. Benoorden het dorp Tsioban (dat omtrent dat eiland ligt, 'tgeen die rivier maakt, die bij Sipanpamlang in de rivier Samangi valt), heeft men, omtrent een mijl er af eenig gebergte, dat oost en west strekt en een mijl noordelijker het dorp Paloekisi, ten oosten van 'twelk het dorp Antroe en nog een mijl oostelijker Dander, en een groote mijl ten zuid-oosten van 'tzelvc Lombang en Pandang, niet ver van de rivier liggen. Deze vijf fraaije dor- pen, die men alleen in df^ze groote landstreek heeft, die verder zeer vlak, vooral naar 't oosten, zuiden en noorden is, zijn te zamen wel negen honderd huisgezinnen sterk. Wanneer men nu langs deze rivier, aan welke de dorpen Pandang en Lombang lig- gen , noord aan afzakt tot aan dat eiland , dat deze rivier (die uit den berg Tsilameling komt) daar met de rivier Samangi maakt en dan van daar weer langs dezelve aan de oostkant zuiden aangaat, ontmoet men eerst een groot gebergte, dat twee mijlen boven deze rivier ligt en dat van dezelve, waar zij zich in 't westen vertoont, zich ettelijke mijlen ver naar 't noord-oosten uitstrekt. Pas daarboven is nog een gebergte en ander- halve mijl zuidelijker, even beoosten 't dorp Pandang, nog een ander dergelijk, zijnde daar 't gansche land meest bosch en gebergte. Als men nu hier bij Pandang, ten oosten der rivier blijvende, die uit den berg Tsilameling afstroomt, zuid-west aangaat, ontmoet men een mijl zuidelijker 't dorp Zurante, Breembang (een halve mijl verder) eo Panjang een mijl zuidelijker, ten westen van welke beide, als tusschen beiden in, tegen de rivier aan, nog een fraai groot dorp zonder naam en een klein er digt bij ligt. Wanneer men van Panjang nu wat zuid-oostelijker opgaat, ontmoet men Intana- wat, Andjoe en Patjoe aan een nienwe spruit, in een streek van anderhalve mijl, welke zeven dorpen acht honderd huisgezinnen hebben. Als men nu bij de dorpen Pandang en Lombang eens zes mijlen naar 't oosten ter zijde springt, ontmoet men daar de dorpen Wadon en Prinin, en een weinig zuidelijker de groote rivier van Digitized by VjOOQIC 294 Kadiri , ten westen van welke men e^cn boven Prinin 't dorp Pagoesan , roet nog drie dorpen zonder naam , en Maianipo , ieder omtrent een halve mijl vaneen , en ten oosten 't dorp Gadanpelan, en nog een dorp bij de spruit, Taroesan genaamd (die oost aan uit deze rivier loopt) en nog een ander dorpje bezuiden deze rivier, met nog een groot vlek zonder naam, liggen heeft. Deze tien dorpen en dat vlek maken te zamen wel twee duizend huisgezmnen uit. Ten noorden van deze dorpen tot aan Mering toe , heeft men eenige vlakte, doch 2 mijlen van Wadon naar 't noorden en ook ten westen, veel gebergte, van 'twelk het noordelijkste zidi wel 5 mijlen oost en west tot aan de rivier in 't westen uitstrekt. Zuid-west aan , i * mijl van Matanipo (waar de rivier zeer breed en waar men een eilandje en wat hooger een grooter eiland , Bil- nihon genaamd, heeft), ontmoet men 't dorp Endaja, behalve dat ook op dat groot eiland 3 dorpen en nog 3 andere pas beoosten de rivier zich opdoen, die met Won- koedoe (dat een half mijl zuid-westelijker en bewesten de rivier ligt), te zamen met hun achten ruim 800 huisgezinnen opleveren. Een mijl bezuiden Wonkoedoe valt er een tak uit deze rivier (na eenige mijlen ver eenige bogten gemaakt en nog een rivier ont- vangen te hebben), in die rivier bij Pandang. Halverwege aan deze dwarsspruit (die O. en W. loopt), en pas bewesten ligt het stedeken Karlasana, dat niet zeer groot, maar fraai is en wel 4000 huisgezinnen heeft. Uier heeft een Temanggong het op- perbewind, wiens hof een groot sieraad aan deze plaats geeft. Daar is ook een fraaije pasar of markt, een mooije grootc pascebaan en een bijzondere nette Moorsdie tempel. Men heeft er ook vele Javaansche huizen en in die stad een groeten handel van rijst, -omdat zij zeer gelegen aan deze spruit ligt, waardoor men van daar zeer gemakkelijk alles of naar de rivier van Kadiri, of naar de rivier Samangi, bijna 't geheele rgk door, op en afvoeren kan. Ten oosten van Kartasana een groole mijl en een groote mijl bezuiden Wonkoedoe, heeft men een mijl ver, bewesten de rivier van Kadiri, de dorpen Bagoesan , Ballon en Soesoeroe , en ten oosten dezelve omtrent in dezelfde v^ie de dorpen Jallon (bewesten 'twelke het landschap Djapan, en ten noord-westen van 'twelke het aloude rijk van Madjapait, een van de oudste van gansch Java, tusschen dit Djapan en Grombang, of tusschen Djapan en de rivier van Kadiri ligt) Mantas, Papanlar, Papansaser, Papper en nog een 1 mijl ten zuid-oosten en een ten zuiden, beide zonder naam, liggen. Deze tien dorpen maken ruim 1300 huisgezinnen uit. Een myl ruim boven Papper ligt Sinkal , waar een fraaije pagar en vesting aan weerszijden van de rivier en welke plaats wel 300 huisgezinnen sterk is. Een halve mijl bezuiden Sinkal, al digt bij de rivier en aan de westkant van den berg Tsilameling, ligt Toc- koa, dat 200 huisgezinnen heeft. Hieromtrent is ook een groote berg, Golot ge- naamd, die men in de vlakte van Kateegan, welke beoosten Djapan ligt, gemakkelgk zien kan. Een halve mijl zuidelijker, aan de oostkant der rivier, ligt de groote stad Kadiri , een van de grootste in 't rijk en de hoofdplaats van dat landschap. Hier heeft een Ingabei Katawangan, die een nabestaande van Soerapati en met wiens dochter een van Soerapati's zonen getrouwd is, het opperbewind. De stad is wel 2 mijlen in den omtrek en wel 1 0,000 huisgezinnen sterk. Behalven dat zij aan een van de schoonste rivieren ligt, die uit het gebergte omtrent de stad Brindjok haren oorsprongheeft, zoo is zij ook zeer sierlijk gebouwd en met een muur en wal versterkt. Van binnen is een groot getal fraaije huizen, op zijn Javaansch gebouwd, een zeer groote en nel ge- bouwde dalam (zijnde 't paleis van dien landvoogd), een heeriijke pascebaan en een ongemeen fraaije en groote markt, waarbij nog verscheiden fraaije tempels en andere nette gebouwen zich vertoonen, die deze magtige stad zeer versieren en boven veel an- deren doen uitsteken. De handel in dezelve is zoo groot, als in een stad van 't gan- sche rijk; ook ligt hier gewoonlijk zeer veel krijgsvolk, omdat zij voor een van de beste vestingen gehouden wordt. Zij zou nog fraaijer zijn, indien zij zoo veel niet bij Digitized by VjOOQIC 295 den oorlog ten tijde van Radin Taroena Djaja geleden had. De rivier, daaromtrent liggende, is groot en geveooniijk de rivier van Kadiri genaamd; doch die al verder loopende , waar zij in tweeen scheidt , de naam van de Taroesan (gelijk wij op zyn plaats aanwijzen) ontvangt. Deze loopt zoo voorbij Kakapper en verder voorbij Pabean, waarvan zij daar ook den naam ontleent: zij is daar niet heel breed, maar redelijk diep. Bj Bangel wordt zij de rivier van Bangel, bij Anjar die van Anjar of Kalianjar genaamd, makende dus ook de rivieren van Kamiri en Sedekari, en bij 't dorp Si- pan^ang, wat boven Kara gelegen, wordt zij de rivier van Sipandjang genaamd. Ten oosten van deze stad i mgl, heeft men 4 dorpen zonder naam, omtrent den berg Golok benoorden , bezuiden en bewesten , en nog 4 zulke 1 mijl zuidelijker en zuid- westelijker liggen , van welke laatste er 3 zich bewesten deze rivier vertoonen. Zij ma- ken met hun 8 ruim 900 huisgezinnen uit. Nog 2| mijl zuidelijker tot aan de groote stad Brindjok (die pas bezuiden de 2 takken ligt, die de rivier van Kadiri maken) heeft men nog li dorpen, die te zamen met nog 2 andere, aan weerszijden van Brindjok gelegen, wel 4,600 huisgezinnen sterk zijn. Dan komt men, pas boven deze rivier , aan de groote stad Brindjok , die in vermogen zeer weinig voor Kadiri wijkt. Zg is mede 't hoofd van een landschap en levert wel 8,000 huisgezinnen op. Dezelve is zeer sterk en eenigzins bemuurd en daarom ook met eenig krijgsvolk bezet. Zij is wel If mijl in den omtrek en vol huizen, waaronder al verscheiden fraaije groote van steen zijn, van welke dat van den ingabei merkelijk uitsteekt, daar 't zeer net op zijn Javaansch gebouwd is. Men heeft in die stad een groote tempel en pascebaan en een zeer fraaije marktplaats , met een groeten toevloed van menschen , omdat dit een stad en een landschap is , dat zich zeer ver ten zuiden tot tegen 't gebergte , dat het land- schap Loedaja van 'tzelve afscheidt en ten oosten zich nog veel verder uitbreidt. Drie mijlen bezuiden 'tzelve is een zwaar gebergte, dat van den berg Willis in 't noorden begint, aldus zuid aan 3 mijlen voortgaat (palende aan 't gebergte Domong en 't land- schap Panaraga van Brindjok's landstreek afscheidende) en dan oost aan wel 8 mijlen ver loopt, waar het zich tusschen 'tzelve en het landschap Loedaja vertoont, dat mede weleer onder Soerapati plagt te staan en tegen de Zuidzee stoot. Waarmede wij met de beschrijving van het binnenste van dit land ook een einde maken , alleen hier bij- voegende, dat in dit bestek 14 steden, 226 dorpen en 97,970 huisgezinnen gevon- den worden , welke ieder op 5 menschen gerekend, 489,850 zielen uitmaken. Vierde Hoofdstuk. Het zesde bestek, of van 't eiland Madura, 8oerabaja en Passaroewan. De zuidkant beschreven. Drie ankerplaatsen. Noessa Baron en twee ankerplaatsen daar. Anker- plaats bij 't Vleermuizen Eiland. De noordzijde beschreven. Het eiland Madura. De stad Arosb^a. De landschappen Quanier en Balega. De stad Maduretna. De stad Ambelega. ve stad Sampan. De stad Pamakassam. De stad Sammanap. Verdere be- s^rijving van de noordkust van Java. De stad Gressic. Het stedeken Gin. De stad Soerabaja. De vesting daar. Het stedeken Bangel. Het landschap en de stad Djapan. Het landschap Singasari. Het landschap en de stad Poegar. Het landschap en de stad Passaroewan. De pagger daar. De stad Panaroekan. Het zevende bestek , of van 't vorstendom van Ealamboang. De zuidzijde beschreven. Ankerplaats. De noordzijde beschreven. De stad Balamboang. Het getal der steden, dorpen, zielen en. der bijzon* dere oppervorsten van Java. Wij gaan nu tot ons zesde bestek van 't eiland Java over, waarin wij het eiland Digitized by VjOOQIC 296 Madura , 't prinsdom van Soerabaja en Passaroewan zuUcn beschrijven. Wij maken dan wéér een aanvang met de zuidkant, beginnende van de Wezelsbaai, ter plaatse waar wij 't laatst gelaten hebben , vooraf weder zeggende , dat dezelve aan die kant met een smal rif, als ook met dat zwart zand en een gestadige grondcloosheid van deze wal vervolgt en daar meest overal zeer küpachtig, steil en hier en daar ook zeer bergachtig is. Van de Wezelsbaai tot een groote mijl oostelijker maakt het land eerst een baiten- bogt naar 't zuiden en schiet dan weer met een inbogt, in 't midden van welke, gelijk ook twee mijlen hooger nog twee of drie ankerplaatsen, ieder een mijl van el- kander, zijn en bij die eerste ankerplaats is eenig laag gebergte, dat wel twee groote mijlen ver naar 't oosten loopt. Vlak bezuiden die laatste ankerplaats, waarlangs men laag land met veel jagerboomen wel vier mijlen oost-aan heeft, ligt een groot eiland omtrent drie mijlen van de wal, dat rm'm drie mijlen lang en in 't midden omtrent anderhalve mijl breed is, zijnde aan de zuidkant grondeloos en vol steil en hoog ge- bergte , maar aan de noordkant , aan de west- en oostzijde zijn twee ankerplaatsen. Dit eiland werd Noessa Baron genaamd en op 'tzelve ligt het gehucht Ambok aan de west- zijde en 't dorp Patjoengan in een zandbaai, in 't midden van 't eiland van de noord- zijde ; maar men heeft hier geen vaste inwoners op. Van de laatste ankerplaats aan de vaste wal (waar men laag land en veel jagerboomen wel vier groote mijlen oost-aan heeft) schiet de kust twee groote mijlen oostelijker met een hoek naar 't zuiden wat uit en loopt van daar lot aan den klippigen hoek, een groote mijl verder, waar men hooge en spitse rotsen beeft, weder met een bogtje noorden aan in. Van dezen hoek af heeft men bijna vier mijlen hooger, in een zandbaai weer een ankerplaats bij 't Vleermuizen-Eiland en in die baai , als midden in de klippen , daar men van dien hoek af tot hiertoe zeer veel droogten vindt. Een derzelve is de Hen met de. Kiekens genaamd, waar een inbogtje aan de wal en een eilandje er voor ligt, hoedanige er daaromtrent meer zijn. Lan^ de wal is hier zeer hoog en steil gebergte, dat het grootste ge- deelte van dit bestek aan de zuidkant vervolgt. Van deze laatste ankerplaats oost aan- gaande, ontmoet men eerst steile klippen en een groote mijl hooger een stellen hoog^ hoek , waar 't land naar 't zuiden wéér wat uitdraait. Anderhalve mijl van dezen steilen hoogen hoek heed men weer een zandbaai en een ankerplaats; doch tusschen bdden niet dan klippen, langs de wal, hoewel er nog twee zandbaaijen tusschen beiden zijn, gelijk men digt bij deze ankerplaats nog een klipbaai ontmoet. Vlak voor de ankerplaats heeft men ook het Steenklippcn eilandje en te land een hoogen klippigen hoek aan de oostzijde der baai. Een mijl zuidelijker heeft men wéér een steil hoog gebergte , dan wéér laag land, ais ook droogten en wat hooger een zwarte klip, en dan anderhalve mijl oostelijker een witte klip, beoosten welke een mijl de wal wat indraait, waar men de Kiekensbaai omtrent een steil gebergte, en dan wéér een mijl hooger laag land ziet, waarmede dit bestek aan de zuidkant een einde neemt, zijnde drie en twintig mijlen oost en west lang. Wij wenden ons derhalve naar de noordkant, beginnende ter plaatse waar wij 't hier laatst lieten, van het dorp Mering af, waar Kali Mering of Kali Mirang, dat is de rivier van dien naam , de grens tusschen Wirasaba en Soerabaja , gelijk Kali Assin het tusschen Panaraga en Madion is; doch daar het groot eiland Madura (dat mede onder den keizer van Java staat) zich hieromtrent vertoont, zoo zullen wij dat vooraf beschrijven. Het eiland Madura is bij Prigaat of een wemig noordelijker met een zwaar rif bezet , dat al bij den hoek van Panka begint en wel drie of vier mijlen zuiden aan tot om- trent Soerabaja, doch zoo breed niet, vervolgt, dat tusschen beide die wallen omtrent drie en een halve mijl lang en omtrent anderhalve mijl breed is, gelijk mede ten zuid- oosten van de stad Soerabaja een nog veel zwaarder rif zich vertoont. Bij Prigaat heeft Digitized by VjOOQIC 297 nicn omtrent een mijl van Madura een eilandje, Poelo Panjamoekan genaamd, aan de noordkant van dit rif en een grooter aan de zuidkant digt aan Madura met een dorpje er op , Tandjong Piring of de Tafel-bordshoek genaamd. Het ligt Z. Z. W. en N. N. O. voor 't greol eiland gestrekt en men heeft er omtrent 100 huisgezinnen op. Wat het groot eiland Madura nu aangaat, dat slrekt zich uit vlak oost aan, zijnde omtrent 21 mijlen oost en wesl lang, en omtrent 5 mijlen aan de vy^estkant, 3 of wat meer aan de oostkant; doch in 't midden op sommige plaatsen wel 6 mijlen breed. Het eiland is nn eigenlijk in 3 deelen verdeeld, te weten in Sammanap aan de oostkant (op zich zelvcn), Pamakassam in *t midden (ook op zich zelven) en Sampan aan de westkant. De 2 eerste deelen staan niet meer onder den Panombahan (dat in 't Ja- vaansch den Aanbiddelijken , van Anomba aanbidden, beteekenl (1)) anders de prins van Madura genaamd (zijnde de eerste van de A groote strandheeren en een van de eerste vorsten des rijks) gelijk wel eertijds; maar het laatste is alleen onder dezen prins en de andere 2 zijn nu onder de bescherming van hun Edelheden, daar die volkeren onder dezen Panombahan niet wilden staan. Aan den noord westhoek van dit eiland (die af en aan die van Panka , op 't eiland Java ligt) heeft men de stad Arosbaja , omtrent een groote schoone rivier, met 3 of 4 dorpen er bij, die wel 600 huisgezinnen sterk zijn en zeer vermakelijk voor 't oog liggen. Deze stad , die vrij groot en in 't landschap Sampan gelegen is, beeft wel 8,000 huisgezinnen. Zij is al zeer oud en 't was hier, dat men de onzen in 1599 gansch niet wel ontving. Zij staat ouder een Temanggong, die daar een groot bewind heeft. De stad is in zich zelven redelijk wel bebouwd en vol huizen , waaronder eenige voorname gebouwen zijn. Men heeft er een groote pas- cebaan, 2 fraaije Moorsche tempels, 2 groote marktplaatsen en een groeten handel, zoo van 't eiland Java , als van andere gewesten. Aan de noordkant van 't eiland heeft men oost aan niet dan een aaneen geschakeld zwaar gebergte tot aan 't einde van 't eiland, in 't 0. en tot Arosbaja in 't W. zonder dat men iets anders, dan een kleine rivier 3 groote mijlen van de noord-oosthoek en nog 3 andere wat bewesten de eerste rivier ontmoet. Bij die westelijkste rivier heeft men aan wederszijden een rifje, en aan de W. en 0. kant der tweede rivier (waar een uitstekende hoek is) gelijk zich dan verder van de vierde, de Buffels-rivier genaamd, een groot rif, stukwegs noord-oost henen en dan verder zuid-oost aan , en dan weer Oost (waar een breede hoek en dan wéér een inbogt is) tot aan den zuid-oosthoek en verder langs de geheele zuid- en westkant uitstrekt, dat zich met dat breed rif tusschen dit eiland en IVigaat bij Tan- djong Piring vereenigt. Van de stad Arosbaja nu 1 mijl zuiden aangaande, ziet men bet dorp Banockai omtrent een rivier liggen. Een groote mijl zuid-oostelijker wat land- waards in, ligt het dorp Karanglejer, omtrent een zwaar gebergte, dat zich van 't dorp Sotia af, ('twelk 1 mijl zuid- westelijker ligt) tot aan de stad Sampan toe, wel 7 mijlen ver oost en west uitstrekt, gelijk men nog een kleinen berg ten westen van dit dorp beeft en 1 mijl zuidelijker als Sotia , het dorp Kamal op de zuid-westhoek , ten westen tegenover de stad Gressic en ten zuiden tegenover de stad Soerabaja, zijnde van de eerste ruim een halve en van 't laatste een groote mijl gelegen. Hier van daan heeft de Panombahan een gracht laten graven tot Tondjong toe, dat wel 3 of 4 mijlen rij- dens ver is , om zoo te gemakkelijker op zijn hofplaats te Maduretna te komen , hoewel het bij Poelo Mengarec maar 1 mijl ver is. Digt bij Kamal liggen 3 droogten, meest vlak er voor. Oost aan nu i mijl er af, ligt dorp Soekalela en 1 mijl oostelijker een rivier, by welke in 't landschap Qnanjer nog 3 dorpen zonder naam aan de west- en nog 5 andere aan de oostkant liggen. Deze 13 dorpen zijn wel 1,600 huisgezinnen sterk. (1) Panembahan komt van ncmbah, grondw. sembah. Digitized by VjOOQIC 298 Twee mijlcu oostelijker, waar de kust wat inschiet, beeft men den hoek van Kartong (waar 't zwaar rif tusschen dit eiland en tasschen Soerabsya met zijn midden begint) daarna Passer , Babate , Kamkap , Kadondan , Laboaow (waarna een hoek of 2 is) en dan komt men tnsschen die hoeken bij de rivier van Balega, dat wéér een ander landschap is en waar *t rif van de hoek van Kartong 2 mijlen oost aan verbreedt , gelijk daar ook een inham en wat verder een hoek bij de zoute rivier is , die 1 mijl ooste- lijker ligt , bezniden welke 1 mijl van de wal men het eilandje Baddiengien bij de Kabbeljauws droogte heeft, gelijk wat westelijker een andere, Swaantjes-droogte ge- naamd. Deze 6 dorpen hebben ruim 600 huisgezinnen. Nog wat verder heeft men de rivier van Sampan en den hoek van Janpolan, die ten oosten al van de rivier van Sawallan begint , bij welke de hoek van Domon ligt. Deze 4 dorpen , die men daar Innnen anderhalve mijl ontmoet, leveren wel 500 huisgezinnen op. Twee mijlen ruim oostelijker tot aan den hoek van Makassam to§, heeft men de dorpen Teteri, Warante, den hoek van Warante, Macassam en den hoek van denzelfden naam. Deze 3 dorpen zijn omtrent 400 huisgezinnen sterk. Bij de hoek ^ van Macassam schiet het land, wel 2 mijlen ver zuiden aan, tot aan den hoogen hoek in, waar 't land dan weer vlak oost aan loopt en waar 't rif wéér wat ter lengte van de volgende baai verbreedt, dat men ook bij den 0. hoek der zoute rivier 1 myi oost aan, ziet. Ten oosten van dezen hoogen hoek heeft men, een mijl of anderhalf van de wal, 2 eilandjes op 2 droogten liggen. Van dien oosthoek af, maakt de kust een bogt wel van 2 mijlen oost aan, schietende daar wéér een weinig uit, waarna zij wéér 2 mijlen ver regt oost aan loopt en een hoek maakt. Van den hoogen hoek af tot dezen zuidhoek van Sammanap toe, heeft men mede 1 mijl in zee langs dezen wal verscheiden droogten, 't Lalari-bosch en Koreas-droogte genaamd , en daaromtrent ook een eilandje en wat nader aan de wal , 't lang eiland (dat 0. en Yf. 1 mijl lang en een halve mijl breed is) en ten zuid- oosten van de zuidhoek van Sammanap het Nagtegaals-eiland , dat N. 0. en Z. W 1 mijl lang en meest een halve mijl breed is, gelgk ook beide die eilanden vol reven zijn. Buiten dezelve doet zich nog wel 1 mijl oostelijker een droogte op , die de Maal- stroom, gelijk het eilandje (dat wat oostelgker ligt) het Schildpads-eiland genaamd wordt, waarbij ook nog een droogte is en die af en aan den zuid-oosthoek van dit eiland lig- gen. Als men nu den zuidhoek van Sammanap pas om is , heeft men daar een groote baai, die wel 1 myl naar 't N. W. inschiet en ook wel zoo breed is en aan welker oostzijde een rivier ligt. Uier schiet het land wéér zuiden aan een kleine mijl uit, ma- kende daar den zuid oosthoek , die vlak oost aan nog een groote myl noordelijker vlak in 't 0. een kleine revige baai en dan 2 mijlen verder den N. 0. hoek (hoedanig ook de wal hier loopt) en dan 3 mijlen N. W. aan wéér een kleinen hoek heeft, voor welke in 't N. 0. 1 mijl van de wal een droogte als een halve maan ligt, die zich 1 mijl ver N. W. en N. 0. in de lengte en omtrent half zoo ver in de breedte uit- strekt. Van dien lleinen hoek nu schiet de wal een halve mijl naar 't westen en dan bijna 1 mijl (tot aan de Buffels-rivier) naar 't W. Z. westen. Hiermede hebben wij nu dit eiland rondgewandeld, zoodat ons niets meer overig is, dan 'tzelve eens van binnen te beschouwen. Het is daar een groot, wijd en magtig land, vol dorpen, die ruim een getal van 2,000 uitmaken en wel 30,000 huisgezinnen sterk zijn. In dit eiland zijn nog 5 groote steden, te weten, Maduretna in 't westen, wat oostelijker Ambalega, ten zuid-oosten van 'tzelve Sampan, 3 mijlen oostelijker, omtrent midden in 't eiland Pa- makassam en 4 m\jlen oostelijker de stad Sammanap. De stad Maduretna ligt omtrent 3 mijlen van 't westerstrand af, niet ver van een hoog gebergte, ten zuiden van 'tzelve gelegen. Zij is wel de grootste en voornaamste stad van 't eiland en de hofstad van Madura. Men heeft daar een groot getal huizen, van welke sommige al vrij fraai van steen en hout gebouwd, hoewel de meeste van bamboezen zijn. Daar is een fraai hof Digitized by VjOOQIC 299 van den landvoogd, een schoone pascebaan, een zeer wijdaitstrekte markt en ongemeen fraaije Moorsche tempel. In deze stad zijn wel 7,000 huisgezinnen. Twee en halve mijl oostelijker (doch wel zoo zuidelijk) ligt de stad Ambalega, die wat kleiner dan de vorige » niet zeer fraai gebouwd, mede ten noorden van datzelfde gebergte (dat zich tusschen Sampan en Sotia vertoont) pas 1 mijl N. ten W. van Sampan gelegen is en rondom een fraai bosch heeft. Het gezag staat hier aan een ingabei , die wel over 4,000 huis- gezinnen gesteld is. Het fraaiste, dat men er heeft, is de Moorsche tempel. De pasce- baan is redelijk groot en daar is een zeer bekwame marktplaats. En dit is wel 't voornaamste , dat men er van zeggen kan , als dat er nog 2 dorpen bij liggen , die wd 300 huisgezinnen sterk zijn. De stad Sampan, die zich i mijl ten Z. 0. van Ambalega vertoont, is wel zoo groot en vrij fraaijer door de bank van gebouwen. Men heeft er een schoonen Dalam, een groote pascebaan, 2 groote en fraaije Moorsche tempds, een dergelijke markt en verscheiden houten huizen, die ten deele van steen zijn en zij ligt tusschen 2 gebergten in, die pas beoosten die stad eindigen. Men oordeelt, dat er ruim 5,000 huisgezinnen in dezelve en nog wel 500 in die 2 dorpen z^n, die er bij Hggen, van welke het een zich ten noorden en *t ander zich beoosten cUe stad opdoet. De stad Pamakassam, die 3 mglen oostelijker ligt, is een van de fraaiste op dit eiland, staande op zich zelve en onder de bescherming van hun Edelheden. Zij is van grootte omtrent als Sampan en heeft bijna hetzelfde getal van huisgezinnen. De prins, die hier 't opperbewind heeft, voert een groeten staat, ook heeft hij daar een aanzienlijk hof, dat naar de Javaansche trant vrij net en groot is. Sedert 1708 is hij op zich zelven en buiten den Panombahan gesteld. Men heeft er een zeer fraaijen Moor- schen tempel, een zeer heerlijke pascebaan, een wijde en sierlijke markt en een groot getal bamboezen huizen. Ten westen , ten zuiden , ten noorden en ten oosten heeft men 5 dorpen er bij liggen, die al zeer groot en wel 1,000 huisgezinnen sterk zijn. Van daar tot de stad Sammanap toe oost aan, heeft men ii mijl noodig, eer men er komt. Dit is een stad, die van de 2 vorige niet veel verschilt, dan dat zij wel zoo groot is. Zeker Sederma plagt hier 't opperbewind te hebben; doch hij is gekrist, staande door zijn zoontje opgevolgd te worden, terwijl zijn vrouw, Radin Ajoe (dat de schoone prinses in 't Javaansch beteekent) daar onder 't opzigt van hun Edelheden het opperbe- stuur heeft. Dit Sammanap was kort voor 1707 mede op zich zelven en deze Sederma (die zich zeer trouwloos gedroeg) als prins er over gesteld. Zij is wel 6,000 huisge- zinnen sterk en heeft ook een zeer fi'aai hof, 2 schoone tempels en een deftige markt en een zeer nette pascebaan, die zich al ver uitstrekt. Omtrent dezelve liggen aan de oostkant 1 en aan de noordkant 2 dorpen, die te zamen wel 550 huisgezmnen uit- maken. Dus zien wij dan, dat er op dit eiland 6 steden en 2,041 dorpen zijn, die zamen 78,350 huisgezinnen hebben, die 5 menschen ieder gerekend, een getal van 391,750 zielen opleveren, hoewel er nog veel meer ingezetenen zijn, als men betten naanwste wilde uitpluizen. Het eenige nu, dat nog tot dit eiland behoort, is een klein eiland, Poelo Pondi genaamd (dat oost aan zeer digt er bij ligt) en 't eiland Giljoen, dat 1 groote mijl ten zuid-oosten van Madura ligt en 1 groote mijl lang, bijna 1 mijl breed en op een rif gelegen is. Nadat wij nu het eiland Madura alom beschouwd hebben, gaan wij wéér naar de kust van Java, om, waar wij 't bij het dorp Mering laatst gelaten hadden, nu verder zuid-oost, aan deze noord-oostkust te beschrijven. Een mijl of wat meer, ten zuid-oosten van de rivier van Mering aangaande (waar 't land 2 hoeken maakt en ten noord-oosten van welke het eilandje Mengare en daar maar een kleine doortogt tusschen beiden is) ontmoet men eerst den hoek van Ladja en wat verder de rivier van Roma en wat verder nog een riviertje, waarna 't dorpje Sieker Woeja en dan het stedeken Gressic. Deze 3 dorpen zijn ruim 400 huisgezinnen en Gressic alleen er wel 1,000 sterk. Dit is die vermaarde en aloude stad Digitized by VjOOQIC 300 die de Portugesche schrijvers doorgaans Agacime (dat zeer weinig naar Gressic gelijkt) noemen en die van oods ook bij onze natie is bekend geweest, gelijk wij in oade tijden daar al mede een comptoir gehad en nn er nog 20 soldaten hebben. Dit plagt een vermaard koningrijk al in 1510 te zijn, gelijk wij dat in de zaken vanTemate, toen de koning Zain-alabdyn en in die van Amboina, toen Pati Toeban er na gingen, en verder uit het verhaal van den Ambonschen schrijver RidjaU getoond hebben, dat de koning van Giri (dat er omtrent ligt) die van Amboina verscheiden malen roet zijn volk en vaartuigen ondei*steund heeft. Het is een fraaije stad» waarin een Temanggong het opperbewind heeft. Ten westen heeft zij en vooral ook bij Giri, een zwaar gebergte. Men heeft in dezelve veel fraaije huizen , zoo van den Temanggong en andere groeten , als van de Chinezen / die hier al redelijk sterk zijn en hier ook een kapitein en een luitenant hebben, behalven dat er zeer veel gemeene woningen zijn. Zij ligt aan een groot rif, dat echter met belet dat deze plaats zeer sterk bevaren wordt , daar de sloepen en andere vaartuigen, daar van de Oostersche land voogdijen jaarlijks aangierende, van daar veel rijst, zout en allerlei andere waren vervoeren, 'tgeen den handel daar onge- meen groot en de stad zeer levendig maakt. Men heeft er een uitschietenden en uitste* kenden oosthoek, van welke de kust wel 1 mijl zuid-west aan inschiet, waar men Jatan en de rivier van Setera heeft, van waar de kust weer, na een bogtje met 2 hoeken gemaakt te hebben, wel 3 mijlen ver naar 't oosten loopt, waar men de ri- vieren van Amonje (af en aan den hoek van Kamal op Madura en waarbij zich 3 kleine droogten vertoonen) van Annak, van Watoe en dan nog 3 kleine rivieren omtrent de stad Soerabaja ontmoet. De 6 dorpen, boven gemeld, zijn ruim 800 huisgezinnen sterk. Pas achter Gressic, zuid-west aan een klein mijltje, heeft men het stedeken Giri, dat door zijn pradiligen tempel (waar ook een panombahan, een van de nazaten van Sjeich Ibn Moelana op een bergje, in een hoog prachtig graf, mede vol omgangen, doch zonder verder sieraden, begraven ligt) een van de 3 vermaarde op Java, zeer beroemd is. Hier heeft een panombahan van oudsher 't bewind gehad, zynde in oude tijden een koningrijk geweest. Men gist, dat hier wel 2,000 huisgezinnen zijn; ook is dit stedeken , dat al vrij groot is , van de gemeene sieraden der andere steden niet roisgedeeld. De stad Soerabaja is een van de voornaamste en grootste steden des rijks. Zij ligt aan een groote rivier, die men opvaart, die men eigenlijk de rivier van Kadiri noemen moet en welke daar, gelijk nog met 3 andere spruiten wat hooger, uitwatert. Zij beslaat wel 1 mijl in den omtrek en wordt geschat wel 10,000 huisgezinnen te hebben, over welke de prins van Soerabaja (die dit gewoonlijk van Jangrana wordt en de tweede strandheer des rijks is) het opperbewind heeft. Deze voert een zeer prach- tige staat en heeft een fraaijen dalam of hof, en daarin ook een stal voor zijn olifanten , aangezien hij nooit eenig bezoek van staat te voet doet, maar doorgaans met een van zijn broeders op een groeten olifant, op welken een getrallde zitting voor 2 mensdien gemaakt is. Behalven zijn hof zijn er veel andere fraaije huizen van steen , zoo van de kapitein van de Chinezen (in 1706 Tamkeko en in de wandeling Kenio genaamd) en van een groote menigte van Chinezen , die hier zijn , als van vele andere. Ook zijn er veel gemeene huizen, die zich vrij wijd uitbreiden. De straten der stad zijn mooi breed en *t is zeer gemakkelijk en vermakelijk, dat zij aan de rivier ligt. Men heeft daar een zeer groote pascebaan, waarin ik. menigmaal den prins met zijn 3 broeders en veel andere groeten, te paard tegen elkander heb zien rennen en met de lansen strijden, van welk spiegelgevecht wij , waar wij over de zaken van Java handelen , broeder zullen spreken. Hier is ook een zeer groote marktplaats tusschen de vesting der E. Maatschap- pij en tusschen zijn hof gelegen, daar men alles heel goedkoop krijgen kan. De handel van rijst is hier ook zeer groot, waarmede de Chinezen zich bezig houden. Zij kan in tijden van vrede (gelijk ook Passaroewan) wel 2 en nu nog wel 1,000 kojans meer Digitized by VjOOQIC 301 (zijnde Javaansche lasten, ieder ^an 5,000 poDden , daar een Chinees last 3750 en een Uoüandsch last 3,000 ponden gerekend wordt) opbrengen. Van wege de E. maat- schappij Ugt hier ook een kapitein als opperhoofd, die buiten de vesting een zeer fraaije woning heeft. De bezetting alhier is den 9den Junij 1705 op 100 soldaten en eenige Pantsjalangs of vaartuigen, behalven de 20 soldaten voor Gressic bepaald. Dit plagt weleer een koningrijk te zijn, waarvan men voorbij 't hof van den prins nog een overblijfsel van 't oud koninklijk paleis ziet , Astana genaamd , geheel van steenden aan 't einde dezer stad ter regterhand van de breede weg, die naar Kara gaat. Onder de koningen van Soerabaja plagt in oude tijden (in 1709 nog) Succadane en de ko- ningin van Landa, op 't eiland Borneo, te slaan. Even zoodanig plagt ook Gressic in 1609 niet alleen mede, maar in 1601 zelf ook Joartan, Passaroewan en Balamboang (in dat jaar door die prins pas veroverd) dezen koning onderdanig te zijn; maar het heeft zeer veel van zijn vorige luister verloren en het is nu maar een prinsdom , hoe- wel het zich al ver uitstrekt; en vooral is die prins, na den dood van den ouden Panombahan van Madura (die in 1706 nog leefde) vtin een bijzonder groot vermogen geworden , 'tgeen mogelijk maar een lokaas geweest is , om hem te eer in *t net te krijgen, aan 't hof des keizers voor hem gespannen en daar hij niet lang daarna (ge- lijk wij elders breeder verhalen) nog in geraakt is. Een van de grootste sieraden niet alleen van Soerabaja, maar zelfs van geheel Java, is de Moorsche tempel van deze stad, die men op een eiland pas over de rivier, in een dorp Ampel (gelijk men ook dat eiland noemt) liggen ziet. Men heeft 3 vermaarde tempels op geheel Java, te we- ten, die van Tsjeribon, die van Giri en die van Ampel, in welke 3 plaatsen, 3 na- zaten van dien vermaarden Heilige van Tsjeribon, Sjeich Ibn Moelana of Bén Israël, den Yoornaamsten grondvester van de Mohammedaansche godsdienst, begraven liggen. Deze tempel is zeer groot en op hunne wijze zeer prachtig ; doch geen ongeloovige , al wiesch hij zijn voeten in de steenen walerbak, die daarbij staat, mag er inkomen. Ter zijde van dezen tempel heeft men het graf van den groeten Heilige, of voornoemden nazaat van Ibn Moelana , door den sultan Ampil of anders den Panombahan , ook wel Machdoem , dat is , de Heer (in de Arabische taal) genaamd , waar zij veel wonderen , die wij elders bredeer zullen voorstellen, van weten te verhalen; ja zij roemen wel, dat het Ibn Moelana zelf is, die er begraven ligt. Bet graf in zich zelven is zeer slecht en 't vertoont zich een weinig hooger, dan een menigte van andere Moorsche graven, die men er rondom heeft, welker gedaante eveneens , als een gemeen bed in een tuin is , aan welker beider einden men een plankje van 2 of 3 voeten lengte en een halve voet breed , volgens de Moorsche wijze, om hoog in den grond ziet steken. Hieromtrent iets onreins te brengen , of wel daaromtrent te wateren, is niet anders, dan met zijn leven te spelen. Ook is het een groote eer voor iemand, die omtrent deze graven komen mag, daar 't alle groote Heiligen zijn, die hier liggen. En deze eer is mij mede bewezen, toen ik in 1706 daar geweest ben. Zoo als de priester , die ons geleidde (en die Tambahhadji genaand was) maar in de grafplaats kwam , knielde hij , en een weinig daarna wéér ; doch digt bij 't graf zelf nog veel eerbiediger. Deze priester gaf ook voor, dat er boven het graf van deze Heiligen tot driemaal toe een gehemelte gemaakt; doch dat het tot driemaal toe ook door de Engelen in den brand gestoken en daarom sedert zoo ongedekt gebleven was. Ik kon daar echter niet de minste merkteekenen van vonken of doof kolen , maar in tegendeel aan de priesters rok wel zien, dat die veeleer in den brand scheen geweest en als een heilig overblijfsel nog in wezen gebleven te zijn. Wat boven dit eiland, waarop 't dorp Ampel ligt, heeft men beooslen een andere spruit van de rivier van Soerabaja of anders die van Kadiri , nog een eiland van dezelfde groote , dat omtrent 1 mijl in de lengte , zuiden en noorden en een half mijltje oost en west , in de Digitized by VjOOQIC 302 breedte beslaat, waarop zich de i dorpen, Ponte en Ma(yaja, omtrent 400 huisge- zinnen sterk, vertoonen. Hier begint, beoosten Ponte, een zeer groot rif, dat zich omtrent 4 mijlen zuid-oost aan en 3 mijlen noord-oost aan uitstrekt en *t eiland Madura hier aan Groot Java hecht. Op 't midden van dit rif, tusschen Sidapurna en den hoek van Kartong, op Madura gelegen, is het eilandje Siloome, dat nog op een bijzonder rif je ligt. Van den oosthoek van Ponte draait deze kust weer zuiden ten oosten aan , bij walker zuidhoek en den noordhoek van Boeker, een andere spruit van de rivier Kadiri in zee stort. Pas daar binnen, tusschen beide die hoeken, zijn 3 eilandjes. Wanneer men nu langs de rivier van Soerabaja aan deszelfis noordzijde al zuid op van de stad gaat, ontmoet men omtrent 2 mijlen van strand, het dorp en de breede rivier van Kara en digt er bij het dorp Sapandjang, gelijk men ter zijde af, 5 of 6 mijlen van Soerabaja, 't dorp Prassa, 7 mijlen verder Tamba en nog wat verder 10 of 11 mijl iu 't Z. W. er af, Serreba en daarna Peming liggen ziet. Een mijl ten noord-westen van Kara, heeft men de dorpen Kabean of Pabean, Waroegoenong en Jeaologi ia 't westen , met nog een ander dorp of 2 zonder naam en nog 1 , Soka genaamd , wel 2 groote mijlen zuid-westelijker, die zamen wel 600 huisgezinnen opleveren. Ook lig- gen er meer dorpen niet ver van Kara, die bier niet wel uit te drukken zijn. Be- zuiden deze rivier , 1 mijl ten Z. W. van Waroegoenong , heeft men Soemonko , Malati , Torreboa en Janoranse, welke eerste plaats van Gadanpolan (een dorp, waar wij 't in ons vorig bestek bij de rivier van Kadiri, daar de Toroesan zich er afscheidt, gelaten hebben) niet wel 2 mijlen gelegen is. Hier loopt een groote spruit van de rivier van Kadiri, Toroesan genaamd, eerst oost en daarna ten deele N. O. en ten deele Z. 0. aan, scheidende zich wel in 8 takken, die in 't oosten aan zee op verscheiden plaatsen uitwateren. Deze 4 dorpen leveren wel 600 huisgezinnen op. Wanneer wij nu ten noord-oosten, waar deze rivier uitwalert, wéér langs deze kust zuiden aangaan, heeft men, 11 mijl boven den hoek van Boeker, 't dorp Sidapurna nabij de eerste spruit, die in zee stort, welk dorp zich op een eiland tusschen de rivier van Soerabaja en een spruit van de Toroesan vertoont 5 mijlen 0. N. O. en W. Z. W. lang en in 't 0. 1^ mijl, doch anders meest 1 mijl; hoewel het bij Jeaologi en Torreboa ruim zoo breed en weinig minder dan in 't 0. N. 0. is. Pas hier boven is de voornoemde uk- waterende spruit, die uit de Toroesan, zoo als zij zich 2 mijlen lager of oostelijker in tweeën verdeelt, en eerst noord-oost en daarna oost aanschiet, hier almede in zee stort en een halve mijl van strand met de andere spruit een eilandje maakt; doch b^ zuiden dezen tak heeft men een veel grooter eiland, dat zich van strand af wel 3 mijlen naar 't westen, tot daar waar de Toroesan zich het eerst in tweeën scheidt, in de lengte en op zgn breedste, 1 mijl in de breedte uitstrekt. Op dit eiland ligt 1 mijl van strand west aan, het dorp Daja, 1 groote mijl westelijker het dorp Doko en wat benoorden 'tzelve Tellebo. Pas ten zuid-westen van 't dorp Doko verdeelt zich de To- roesan (die hier zuid-oost met die tak aanschiet) weer in 2 takken, waarvan de eene vlak oost en de andere zuid oost aan (doch wel zoo zuidelijk) loopt. Deze 5 dorpen maken te zamen 600 huisgezinnen uit. Bezuiden dit groote eiland (waarop Daja ligt) ontmoet men een groote spruit, die oost aan uit de Toroesan naar zee stroomt en bg Tambokagon daarin stort. Deze spruit en een andere, die maar wat znidelgker uitwa- tert en de rivier van Zedekari genaamd wordt, maken wéér een grooter eiland , dat omtrent 3 mijlen oost en west lang en in 't W. wel een heele, doch anders maur een halve mijl breed is. Op dit eiland ligt voor aan 't dorp Tambokagon, 1 mijl westelijker Supande, nog 1 mijl zuidelijker, doch een groote mijl van strand, het vermaard dorp Zedekaai en wat westelijker, Solo en Bangel, met nog 3 dorpen zonder naam, waar de stad Bangel ligt . waar de Toroesan zich wéér in tweeën verdeelt , van welke de eene tak oost en de andere zuid-oost 2 mijlen en 1 mijl oost loopt, zoodat zich de Digitized by VjOOQIC 303 Toroesan, nadat hij 2 mylen oost ten zuideo geloopen be^, driemaal in tweeën scheidt en met A vier hoofdspniiten in zee valt, die nog vier mindere hebben. Dit doet bij eerst 2 mijlen oostelijker als waar hij begint, dan een kleine mijl zuid-oostelijker en dan nog 1 mijl wat zuidelijker omtrent Kakapper. Deze 8 dorpen zijn wel 1,200 huis- gezinnen sterk. Het stedeken Bangel is niet alleen zeer groot en schoon (gelijk het aloude Zedekari) maar hier heeft Soerapati ook een zeer fraaijen steenen dalam gehad, waarin ik in 1706 geweest ben en waarvan wij onder de zaken van Java broeder zullen spreken. Bezuiden de rivier van Zedekari (die omtrent 3 mijlen tot aan Bangel ver west aan loopt en een half mijltje zuidelijker ligt als de vorige spruit) heeft men zeer digt bijeen nog 3 spruitjes , in welke zich deze rivier , pas een kleine mijl van strand af , scheidt, gelijk die daar ook 3 eilandjes maken. Pas bezuiden dit 7de spruitje een halve mijl, heeft men de laatste tak van de Toroesan, waar hij benoorden Langahan in zee watert. Deze laatste tak nu met de vorige maakt hier wéér een groot eiland , dat oost en west 2 mijlen lang, in 't westen vooral en 't oosten ook smal; doch in 't midden i mijl breed is. Op de noord-oosthoek van dit eiland ligt het groot dorp Kalianjar , welk dorp ik in 1706, zoo als het verbrand en verwoest was, bevonden heb wel een halve mijl lang te zijn; ook levert het wel 500 huisgezinnen uit. Geen andere dorpen heeft men hier op; doch pas bewesten den westhoek van dit eiland heeft men het dorp Kakapper, met nog 2 anderen zonder naam en Cotto 1 mijl zuid-west aan, die met hun 4 wel 600 huisgezinnen uitmaken. Een mijl west ten noorden van dit laatste dorp en omtrent 2 mijlen W. ten zuiden van Kakapper (1 mijl boven 'twelke men 't bergje van dien naam Jbeeti) ligt de stad Djapan : de hoofdstad van een groot landschap van dien naam. Zij is redelijk groot, wel 6,000 huisgezinnen sterk en vrij wel gebouwd. Ook heeft men er een fraai hof van den landvoogd, een groote pasce- baan, verscheiden Moorsche tempels en mesdjids (dat bidplaatsen zijn) en een markt zoo groot en fraai, als men ergens op dit eiland vindt. Hier is een groote binnenland- sclie handel en het krielt er van huizen en menschen, die zich alom vertoonen. Wij zuUen hier 3 perken stellen , Djapan , Kakapper qu Langaham , van welke wij voortgaan dit land te b^hrijven. Van Djapan zullen wij een begin nemen, gaande eerst hier- mede tot aan de Zuidzee voort, om dan weer van Kakapper en daarna van Langahan (aan 't oost-strand) te beginnen. Een groote mijl boven de stad Djapan is een dorp zonder naam en 1 mijl hooger het dorp Wu*asaba , met nog 2 andere. Deze zijn ruim 400 huisgezinnen sterk. Zuidelijker aan, pas boven Wirasaba, heeft men het land- schap Singasari, van waar men zuiden aan een zeer groote streek lands heeft, loopende tot aan de Zuidzee , ten noorden van 'twelke , digt bij de Zuidzee , 6 mijlen ruim be- zuiden Wirasaba , de berg Mameroe Ugt die , gelijk ook dit gansche land (dat Poegar genaamd is en zich zuiden en noorden 7 of 8 , maar wd 13 of 14 mijlen 0. en W. uitstrekt) onder Soerapati (andere Radin Aria Wiranagara genaamd) plagt te staan. Ten zuiden nu van Kakapper en een halve mijl boven dat bergje , heeft men het dorp Ma- lang wat oostelijker tusschen 't gebergte van Maiang in (dat meest zuiden aangaat) en 1 mijl zuideiyker 't dorp Bato. Regt boven dat gebergte ligt de berg Djapan (waarvan dit landschap zijnen naam ontleent) die anders wel Radjoena en ook zeer veel den berg van Antang (naar een dorp , pas er bewesten) ook wel Goenong Madjapait of den berg van Madjapait genaamd wordt. Dit is een vervaarlijk hooge berg, die men op Soerabaja zoo gemakkelijk ziet, dat men zou zeggen, dat hij er maar 1 mijl 4 of 5 af lag , daar hij er bijna wel 8 mijlen, regt toe regt aan, afligt. Op dezelve valt nu en dan , zoo als de Javanen zeggen , bij nacht en in den morgenstond ijs ; doch bij dag smdt het weder. Zij noemen dit ijs in de lage taal Baanjoe Atos en in de hoftaal Toja Doegal. Beoosten dezen berg heeft men een zeer zwaar aaneengeschakeld gebergte , dat wel 10 of il mijlen oost-zuid-oost loopt en waar men aan 't einde den spitsen Digitized by VjOOQIC 304 berg Giending en omtrent 4 mijlen ten oosten van den berg Djapan , den hoogen berg Brame heeft. Ëen mijl ten westen van dezen berg Djapan en *t dorp Antang heeft men het dorp Blitar en 1 mijl ten zuiden 't dorp Koenong, welke 5 dorpen ruim 700 huisgezinnen opleveren. Verder zuid aan heeft men het groot landschap Poegar, dat ten oosten tegen 't land van de vorst van Balamboang sloot. Nu keeren wij ons weer naar 't strand bij de laatste spruit van de Toroesan , pas boven dewelke het dorp Langahan hgt, waar het land zich naar 't oosten draait en verder vlak oost aan strekt. Een halve mijl van Langahan, waar Soerapati een vastigheid plagt te hebben, gelijk ook op Gombong , heeft men nog een dorp en Grogon aan een riviertje , waarbij nog een ander dorp ligt, Garoeda genaamd. Deze 4 dorpen zijn wel 900 huisgezinnen sterk. Hieromtrent ligt de magtige stad Passaroewan, waarna dit gansch landschap genaamd en waarvan dezelve de hoofdplaats is. Dit is mede een van do magligste sleden van Java, die wel op i 0,000 huisgezinnen gerekend wordt en die de sterkste op dit eiland plagt te zijn , zijnde met muren en zeer veel geschut versterkt. Hier plagt een heerlijk hof van Soerapati te zijn. Ook is er een schoone pascebaan, waarbij veel schoone hui- zen, gelijk er ontelbaar veel kleine in die groote stad (die zich wel 2 mijlen in den omtrek uitstrekt) hier en daar verspreid zijn. Dit Passaroewan geeft schoone casomba (een verwe) veel ajuin , vogelnesjes , veel koebeesten , hoenderen en rijst in overvloed. Deze stad heeft door den oorlog in t707 zeer veel geleden. Zij staat nu weer onder den keizer van Java en wij hebben er niet ver van daan een pagar. In dezelve ligt een kapitein als hoofd, met een fraaije bezetting, om aan deze kant een oog in 't zeil te houden. Zij ligt eindelijk aan de rivier van Gombong , die wel 1 mijl oostelijker is. Ook heeft men bij dezelve nog de rivieren Garoeda en Radjassa. Boven Gombong 1 mijllje ligt Lier Baja, nog wat hooger Pan Bayman (waar de wal naar 't zuiden wat uit- en dan wat inloopt) een halve mijl verder de hoek van Kirna en 1 mijllje ooste- lijker 't dorp Baleba aan een rivier, zijnde met hun ^ dorpen wel 800 huisgezinnen sterk. Het voorgaande groote rif, dat bij Zedekari al smaller is, loopt van daar ver- volgens de gansche kust langs, zijnde op de eene plaats wat smaller als op de andere, doch beoosten Baleba wel op zijn smalste en meestal van eene breedte. Even boven Baleba ligt Drien Gien en Pandjarakan aan een rivier , ten noorden van welke een halve mijl zeewaards het eiland Poelo Katapang of 't kralig eiland ligt. Een mijl oos- telijker is Sidapaksa aan een rivier en If mijl hooger de hoek van Giending bij de rivier van Piton , waar de wal wat noorden aandraait. Deze 5 dorpen kunnen wel 600 huis- gezinnen uitmaken. Pas beoosten deze rivier van Piton heeft men een zwaar gebergte , dat van strand af wel 2 mijlen zuiden aan loopt en zich dan 2 andere groote mijlen naar 't oosten en zoo wéér naar 't noorder-strand draait, 'tgeen den naam van 't ge- bergte van Domon draagt, na een dorp dat wij aanstonds zullen ontmoeten. Anderhalve mijl beoosten de rivier van Piton heeft men een rood bergje en dan de rivier van Tampoera, wat hooger de rivier van Oeloeboewang , dan die van Masuyke, dan die van Domon, dan die van Katta en dan die van Loekadjeng, beoosten 'twelke een halve mijl 't gebergte van Domon tot aan 't strand toe loopt. Deze dorpen liggen omtrent een halve mijl ieder van elkander en zij kunnen met hun zessen wel 900 huisgezinnen opleveren. Een halve mijl oostelijker ligt de aloude en magtige stad Panaroekan aan een groote rivier. Zij was weleer de hoofdplaats van een magtig koningrijk en van groeten handel, gelijk er nog en vooral van rijst is. Hier plagten de Portugezen, ten tijde zij nog meesters van de Oost waren (waardoor men de Oostersche Landvoogdijen , Amboina, Banda, Ternate en Macassar verstaat) gewoonlijk aan te loopen. Zij staat onder een ingebei en wordt op 5,000 huisgezinnen geschat. Daar zijn vele, doch slechte haizea in en men heeft er een van de schoonste markten van Java , benevens een groote pas- cebaan. Wat oostelijker aan schiet de kust 1 mijl naar 't noord-oosten uit en loopt Digitized by VjOOQIC 305 dan wéér in (na een kleinen hoek van een vierde van een mijl gemaakt te hebben) 2 groote mijlen zuid- oost aan, waar zij een vlakke bogt wel van 3 mijlen maakt, in 't midden van welke Sidapurna ligt, dat wel 400 huisgezinnen sterk is en dan ein- digt de kust daar bijna 2 mijlen verder, loopcnde weer zuid-oost, nadat zij eerst wat noorden ten oosten aangedraaid heeft. Waarmede wij van deze kust weer afscheiden , hebbende niets anders hierbij te voegen, dan dat bezuiden deze kust zich een deel van 't vorstendom Balamboang (ook wel Balamboangan genaamd) vertoont, waar dit landschap van Passaroewan tegen aanstoot en van daar tegen de Zuidzee stuit, gelijk het in 't westen tegen 't landschap Poegar grenst. In dit 6de bestek nu hebben wij (behalven 'tgeen wij op Madura gevonden hebben) 5 of 6 steden en 60 dorpen, welke te zamen 41,900 huisgezinnen, die ieder huisgezin op 5 menschen gerekend, 209,500 zielen uitmaken, waarbij die van 't eiland Madura gevoegd, zoo komt dit 6de bestek 2,101 dorp, 12 steden, 120,250 huisgezinnen of 601,250 zielen op te leveren. Deze noord-oostkust is oost en west, of zuid-oost en noord-west, 26 mijlen lang. Wij gaan dan nu van het 6de tot het 7de of 't laatste bestek van 't eiland Java over, welke het vorstendom van Balamboang bevat Wij vervolgen dan aan de zuid- zijde waar wij 't laatst gelaten hebben , te weten 1 m^l oostelijker in de Kiekens-baai , die wel 4 mijlen N. W. en Z. O. lang en 1 mijl diep is , en waar de kust wel 1 mijl naar 't noorden ingeschoten zijnde, een vlakke bogt maakt waar men laag land heeft en dat zwart zand tot het einde van Java ziet vervolgen , doch zoodanig dat men hier en daar ook wat wit zand, maar geen ankerplaats, dan alleen pas binnen den oost- hoek van deze baai ontmoet, benoorden welke pas landwaards in eenig gebergte oost en west aan, gelijk ook vervolgens tot het einde van dit bestek, zich uitstrekt. Aan de oostkant dezer baai maakt de kust een hoek, die naar 't westen uitschiet, en als men die pas om is , strekt de kust weer 3 mijlen ver meest oost en dan naar 't einde toe, een groote mijl ver, wat noordelijker of N. N. 0. Pas buiten de Kiekens-baai heeft men ook laag land, wit zand en verder tot het einde toe geen grond, dan vuile; ook strekt 1 mijl van dien hoek oost aan, zich weer eenig gebergte wel 2 mijlen ver (gelijk al gezegd is) tot het einde van dit eiland , gelijk ook van 't midden der Kiekens-baai , 2 groote mijlen oost aan , dergelijk laag gebergte is ; waarmede wij van deze zuidzijde afischeiden, alleen er bijvoegende, dat dezelve oost en west 7 mijlen lang is. Aan den noordkant nu, waar wij 't in 't 6de bestek gelaten hebben, over- gaande, te weten, omtrent 2 mijlen beoosten Sidapurna, zien wij dat de kust daar eerst Z. 0. 1 mijl inschiet en dan tot aan 't einde dezes eilands aan deze kant nog maar 2 mijlen ver tot aan kaap Sandano, den noord-oosthoek van Java, loopt, zonder dat wij verder iets, dan eenig gebergte ten westen ontmoeten, behalven dat zich ten noorden van kaap Sandano, 1 groote mijl van de wal een rots m zee, Muidens-klip genaamd , opdoet. Dusver nu geheel Java Major tot aan 't einde van deszelfs noordkant ook beschreven hebbende, gaan wij over, om 't overige van het land in dit laatste bestek van 't noorden naar 't zuiden te beschrijven. Van kaap Sandano dan zuiden aan gaande, ontmoet men ten eerste al z^ zwaar gebergte en 3 mijlen van dezen noord- oosthoek af den zwaren en hoogen berg van Balamboang, die zich ook al ver zuiden aan uitstrekt Deze gansche kust langs loopt ook een smal rif. Ten oosten van dit ge- bergte, ter plaatse waar het in 't noorden omtrent 1 mijl begonnen heeft, ziet men een halve mijl van de wal Snaeuws eiland en 1 mijl verder 't Harten-eiland en de St. Nicolaas baai , aan 't eiland Bali , dat hier begint en waarvan men omtrent 't strand het gebergte de Doodkist, zuid-oost en nog een ander zwaarder gebergte landwaards in, oost en west strekkende, ziet en waar men tusschen Java en Bali een straat heeft, gewoonlijk de straat Sapi of de straat van Balamboang, anders ook wel de straat Tan Bali genaamd, die ruim 5 mijlen lang, in 't noorden maar een kleine mijl, doch III. 20 Digitized by VjOOQIC 306 in 't zuiden of 't zuid-oosten wel 2 of 3 mijlen breed is. Van dit gebergte van Ba- lamboang nu 3 mijlen zuiden aangaande, ontmoet men de rivier van Balamboang en vvrat verder nog een kleine en dan 1 mijl verder de stad van dien naam, met 10 of 12 dorpen er omtrent. Deze stad, die 't hoofd van een bijzonder vorstendom is, ver- toont zich zeer groot en was al sedert de togten van den vermaarden Engelschen Francis Drake en Tomas Kandisch bekend. Zij is wel 2 mijlen in den omtrek , vol van bamboezen huizen en wel 10,000 huisgezinnen sterk, staande onder een Balisch prins , die van niemand afhangt en wiens land nog zeer weinig bekend is, dan dat men weet» dat het gansch bestuur daar meest op zijn Balisch is , gelijk wij hierna broeder toonen. De stad ligt in een vlakke landstreek en heeft geen gebergte er omtrent, maar doet zich zeer aangenaam omtrent het strand op , waar men , niet ver van dezelve een goeden zand- en ankergrond heeft. Deze vorst heeft daar een schoon paleis, voerende een groo- ten en koninklijken staat. Hij is met een van Soerapati's dochters getrouwd en laat zich derhalve weinig aan den Soesoehoenan gelegen , maar is zijn vijand. De dorpen hierom- trent, hoedanige er zeer veel zijn, zijn omtrent $,000 huisgezinnen sterk; maar men oordeelt, dat dit land alleen wel 50,000 huisgezinnen opbrengen kan. Twee mijlen be- zuiden de eerste groote rivier, heeft men er nog een, waar deze kust, nadat men een halve mijl verder geraakt is, eerst wat naar 't zuid-westen, dan weer naar 't oosten door 't zuiden, en zoo naar 't noorden i^ mijl draait, makende (buiten 't rif dat doorgaans ook hier langs de wal loopt) een revige inbogt, die wel 2 mijlen diep, achter aan 1 groote en voor aan 1 kleine mijl breed en voor dewelke ook ankergrond is. Zij wordt de baai van Balamboang en de noordhoek derzelve de hoek van Goenong Ikan , dat is van de Vischberg , genaamd. Deze hoek (die maar een vierde van een mijl breed is) om zijnde gegaan , strekt de kust hier omtrent 3 mijlen verder zuiden ten oosten aan (waar ook op die plaatsen ankergrond is) draaijende dan allengskens naar het oosten ten zuiden een mijl of 2 ver met een kleine bogt en dan verder zuid-oost aan nog wel 2 of 3 mijlen ver tot aan den zuid-oosthoek toe, van welken tot aan die noordhoek van de baai van Balamboang men langs deze wal aan de noord-oostkant niet anders dan zeer hoog gebergte heeft; waarmede wij dit laatste bestek ook geheel afgedaan en er niet anders bij te voegen hebben , dan dat zich in 'tzelve , buiten die eene stad , nog 12 dorpen zonder naam, nevens veel anderen, opdoen, te zamen ruim 50,000 huifgezinncn , en wel 300,000 ingezetenen opleveren. Dus bevinden wij dan, alles bij elkander verzamelende, dat er in 't geheel op dit eiland Java 38 of 39 voorname steden, 4,496 dorpen, mitsgaders 31,161,250 de- len zijn, waarvan onder den keizer van Java alleen 31 steden, 3,902 dorpen ea 2,417,^50 zielen staan, waarbij men de magt van dezen vorst zeer Ugt kan afmeten, schoon er nog oneindig meer dorpen en zielen buiten de bovengemelde, in zijn landen te vinden zijn. Wij zien hier ook uit deze beschrijving, dat zich op Java 5 bijzondere mogendheden opdoen , die van elkander niet afhangen en die ieder op zich zelven op- pervorsten zijn, van welke de soesoehoenan of keizer van Java de eerste, de koning van Bantam de tweede , de prinsen van Tsjeribon de derde , de vorst van Balam- boang de vierde en de E. maatschappij de vijfde in rang, doch wel de zwaarste van gewigt is. Vijfde Hoofdstak. Wareu, dieren, vogelen, enz. bier vallende. Het wezen der Javanen. De mannen en hun dragt. De vrouwen. Hare kleeding. Wapenen der Javanen. Trappen van waar' Google Digitized by VjOOQ 307 digheid in dit rijk. Eemamen der grooten. De grootste heeren des rijks. Hoe veel landvooffdyen van ouds tot Java behoorden en hoe die bestuurd werden. De verdere bestuurders van dit rijk. 's Keizers krijgsmagt. De slaafachtige dienst der grooten. Hoe dikwijls de keizer buiten zijn hof gaat. Zijne behandelir^ der geregts- en der rijkszaken. Zijn* épiegelgevecht. Zijn binnenwacht van vrouwen. Hoe de Javanen van hem afhangen. De geele v^ is die des keizers alleen. Zijn dochters hebben geen regt tot de kroon. Zijn inkomen. Aard der Javanen. Hoe veel amfioen Java aSeen vertiert. Staatvoering der grooten. Hunne taal en brieven. Het Vader Ons, in 't hoog en laag Javaansch. Bewijs dat er tweederlei Javaansch is. De voornaamste waren, die dit groot eiland oplevert, zyn rijst, kardamom, suiker, zont, peper, indigo, katoen, katoenen garen, vogelnestjes, enz. Ook is hier overvloed van koebeesten en schoone paarden ; zij vallen in Koedoes veel hooger, als de Bima- nesche. De rhinoceros en de tijgers zijn dieren aan Java eigen en hier in de bosschen overvloedig. Zij zijn bij Jonston en anderen reeds beschreven en afgebeeld , waaraan wij ons gedragen. Onder de vogels zijn de galatiks (die blaaaw van lijf en voor aan den bek wat wit, zwart en rood, bijna als onze pnttertjes zijn) mede zeer eigen aan dit land, die zich bij troepen in de rijstvelden ophouden. Ook heeft men hier een onge- meen klein groen papagaaitje, wat rood aan de buik, of onder de vlerken, en zeer fraai is. De ingezetenen van dit land , Javanen genaamd , zyn niet , gelijk sommigen willen , van wezen bijna, als de Chinezen, maar veel bruiner en niet veel van een Amboinees in verw verschillende, hoewel zij niet wel zoo bruin en een weinig meer aan de bleeke kant, of bleek-bruin zijn. Gemeenlijk heb ik ze breed van aangezigt, hoog en uitpuilend van kaken , platachtig van neus , groot en rond van oogen (daar die der Chinezen zich klein en als een smalle snede vertoonen) uitpuilende van oogleden, meest matig van lengte (hoewel ik ook verscheiden vrij lange Javanen heb gezien) en zeer weinigen on- der hen vet , maar doorgaans aan de magere kant , doch anders redelijk grof van ge- beente bevonden. Zij hebben ook geen baard , aangezien zij gewoon zijn al de haren ten eerste met kleine tangetjes uit te trekken. De mans zijn doorgaans moorddadige , trouwlooze en wreede menschen, op welke zeer weinig staat te maken is en die iemand om een schelling 2 of 3, zonder onderscheid, zouden doodslaan, daar het anders de bloodste en lafhartigste guilen zijn, die den aardbodem draagt. Zij weten meesterlyk wel te veinzen, vvaarin zij niemand behoeven te wijken. Ik heb er echter onder ge- vonden, die zich bij zekere gelegenheden zeer trouw hebben gedragen, hoewel zij dat niet, dan om hun eigen zekerheid en belang gedaan hebben. De mans (immers de gemeene) kan men naauwelijks uit de vrouwen onderscheiden, aangezien zij gemeenlijk maar een slecht vrouwenkleedje beneden om 't lijf geslagen hebben, zijnde wit van grond en ook wel ros; doch zwart van bloemen , gaande verder met het bovenlijf naakt. Zelfs de grooten onder hen zyn gewoon , als zij ten hove gaan , een prachtig onder- kleed , als een vrouwenkleedje , bij hen Dodot Kobar , of een kleed van staat (dat zeer lang is, en tot de grond toe met veel plooijen hangt) genaamd, aan te doen, 'tgeen hen van verre, voor iemand die hunne gewoonte niet weet, zeer ligt voor een vrouw zon doen doorgaan, indien de Tulband op hun hoofd en de kris op zijde, daarvan geen ander denkbeeld gaf. Die wat meer van staat zijn, dragen wel een zijden of ander fraai wambais of badjoe , zijnde een kort bovenkleed en beneden een fraai chitsen , zijden of eenig ander katoenen kleedje, dat zij twee of driemaal, gelijk de vrouwen, om 't lijf slingeren en dat sommigen tot beneden, doch andere wéér tot de knieën toe laten hangen. Op hun hoofd dragen zij (vooral de grooten) een topje, zijnde een wit gestikt mutsje, dat omtrent een paar vingeren hoog en boven op als een wagenrad, ook tus- schen beide doorschijnende, als Moscovisch glas en in 't midden van welk rad boven Google Digitized by VjOOQ 308 op een goud knoopje is , dat zij als een plat kalotje gewoon zijn op te zetten. Anderen weer dragen een Tulband, 'tzij een witte, 'tzij een roode, zeer dik en rond gedraaid, anderen weer maar een witte of roode strook katoen , die maar eens rondom hun hoofd gesUngerd is. Ook hebben zij gemeenlijk een kris op de regterzijde steken, de slechte maar een gemeene : doch de groote heeren zeer fraaije en gemeenlijk 't gevest van goud (verbeeldende eenig wezen of dier) met gesteente ingelegd en de schede van zeer fraai gevlamd of welriekend hout , met zilver overtrokken. Ook zijn zij zeer groote lief- hebbers van paarden en fraaije wapenen. Zij hebben een groote hoovaardij in hun hoofd* haar, dat zij , als zij op zijn best kleeden of in de pascebaan te paard rijden en roet de lansen strijden, doorgaans met welriekende kalappus- en andere olie bestrijken, en met allerlei geurige bloemen opsieren , latende dat zeer lang hangen , hoedanig zij dat doorgaans hebben , hoewel 't altijd just niet los en veeltijds opgewonden is. Ook zijn veel groeten gewoon nu en dan hun bovenlijf met sandelhout, dat op een steen tot een papje gewreven is, te bestrijken, aan hun lijf te laten droegen en aldus met de naakte bovenhuid bezoeken van staat te doen , gelijk ik veeltijds van den prins van Soerabaja gezien heb; doch de oude Panombahan van Madura, dien ik in 1706 me- nigmaal bezocht heb, had gemeenlijk alle dag verandering van een zeer fraai boven- wambais of badjoe , dat zeer kostelijk van stof was. Het is bij de Javaansche mannen ook de gewoonte , om aan ieder vinger van de hand , zonder onderscheid , veel kostelijke ringen te dragen , gelijk ik van verscheiden prinsen gezien heb. De gemeene man onder hen is zeer slaafsch en nederig omtrent zijn meerdere, dien zij niet dan hurkende zullen naderen , luisterende aandachtig naar den last , die hen gegeven wordt , dien zij dan ook zeer naarstig en spoedig uitvoeren , zonder iets anders bij hun vertrek , dan Cahoela {dat zij Kahoeloo uitspreken) Sampejan, dat zoo veel als de slaaf onder uwe voeten beteekent , te zeggen. Ook durven zij hunnen heer niet ten eerste bescheid brengen , maar gaan omtrent hem ergens onder zijn oog zitten en wachten zoo lang , tot hij hen gelast bij hem te komen , om hem verslag te doen. Als deze groote heeren uitgaan , hebben zij gemeenlijk een groote stoet van Javanen en een piek van staat, behalven een groeten trein van bijzitten , omtrent zich , van welke er eene gemeenlijk een matje , de andere een kalappusdop met goud of zilver beslag tot een Pinangdoos , de derde een gorgelet met water , de vierde tabak en wat dies meer is , nadragen. Zoo onderdanig nu als de minderen omtrent meerderen zijn, zoo onderdanig en slaafsch zijn zelfs ook de grootste prinsen omtrent den keizer. Als men van deze menschen eenigen deeg hebben wil , zoo moet men met hen op geen andere wijze leven , want zoo ras men hen de vinger geeft, zullen zij de gansche hand met geweld naar zich trekken; doch zoo men hen gestreng , fors en slaafachtig , gelijk zij gewoon zijn hun minderen te doen , be- handelt , dan kan men er al af krijgen wat men begeert en zij zullen voor zulk eenen door een vuur vliegen, daar zij een «ander, die hun vleijen en beleefdheden bewijzen wil , verachten en zich , uit hoogmoed , niet eens verwaardigen zullen hem antwoord te geven , veel min te gehoorzamen ; dat sommige groote heeren tot hun smart en schande ondervonden en andere , die den Javaanschen aard beter kenden , hen wel verleerd heb- ben. De Javaansche vrouwen zijn door de bank voor inlandsche vrouwen al zeer vrien- delijk en lieAallig , platachtig van neus en almede wat bruin van vel ; hoewel ik er ook gezien heb , die redelijk blank en vrij goelijk van wezen waren. Zij kunnen iemand on- gemeen vleijen en zijn^ ook gewoon hun taal zeer lijmend daarnaar uit te spreken. Haar dragt is mede niet zeer kostelijk noch van veel beslag. De gemeene vrouwen zijn door- gaans met de armen bloot, hebbende een slecht kleedje boven den boezem onder de armen vastgemaakt en onder een vrouwenkleedje, dat niet zeer laag komt. De vermo- gende vrouwen heb ik Badjo's van zilver laken , zijde , chits , satijn en andere fï'aaije stoffen met gouden bloemen en zulke onderkleedjes , die kostelijk waren , zien dragen. Digitized by VjOOQIC 209 Al de vrouwen, groote of kleine, hebben een zeer groeten verwarden bos haar (dat gemeenlijk zeer lang en vet van de kalappusolie en met een knoop opgestrengeld is) op haar hoofd staan; doch zoodanig, dat er gemeenlijk nog een deel van dien bos achter afhangt, dat gansch geen fraaije vertooning doet. Ook geeft het een groot afzien bij ons (hoewel 't bij haar voor zeer mooi geschat wordt) dat zij van hare bobori- smeersels dik en vet bemorst zijn, besmeerende daarmede niet alleen hare lijven, maar ook hare aangezigten , vooral wanneer zij zich gewasschen hebben en hoewel zij zich dikwqls wasschen , zoo zien zij er echter veeltijds uit, dat men haar met geen tang aantasten zou. Nogtans is het een groote eer, wanneer een groot heer zijn bijwijven aan iemand laat zien dansen , op welken tijd zij zeer fraai , gelijk wrij elders broeder zullen verhalen, gekleed zijn. Hoewel de Javanen niet minder als dapper zijn, houden zij echter veel van fraaije wapenen. Ik heb er gezien, die niet alleen groote wapen- huizen hadden , maar zelfs allerlei wapenen en ook snaphanen vrij net wisten te maken. Hun voornaamste wapenen zijn krissen , spatten , schilden , lange en korte pieken. Van de eerste soort heb ik er van 18 voeten lang en heerlijk met goud en zilver ingelegd, ge- zien , hoedanige korte van 6 of 8 voeten mij ook veel voorgekomen zijn. Zij gebruiken ook donderbussen, bassen en snaphanen, sedert zij met de Engelschen en met ons verkeerd hebben ; en hoewel er onder hen zijn , die in 't net schieten voor geen Hollander behoeven te wijken , zijn zij echter doorgaans daar zoo veel niet op afgerigt en schieten meest mis , daar zij zeer bloode, kleinh^rtig en doodelijk bevreesd zijn. De keizer, anders de soO' soehoenan genaamd, is de opperste mogendheid van Java. Dit woord, afkomstig van 't grondwoord soehoen , 'tgeen verheffen te kennen geeft, beteekent eigenlijk den vep- hevenen , hoewel ik verstandige Javanen heb hoeren zeggen , dat het de spil des rijks beteeJcent (i). Van wat vermogen zulk een vorst is, zullen wij zien ter plaatse, waar wij van de zaken van Java handelen. Na dezen volgt een sultan, dat in 't Arabisch niet eigenlijk een keizer (dat zij er nogtans gemeenlijk door verstaan) maar een koning en somtijds ook maar een prins (gelijk zoo de drie prinsen van Tsjeribon genaamd worden) beteekent. Na den sultan volgt de panombahan (die er maar twee of drie in 't rijk zijn , te weten , die van Tsjeribon , Giri en van Madura) en dan de pangerang adepati (dat een prins beteekent, die landvoogd of stadhouder van den keizer is) daarna volgen de verdere pangerangs of wel een radin (dat een konings zoon of prins van den bloede is) een aria , die een jongere broeder des konings en almede van dezelfde rang is , daar men dien eernaam , of aan de broeders of aan de jongere zonen der koningen wel geeft. Immers zoo noemt men nog hedendaags Pangeran Poerabaja, vijfden zoon van den ouden koning van Bantam, die nog op Batavia als een gevangen van staat leeft. Na deze komen de Temanggongs (of bewaarders van 's konings rijks sieraden) rangga's , demangs , ingabeis , de kijay maas , kijay ontol , kijay bagoes , kijay tsjili's en meer dergelijke andere leden van staat, die elkander in rang volgen. Ook is de keizer gewoon aan deze en gene ponggawa's of hoveüngen , die iets fraais en groots , tot zijn genoegen , verrigt hebben , in plaats van geld of eenig geschenk , een groeten eer- naam te geven , die (volgens der wijze de aloude Oosteriingen) doorgaans 't een of 't ander beteekent en welke groote beteekenissen zijn schatkist niet vermindereu en hem niets kosten , hoewel de groeten bijzonder op zulk een eemaam gezet zijn. Dus was de veldheer van soesoehoenan Amancoerat, Sindoe Radja (dat iemand beteekent, die met den koning aan een en dezelfde vrouw gezogen heeft) genaamd. Van dezelfde soort is die van Narang Kasoema , dat is , een gemeen man , die den vorst door aanhuwelijken (1) Soehoen beteekent verzoeken, bidden. Spijker van de wereld is de vertaling van de» naam, dien de vorst draagt, Pakoeboewouo. Google Digitized by VjOOQ 3iO bestaat. Soeranata beteekent een man, die kioekmoedig is en 's keizers genegenheid kent Soembarat een dienaar, die onafscheidelijk aan zijn heer gehecht is. Tsjakra de Ningrat, een dien 's vorsten wü Yolkomen bekend is. Wira Taroena, een kloekmoedig jongding , en Oerawang, een man» die opregt van hart is. Soera Wikrama. een man, die op een betamelijke wijze dapper is. Hangonoenang , een die zijn heer in alles onderdanig is. Bawa Racsa, de versterker van zijn heer. Djaja Alana, een man, die van zich zelven kloekmoedig is. Wangsanata , een die de vorst voor zijnen broeder erkent. Tsjakra Joeda, een verstandig man in den oorlog. Niti Joeda, de onderzoeker van den oorlog of van den strijd. Niti Nagara, de onderzoeker des lands. Mangkoe Nagara, de be- waarder des lands of van de stad. Tsjakra Nagara (hoedanig een naam de oode Pa* nombahan van Hadura, in 1706, gelijk zijn zoon, die hem volgde, die van Tsjakra de Ningrat, dat te voren al vertaald is, voerde) dat is, de overdenker des lands. Soeria Nagara , zoon des lands. Sindoe Praja , de melk der vromen. Wira Soeta en Djaja Soeta, de zonen des kloekmoedigen. Wangsa Soeta, broeder eens kloekmoedigen. Racsa Nagara , de bewaarder des lands , hoewel zg er den bewaarder van 's vorsten huis door verstaan. Soeria Dipoera, de zon, die 's vorsten huis beschijnt. Djaja Nagara, de dap- pere des lands. Angka Diracsa, dat 's vorsten ligchaam beteekent. Nata Joeda, de be- stuurder van den strijd. Poerba Nagara, een die 's lands magt gebruikt. Marta Nagara, de regtvaardige des lands. Karta Nagara , welstand des lands. Djaja Menggala , een man die tot den dood toe strijdt. Wangsa Deridja, een onbevreesde, een dappere in de wa- penen , dat van Wira de Ridja in beteekenis niet vei^chilt. Sina Pali , een veldheer of een hoofd des oorlogs en des strijds. Racsa Menggala, de bewaarder der krijgsUeden. Dewa Racsa , de oppasseres der vorstin. Dewa Nata , 's keizers gemalin , die anders ook Ratoe genaamd wordt, gelijk dat in 't algemeen de opperste vorstin in 't rijk, 'tzij er een keizer of een konmg heerscht , beteekent. Soera Antaka , een kloekmoedige in de dood. Soera Rana, een dapper uitdager. Dipoe Nagara, of Dipoe di Ningrat, het licht of de fakkel des lands. Danoe Radja , een die vernuftig en fijn van verstand is. Soera Diwangsa, dapperste der broederen. Marta Widjaja de opregste'en vroomste. Wangsa Karta, de broeder der ruste. Joeda Nagara, oorlog des lands. Taroena Djaja , een jong overvrinnaar of een zegepralend jongeling. Deze en honderd andere eemamen (die wij voorbijgaan) worden aan deze en gene groeten , als zij het verdienen , uitgedeeld en wij hebben er eenige van aangehaald, omdat zij hierna, in 't verhaal der javaansche zaken, voorkomen , die wij dan te beter zullen verstaan , daar wij die anderzins ligt voor eigen- namen van zoodanige groote heeren zouden nemen, daar 't nogtans maar eemamen zijn. Het is er nogtans zoo ver van daan, dat deze namen op hen passen, dat wij op zijn plaats zeer klaar zullen bevinden , dat het de lafste en kleinhartigste menschen zijn , die men ontmoeten kan. Behalven de vier groote strandheeren , die van de eerste prinsen des rijks en gemeenlijk den Panombahan van Madura, den prins van Soerabaja , den Adepati Japara en die van Samarang zijn , is er geen zvraarder bediening in 't rijk , als die van den Temanggong Mataram, dat zoo veel als den BaOln of schout van Mataram, of 's keizers stadhouder daar, beteekent, maar dien wij als den eersten die- naar van staat , anders door de Maleijers den Perdana Mantri of 't hoofd der rijksraden genaamd, moeten aanmerken. Deze heer heeft bijna nacht of dag rust, daar zijn oog over alles gaan , hij alles bezorgen en den keizer van alles net berigt geven moet. Om- dat nu dit ambt zoo uitnemend zwaar is , neemt het niemand langer dan twee jaren waar en dan wordt hrj gemeenlijk tot een van de eerste ambten des rijks , v?aar hij wat meer rust in heeft, verheven. Echter behoudt hij altijd dien naam (hoewel met wat verandering) en denzelfden rang en 't gebeurt ook , dat een en dezelfde man daar naar die bedieding nog wel eens waarneemt. In oude tijden plagten onder Java 14 landvoogden te behooren, waarvan er de Digitized by VjOOQIC 311 keizer 12 onder zich had en waaronder er 5 binnen in 't land en 5 omtrent de stran- den, te weten, Tsjeribon (dat toen eenigzins mede onder den keizer schijnt gestaan te hebben) hoewel ik geloof, dat zulks meer uit beleefdheid en vriendschap, dan wel nit eenige verpligting geschied is) Pamalang, Damak, Pati Toeban, Soerabaja en Balam- boang, buiten welke ook het eiland Madnra onder hen staat. Deze allen hadden van ondsher (uitgenomen PaU) hun Pangerans of Adepatis, dat is keizerlijke stadhouders , die niets van belang buiten 's keizers weten verrigten mogen. Offl nu te bezorgen, dat de-se stadhouders hem niet mogten misleiden, heeft de keizer in de hoofdplaats van ieder landvoogdij nog een afzonderlijken stadhouder, die onder dezen niet staat en maar alleen voor een kijk in de pot dient, waarom hij zich ook met de regering des lands niet bemoeijen of den landvoogd de minste kleinigheid aandoen en zich alleen maar mag en moet gelegen laten, om alles wel op te merken en den keizer van alles ten eerste kennis te geven. Zoo was het ten opzigte van ver- schdden landvoogdijen en niet hun getal in oude tijden gelegen ; doch wij zullen in 't verhaal der javaansche zaken aantoonen , hoe het te dier tijd , toen Amancoerat de Ie aan de kroon kwam, was en hoe 't daar vervolgens mede gegaan, wat er van dat magtig keizerrijk naderhand afgescheurd en hoe er dat eindelijk weer aangcbragt werd y. waar dan te gelijk blijken zal, dat er bijna wel driemaal zoo veel zijn. Gelijk nu in ieder landvoogdij zoo een keizerlijk bijzonder stadhouder is, zoo heeft de keizer en de landvoogd, ieder in elke stad, nog een vertrouweling, die van alles, elk aan zijn heer, een net berigt geeft; doch dit is zoo te Japara of te Pati niet, waar men geen ver- trouweUng van de landvoogd heeft, maar die daar door een keizerlqk groot vriend be- stuurd worden , zonder dat daar een tweede is. Ieder stad en voorname plaats heeft ook eenen Sjahbandar (dat is de koning of 't hoofd der stad, zijnde eigenlijk de tollenaar) die onder niemand, dan onder den keizer staat en die van al hun doen en laten aan zekere rijksraden , uitdrukkelijk aan 't hof daartoe gesteld , berigt moeten geven , welke dan den Temanggong van Mataram wéér moeten kennen. Deze groote dienaars van staat plagten in vorige tijden* maar een jaar stadhouders te zijn ; doch nu zijn zij het meest , ten ware er redenen, om er hen van daan te ligten, voorvielen, voor hun leven. Dit is de reden , dat deze landvoogden in hunne landvoogdijen , door hun minderen met geen minder eer ontmoet worden, dan zij op een slaafachtige vnjze, als zij ten hove komen (dat zij zoo veel als mogelijk mijden) den keizer moeten betoonen. Men oordeelt, dat deze vorst in oude tijden bijna 1,000,000 krijgsknechten opbrengen kon ; maar ik heb heeren , die de zaken van dit rijk en land in zijn binnenste door en door kenden , hoeren zeggen , dat er zoo veel dorpen alom in dit land en zoo oneindig veel menschen in die dorpen zijn, dat die vorst dat getal, als hij uit ieder dorp maar een man of twee nam, zou kunnen opbrengen. Ik moet daar echter bijvoegen, dat ik in die tijd, toen ik in 1 706 op Java's noord-oostkust predikant in 't leger van de E. maatschappij was, gezien heb, dat Soesoehoenan Pakoebowana geen 24,000 mannen (die hij volgens^ 't versprek bij ons leger voegen moest) heeft weten bij elkander te zamelen , dat alleen zijn slappe regering te wijten was. Al de Pangerans, Radius, Temangons en andere Kijaij Gede's of groote heeren moeten dagelijks, uitgezonderd op de dag van de gods* dienst , zijnde Vrijdag , 's morgens ten 9 ure ten hove verschijnen en daar zoo lang , tot de vorst te voorschijn komt en anders, 'tzij hij buiten komt of niet, lot 12 ure blijven wachten. Niemand is hiervan vrij , tenzij hij ziek is en daarvan berigt geeft , of stelt met af te wachten , dat hij geroepen en er niet gevonden wordt , zijn leven in de waagschaal, daar dit door den keizer, alsof zich zulk een van onder zijn opperbe- stuur afzondert en zich tegen hem aankanten wil of iets kwaads in den zin heeft , aan- gemerkt wordt. Geen heer , hoe groot hij te voren ook was , mogt in oude tijden iemand ter dood brengen en men zal dat ook nog niet doen; maar hem wel vangen en naar Digitized by VjOOQIC 312 't hof zenden. Echter werden er wel veel slilletjes om hals gebragt, zonder dat hij juist weet wie dat gedaan heeft. De vorst gaat gemeenlijk driemaal per week buiten zgn hof. Eens , om met zijn groeten te raadplegen , dat hij op dezen of genen dag naar zijn zin doet , eens , om regt te doen en in de vierschaar over de misdaden des lands te zitten, dat Donderdags geschiedt en eens om te paard te rijden en met zijn grooten een spiegelgevecht te houden , dat weleer 's Maandags , hoewel het in oude tijden ook wel 's Zaturdags gedaan werd , gelijk nu wéér geschiedt. Maar om geen redenen zal hij op den Vrijdag eenige zaken van staat, al waren zij ook van nog zulk gewigt behandelen. Wat nu de zaken des geregts betreft, die worden niet zeer streng behandeld, hoe- wel alles bijna van 's keizers wil en oogwenk afhangt. Eer de keizer in dien raad komt, is er een schrikkelijk geraas van gongen en tifas (of trommels) omtrent de geregts- zaal, dat echter alles, zoodra de vorst verschenen is, op zijn afzonderlijke plaats , waar hij al de beraadslagingen der regters aanhoort , ten eerste ophoudt , zonder dat men 't minste geluid meer verneemt. De gevangenen, die dan op een plaats gebragt worden, waar hij die gemakkelijk zien kan , worden op een zeer wreede wijze behandeld. Men sluit hen in een blok , dat om den hals niet alleen , maar ook zoodanig over de schou- ders en armen gaat , dat zij die niet roeren kunnen , waarbij somtijds nog wel een blok aan de beenen volgt, dat zoo geschikt is, dat zij maar even gaan en onmogelijk over- eind staan kunnen. Zoo worden zij , als zij voor den keizer gebragt worden , als honden tegen den grond geworpen , zonder dat zij zich roeren of iets zeggen durven , antwoor- dende maar op 'tgeen hen gevraagd en dat dan den keizer, die er pas 30 of 40 treden af is , door een schout of bedienden gedurig te kennen gegeven , gelijk zoo een misdadiger ook gelegenheid verleend wordt, om zijn zaken te verdedigen, mits dat hij al 'tgeen hij zegt , ook bewijzen kan ; want anders wordt hij ten eerste tot zoodanige straf verwezen , als hij volgens 's lands wetten of wijze , hoewel zulks meest van 's keizers wil afhangt, verdiend heeft; maar zoo de getuigen van zijnen aanklager ook valsch be- vonden worden , zoo staat het zeer slecht met dezelve en de 'aangeklaagde wordt op vrije voeten gesteld. Eerdieverij, overspel met een getrouwde vrouw, huisbraak, ver- raad , kwaadaardig van den vorst te spreken , zijn misdaden , die zonder genade met de dood gestraft en waarover sommigen gesteenigd, anderen onthoofd, ook wel gevild of gekrist worden. Zoo iemand betrapt wordt op een anders huis te beklimmen en met diens slavin te boeleren, die wordt een slaaf van dien heer, wiens slavin dit is, indien hij een vrij persoon is. Verder oordeelen zij hoererij onder vrije lieden geen zaak van belang , nog eenige straf vaardig te zijn. De prinsen van den bloede wordt somtijds ook wel toegestaan met een kris m de hand een tijger te bevechten. Overwint hij dien , zoo behoudt hij 't leven. Zij weten van geen beul of scherpregter maar gebruiken veel den olifant in deszelfs plaats, die de meeste misdadigers ombrengt, ze in de lucht werpt, op zijn tanden vangt en te pletteren trapt. Velen worden ook voor de tijgers geworpen : allen te zamen onmenschelijke strafoefeningen en die bij ons niet bekend zijn. Als de keizer builen verschijnt, om over zaken des rijks met zgn grooten te spreken, zijn zijne raden gewoon met een diep stilzwijgen eerst te hooren wat hij zegt en hoe hij deze en gene zaak gaarne gedaan had , waarop zij allen ten eerste maar Ingge , dat is, ja, 't is zoo, of dat regt, dat moet zoo wezen, zeggen, zonder dat een van allen hem ergens in durfl tegenspreken , of zoo dat iemand doet , die wordt op een oogwenk en in een oogenblik uit de wereld geholpen en al was hij nog zoo groot , gekrist. In zoo verre dan wordt die bij hen de verstandigste gerekend , die den keizer meest weet te vleijen en zich 't best wacht , om hem te mishagen. Het is de gewoonte niet alleen aan 't hof, maar ook in alle sleden, waar pascebanen zijn, die er alle Maandag (die zij Hari Itsneen of den tweeden dag noemen) in de pascebaan niet alleen Digitized by VjOOQIC 313 te paai'd gereden, maar ook met de speer spiegelgevechtswijze gevochten wordt. Dit plagt in oude tijden de algemeene dag, zoo wel van den keizer, als van de andere grooten te zijn ; doch nu is de Zaturdag 's keizers rendag en op die dag mag dat niemand anders doen. Daar verschijnen dan aan 't hof wel 500 of 600 ridders , ieder met een fraai paard (daar zij groot werk van maken) roet een fraaijen Javaanschen zadel en aan wederzijden ronde schilden , voor korte stijgbeugels , en op hun best uitgedoscht , dat is 't haar wel met olie besmeerd of met bloemen bestoken en 't lijf wel roet sandelhout gewreven. Alwaar niet alleen lieden van staat, raaar ook de grootste heeren van 't land , ja de keizer zelf met zijn broeders en zonen gewoon zijn te ko- men, zoowel om dat vermakelijk werk aan te zien, als om zich èn in 't renperk ën in die strijden te oefenen, dat hij dan ook gemeenlijk met deze en gene prinsen van den bloede of met een van de grootsten des rijks onderneemt. Al de Grooten , die daar komen , laten ook hunne Tifa s en Gongen brengen , die er derhalve in een groot getal zyn , buiten welke de keizer de zijnen nog afzonderlijk heeft. Deze Gongen wor- den zeer zacht , totdat de vorst te voorschijn komt , geslagen. Het eerste dat men dan doet , is te zien , of hij een Tulband of een topje op heeft , dat ieder aanstonds mede , om van den keizer daarin niet te verschillen , navolgt. Daarop is er een geraas van al die Gongen en Tifa's tegelijk , met zulk geweld en afgrijsselijk sterk gerammel , dat er in de gansche pascebaan niet 't minste onderscheiden gehoord kan worden. Dan rijdt de vorst de pascebaan eerst rond met een groot getal ridders, die allen te zamen den toom aan een haak tegen hunnen buik vastgemaakt en in ieder hand een stompe lans , vooraan met een pop bewonden , voeren , besturende het paard (schoon 't in een volle ren loopt) met een korte toom aan hun lijf en roet de knieën , aangezien zij meest zeer vast te paard zitten. Als nu de vorst of een ander na hem iemand uitge^ daagd heeft , vervolgt de uitgedaagde zijnen uitdager , hem van achteren , op de lengte van een lans , inrijdende , doch de voorrijder of uitdager , mede wel afgerigt , weert den vervolger niet alleen af, belettende hem zoo na, dat hij hem een stoot zou kun- nen toebrengen , te komen , maar brengt hem van achteren ook wel steken toe. Nadat zij nu dus aan 't einde van de renbaan gekomen zijn , keert zich de uitdager en ook de uitgedaagde om en dan wordt de laatste even zoo door den uitdager, als de ver- weerder te voren , vervolgd ; en dikwijls in vollen ren zoodanig dat hen het topje van 't hoofd vliegt , getroffen , ook gebeurt het wel (doch zelden en dan is er een groot gelach) dat zulk een ridder van zijn paard aftuimelt. Zij zullen ook altijd , zoo veel mogelijk , met lieden , ten naastebij van hun jaren , en nooit ouden met jongelingen strijden , aangezien zij dit beneden hunne waardigheid achten. Niemand kan , zoo ras de keizer ver- schenen is , uit de pascebaan komen of om geen reden weer naar buiten geraken , daar zij rondom door een sterke wacht bezet is, die last heeft op lijfstraf een mensch bui- ten te laten, maar die aanstonds te sluiten met zware hekken van djatihout, buiten welke wel 20,000 soldaten met pieken en snaphanen (die zij nu almede gebruiken) naauwkeurig op alles passen , opdat er niet de minste wanorde voorvallen en niets des keizers vermaak stremmen raogt. Zoodanig nu wordt er van 4 uur na den middag tot 6 ure of tot 't vallen van den avond gerend en gestreden , en dan gaat de vorst daar ergens omtrent en al de grooten m een halven kring wat van hem afzitten, houdende allen hun lansen omhoog ; daar h ij dan nog eenigen tijd met hen over 't voorgevallene in de renbaan spreekt, waarna hij óf weer naar zijn hof keert óf ook wel eenige van zijne grooten daar heerlijk ter maaltijd onthaalt, dat een gi'oote eer voor hen is. Ik zal er hier niet meer van melden , daar wij elders van hun rennen , zoo als ik het zelf gezien heb , broeder zullen spreken. Het verdient de grootste verwondering dat de gansche binnenwacht des keizers niet dan uit vrouwen bestaat en dat er in dat hof 's nachts geen man , dan de keizer al- Digitized by VjOOQIC 314 leen, onder zoo veel wijven is, die geoordeeld worden wel een getal van 10,000 uit te maken. Deze zijn niet alle zijne wijven of bij wijven, maar worden meest tot dienst derzelve , om al het noodige tot hare en zijne hof bonding te verzorgen , gebruikt. Van dezelve liggen er 3,000 rondom en langs de groote muur van 't hof, om die te bewaken en te beletten , dat vrouwen uit het hof zich door list naar buiten begeven en ook geen mans, als op 's keizers hst, inkomen. Dit zijn meest oude vrou- wen , die ook allen de poorten en de ingangen der afgeslotene vertrekken bewaren. Over al deze vrouwen zijn gemeenlijk 2 opperste bestuursters , ^ie Njay Maas en Mjay Tsjela genaamd worden. Buiten deze 3,000 oude zijn er nog omtrent 3,000 middel- bare jonge vrouwlieden , die maar alleen op 's keizers gemalinnen en bij wij ven passen. Deze staan mede onder die 2 oude oppervrouwen , voor zoo ver het verlof van naar buiten te mogen gaan , betreft ; doch verder niet. Behalven deze zijn er nog wel 4,000 , die maar alleen tot deze en gene handwerken van spinnen, weven, borduren, naaijen, schilderen en ook in de combuizen of keukens des keizers gebruikt worden ; hoewel zij ook hare beurten en tijden hebben , om uit te mogen gaan. Daarenboven heeft de keizer nog 400 van de schoonste vrouwlieden , die er in 't gansch eiland te vinden zijn , van welke, gemeenlijk uit 's lands eerste geslachten gekozen , hij 4 wettige vrou- wen trouwt. Ieder van deze heeft nog 50 of 60 van zijne bijwijven onder zich, die hij , naar zijn welgevallen , dan bij zijn eene en dan bij zijn andere gemalin plaatst. Hij heeft er ook eenige , die hij meer als alle zijne wijven bemint en die hij derhalve onder eenige andere oude vrouwen, waar hij gerust op is, stelt, waar benevens hij nog 1 50 of 200 maagden heeft , die hij dagelijks in het behandelen van de wapenen , in 't dansen , zingen , spelen , enz. oefenen doet , van welke hem , als hij uitgaat , al- tijd ten minste 30 stuks vergezelschappen. Vier derzelve voeren pieken en zijn gewoon , waar hij ook is , aan zijn zijde te zitten. Zestien met roers gewapend , bezetten hem van achteren en van ter zijde. De 10 anderen dragen hem zijn waterkruik, tabak, pinangmalje, een brandhout, zijn reukwerkskassen , zijn muilen , schrijfgereedschappen , zonnescherm en wat dies meer is , na , zittende met het aangezigt naar hem toe , ge- lijk die andere 20 van hem afgewend zijn , om er op te letten , dat niemand den keizer oneerbiedig aanzie en hem niets kwaads genake. Deze neemt hij zelden tot zijn bijwijven , hoewel zg mede van de schoonste des lands zijn ; doch hij schenkt zulk eea wijf wel aan dezen of genen groote, dat een groote eer, gelijk zulk een wijf ook niet weinig moedig en trots daarop is, verzekerd zijnde, dat haar man haar nergens in, zoo lang die keizer leeft, zal verongelijken, ten ware hij 's keizers gramschap en ook de hare wilde afwachten. Indien de keizer ergens over rouw dragende, zijn haar afschrappen laat, wordt dit alom bekend gemaakt, ten einde een iegenlijk boven de 16 jaren dit navolge. Indien 's keizers spions iemand, die dit niet opvolgt, ontmoeten, wordt vooraf al zijn goed geroofd. Daarna villen zij hem al 't vel boven zijn ooren met haar en al weg, zoo- dat het gansch bekkeneel bloot staat , latende hem zoo henen loopen. Vele zijn daarvan gestorven, hoewel er ook eenige van opkomen. Somtijds doet hij zulke lieden wel tot aan de ooren toe in een ketel met ziedende olie , totdat al 't haar van hun hoofd ge- zengd is , zakken. Of ook wel een gloeijende ijzeren muts op de kop zetten , dat hen 't brein er doet uitsnerken en aanstonds dood blijven. De vrees voor deze straf maakte, dat zij hem allen ten eerste gehoorzamen. Zoo zijn er veel dingen, waarin zij hem blindelings moeten navolgen. Zoo de keizer geen tabak (een soort van drank), brom (een soort van tabak roet amfioen gemengd), madat, of wat dies meer is, drinkt, zoo mo- gen zij dien ook niet drinken. Hoe nader dan bij het hof hoe ongelukkiger en dan heeft het een bergboor beter , als de grootste prins van 't rijk , daar die zoo net niet kan bespied worden. Niemand in 't gansch rijk mag geel dragen of de gele verw ge- Digitized by VjOOQIC 315 braiken, dan alleen de keizer, wiens brieven ook allijd in geel zijden zakjes gedaan » in een scbotd, waarover een geel zijden kleed is, gelegd en onder zulk een zonne- scherm gedragen worden. Die dit gebod overtreedt , is een man des doods. Geen vorst in Indien , die gewoon is onze gezanten zoo veel eer aan te doen , als deze keizer, 's Keizers dochters kunnen hier nooit aan de kroon komen; doch haar mans, schoon voor .hun huwelijk geen prinsen van den bloede geweest zijnde, worden echter Radins, dat is , prinsen van den bloede , genaamd en gemeenlijk met hooge ambten begunstigd, 's Keizers inkomen bestaat meest uit de hoofdgelden. Ieder man hoofd voor hoofd, die getrouwd of bejaard of weduwenaar is , of eenige plantagie onderhondt , moet jaarlgks aan hem 12 stuivers opbrengen, *tgeen door den groeten rijksbestunrder (die ook veld* heer en uitvinder van alle verdere of nieuwe inkomsten is) bijeen gezameld wordL Nevens dien heer zijn er nog drie andere groeten in 't rijk, die bijna alles naar hun welgevallen besturen , latende den vorst zich maar met zgn wijven en de jagt verlus- tigen. Behalven de verdere medebestuurders , te voren door ons reeds genaamd , zijn er ook veel Omboels, Loera*s, Jajaksa's, Patinggi's en Baboekoels, zijnde hoofden van steden en dorpen, naar dat dezelve groot of klein zijn. Bovengemeld hoofdgeld moeten de onderdanen voor hem nn en dan deze en gene hofdiensten doen en somtijds ook wd de tienden van hunne vruchten geven. De pachten en tollen langs de rivieren en stranden , brengen hem mede fraai geld op , daar hij overal tolhuizen heeft , van welke gemeenlijk een Chineesch tollenaar is. Dewijl nu de Chinezen en alle andere volken , uit kracht van een verbond met de Soesoehoenan gemaakt, onder de E. maatschappij behooren en buiten weten van dezelve geen pachten mogten aanvaarden , zoo wordt hen van de rijksbestnurder uit naam des Soesoehoenans een pachtbrief gegeven , inhoudende hoeveel geld hij jaarlyks aan dien vorst voor de zeetol betalen moet. Hieruit nu kun- nen wij zeer net dit inkomen narekenen , dat omtrent 50,000 rijksdaalders in 't jaar komt te bedragen , waarvan de volgende lieden en plaatsen ruim het zesde deel op- brengen. Samarang en Calligawe, Damak, Gresik, Japara en 't dorp Tedoenang, Soe- rabaja, Tagal, Cidajoe, Rembang, Goempela, Caliwongoe, Candftl, Torrabaja, Pareredesi, Wallahan , Brehan en Soerawidadi. De verdere kreeken , bogten en rivieren te noemen , waar hij pachters heeft, zou te moeijelijk wezen, daar er veel zijn, die maar 10 rijks- daalders in 't jaar opbrengen. Ook kan niemand pachter worden , zonder dat er een geschenk vooraf gaat, dat mede al veel opbrengt. Wat hij binnen 'slands heeft, is niet wel na te rekenen , omdat hy altijd arm schijnen wil. In vorige tijden plagten hier veel kleeden getrokken te zijn ; doch nu behelpen zij meest met hun eigengeweefde kleeden. Lasten vallen hier zeer weinig en van vestingen te maken weten zij niet, zoodat zij daaraan geen onkosten ter wereld hebben. Ook niet aan 't krijgsvolk , dat zich zelven verzorgen moet. Wat nu deze volkeren in zich zelven, en hunnen inborst (van welke wij al eenig- zins gesproken hebben) aangaat, zij zijn doorgaans zeer haast geraakt en wraakzuchtig zonder ooit te willen verzoenen , waarin zij den besten Italiaan niet toegeven. Van dit laatste zag men een duidelijk geval op een prachtige maaltijd , die Manganone , een magtig rijksraad en Temanggong yan Pati, bij 't leven van den keizer Amangcoerat aan d^ heer Dorant, opperhoofd van Java, in 't laatste van 1699 en aan verscheiden andere Hollanders gaf. De maaltijd was zeer prachtig, waarover dit opperhoofd hem maar een kleine steek zeer onvoorzigtig gaf. Hij sprak er geen een woord op ; doch betoonde, schoon hij wat mank ging, dat het hem aan 't hoofd niet schortte. Hij be- zorgde (ziet eens hoe ver hunne wraak gaat) dat geen van de Hollanders van tafel ging, die niet vergeven was. Zij kwamen allen wel thuis; doch konden, hoe vriendelijk hij afscheid van hen nam , echter wel voelen , dat zij 't spek weg hadden. De heer Dnrant stierf kort daarna en ik heb er eenigen van gesproken , die na twee jaren daar- Digitized by VjOOQIC 316 van meenden te sterven , hoewel zij dien dans (daar ai de andere aan geborsten zijn) nog gelukkig ontsprongen. Men ziet hieruit klaar, dat zij ook groote vergiftigers zijn; en dat men zich wachten moet van hen kwalijk te bejegenen, aangezien zij niets ter wereld kunnen verdragen. Het beste van hen is , dat zij elkander nooit schelden. Het hoogste , dat de kinderen zelf tegen elkander zeggen , is gij ongelukkige. Het zijn madat- rookers en amfioen-eters bij uitnemendheid , meenende dat dit hen dapper in den oorlog en sterk bij de vrouwen (daar zij toch zeer op vernikkerd zijn) maakt. Men zal dit ligt gelooven, als men maar verneemt, dat Java alleen 350 pak arofioen, ieder van 136 katl, hoewel zij bij de E. maatschappij 155 kati doen, 'smaands verteert, daar de E. maatschappij jaarlijks maar omtrent 1,000 pak bekomt. Echter heeft men sedert den oorlog een merkelijke verslapping op dit eiland in den aftrek vernomen , omdat de Javaan geen pitjes meer vinden kon en zijn doosje ledig was. De groots Oost, Macassar en Bantam, schoon het zeer streng Aoor den laatsten koning verboden is, trekt mede veel, doch dat kon op verre na bij Java niet halen. De prinsen en groeten onder hen zijn door de bank niet alleen trotsch en moedig, maar voeren ook groeten slaat, hebbende gemeenlijk een bijzondere groote sleep achter zich: behalven hun lijfwacht van schoone lange pieken met zilver beslagen, zijn nog deze lieden in hun gevolg : een met een piek van staat , die met goud of zilver ingelegd is ; een met een kuspidoor of spuwpotje ; een met een matje , om op te zit- ten ; een met een riet , om tabak uit te roeken ; een met een kalappusdop met goud of zilver beslagen , om er tabak of bongkoezen (dat is tabak in bladen opgerold) in te leggen ; een met een brandend hout, om de tabak te ontsteken ; een met een pinang doos met pinang ; een met een schild ; een met een zwaard ; een met een gorgelet met goud of zilver beslagen , om drinkwater bij zich te hebben. Bij alle welke sommigen nog een muilen- of tsjeripoe-drager , nevens verscheiden anderen voegen. Daar ziet gij het voornaamste, dat er van het eiland Java Major of Groot Java te zeg- gen valt , waarmede wij veel zaken voor het oog der wereld bloot gesteld hebben , die te voren nog onbekend waren. Wat nu de javaansche taal belangt , zij is of de hof- of de gemeene taal , die zeer veel van elkander verschilt. Zij is zeer rijk , zoodat ieder zaak verscheiden en sommige wel 10 namen van een en dezelfde beteekenis hebben, hoewel hier of daardoor eenig- zins onderscheiden. Bij voorbeeld, sari beteekent slapen en toeroe mede; doch 't hatste werd niet als van een vorst; doch 't eerste nooit anders, als van geringe heden, ge- bruikt (1). Zij spreken hun taal zoo uit, als zij geschreven staat, doch *t geluid van de a uiten zij bijna alsof het een grieksch o mega of een dubbele o was , zoodat zij djoopooroo in plaats van djapara zeggen- Ook slaan zij doorgaans zeer lang op de tweede syllabe en spreken die zeer lijmende uit. Zij zijn ook gewoon van de linker- naar de regterhand te beschrijven. Zij hebben 20 letters, die ieder een bijzondere tongval uit- maken , maar door zekere kromme streepjes of trekken , die 1 1 in getal zijn , tot klin- kers worden gemaakt, waardoor die letter dan een geheel anderen klank krijgt. Hunne brieven worden gemeenlijk in bladen tusschen een gespleten bamboes gestoken en op 't hoofd gedragen. Om eenigzins over taal te kunnen oordeelen , hebben wij de moeite ge- nomen , om 't Vader Ons in 't Laag en Hoog Javaansch over te zetten en 't met ecQ duitsche letter er bij te voegen. (1) Saré is slapen , van den toni ; tocroc in de volkstaal ; tilem in de beleefde taal. Google Digitized by VjOOQ 317 HET VADER ONS IN HET LAAG JAVAANSCH Met hei Nederduüsch van woord tot woord er onder, Bapa roanira kang ana ing surga aran pakanira dadi elapïénno. Vader onze die zijt in den hemel , name uwe werd geheiligd. Saéder pakanira ditakani. Sakdrpe pakanira dadi ing lemmè kéja ing surga. koninkrijke uwe kome. wille uwe geschiede op aarde als in den hemel Redjékki manira kang sadina dina wehdna dina iki marin manira. voedsel ons dat van ieder dag geeft heden aan ons. Ambi kaliman miring manira dósa manira kéja manira kaliman maring sidji sidji Ende vergeeft aan ons zonden onze als wij vergeven aan een iegelijk wong kang salah maring manira. persoon die zondigen tegen ons. Ambe adja giwa manira ing padjadjalan , tap i oetsolenno manira bari pada sangala. Ende niet leid ons in verzoeking maar verlost ons van den booze. Sebab saédar poetar ambi kalaar ambi kamoeliaan kagoengan güsti tika want het Rijke ende de kracht en de heerlijkheid toekomende (den Heere of u) ing awet. Amien. tot in der eeuwigheid. Amen. HET VADER ONS IN HET HOOG JAVAANSCH Zoo ah men aan V Hof spreken zou, Rftma kohóela kang waantang ing surga. Wésta andika dadi elapienno. Vader onze dié zijt in den hemel naam uwe werde geheiligd. Sadjiman andika dirawóêi , karsa andika dadi ing lemma kaja in surga. Koninkrijk uwe kome , wille uwe geschiede op aarde als in den Hemel. Redjékki kahóela kang sadfentan dientan njoekani dientan poniki maring kahoela. voedsel onze dat van ieder dag geeit dan deze aan ons. Ambi póentan méring kahóela dósa kahóela kéja kahoela poéntan méring Ende vergeeft aan ons zonden onze als wij vergeven aan saneenggil noenggil titiang kang salah méring kahoela. ieder persoon die zondigd tegen ons. Ambe sémpon békta kahóela ing patsjóban ; tapi oetsjolékan kahóela béri péda sangéwon. Ende niet leidet ons in verzoeking maar verlost ons van den boozen. Sebéb sadjéman, bari kowésa, émbi kamoekten gusti kagoengane také mg want het Rijke , ende kracht , ende de heerlijkheid , den Heere toekomt tot in awet Amien. eeuwigheid. Amen. Daar zijn er die loochenen , dat er hoog en laag Javaansch is , maar behalven dat wij hiemit toonen, hoe veel de eene taal van de andere verschilt, zoo kan men dit, om er te sterker van overtuigd te zijn, ook zeer klaar uit het verhaal van zekeren Javaanschen tolk bespeuren, dat wij onder 1686 bij voorval van den dood van den heer Tak hierna voorstellen , waar men ziet hoe de keizer tegen zijn groeten in een taal sprak , die voor de gemeene man (zoo die tolk daar zelf zegt) onvertsaanbaar was. Digitized by VjOOQIC TWEEDE BOEK. Eerste Hoofdstuk. De zaken van Java. Oorsprong des naams. Door wie dit eiland eerst ontdekt is. Tijd- rekening der Javanen wegens de bevolking van dit eiland. Vaart derzelve van oudsher op andere landen. Bewijzen , dat Ojp Madagascar moeten geweest zijn. Ook op Choro- mandel en andere kusten van Iniën. Nadere aanmerkingen over net woord Diawa. Waaruit blijkt dat de Javanen eerst na de verovering van Sumatra het eiland Mada- fascar schijnen bevaren te hebben. Pantsoer als de koopstad, waar de stapel der beste amfer was , beschreven. Nader bevesting van 't vorige. Met aanwijzing dat Sumatra in 1248 door de Javanen veroverd is. Koblay overwint omtrent 1278 Java, of iets er van. Marcus Paulus de Venetiaan is in 1280 hier geweest. Wat hij van Java Major en van Sumatra of Java Minor en wat Hieronymus van St. Steven in 1570 van Java zegt. Berigt der Javanen zelf van dit eiland. Het getal der koningen van ouds hier en derzelver namen. Sjeich Ibn Moelana komt in 1406 op 't land van Tsjeribon. Die door de vorsten van Damak en Padjang bezocht en zeer ervaren bevonden wordt. En daarna de vorsten van Galoh en Padjadjaran bekeerde en zich onderwierp. Hetwelk de vorsten van Damak en Padjang goedkeurden. Die door Ibn Israël tot sultans ver- heven, gelijk zij hem als Soesoehoenan voorgesteld en de stad Tsjeribon voor hem gebouwd hebben. Zijn huwelijk en veroveringen. Oude gedenksteen op Padjadjaran. Zijn dood, zonen en hunne rijken. Zijn graï te Tsjeribon. Die van Tsjenbon rijn f een onderdanen des keizers van Java. Qeslachtrekening der prinsen van Tsjeribon. Jdele roem van Java op hunne kroon en afkomst. De regte waarheid van deze kroon en van wie hun geslacht begin genomen heeft. Namen der keizers van Java. Nadat wij dusver 't eiland Java beschreven hebben, gaan wij nu over, om de zaken en aloude geschiedenissen van dit eiland en van deszelfs keizeren, mitsgaders de merk- waardige gevallen, die zich van tijd tot tijd daarin opgedaan hebben, van de oudste tijden af, zoo ver ons dat mogelijk is, op te halen. Het eiland Djava en de Djavaoen voeren hun naam naar zeker graan , niet Java , maar Djawa genaamd , dat van gedaante en smaak even als gerst (of zooals sommigen willen, als gierst) was, waaruit dan zeer ligt te beseffen is, dat men dit land niet Java, maar Djava of Djawa behoort te noemen. Dit graan plagt hier zeer veel te vallen en de vreemdelingen , die bier om 'tzelve kwamen , hebben naderhand na *tzelve ook dit eiland en de inlanders, den naam van Djava en van Djavanen gegeven. Anderen zijn van oordeel, dat dit zoo gewild graan naar dit eiland zoo genaamd zou wezen ; doch volgens het getuigenis der verstandigste Javanen , is het eerste veel waarschijnlijker. In die tijden moet men weten, dat de rijst en andere voedzame granen bij dit volk onbekend of ten minste zeer schaars te vinden war»!, weshalve zij toen ook meest van dit graan bestonden. Die van Bomeo schijnen dit eiland eerst ontdekt en 't naar dit graan genoemd te hebben. Dit blijkt klaar, omdat in de bogt van Rembang, pas beoosten Japara, aan de Bomeêrs (die allereerst met hen heb- ben beginnen te handelen) toegestaan is een gehucht van huizen op te slaan , om , zoo lang zij daar handel dreven , hun verblijf te houden , waar naar toe dan , zoo als Digitized by VjOOQIC 319 de Javanen zeggen, dit graan van alle gewesten van dit eiland gevoerd en tegen kleeden verruild werd. Dit gehucht werd naar dit graan van ouds Djawana , doch werd nu bij verbastering Jawana , even eens gelijk DJava nu Java (om de gemakkelijkheid) genoemd en dit Jawana is metter tijd een stad van aanzien geworden. Men heeft dit graan ook in Amboina op 't eiland Boero, waar 't Ottong genaamd werd en 't is zeer waarschijnlijk dat het van Java daar gekomen is, gelijk zij meer anderedingen te voren daar onbekend en nu nog met hunne Javaansche namen genoemd, (als halawan, goud, salaka, zilver, Adjaran, een paard, mendjangan, een hart en wat dies meer is) daar gebragt hebben. De Javanen rekenden In 1697 uit, dat dit eiland toen al 1621 jaren door hen be- volkt zou zijn ; doch op hun tijdrekening is geen staat ter wereld te maken , gelijk zij daar niet de minste reden van weten te geven. Hoe ver zij die met eenigen schijn van waarheid weten aan te toonen , zullen wij , wat verder gekomen , net aanwijzen. Dat deze volkeren van oudsher al op de Molukkos en naar Banda en Amboina ge- varen hebben , is in 't beschrijven van die landvoogdijen met de jaren al aangewezen , gelijk zij , zoo door hun vaart , als door 't invoeren van de Mohammedaansche gods- dienst (sedert 1510 van daar in die landen overgebragt) en door hun groeten handel , vooral in specerijen , een groeten invloed op die 3 landvoogdijen en op al de eilanden , daaronder behoorende, metter tijd bekomen en al lang behouden hebben. Het is zeker, dat zij van ouds ook het eiland Madagascar moeten bevaren hebben , daar men in de gemeene Javaansche en Madagascaarsche , gelijk ook in de gemeene Ambonsche taal veel woorden en getallen , die zuiver Javaansch zijn , ontmoet. Ten ware men stellen wilde, dat de Madagascaren (even als de Amboinezen) ook op Java wel geweest zijn. Dat men in Amboina gansche geslachten , van Java oorspronkeHjk , vindt , hebben wij in dat van Pati Toeban, die in 1510 naar Java trok, om de Mohammedaansche godsdienst van daar te brengen en in meer andere aangewezen. Ook zeggen die van de kust Hitoe van Giri oorspronkelijk te zijn, om welke reden zij ook van zeer oude tijden af met hen vriendschap onderhouden en in tijden van nood ontzet van hen ge- kregen hebben. Het is buiten twijfel, dat die van Amboina en Madagascar elkander nooit bezochten, en dat zij echter zamen veel woorden van een en dezelfde beteekenis in hunne taal vinden, die tegelijk groote overeenkomst met het Javaansch hebben, waaruit men met reden vaststellen mag, dat de Javanen op Madagascar en de kusten van Afrika en Arabia al van ouds moeten gevaren hebben. Indien men de beschrijving, door den heer Flacourt van dat eiland, in 1661 uitgegeven maar naziet, zal men bevinden , dat de taal van Madagascar met een goed deel Javaansche en Maleische woor- den doormengd is. Flacourt spreekt wel eigenlijk van hunne vaart op Madagascar niet, stellende dat de Arabieren en die van 't Roode Meer de waren der Javanen eerst van de Afrikaansche kust haalden en die dan daar aan de Madagascaren kwamen venten; maar Joan de Barros, een zeer geloofwaardig Portugeesch schrijver, heeft hiervan al . voor 100 jaren een net en waarachtig berigt gekregen , die in een van zijn Decades ^ zegt , dat de vaarten der Javanen zich in oude tijden aan alle kanten zeer ver en zelfs tot aan Madagascar uitgestrekt hadden, 'tgeen hij bij overlevering of van de Javanen, of wel van de Madagascaren zelf, kan ontvangen of wel op dezelfde gronden, van de overeenkomst dier talen , gelijk wij nu doen , kan gegist en vastgesteld hebben. Men krijgt te grooter grond om dit te gelooven, wanneer men eens aanmerkt, dat de Ja- vanen buitendien met hunne jonken ook op andere vergelegene kusten , te weten , op die van Malacca , Choromandel , Ceylon , Malabar en 't overige van Indien , maar buiten alle tegenspraak , sedert de komst van Ibn Moelana , den Arabier en groeten grondvester vao de Mohammedaansche godsdienst alhier, ook op Arabia hebben gevaren, dat zij Digitized by VjOOQIC 320 meest schijnen gedaan te hebben, nadat zij zich van 't eiland Sumatra en van de. inaleische kust meester gemaakt en aldus , bij 't bezit van beide de straten , van Sunda en van Malakka , genoegzaam de sleutel van den ganschen handel van 't oosten en 't westen (dat zij boven- en benedenswinds noemen) bekomen hebben. Het is zeker, dat zij op Choromandel. en Malabar geweest zijn , aangezien de hoogc of hoflaal der Javanen (gelijk mij uit een brief van den taalkundigen heer de Jager blijkt, behalven dat ik dit zelf ondervonden heb) wel drie vierde uit sanskritsche of brachmanische en ook ten deele uit veel malabaarsche woorden bestaat ; behalven dat zij ook met zeer veel Decansch (dat de oude Indische , gelijk sanskritsche heilige taal is) bevonden werd doorspekt te zijn. Om daarvan maar een klein bewijs te geven , als de Javanen 't kaleatoerhout (een soort van rood sandelhout , gelijk aan de naam te zien is) willen noemen , geven zij de naam van rakta tsjindanam , dat in de sankritsche taal eveneens genoemd werd en ki welke taal dit, naar de letter, rood of eigenlijk bloed-sandelhout beteekent. En in de oude decansche taal werd dit maar met een kleine verbuiging (die geen verandering in de wor telletteren geeft , dat de kenners van de oostersche talen «en van de arabische letter ten eerste ook wel kunnen merken) reket tsjindanam , met een en dezelfde be- teekenis genaamd. Het woord djawa zelf is een sanskritsch woord en beteekent in die taal gerst. Het is ook zeker, dat de Javanen de oude heidensche godsdienst, die, voor 't invoeren van 't Mohammedisdom , onder de madjapaitsche vorsten plagt stand te grijpen en ook nog in veel gewesten van Java gevonden werd , van de kust van Choromandel gebragt , en dat zij de opper-goden van die landen , Brama en Eswara , godsdienstig geëerd hebben en op sommige plaatsen nog eeren. Behalven dit hebben zij ook een groot deel van de eigen letter, die zij gebruiken, van de Malabaren en van de sans- kritsche letter ontleend. Het verdient ook zijne opmerking , dat dit eiland Djawa , dat is , gerst genaamd in ouder tijden Djabadi of Jabadiu geheeten werd , dat Ptolomens en andere landbeschrijvers , in 't Grieksch Jabadioe uitgedrukt en daar bijgevoegd heb- ben, dat dit woord Hordei Insula, dat is, het Gersten-eiland, beteekent, een nette ver- taling van dit woord, daar (gelijk wg even zeiden) Djawa, in 't Sanskritsch, gerst, en Diu , in de Indische of decansche taal , een eiland beteekent. Al 'twelke ons vorig zeggen krachtig bevestigt. Dat nu de Javanen , eerst na de verovermg van Sumatra en de naburige landen , hunne vaart zoo ver hebben beginnen uit te strekken , stel ik daarom vast , omdat het Javaansch , in de roadagascaarsche en andere talen ingeslopen » met zeer veel en met meer Maleisch vermengd voorkomt, dan wel in de gemeene Javaansche taal gebruikt werd. Ten anderen , omdat de Arabieren nog heden de inalei- sche taal Lisaan Djawi , dat is de javaansche taal noemen , een naam , die de Maleijers ook aan de javaansche taal geven. Het blijkt ook uit de waren, die de Javanen toen in Arabie te koop bragten ; want builen de specerijen en het lignum aloês of 't agelhout , bragten zij daar meest fijne kamfer en benzoïn , welke beide laatste van een hooge ach- ting en waarde waren, en toen (gelijk nu nog) allerbest op Sumatra vielen. De kamfer werd toen uit het land der Balas , dat die schoon en overvloedig viel , afgebragt en in de zeestad Pantsoer (daaronder behoorende) en bewftslen Atsjeh (gemeenlijk Atsjien ge- naamd) aan de noordkant van Sumatra gelegen , t)pgestapeld. Een stad , die eertijds zeer roagtig en volkrijk was ; doch nu naauwelijks meer bekend is. Daar zijn nogtans eenige bewijzen van overgebleven. Zeker Maleisch dichter , Hamza Pantsoer (door sommigen kwalijk iansoeri geschreven , door onkunde van de arabische letter) dat is Hamza van Pantzoer genaamd, een man door zijn heerlijke sjaiers en gedichten bij de Maleijers zeer be- roemd , leert ons deze zijne geboortestad wel kennen , wanneer hij in zijne hoogdravende gedichten den aiouden luister en verstorven heerlijkheid derzelve als uit de assche weder opdelfl en in haren helderen dag stelt. Marcus Paulus , die beroemde venetiaansche reiziger (die omtrent 1280 en 1290) Sumatra bezag en 't als een eiland onder die van Java Digitized by VjOOQIC 321 toen, niet onder een oppervorst , maar onder verscheiden prinsen en vorsten staande» beschrijft, gelijk hij dat zelf ook Gjava, dat is, Java, noemt en daar mede onder rekent , omdat die naam van Java in oude tijden , ter oorzaak van de groote veroverin* gen, die de Javanen deden, tot meer landen, dan dit eene, zich nitstrekte) kende dit Pantsoer mede, daar hij dat toen ook bezocht en gezien heeft. Hij noemt het Fantsoer, doch dat is maar een geringe spelmisslag, die de onkundige nitschrijvers in de arabi- sche en maleische taal zeer ligt kunnen begaan, te meer, daar de Arabieren geen P en geen nader letter daaraan , dan de F hebben. Ten anderen omdat de P en de F bij de.Maieijers van een en dezelfde gedaante zijn, verschillende alleen daarin, dat zij boven de P gemeenlijk drie stippen en boven de F er maar een zetten ; doch de Maleijers , die daar zoo naauwkeurig niet opletten, zetten boven de P ook wel menigmaal maar eene stip, omdat zij vaststellen, dat een taalkundige zeer ligt zal kunnen zien wat er door te. kennen gegeven wordt, en dat er derhalve drie behoorden gestaan te hebben. En hierdoor is 't zeker, dat ook de misslag van Marcus Paulus in 't schrijven van dit Fansoer, in plaats van Pantsoer veroofzaakt b. Hoedanige misslagen er in zijn werk meer voorkomen. Hij toont, dat die plaats toen nog de verblijfplaats en zetel van een koning was, die dat gansche landschap en alles daaromtrent bestuurde, gelijk bij dat daarom het rijk van Fansoer noemt en 't als het zesde koninklijk gebid van Klein Java opgeeft, zeggende daarvan : t Fansoer is een koningrijk en heeft ceh koning op zich zelven , welks ingezetenen afgoden aanbidden en den groeten Can (of Chan) van Tar- tarjen erkennen. Aldaar valt de beste kamfer, die te vinden is, welke zij ook kamfer van Fansoer noemen, die beter als de andere is, gelijk dezelve roede tegen goud in gelijk gewigt betaald wordt. Naderhand noemt hij deze kamfer wéér eens kafoer kan- foeri, dat almede een dergelijke schrijfmisslag is, vermits 't onderscheid van een C en een P bij de Arabieren en in 't Maleisch maar van eene stip is. De Persianen noemen de kamfer van Baros en van Borneo daarom tot nog toe ook kafoer cansoeri, hoedanig die ook in den druk van Avicenna voorkomt; doch door Plempius Caphura Cansurensis vertaald werd ; doch Bellunensis (feekent aan , dat men in sommige afschriften van dien schrijver kafoer fansoeri vindt. De uitgever van 't werk van den arabischen arts , Serapis , in 't Latijn , heeft dezen naam het netste getroffen , als hij die kamfer daar caphura de Pansor noemt. De tweede koopmanschap , die Sumatra alleen oplevert , is de benzoin , die daar het witst en schoonste valt en welke de Javanen, nadat zij meesters van dat rihnd geworden waren, almede naar Arabie en naar de naburige landen gevoerd heb- ben. Om deze reden noemen de Arabieren die sumatraansche wierook , ook lubaan djawi , dat is , djavaansche wierobk ; welke eerste tongval In er afgelaten , en de aa als een grieksche op zijn Afrikaansch uitgesproken zijnde , zoo is daar metter tijd beensjawi van gegroeid , daar de Portugezen nog eerst beuzawi en daarna benzowin van gemaakt hebben. Ook weten de Hindostanners en die van Golconda van Zengi Hararah , dat is , zwarte mirabolanen te spreken. Dit woord zengi of zanggi, eigenlijk van Zangiber op Afrika oorspronkelijk (schoon het nu maar in de beteekenis van zwart bfj de Haleijers gebruikt wordt) levert almede een blijk op, dat de Javanen Zanggibar en Madagascar, waar zulke mirabolanen vallen , bevaren hebben. Waaruit ik dan ook vast stel , dat de Javanen en Maleijers die naam van zengi (met betrekking tot dat Afrikaansch volk) in lodie gebragt hebben. Uit al deze zaken dan roeenen wij zonneklaar bewezen te hebben , dat de Javanen buiten alle tegenspraak naar Choromandel en Indie , en ook zeer waar- schijnl^k op Afrika , Madagascar , Arabie en de landen , daaromtrent gelegen , gevaren hebben. Sedert wat tijd zij dit al hebben beginnen te doen, is niet wel te bepalen, kunnende daarvan niets anders ter neder stellen , dan dat dit , om de voornoemde reden , na de verovering van Sumatra moet geschied zijn, doch wanneer zij nn meesters van dit land geworden zijn, js zoo net niet te bepalen. l]it de historie van Malakka (die III. «1 Digitized by VjOOQIC 322 ik in de maleisebe taal beschreven onder mij heb) blijkt klaar, dat de eerste stad , die de Maleijers bouwden, Singa Poera geweest is. Ook blgki daar, dat saltan Iskender Sjah, hun vijfde koning, drie jaren daar geregeerd hebbende, door den koning van Madjapahit (die toen de vermogendste op Java was) daar uitgedreven, *twelk (naar mijn rekening) in 1248 (doch naar die van andere in 1230 of wei 1252) geschied is, voor welken tijd de vorsten van Madjapahit al meesters van Sumatra en vooral van Andragiri schijnen geweest te zijn. Dit is het hoogste tijdstip , dat ons in eenig gekH)f- waardig schrijver voorkomt. Ook blijkt ons uit die malaksche geschiedenis , dat de koning van Madjapahit, Andragiri in 128Ü aan Mantsoer Sjah, Xe koning van Malakka, ge- schonken heeft. En was de koning van Madjapahit in 1340 Arigadja genaamd en zijn stad de eerste der drie groote steden , te weten , Madjapahit , Pasi , Malakka en deze zijne stad. In 1278 werden zij door Koblay-Chan, keizer van China of van groot Tar- tarije beoorloogd, die te dier tijd niet alleen volk van Japan en Bengalen, maar ook naar Java gezonden en welke landen hij (zoo men wil) eindelijk, 'tzij geheel, 'tzij ten deele (gelijk ons Marcus Paulus aanstonds al mede zeggen zal) overwonnen heeft; doch dat schijnt maar waar van 't klein Java of Sumatra te zijn , aangezien deze zelfde Marcus Paulus de Venetiaan in 1280 en wat daarna, almede van Java M^yor, als een eiland dat bij gezien heeft, spreekt, daarbij voegende dat dit aan niemand cijnsbaar was en maar onder eenen koning stond , dien de Hollanders nu den groeten Mataram noemen. Het had te voren wel onder den Tarlar gestaan , doch na den afval der Chinezen waren zij ook van hem afgevallen. Hij zegt ook, dat hij gezien heefl; klein Java, en dal het- zelve in 8 koningrijken (die omtrent 3,000 mijlen , te welen italiaansche , in haren om- trek besloegen) verdeeld was, dat de inwoners de afgoden aanbaden en dit eiland zuid- waarts zich zoo ver uitstrekte, dat men de noorderas, noch deszelfs sterren zien kon. Hij voegt hier verder hij, dat hij er 6 rijken van bezigtigd heeft, te weten, Ferlech (in stede van Perlac, dezelfde misslag in *t uitschrijven als te voren) Basman (voor Pasi) Samara (in de plaats van Somoedara , zoo 't Samarang niet is , daar zyn verhaal zeer verward van groot en klein Java is) Dragojan) (voor Andragiri) Lambri (in de plaats van Djambi) en Fansoer (in de plaats van Pantsoer) maar de andere twee (die hij niet noemt) had hg niet gezien. Ferlech lag in 't gebergte, 't waren ruwe afgodische menschen , die al aanbaden wat hen eerst voorkwam , ook waren er menscheneters ; doch die aan strand woonden , waren Mohammedanen. Het rijk Basman erkende den groeten Cham voor zijnen heer , aan welken zij niets , dan geschenken van wilde beesten zonden; en zij leefden ook als de beesten. Hij was 5 maanden in 't rijk Samara ge- dweest. Het zgn , zegt hg , menscheneters en zij moesten zich met houten vestingen tegen hen wapenen. Men ziet hier de noorder-beeren niet en het zijn ook afgodendienaars. Zij smoorden hunne zieken, die hen de duivel zegt, dat niet zullen opkomen en zij kookten en aten die op. Die van Lambri waren ook afgodendienaars , berglieden , van welke sommigen staarten als de honden hadden. In Fansoer groeide goede kamfer. Dit is wel een mager en sober verhaal van zoo groeten reiziger , die 1 7 jaren den grooten Cham van Tartaryen had gediend en zoo lang op Java geweest was. Hij zegt er ons weinig , doch alles zeer verward en zoo duister daarvan , dat wij daaaop tegenwoordig niet wel te regt geraken zouden. Hieronymus van St. Steven, een.Genuees, die met Nicolaus Paulus den Venman (vader van Marcus Paulus Venetus) die reis in 1269 ondernam en in 1270 daar schijnt gekomen te zijn, (of wel Nicolaus Paulus Venetm, uit een brief van dien Hieronymus, om aan hem berigt van zijn reis te geven) zegt van Groot Java , dat de paradijsvogel daar valt en altijd op de boomen rust (eene grove misslag) en dat bet vleesch er van niet gegeten , maar dat het vel en *t hoofti tot een hoed- sieraad gedragen wordt. Vijftien dagen hieraf, zegt hij liggen twee eilanden, Sandai waar hij mogelyk Banda mede meent) waar de nootenmnskaten en de foelie valt, eo Digitized by VjOOQIC 323 Bantam , waar de nagelen wassen en die men van daar op Java brengt. Een ver^ ward verhaal , daar mede niet uit te komen is en dat bij mij maar voor enkel grolwerk te boek staat. Volgens de oudste verhalen der best bedrevene Javanen in de zaken van hun land , zou het op dit eiland over 300 jaren nog alles lleidensch en 't land onder 5 vorsten verdeeld geweest zijn. Wat aangaat dat zij toen Heidensch waren, wil ik gaarne van de meesten gelooven; doch uit het verhaal van Marcns Paulus Venetns, aanstonds gedaan , blijkt dat de strandvolkeren van Ferlech in zijn tijd al Moham- medaansch waren (dat nog wel 40 jaren verschilt) behalven dat hij van groot Java zegt, dat er toen maar een opperkoning was, waarin ik nogtans geloof, dat hij mede dwaalt In 1304 waren de Javanen onder de 5de Ternataansche koning, Comala, al in Ternate, gelijk ook in 1322 onder Sida Aarif Malamo, de 7de koning, en zoo vervolgens in 1343 en 1359 onder Gapi Malamo de 1ste of de 14de koning van Ternate. Het is zeker, dat er van ouds, de Javanen nog Heidenen zijnde, hoewel toen eenige ook al Mohammedaansch gewordt waren, 5 of 6 magtigé koningen geweest zijn, als de koningen van Giri (ook wel Soesoehoenan Giri genaamd) die van Galoe (die wel de magtigste schijnt geweest te zijn en in de Priangsche landen zich ophield) die van Madjapahit (dat achter Soerabaja omtrent Djapan plagt te liggen) van Padj^g (niet ver van daar, waar nu Mataram of Kartasoera is , zijnde van ouds 3 mijlen van 't laatste gelegen) van Damak en die van Padjadjaran, naderhand 't koningrijk van Jakatra ge- naamd. Buiten welke echter nog eenige andere koningen op Soerabaja , Passaroewan , Toeban , Panaroekan , Balambcang en elders waren. Hoe deze koningen naderhand allen onder den keizer van Java geraakt zijn en hoe die hun hof tot in den tijd van Soesoehoenan Tagalwangi op Padjang gehouden hebben, zullen wij in het vervolg klaar zien. Zij werden toen nog geen koningen of sulthans (waardoor zij nog wat meer ver- staan) maar alleen Kijaij Gedoe, dat is, groeten heer genaamd. Te dier tijd was de stad Tsjeribon nog niet in wezen, veel min bekend, daar het toen niet als een wild en woest bosch , zonder volk of zonder koning was. Omtrent deze tijd (dat , na de netste regering, in 1406 geweest en nu 316 jaren geleden is) kwam hier een Arabier , Sjeich Ibn Moelana , die ook wel Ibn Israël en door andere wéér Mach- doem genaamd werd. Dat Sjeich in 't Arabisch den eerwaardigen , en Machdoem den heer beteekent, hebben wij te voren al gezegd; doch Ibn Moelana en Ibn Israël, (namen , die hij mede voerde) beleekenen den zoon van Moelana of den zoon van Israël. Deze eerwaardige heer dan, een Mohammedaan van godsdienst, was uit Arafaien eerst op Atsjien , een stad en rijk op Sumatra , daarna op Pasi , toen op Tsjampa , daarna op Djohor geweest en eindelijk op die plaats, waar Tsjeribon nu is, gekomen, vraar bij zich zelven op zekeren berg vol djati-boomen nedergezet had , leidende daar een leer eenzaam , doch heilig leven , waardoor hij metter tijd veel volk , dat hij in de Mohammedaansche godsdienst onderwees, derwaarts trok. Om hen te eer daartoe ie bewegen, gaf hq voor, dat hem vele, 'tzij om zijne heiligheid en godvruchtigheid , 'tzij om zijn kennis, gevolgd waren, hoewel 't waarschijnlijk is, dat zij zeer listig door hem medegevoerd en hier gebragt zijn , om een aanhang te maken. Het gerucht van zijne groote heiligheid en bijzondere ervarenheid in de gronden van de Mohammedaan- sdie godsdienst , kwam ook den Kijaij Gedëe van Damak (die toen van een groot ver- mogen was) ter ooren , die dit aan den Kijaij Gedèe van Padjang bekend maakte, welke 2 vorsten te meer benieuwd waren, om dezen beroemden man te zien en te hoeren spreken , aang^en zg toen al Mohammedaansch waren ; waaruit men dan ziet , dat men hem zoo zeer niet als den grondvester , maar veeleer als den grootsten voortpl«ater en doorzetter van die godsdienst op Java aanmerken moet. Kijaij Gedèe Damak verzocht dien van Padjang, om mede derwaarts te gaan en zij vertrokken zamen naar 't land Digitized by VjOOQIC 324. van Tsjeribon , nemende 40 wijze lieden , die in de gronden van die nieuwe leer zeer ervaren waren , met zich. Nadat zij nu op den Djati-berg gekomen waren, ondervraag- den hem deze mannen over al die gronden en vonden dien heer daarin zoo bedreven , dat zij bekennen moesten , dat dit hunne verwachting zeer ver te boven ging. Zij gaven daar kennis van aan deze 2 vorsten, die daarop bij hem gekomen, betuigden over zyne zonderlinge kennis en ervarenheid in de Mohammedaansche godsdienst zeer verge- noegd te zijn , te meer daar zij nu hoop hadden , dat 2 vorsten , in *t westen van Java zich ophoudende, de prinsen van Galoh en Padjadjaran genaamd, mede tot de Mohammedaansche leer zouden kunnen overgebragt worden, dat hij ten eerste aannam te doen , waardoor hij de gunst van deze vorsten nog meer won. Hij ging dan naar de Galoh of naar de Priansche landen en naar Padjadjaran, onderwees die vorsten en hunne volkeren in die godsdienst en bewoog hen niet alleen, om ze aan te nemen, maar ook om zich aan hem, als hunnen oppervorst te onderwerpen. Daarop keerde hij weder naar 't land van Tsjeribon en gaf de vorsten van Damak en Padjang kennis, dat die 2 vorsten van Galoh en Pedjadjaran niet alleen belijdenis van 'I waar geloof gedaan hadden , maar dat zy ook zijn onderdanen geworden waren , op al hetwelke zij hunne toestemming gaven. Ibn Israël hiermede wonderlgk in zijn schik en zich zeer aan die 2 vorsten van Damak en Padjang verpligt achtende, ging bij den eersten prins en verzocht hem , dat hij al zijne onderdanen op het buiten- hof wilde doen komen , daar hij hen iets van gewigt te zeggen had. Het volk cu b\jeen verzameld zjjnde , zeide hij tot hen . O ! alle gij rijksraden en volkeren van Damak , wij maken ulieden bekend , dat door de besluring van den Allerhoogsten God ulieder fleer, Kijaij &dëe van Damak, van dezen dag, in deze maand en in dit jaar. Sul- ihan van Damak zal genaamd worden, hetgeen die rijksraden en al die volkeren aan- stonds toestemden. Gelijk hij aldus Kijaij Damak tot een sulthan of koning verheveD had , zoo deed hij kort daarna aan den vorst van Padjang roede , kwam met den nieuwen ■solthan van Damak bij dien vorst en stelde dien van Padjang eveneens tot sulthan 'voor. Nadat Sjeich Ibn Moelana dit tot groot genoegen van deze vorsten verrigt had, keerde hij weder naar den Djati-berg en werd derwaarts door de rijksraden van beide die sulthans met groote statie en eere geleid. Een maand daarna kwamen beide deze sul- Ihans met een stoet van 10,000 man op 't land van Tsjeribon, gaven aan Ibn Israël mede een heerlijken eemaam, stelden hem als den Soesoehoenan of keizer van den Djati-berg voor en keerden toen beide naar hun land. Omtrent 3 maanden daarna ver- sdienen gezanten van beide deze sulthans bij den nieuwen Soesoehoenan, bragten van de strandvolkeren 5,000 of 6,000 man mede en gaven last aan dezelve, om een be- mnurde stad hier te bouwen , die 800 vadem lang eu breed en waarvan de muren 2 vadem dik en 3 vadem hoog zouden zijn. Dit werd aanstonds begonnen en nadat die stad voltooid was, is zij Tsjeribon genaamd. Hij zond daarop die gezanten vseder naar hunne sulthans en gaf een brief aan ieder van hen mede, om hen voor deze gunst en hulp te danken. Ondertusschen geraakte deze Soesoehoenan Goenong Djali zoo sterk in gunst bij den sulthan van Damak, dat hij zijne dochter aan hem geven wilde , waarop hij daarmede omtrent 1406 trouwde en 't land van Tsjeribon met haar ten huwelijk, kreeg. Gelijk hij nu Soesoehoenan over 't land van Tsjeribon en over de rijken van Galoh en Padjadjaran was , zoo maakte hij zich , onder de naam van de godsdienst alom in te voeren en onder schijn van heiligheid , ook meester van het aloude Bantam- Girang, zijnde de oude stad en zetel der Bantammers en werd dus almede heer van die volkeren. Het bleef daar niet bij ; maar hij vertrok kort daarna ook naar Sillebar en Lampon , beide op het eiland Sumatra en onderwierp zich met weinig moeite ook deze landen. Het is ook zeer vermoedelyk , dat eenige Lampongers , met hem overgekomen , van Digitized by VjOOQIC 385 Bantam-Giraag verder oost op naar Padjadjaran (dat 12 mijlea landwaarts in van Batavia ligt) getrokicen en zich op die plaats (weleer waarschijnlijkst ook het hof der Bantamsche vorsten) zich nedergezet hebben, gelijk men daar nu nog een aloude ge- denksteen of tafel midden in 't bosch ziet , waarop de Javanen nog heden zeer plegtig hun offerhanden doen. Op deze tafel ziet men zeer oude letters, die wel het naast naar Lampongsschrift gelijken; doch men heeft, wat moeite men ook aangewend heeft, tot nog toe niemand kunnen vinden , die het heeft kunnen lezen , ik laat staan uitleggen. Ik heb Pangeran Poerabaja , zoon van den ouden koning van Bantam en de heer Gobins , beide zeer ervaren in 't Lampongs hooren zeggen , dat zij daar groote moeite toe gedaan hebben ; doch het is hem onmogelijk geweest, om er door te geraken. Zij zijn er beide met zijn edelheid van Riebeek , L. M. op een van zijne toglen landwaarts , naar toe geweest en kwamen daarin overeen , dat dit schrift wel best naar 't Lam- pongsch geleek ; doch geen van beiden , schoon hoe ernstig zij zich ook te dier tgd daar weer toe zetleden , wisten er mouwen aan te stellen. Eindelijk kwam Soesoehoenan Goenong Djati of Sjeich Ibn Moelana , zonder dat wij 't jaar van zijn dood weten, te sterven , latende 3 zonen en voor ieder een rijk na , te weten , voor den eenen het rijk van Tsjeribon (van welken de prinsen van Tsjeribon gesproten zijn) voor den an- deren het rijk van Bantam (daar de koningen van Bantam hunnen oorsprong van heb- ben) en voor den derden het koningrijk van Padjadjaran. Zijne zonen deden hem dat heerlijk en gedenkwaardig graf bouwen , 'tgeen 1 mijl van Tsjeribon ligt en wij aldaar beschreven hebben. De Soesoehoenans van Java zoeken wel voor te geven , of de Tsjeribonsche prinsen Sapóh , Anom en Pangerang Depati Toepati (anders wel de Panombahan genaamd en die nu nog alleen leeft) onder hen ecnigzins gestaan hadden; doch het is zeker, dat zij maar als geloofsgenooten in vriend- schap geleefd hebben , maar ten tijde van Soesoehoenan Aroangkoerat is er tusschen hen , gelijk wij verder zien zullen , een groote verwijdering gekomen. Wat nu de prinsen van Tsjeribon belangt, hunne geslachtrekening van Sjeich Ibn Hoelana af is deze. Na hem volgde op den troon zijn zoon Pangeran Pasarean, als koning van Tsjeribon. Na deszelfs dood volgde wéér deszelfs zoon , Pangeran Depati Soeraga , die mede koning geweest is. Na hem kwam zijn zoon Panombahan Ratoe op den troon , die ook als koning regeerde. Hem volgde zijn zoon Panombahan Gui Laja » die ook als koning het rijk bestuurde en in het land van Mataram overieden is. Na denzelven zijn gevolgd zijne 3 zonen, Pangerang Manta Widjaja en Pangerang Karta Widjaja , die ook koningen van Tsjeribon geweest zijn , en Wangsa Karta , welken Amang Koerat tot vorst van Tsjeribon, met den eernaam van Pangeran Depati Toepati verheven heeft. Deze 3 (anders ook wel sultan Sapoh, sultan Anom en Pangerang Depati Toepati of de Panombahan genaamd) waren in de latere tijden niet anders dan prinsen van Tsjeribon , welke naam door de levenden nu nog gevoerd wordt. Sultan Sa- póh werd ook sultan Samso Eleddln, dat is de koning, zijnde de zon van de gods* dienst , genaamd. Aan Sultan Anom gaf men den eernaam van Kamareddin , dat is , de mane der godsdienst. En die van Pangeran Depati Toepati beteekent zoo veel als het regt teeken der koningen. Wat nu de koningen van Bantam betreft, mede van Sjeich Ibn Moelana gesproten» daarvan zullen wij verder onder de stof van Bantam spreken. Aangaande nu de keizers van Java en hunnen oorsprong: de hedendaagsche keizers geven voor , dat zij van de oude en vermaarde Madjapaitsche koningen gesproten zijn , en dat de oude Madjapaitsche kroon nog bij hen te zien is, doch dit voorgeven, zoo Tan 't eene als van 't andere, is verdicht. Het is waar, dat onder hen een gouden en knnstig gewrochte kroon berust, die allernaast Manilha's draadwerk schgnt te zgn, maar dat die door een der Mataramsche vorsten van den laatsten der Madjapahitsche Digitized by VjOOQIC 326 kouingen zou veroverd en zoo in hunne handen gekomen zijn, is zoo zeker niet, maar wel dat de Soesoehoenan, die den laatsten koning van Madjapahit overwon, toen zulk een kroon heeft laten maken , die sedert aan dit huis gebleven en de madjapahit- sche kroon, om zoo veel te beter hun slechte afkomst te bedekken, genaamd is. Om bier nu een net en vast tijdstip te vinden , moeten wij weten , dat de oude sultan van Damak , in welke tijd Sjeich Ibn Moelana op *t land van Tsjeribon kwam en zekere Siroeboed , de eerste van het geslacht der javaansche keizers , tijdgenooten geweest zijn en zij derhalve hun geslacht niet meer dan 316 jaren ver kunnen uitrekenen. Wy zul- len dan eerst een lijst van deze keizers sedert dien tijd geven en daarna van 'tgeen onder hunne regering, met ons weten, voorgevallen is, spreken. Hunne namen zijn deze : Siroeboed , die zich naderhand noemen liet Kijaij Gedee van Mataram, regeerde . van 1406 tot 1480. Pangerang, of Panombahan Sida Kadjanar, ofKadjener » 1480 » 1564. Pangerang Sida Karappika of Mohammed Sulthan Mataram » 1564 » 1645. Pangerang Masaria , of Soesoehoenan In- galaga, de eerste van die naam . . » 1645 » 1670. Pangerang Aria Mataram , of Soesoehoenan Tagalwangi » 1670 » 1677. Amangko^at de Ie t 1677 » 1703. Pangerang Poegar, of Soesoehoenan Pa- koebowana > 1703 » 1719. Amangkoerat de Ile 1719. De zaken , onder de regering dezer vorsten voorgevallen , zullen wij , voor zoo ver zg ons bekend zijn, mede hier voorstellen. Tweede Hoofdstuk. Biroeboed Ie keizer of vorst van Java. Zijn slechte afkomst. Verovert Mataram en laat zich £ijaij Gedee ing Mataram noemen. Sida Kadjanar 2e keizer van Java. Tiisschen- verhaal van 't geslacht des sultans van Damak. Kadjanar's bedrijven. Komst der Portugezen in 1510 op Java. Zeldzaam oorlogsgeyal des konings van Damak t^en die van Passaroewan. Dat deze Kadjaimr waarschijnlijkst geweest is. Die geslagen werd, doch de stad nogmaals aantast. £n door zrjn pinangdrager doodgestoken w^. Verdere zaken toen voorgevallen. Mohammed 3e keizer van Java. Komst der Hollan- ders op Java in 1596 onder dezen keizer. Zijn slinksche toeleg op onze schepen. Die hem en de Bantammers mislukt. Hunne komt voor Jakatra en Toeban, waar zij over- vallen worden, doch zich deftig weren. Getal der dooden. Huil komst voor Arosbaja en de strijd daar voOTgevallen. Jan MoUenaar vergeven. Het lek schip Amsterdam wordt verbrand. Han komst te Panaroekan en voor Balamboang, waar zij een ouden koning ontmoeten. Zeilen naar Bali en van daar naar Holland. Van Nek s komst op Java en njn terugtogt. De zeevoogd Warwyk giert op Toeban aan. Die daar wel Google Digitized by VjOOQ 327 ontvangeu , doch voor Arosbaja kwalijk behandeld werd. Verliest U(>g 25 man en lost znn volk eindelijk. Verdere gevallen onzer zeevoogden op Java. Een comptoir op Gresik opgerigt. Verdere zaken onder keizer Mohammed voorgevallen. Opperhoofden op Qresik. Frederik Droif in 1616 als gezant naar Mataram. Oorlog met oien vorst. Japara, verwoest door Adriaan Maartenssoon Blok in 1618, en door den opperland- voogd de heer Koen in 1619. Vrede daarop in 1620 gevolgd. Zijn geschillen met Ban- tam. Hij belegert in 1622 Soerabaja te vergeefs. Traiïht meester van geheel Java te worden. Tast Batavia in 1628 aan. Verhaal van dit beleg, door een voorzigti^ bevel van Hun Edelheden meest verijdeld, met uitbarsting van 'svijands toeleg, die een* en andermaal op de vlugt sejaagd werd. 'sVijands verlies. Bengt der gevangenenen gevaar van de stad en t kasteel. En wat de behoudenis derzelve geweest is. Uitval der onzen op den vijand. Die men dwingt 't veld te ruimen. Het getal der dooden. Onder welke 's vijands veldheer, 's Vijands vaartuigen vernield. Die zich herstelt en drijft de onzen op de vlugt. Het verlies aan weerszijden. Nader berig van 't ontzet des vijands en zijn nieuwe troepen. Berigt des konings van Bantam. Verdere ijdele ondernemingen des vijands. Twee edellieden door den nieuwen veldheer gedood, die met zijn leger opbreekt. De keizer belegert Batavia op nieuw in 1629. Verzoekt e^rst weer vrede , die toegestaan wordt. Om wat reden hij dat deed. Zijn toeleg lekt uit. Last van Hun Edelheden aan twee jagten. Warga gevangen, bekent alles. Waarop Hun Edelheden alle toevoer afsnijden, v ersterking der stad Batavia. Tagal , door de onzen verbrand. Des keizers leger verschijnt den 22sten Angustus voor Batavia. Staat van dit leger. Werken door de onzen verbrand. Het verlies aan weerszijden. De kapitein van 't kasteel gekwest. De dood van den opperlaudvoogd de heer Koen. De heer Specx tot opperlandvoogd van Indie gekozen. VTat de vijand daarna verrigt heeft. Die groot gebrek leed. Ongeluk onder de onzen voorgevallen. Be- wezen van der vijanden nader aanvallen. Werden door Qienschendrek genoodzaakt te wijken. Beschrijving van die reduit. De vijand trekt den Isten November af. Ver- dichtselen wegens de prins van Madura's dood. Sterkte van 's vijands leger. Verlies van den keizer bij deze togt. Gerucht van een derde belegering van Batavia in 1631. Verbod aan de Javanen in 1640 van in 't kasteel te komen. Dood van Mohammed in 1645. De eerste van deze kekers was Siroeboed genaamd. D^e was geen keizer, nocb koiÜDg ; maar een slaaf van den sultan van Damak , die gewoon was gras voor zijn paarden te halen. Hij , eenig kwaad omtrent de bijwijven van dien sulthan bedreven ea gehoord hebbende, dat die vorst hem dooden wüde, nam de vlugt naar den sultan van Padjang, die als een goedaardig vorst hem in zijn dienst aannam en een vrouw» een huis en rijstvelden gaf. Na verloop van eenige tijd, bedreef hij daar weder eenig kwaad, stal de. goederen van dien sultan, ja zelfs ook zijne bqwgzen en verkocht die aan deze en gene dorpiieden , hetwelk door de sultan van Padjang vernomen zijnde ^ zoo wilde ook deze hem dooden ; doch Siroeboed , dat hoerende , nam de vlugt naar den Soesoehoenan Goenong Djati of Sjeicb Ibn Moelana , biedende zich aan om hem te dienen ; maar die wilde hem niei aannemen. Daarop nam hij (de vlugt naar de kleine dorpen , voegende zich bg ^nige ervarene bufiels- en koeijendieven , die gewoon waren op de gemeene wegen te rooven en te stelen en werd eindelijk hoofd van een troep van 40 of 50 zulke gasten. Deze werden metter tijd zeer stout en allengskens zoo magtig, dat zij tot 300 mannen aangegroeid, dezen Siroeboed nu plegtig tot hun hoofd verkozen, omdat hij ondernemend, doortrapt en van een aanzienlyke gestalte was, waar- door hij als een geweldenaar zich alom zeer ontzaggelijk wist te maken. Naderhand ging Siroeboed de wegen van Mataram verspieden , dat toen maar in eenige dorpen bestond , die geen koning hadden en niet sterk bevolkt, vermits daar niet boven de 2 of 300 lieden in waren. Deze overviel hij door list en maakte zich , eer zij zich zcivcn wapenen konden , volkomen meester van Mataram , na welken tyd hij zich zelven Kijaij Gedee Ing Mataram , dat is , den groeten heer van Mataram , noemen liet. Naderhand veroverde hij ook al de kleine plaatsen , daaromtrent gelegen , en kwam niet lang daarna , of in 1480 , nadat hij met zijn struikroovcn en 't besturen van Mataram 73 jaren door- Digitized by VjOOQIC 328 gebragt en den ouderdom van digt bij de 100 jaren bereikt had, te sterven , latende zijn rijk, dat toen nog klein was, aan zijnen zoon Pangerang Sida Kadjanar (die ook wel deii naam van den Panorobahan Kadjener draagt) na, die in 1480 op den troon kwam. Wij moeten , eer wij de zaken onder Kadjanar voorstellen , hier eerst een ver- haal inlassen , dat de Javanen zeggen , vooral tot de geschiedeijssen van ban land te bebooren. Zij geven dan voor , dat de oude sultan van Damak , boven welken leeftijd zg niets ordentelijk weten te verhalen , 8 kinderen , ten deele zonen , ten deele doditers gehad heeft. De oudste van deze, een dochter, was Ratoe Mès Pamantingan genaamd. De volgende , een zoon , voerende den naam van Pangerang Parwala , na welke Pan* gerang Madepandan volgde. Uit dit verhaal (en 't vorige) zal de lezer wel zien, dat Pangerang , een prins en Ratoe , een prinses beteekent. Na dezen volgde Ratoe Mfts Njawa en nog een dochter, die te Pakalongan gewoond heeft en nog een andere, die met den zoon van den Soesoehoenan Goenong Djati trouwde , die echter toen nog onder den sultan van Damak stond. Dat hij 't land van Tsjeribon met die dochter ten bruid- schat kreeg, hebben wij gehoord; maar hij gaf hem ook een stuk geschut, Sadjimat, den beschermer of den afweerder beteekenende , ten huwelijk. Zij verhalen daarbij, dat de koning van Bantam of Padjadjaran ook een dochter van den sultan van Damak nam en dat die zich toen mede onder dien sultan begeven heeft, dat met ons vorig verhaal van zijne verovering van Bantam-Girang (dat echter veel netter is) niet wel overeenkomt, gelijk ook 't volgende een misslag is. Eenige tijd daarna kreeg de koning van Bantam een dochter bij deze vrouw , die hij aan de zoon van den Pangerang van Jakatra uilhuwelijkte. Do jongste dochter van den sultan van Damak trouwde met den Pangerang van Balora, die daar mede het land van Balora ten huwelijk kreeg. Na de dood van den sultan van Damak , viel dit rijk in handen van den sultan van Padjang, die den rijkszelel naar Padjang verplaatste. Deze werd naderhand door Kijaij Gedee van Mataram, den vader van Kadjanar, overwonnen en dus werd deze zgn zoon na zijn dood hier mede bezitter van. Deze Kadjanar nu koning van Mataram geworden en zich ook dien naam latende geven , veroverde in korten tijd veel andere steden en dorpen , dwingende die van 'I oosten en 't westen om zich in Hataram voor hem te komen vernederen , waardoor hg een groeten toevloed van onderdanen kreeg, die nu al tot 7 k 8,000 aangegroeid waren. Onder deze vorst zijn de Portugezen in 1510 of daaromtrent op Java eerst ge- komen. Alfonsus Albukerk toen Antoni Abreus naar de Molukkos gezonden hebbende, is hij met zijn jonk op Gresik (bij Osorius, Jarricus, Maffeus en meer anderen, Agadme genaamd) in 1511 aangeloopen. Na dezen tijd liepen zij, bij hunne togten naar de Molukkos (gelijk ook Garcias Henrik in 1521 de^) maar hebben zich ook op Pana- roekan, een stad, eenige mijlen benoorden Balamboang, nedergezet, waar zij bg dien koning zelf m 1596 nog zeer gezien waren. Ook hebben zij naderhand zicli op Bsmtam, Japara en in meer steden van Java wel geplaatst, doch niet veel van opmerking uit- gerigt, dan dat zij te Bantam en elders, waar zij konden, ons veel kwaadgedaan hebben. Onder dezen Kadjanar, en wel in het laatste van zijn bestuur, is het zeldzaam ge- val voorgekomen , dat de Portugees Pinto van den koning van Dema (Damak wil hij zeggen) op deze wijze verhaalt. Hij zegt dan , dat hij van Goa naar Sunda trok (dat toen zekeriijk Jakatra, en 'tgeen met den naam van Sunda Kalappa nog lang daarna bekend was , gelijk het doorgaans bij de portugesche schrijvers als Sunda voorkomt) waar zekere Njaij (jufvrouw in 't Javaansch) Pombiqa , van wege den koning van Dema , keizer van Java, Angenia (wat dit is, weet ik niet regt, doch 't schijnt mij Engano, een eiland niet ver van Java, te zijn) BaU (dit is mis, alzoo het nooit onder Java gestaan heeft) en Madura , als gezante verscheen , om Tagaril , konmg van Sunda , een van 's keizers onderzaten, aan te zeggen, dat hij binnen anderhalve maand ook Digitized by VjOOQIC 329 binnen Japara komen moest, om den koning van Passaroewan te beoorlogen. Hij voegt er bg, dat de gewigtigste landzaken' dezer vorsten toen (gelijk ook nu nog) vooral die van vrede en oorlog door de vrouwen behandeld werden ; maar dat deze vrouwen geen jdnge dochters mogten zijn , opdat haar eér , en daardoor de goede zaak , waarom zg uitgingen . niets te lijden zou hebben. Echter mogten dit geen andere vrouwen , dan die bewijs konden doen , dat zij wettig getrouwd of weduwen van een wettig huwelijk ge- worden , en dat hare kinderen door haar zelf gezoogd waren , waarnemen. De koning van Sunda nu, dezen last bekomen hebbende, verscheen op den bestemden tijd met 30 gilala's (zekere inlandsche vaartuigen) en 10,000 strijdbare mannen op Japara , om zijnen oppervorst te helpen. Daarop trok de koning van Damak met een vloot van :2,700 schepen (het zullen maar parahocs en kleine vaartuigen geweest zijn) naar Pas- saroewan, om dien koning aan te tasten. Hij kwam omtrent de rivier Hicandurea (die ik nooit heb hooren noemen en niet vinden kan) stellende de koning van Panaroekan tot zijnen zeevoogd en die van Sunda tot zijnen veldheer aan. Daarop werd de vijand zeer moedig aangetast , doch de keizer kreeg er wakker klop , verloor 30,000 man , waaronder 3 koningen, behalven dat er 8 patis gevangen raakten en de koning van Sunda geheel op de vlogt gedreven en tot driemaal toe gewond werd. Hierdoor ge- raakte het gansche leger in verwarring en de keizer werd niet alleen met een pijl ge- kwetst , maar ook genoodzaakt zich te water te begeven , waardoor hij bijna verdronk. De koning van Passaroewan had maar 200 man verloren en pas 300 gekwetsten be- komen , dat bij het andere niet te noemen was. De keizer legde de schuld van dit groot verlies op de kwade wacht, door den koning van Sunda gehouden. Hij vergaderde daarop al zijne koningen en vorsten en zwoer op den Mozhèf (of op den Coraan , gemeenlijk den Alcoran , genaamd) met zijn heir niet te zullen opbreken , voordat hij die stad ver- delgd zou hebben. Hij liet derhalve dezelve 3 maanden lang met 5 beukerijen beschieten en met meer als 1 ,000 stormladders bestormen , doch verloor naderhand , na veel ver*- geefsche moeite bij 't aantasten van een hoog en zwaar gebouw, nog ruim 40,000 man , behalven veel koningen en pati*8 waartegen die van Pasoeroewan maar 6,000 man verloren hadden. Het leger van den keizer was 800,000 man sterk geweest, en hoewel er veel volk van gesmolten was , gaf hij den moed niet verloren , om verd de stad lot binnen schats genaderd , inzonderheid aan de oostzijde , waar 't leger ^an Boeraksa gelegen had ; maar ziende geen kans , om door geweld daar eenig voordeel te doen , besloot deze Temanggong eens te onderstaan of bij de rivier van de stad niet zou kunnen verleiden , om ons dezelve door gebrek van water te doen verlaten. Te dien einde beeft hij omtrent een mijl boven de stad, landwaarts in, 30 dagen lang, 1,000 man doen graven; doch ziende, hoe weinig zij vorderden, en dal ondertnsschen zijn eigen volk van honger en gebrek verging , werd hij genoodzaakt dit werk te staken en van Batavia te vertrekken , vreezende dat hij mede, als 't leger van Boeraksa, verslagen zou worden. De twee edellieden Kijaij Depati Mandoera Radja en Kijaij Depati Widikda , gebroeders , welke in 't naaste gezag aan den keizer geweest waren en aan welke belast was bij deze togt toch eere in te leggen, ondernamen om de vesting Hollandia roet stormrammen , gelijk Boeraksa al mede beproefd had , aan te tasten. Den 27sten November kwamen zij 's nachts met omtrent 100 man in de afge- sneden stad bij de vesting en de volgende nacht met omtrent 300 man ; doch daar zi) ontdekt en eenige van hen geschoten waren , gingen zij , zonder iets verder te ondernemen, door. Hierop liet de veldheer Temanggong Djawana deze twee edellieden met hun volk binden en deed ze bij wijze van geregt volgens last van den keizer dooden , omdat zij Batavia niet veroverd of zich dood gevochten hadden. Eenige zijn omhalsd en de anderen gekrist of met pieken doorregen. Nadat dit den Isten December verrigt was , is deze veldheer met het verdere gros van 't leger den 3den dito van Batavia opgebroken , latende de doode ligchamen , 744 in getal , ten bewijze van zijn wreedheid , boven aarde liggen , 'twelk wij , indien wij het zelf niet gezien hadden , nooit zouden geloofd hebben , daar zij gruwelijk mishandeld waren. Men zegt voor vast « dat van de 100,000 mannen ruim, die voor Batavia geweest zijn, niet meer dan om- trent 10,000 wedergekeerd zouden zijn. Hoewel men in 't land van Mataram zelf dat maar op 3,000 of 4,000 man begroot; dat echter niet te gelooven, hoewel 't zeker is , dat er vele door honger en ongemak vergaan en van 't leger weggeloopen zijn. Toen Boeraksa geslagen werd, liepen die van Sammadang en Oiêker, de twee naaste gebuursteenen van Batavia in 't gebergte, aanstonds geheel door, ontboden hun verder volk met vrouwen en kinderen en hebben zich, met verlating van hun oude woonplaats^ achter Bantam in zeker gebergte nedergezet, om zich geheel van het gebied des keizers af te zonderen , aangezien zij vreesden , dat zij zich dood zouden moeten vechten , of dat de keizer anders hen zou laten dood slaan. Naderhand hoorden wij, dat de keizer ook dezen veldheer, den Temanggong Djawana met veel andere groeten omgebragt heeft , omdat hij die twee edellieden had doen dooden , waartoe hij loochende last ge- geven te hebben, schoon hij dat wel klaar bevolen had. Deze vorst, die ondertnsschen Batavia oordeelde eerst noodzakelijk te moeten hebben , eer hij met andere wingewesten , waar hij naar haakte, verder konde gaan, hervatte dit werk in 1629. Den 16den April kwam hier van Tagal zekere Warga met 6 praauwen, die uit de rivier van Karawang om vrijgeleide, met een brief van zijnen heer, den Temanggong, aan den opperlandvoogd , de heer Jan Pieterszoon Koen , gezonden was , biedende daarbij uit 's keizers naam de vrede aan en op dien grond verzoekende, dat deszelfs onderdanen vrij en frank, gelijk voor dezen, weer op Batavia mogten komen handelen. Hij veront- schuldigde ook den keizer, dat hem Boeraksa schandelijk misleid en dit gansch werk buiten zijne kennis eo op zijn eigen gezag ondernomen had , voorgevende dat die dit alleen had gedaan , om zich over zekeren zijnen gezant te wreken , aan welken de heer opperlandvoogd Carpentier voor zijn vertrek een pas-cedel , om over Atsjien naar Mekka te reizen, verleend en dien de heer Koen, bij zijne wederkomst van daar, had doen ombrengen ; doch aangezien hij nu beter berigt van alles bekomen had , verzocht hij , dat men daaraan niet meer wilde gedenken. Dit verzoek deed deze Warga in tegen- Digitized by VjOOQIC 346 woordigheid van den gezant van Ligoor, mitsgaders van alle hoofden van 't jonk van den koning van Siam en van de hoofden der Chinezen , voegende daarbij : Radja Ma- taram minta ainpon , dat is, de koning van Mataram verzoekt om vergiffenis. Schoon Hun Edelheden wel beter wisten, werd den 25sten April besloten vooreerst toe te staan, dat de handelaars en kooplieden daar vrij zonden mogen komen , om handel te drijven , waarmede dan de voorsz. Warga zeer vergenoegd weer naar Tagal vertrokken is , zeg- gende , dat zijn heer , de Temanggong van Tagal , nu strandheer geworden was , en dat die de vriendschap met ons beter onderhouden zou , dan te voren geschied was. Hij had dit verzoek alleen gedaan , om tijd te winnen en om ondertusschen zoo veel rijst , padi en andere voorraad, te water naar Pamenoekan, Karawang en andere nabij ge- legene plaatsen te brengen, als de keizer noodig oordeelde, om 't leger, waarmede hij Batavia weder meende aan te tasten , te onderhouden en van daar dan van alles onver- hinderd te kunnen verzorgen , waartoe ook de Temanggong van Tagal volkomene last bekomen had, dien de zorg daarover aanbevolen was. Na Warga s vertrek kwamen er nu en dan eenige praauwen met die goederen ; doch deze konden de reden van hunne komst niet al te geheim houden en deelden die aan dezen en genen med^ , die ons daar weder kennis van gaven. De Chinezen , die zeer loos zijn om de minste bijzonder- heden omtrent de aanslagen der vijanden te ontdekken, kregen er mede de lucht van en gaven ons, nevens die van Bantam, die daar mede veel belang in hadden, volkomen verzekering, dat de keizer zeker te velde komen, doch dat men nog niet wel wist of het Batavia , dan of het Bantam , of wel die van Ocker en die van Sammadang , die van hem afgevallen waren, gelden zoude. Om hier netter berigt van te hebben, werd bij Hun Edelheden den 5den Junij besloten de jagten Heusden en Tajonan naar Japara met zekere geheime last te zenden , om aldaar scherp te vernemen , of op deze of gene plaatsen daaromtrent rijst of padi venameld werd , en bijaldien zij daar eenig merkelijk getal van praauwen ontmoeten mogten , dat zij die maar zouden vernielen en in den grond booren. Men gaf dien last aan schipper Frans Loncke en aan den onderkoopman Doetmy uit. Deze twee jagten kwamen zonder eenige ontmoeting voor Tagal, waar die onderkoopman op de vriendelijke noodiging van den Temanggong aan land ging. Zij zagen dat daar, terwijl zij op de reede lagen, meer als 100 praauwen met padi van de oost kwamen , behalven dat er reeds een groote voorraad van alles in Tagal was , al hetwelke de onzen met goede oogen aanzagen. De Temanggong gevraagd zijnde , wat hy met zoo groeten overvloed van padi doen wilde ? gaf tot antwoord : « Ik zal ze doen stampen en naar Batavia voeren.» Dit namen de onzen aan en vervolgden daarop hun reis naar Japara , doch lieten ons , *tgeen zij in Tagal gezien hadden , met een vaartuig weten. Ondertusschen verscheen Warga den 20sten Junij op Batavia met 13 praauwen, met eenige rijst en andere kleinigheden geladen , wiens komst men , op de zeker be- komene tijding van 's keizers toerusting tegen Batavia , nu al eenige dagen verwacht had , te meer daar ons door zekere Javanen , die met Warga's praauwen nu mede kwamen en voor dezen bij den ontvanger Cornelis van Maseyk gewoond hadden , al te voren nader opening gedaan was , die nu bij de komst van Warga bevestigd werd. Men vond daarop goed Warga met zijn gansch gezelschap in verzekering te nemen , om daardoor nog grondiger kennis van dezen toeleg des keizers te krijgen. Dit werd zeer behendig in 't werk gesteld en gelukkig uitgevoerd. Hij werd den 24sten Juny ondervraagd , waaruit hij ten eerste gewaar werd , dat 's keizers voornemen reeds be- kend en uitgelekt was, dat hem besluiten deed alles te ontdekken, op hoop van daar- door te eer genade te zullen verwerven. Hij beleed dan, dat hij door zijnen heer, den Temanggong van Tagal , uitdrukkelijk gezonden was , om Batavia te verspieden en ons te misleiden. Hij zeide ook , dat Tagal de spijskamcr en ^at des keizers volstrekt be- sluit was met zijn gansche magt naar Batavia te komen en die stad andermaal aan te Digitized by VjOOQIC 347 tasten. Dat zijn geschut on verdere artillerie al over een maand uit Mataram naar Pa- kalongan gezonden was , en dat het gansche leger omtrent 3 weken daarna stond te volgen , staat makende dat het in een m:-and al voor Batavia zou kunnen zijn. Hij wist ook te zeggen, dat Kijaij Depali Blitar en Kijaij Depati Poegar, beide *s keizers oomen, en Kijay Depati Poerabaja, neef van dien voi*st, het opperbewind over dit leger, waar- van hij de sterkte en artillerie zeer net wist te beschrijven, voeren zouden, voegende daar oog veel byzonderheden bij , die Hun Edelheden een groot licht in deze zaak gaven. Aangezien men nu zeker onderrigt was , dat de keizer zich voorgenomen had zijn leger van ryst en padi , door de rivieren van Pamanoekan en Karawang te verzorgen , vonden Bon Edelheden goed dit op allerlei wijze te beletten , zich verzekerende , zoo zij hem den uitvoer te water konden afsnijden , dat dan zijn geheele toeleg in duigen vallen en vruchteloos afloopen zon. Men zond derhalve den bevelhebber Adriaan Maartenssoon Blok roet de jagten Klein Arnemuiden, de Kemphaan en *t Klein Hoopje uit kruissen langs Java, belastende hem bij ontmoeting van de jagten Clein Heusden en Tajoean en bij 't nader vernemen van Tagals staat , met het vernielen van al die padi , indien hij dat buiten merkelijk gevaar geraden vond , voort te gaan. Ondertusschen verzagen Hun Edel- zich van alles tegen *s keizers komst, in behoorlijken staat van verdediging tegen zulk een roagtig leger, als hen berigt was, te zijn. Men liet al do vestingen en wacbtplaat- sen versterken en de beukerijen en bolwerken van Batavia van behoorlijk geschut en klein schietgeweer voorzien en nog 5 nieuwe sterkten van geheele opgezette kalappus- boomen er bij maken , voegende daar nog een reduit , de Sterre genaamd , tusschen Hollandia en Gelderland bij. Ook werd de punt Utrecht merkelijk vergroot met twee halve kartouwen voorzien en de 4 andere punten aan de zuid-westzijde der stad werden zoo- danig begrepen, dat men Vianen tusschen Zeeland en Brabant, omtrent midden in D. Dankaarts tuin , op de kant van de kleine dwars-rivier , Bommel , Weesp en Bueren , tusschen het huis van den algemeenen ontvanger en de punt Zeelandia , een roede of twee van de oude stads grachten plaatsten. Deze punten waren nog naauwelijks voltrok- ken , toen het leger van de keizer van Mataram voor Batavia verscheen. De Chinezen ver- zorgden ondertusschen een menigte kalappusboomen , die door de matrozen alom opge- ttgt en in een behoorlijke staat , om er ons volk achter te dekken , gebragt werden. Ook werden er veel andere vastigheden en eenige houten wambaizen gemaakt, die men van pannen voorzag en waarin men groote lyfsberging en verzekering voor *t vee der E. maatschappij en der burgers vond. Den 16den kwam *t schip de Kleine Hope van de Oost, waarmede de bevelhebber Blok Hun Edelheden kennis gaf van zijne gelukkige onderneming, den Uden dito op Tagal voorgevallen, waar hij omtrent 5 uren geland zynde, 200 praanwen en 400 honderd huizen in kolen gelegd en een padiberg, die 12 roeden lang en 4 roeden breed was, zeer gelukkig zonder een man te verliezen, vernield had , niettegenstaande de Javanen zich in 't eerst niet weinig daartegen gesteld on zich dapper verweerd hadden. Dit gelukkig begin van deze kruisvloot maakte zulk een ontsteltenis en gaf zulk ontzag op die gansche kust, dat er geen eene praauw dorst te voorscbyn te komen. Den 20sten dito vertrok de heer voorzitter Wagensveld met bet schip de Salm naar de Oost, om den bevelhebber Blok te vervangen. Hij landde omtrent Tsjeribon bij *t dorp Sabang dat hij afgeloopen en verbrand on waar hij rijkelijk zoo veel padi , als Blok in Tagal , vernield heeft. Niettegenstaande dit alles zoo gelukkig vooraf verrigt was en de voornaamste rivieren en vooral die van Karawang , Pamanoe- kan , Indrapoera en meer anderen door ons volk zeer wel bezet waren , kon dit echter den keizer van zyn voornemen niet afbrengen , noch eenigzins beletten zijn leger naar Batavia te zenden. Wij kregen door ons volk, dat wij in 't veld hadden, dagelijks berigt er van, die den Sisten Augustus de voorloopers ontmoet en zich door de vlugt, met achterlating van een man, gered hadden. Die van Bantam hadden ons ook al 2 Digitized by VjOOQIC 348 of 3 dagen te voren verwiitigd , dat zij over de rivier van Karawang getrokken , ge^ lijk zij door een scheppraauw van ons volk zeer onderscheiden gezien en hun Edelheden daardoor ten vollen van 's vijands overtogt over die rivier verzekerd waren. Den 22stea Augustus kwam 't leger voor de stad. Men zag allereersts 40 ruiters, die omtroii Dirksland hun best deden , om eenige beesten der E. maatschappij van de stad af Ie snijden , 'tgeen hen door onze ruiterij en eenige oppassers belet werd ; hoogvel zij daarna tot in de voorstad afkwamen. Ondertusschen hield zich onze ruiterij nog op den weg daaromtrent, waarop de vijand allengskens tot omtrent den tuin van de heer Specx kwam afzakken , zonder dat er op dien dag iets verder voorviel. Tot den laatsten dezer maand was er zeer weinig beweging van den vijand omtrent de stad ; doch op dien dag zag men veel volks te voet en te paard met veel vlaggen en vaandels en een stoet van eenige olifanten te voorschijn komen ; dat nog nergens anders dan op een bloote vertooning uitkwam. Zij hadden hun leger in 't oosten , zuiden en westen van de stad, ver buiten 't bereik van 't geschut nedergeslagen. Terwijl zij daarmede bezig waren , kwamen er nog eenige slaven en Chinezen , die bij den vijand gevangen geweest en het wéér ontloopen waren , in de stad , die ons wisten te zeg- gen , dat er ongemeen veel volk , paarden , karren , enz. waren ; maar dat er reeds ai groot gebrek van rijst vernomen werd. De vijand een Chinees in de rivier van Ankee gevangen bekomen hebbende , had denzelven de handen , lippen , neus en ooren afge- sneden en hem zoo mishandeld wéér naar de stad gezonden. Hij werd wel in korten tijd genezen , doch het was afgrijselijk de wreedheid , omtrent dien man gepleegd , aan te zien. Op dien dag zonden zij de rivier af op een vlotje een anderen Chinees, die» zij gedood, van lid tot lid ontleed en met rotans wéér aan elkander gehecht hadden. Wij stelden vast, dat z^ dit deden om de Chinezen een schrik aan te jagen en vau ons af te trekken ; maar het diende alleen , om ze te meer tegen hen te verbitteren. Zij hielden zich verder tot den 4den September stil, daar zij nu meer moeite, dau wel 't jaar te voren hadden , om de spijs tot hunne werken , met welke zij de stad naderen wilden , hier en daar van daan te halen en van verre naar de stad , daar tijd toe vereischt werd, te brengen. Eindelijk begon het gansche leger zich te bewegen en de stad tot binnen een kanonschot te naderen. Men kon niet merken , dat zij veel grof geschut of schietgeweer hadden, en men werd nader van 't groot gebrek van rijst 'm 't leger des vijands verzekerd , zonder dat er eenige hoop van toevoer voorhanden was, omdat onze kruissers ze op hunne kust afgesneden hadden en de rivieren zoo bezet hielden, dat er geen man, ik laat staan een praauw met rijst, doorslippen kon. Nadat het leger van Karawang naar Batavia gekomen was, had men aan de meeste paardeo' in 'tzelve geen rijst meer gegeven , waarover zeer veel volk weggedropen , een groot getal buffels gestorven en daardoor de vijand buiten staat geraakt was, om 't geschut af te voeren. Den 7 den dito waren zij doende, om een schans van houtwerk en aarde te maken, waarmede zij nu al tot op 't plein van de kruidmolen genaderd waren en waaruit zij nu en dan met roers op ons volk schoten, kwetsende 3 of 4 man in de Tsjampan, die de wacht op de rivier had en nu opgekort was. Zij deden hun meeste werk bij nacht , opdat wij 't niet merken en zij ondertusschen tegen den dag klaar zou- den zijn, zoodat men bij dag bijna geen beweging onder hen zag; maar wij werden gewaar, wat zij bij nacht gedaan hadden en speelden bij dag met ons geschut daar zoo sterk onder , dat wij nu en dan al eenigen van hen ter neer schoten. Den Sstea dito 's morgens was de vijand met zijn werken aan de overzijde der rivier, omtrent de poot Hollandia, tot op een pistoolschot, genaderd, latende het groot leger geheel buiten schools blijven. Wij lieten daar op dezen namiddag eenen uitval doen, trokken met 100 sol- daten en eenige Mardykers , benevens 200 muskettiers over de rivier, zijnde zeer wei door 't geschut van die punt gedekt en sloegen er de vijand roet verlies van 15 of Digitized by VjOOQIC 349 20 der zijnen uiL Het gansch leger zag dit aan , gelijk ook dit werk in hun gezigt geslecht werd, zonder dat wij een man verloren, doch 2 of 3 al te nieuwsgierige toekijkers werden door eenige vervlogene kogels gekwetst. Over *s vijands Zuiderlroep had Kijaij Depali Madion, nevens Kijaij Depati Pocgar en Singa Sari 't oppergebied. Den 9den en den Uden dito heeft de vijand sterk gearbeid, niettegenstaande dat er 3 gansche nachten zeer sterk uit onze buitenwerken geschoten werd; zoodat zij na omtrent op een musketschot na aan de punten Bommel en Weesp , aan de zijde lig- gende en in 't zuiden zoo na omtrent de punt Hollandia ook genaderd waren. Ook had- den zij gedacht tegen de sterren een werk tot op de grachtkant te brengen; doch dit was hen door ons sterk schieten belet. Daarbenevens hadden zij zich omtrent de punt Utrecht , door 't aanbrengen van vele houtwerken zeer versterkt en waren al zeer nabij dezelve gekomen. Den ISden dito 's nachts werd de punt Bommel door 200 man be- stormd en 10 mannen van den vijand waren al aan 't klimmen, doch werden meter haast, niet zonder verlies van eenigen der hunnen, afgeslagen. Den 14den en 15den dito zag men veel karren van de oostkant naar de westkant van 't leger komen, van welke eenigen door 12 en 18 buffels door 't rijstveld der E. maatschappij getrokken w^den , waarop , naar allen schijn , eenig geschut zal geweest zijn. Men zag aan dien kant de vijand sterk werken , om eenige batterijen te vervaardigen , waarmede zij tot onder de punten Bommel, West-Hollandia en de Sterren kwamen, latende de punt Utrecht en 't verdere buiten ongemoeid. Den 17 den dito ging de heer opperlandvoogd Koen nog zelf de ronde alom doen en 's vijands werken wel bezigtigen en bevond ze omtrent de punten Bommel en Weesp in zoodaoigen staat , dat hij die punten ten eerste, zoo daar niet tegen gedaan werd , afsnijden en ons daar ontblooten zoude ; weshalve bij hun Edciheden goedgevonden werd dit werk aan te tasten en in brand te steken. Daarop werden 350 mannen bedektelijk in die punten gebragt,van welke 's namiddags , toen de zeewind begon te waaijen, 25 of 30 bootsgezellen met hun brandtuig uit ieder punt een aanval op 's vijands werken deden, terwijl hen 60 kloeke soldaten, 30 Japan- ners en eenige Mardijkers ondersteunden , bij welke zich eenige Chinezen gevoegd hadden. De vijand deed groeten tegenweer; doch werd door 't geweld der granaten en door *t sterk schieten der onzen genoodzaakt te wijken. Daarop geraakten zijne werken in brand , terwijl de vijand in zijn groot werk stand hield , zonder dat op 'tzelve iets ondernomen werd. Men veroverde aan onze kant veel pieken , krissen en een metalen bas. De vijand verloor bij dezen onzen uitval 200 of 300 man (hoewel die van Ban* tam dit wel op 500 koppen begrootten) maar aan onze kant kregen wij geen doeden , doch naderhand zijn er van 30 gekwetsten 4 man overleden. Zoo haast de onzen maar afweken, kwam de vijand, daar de wind eer, dan wij gedacht hadden, afnam, wéér te voorschijn , doende zijn best om den brand te lesschen en z\jne dooden te bergen. Zij kregen eindelijk 't vuur , hoe dapper ook op hen geschoten werd , uit , zoodat de brand tegenover de punt Bommel zeer weinig schade gedaan had. Omtrent de punt Weesp was veel houtwerk verbrand , dat nog tot den avond duurde , doch toen werd alles door een zwaren regen uitgelescht. Den 19den en 20sten dito werd 's nachts door hen weder sterk aan de werken gearbeid. Ook maakten zij 2 batterijen, op welke wij gisten , dat zy hun geschut zochten te planten. Te dier tijd werd Adriaan Theuniszoon , kapitein van 't kasteel , zoo als hij van de punt Weesp naar de punt Bommel ging, met een roerskogel door zijn been geschoten. Den 20sten September deed de vijand zijn eerste schot met grof geschut van die batterijen , schietende een ijzer van 5 pond naar de punt Hollandia om de Oost, nadat hij nu een maand voor Batavia gelegen had. Op dezen nacht, omtrent 12 ure (dat een groot verlies voor de onzen was) kwam de opperlandvoogd de heer Jan Pieterszoon Koen, die dappere held en Batavier in zijn hart, na lang aan de loop gegaan te hebben, te sterven. Hg had Digitized by VjOOQIC 350 's avonds nog kloek en gezond (zoo 't geleek) aan de tafel geweest en bad ook (zoo men zegt) geen gedachten van zoo na aan zijn einde te zijn. Hij werd den 22sten dito mot groote statie begraven. Men schoot al het kanon, dat den vijand maar beschadigen kon, bij die gelegenheid op al de punten en sterkten af. Den 23sten dito kwam de heer Jaques Specx , ordüiaar raad van Nederlandsch India , na een reis van 9 maanden min 2 dagen met het schip Hollandia, nevens zijne gemaUn en zusters hier op de reede, vindende alles in rep en roer en de stad door 120,000 Javanen zeer naaaw belegerd, flij werd vooreerst bij eenparigheid van stemmen tot opperlandvoogd van Nederlandsch Indien, in plaats van den overleden heer Koen, totdat de heeren zeventienen daarom- trent anderen last zouden gelieven te geven of een ander in zijn plaats te stollen, ge- koren. Nu begon de vijand, zoo aan de zuid-west, als aan de oostkant met 9 of 10 stukken vrij sterk te schieten, waaronder 4 of 5 stukken van 24 pond ijzer waren; doch zijn verdere stukken waren maar 5 of 6 ponders , buiten welke hij nog eenige mindere van 1 è 2 ponden had. De pont Hollandia werd verscheiden malen getroflbn en aan de kap zeer beschadigd, doch wij verloren er geen volk door. Die van de zuidkant hadden 't op de Tsjampans niet weinig gemunt en verscheiden malen eenige 24 ponders er door gejaagd; doch waarmede zij alleen 4 man gekwetst en 1 man gedood hadden. Zij wisten hun geschut ongemeen wel te bewaren en hadden dat mei houtwerk zoodanig bebolwerkt, dat het door ons geschut geen nadeel ter wereld lijden kon. Om de Oost hadden zij 2 of 3 zware en eenige ligte stukken , waaruit zg som- tijds over het plein van 't kasteel schoten , zonder nogtans eenig volk te kwetsen. Ook vlogen er nu en dan wel eenige holle looden kogels met aarde gevuld , over 't kasteel en ook wel eens een baskogel over de brug van 'tzelve. Het huis van den heer ont- vanger werd tweemaal getroffen, waarvan de eene kogel in 't pakhuis een touw be- schadigde. Nu en dan zijn de vestingen en punten ook geraakt, daar zij redelijk wc4 doel schoten uit de halve kartouwen , die wij zelf in vorige tijden aan dezen vorst geschonken hadden, dat hg nu zoo kwalijk aan ons erkende. Dagelijks werden er ge- gevangenen binnen gebragt , doodmager en raagteloos van honger , die ons te kennen gaven , dat er geen levensmiddelen meer in 't leger waren en dat zij 't niet hnger zouden kunnen harden, aangezien er zeer veel volk door honger stierf en geen minder getal , door gebrek van alles , verUep. Den 29sten dito 's nacht tastte de vijand de punt Weesp aan , meenende die in brand te krijgen door de menigte van brandstof- fen , die zij daaromtrent en bij de hoeken derzelve gebragt hadden. Zij staken die mei een groot geschreeuw in brand, doch werden door ons geschut en door onze rons* ketten zoodanig begroet, dat zij aanstonds weder afweken. Zij schoten ook een grof ijzer door die punt henen ; doch zonder iemand te kwetsen en hadden bij dien aanval 140 man verloren. Den 2den October hoorde men 's nachts aan alle kanten sterk ar- beiden ; waaruit sommigen meenden , dat de vijand bezig was met zijn geschut af te voeren , Jat door een gevangenen , die wg 's morgens kregen , bevestigd werd , voegende daarbij , dat zij door den keizer terug ontboden waren , en dat het geheele leger in 5 of 6 dagen . vertrekken zou , aangezien er de hongersnood en ellende aan alle kanten sterk toenam. Daar zijn er, die willen, dat de vijand nog dien avond zijn legerplaats in brand zou gestoken, een kanonschot afgeweken en verder met het leger den Sden October opgebroken zou hebben ; maar deze hebben zulke nette aanteekening niet , dan wel anderen gehouden. Omtrent dezen tijd deden de onzen een uitval op 's vijands werken , stekende door onze granaten eenige van zijne batterijen , doch niet zonder een groot ongeluk , in brand ; want terwijl ons volk bezig was , om de granaten te wer- pen , zijn er 1 of 1 2 geborsten , eer de matrozen die uit hunne handen kwijt wa- ren. Hierdoor verloren 2 of 3 het leven en 7 of 8 hunne armen en handen, al 'twcike alleen door de kwade gissing van den konstapel veroorzaakt was, omdat hij Digitized by VjOOQIC 351 ze niet op hare behoorlijke maat gemaakt had. Dit gaf onder de onzen zoo groote ontsteltenis , dat wij door dat gering ongeluk bijna geheel zouden geslagen geweest zijn; doch wij keerden echter met weinig verlies aan onze kant en met het toebrengen Tan veel schade en doeden aan 's vijands zijde, na een lange schermutseUng weéi inde stad. Zeger van Rechteren , een krankbezoeker , die met de heer Specx op Batavia kwam en dit beleg bijgewoond heeft, verhaalt, dat des vijands kogels den 5den dito nog niet alleen gedurig over zijn huis vlogen; maar zegt ook dat de stad den 6den dito hard door den vijand beschoten is , daarbij voegende dat , zoodra hij over de kasteelsbrug was en in 'tzelve dacht te gaan, er een grove kogel zoo digt bij zijn lijf henen vloog, dat het weinig verschilde of hij zou hem weggenomen hebben , zoodanig dat hij van de slag bijna ter aarde stortte, waardoor ook die van 't kasteel niet anders meenden, of hij was er door gekwetst, hoewel hij ook in 't minste niet gekwetst was. De vijand deed al zijn doeden m de rivier werpen , en die met palen toeheijen , ten einde hij door de stank dezer aldaar beslotene hgchamen (die nu niet afdrijven konden) de rivier ver- giftigen en voor de stad onnut maken zoude. Dit gaf de onzen een groot ongemak; doch zij groeven ten eerste een menigte putten, waardoor zij wéér van zeer goed water voorzien werden. Den 20sten dito des nachts is de vijand met een groot geweld op de stad aangevallen; doch werd door ons geschut en musketten zoodanig ontvangen, dat zij na een gevecht van 3 uren , genoodzaakt werden te wijken. Daarop bestormden zij Maagdelyns sterkte aan den uitersten hoek der stad gelegen , waar de onzen schoon maar 15 of 16 man sterk, zich weerden als leeuwen en toonden, dat zij van de stam der oude Batavieren waren , die roet een klein hoopje groote troepen wisten te verdrijven. Zij verdedigden zich deftig met kruid en lood zoo lang zij het hadden , en als dat ver- schoten was , behielpen zij zich van die vesting met het werpen van steenen en pannen zoo lang , tot die ook alle verworpen waren ; doch een van de soldaten , die geenszins van de verlegensie en niet minder, als bang voor den vijand was, toonde dit klaar door zijn nieuwe krijgslist , roepende zijne makkers , die niet wisten wat hij in den zin had , zeer vrolijk van geest toe , mannen , wacht maar een oogenblik , ik zal er die javaansche honden wel van daan drijven. Daarop liep hij naar beneden , haalde een pot met roenschendrek en wierp die de doodviese Javanen zoo ettelijke malen op de naakte huid, die ten eerste afhielden, en luid uitriepen: Tsjeh, binatang Hollandia, tsjeh andjing Hollandia jang Bakalav dengan tahi, dat is, foei gij hollandsche beesten, foei gij hol- bndsche honden , die roet roenschendrek vecht. Dit deed hen echter niet alleen de wijk nemen , maar voornamelijk ook 't ontzet , dat zij uit de stad op hen zagen afkomen. Ik heb deze vesting , wetende dit geval , menigmaal met verwondering beschouwd en moet bekennen , dat ik verbaasd stond , als ik ze bezag en overwoog , hoe zoo weinig mannen zich in zulk een kleine en slechte reduit zoo lang en zoo dapper tegen zoo een groote magt van Javanen hadden kunnen verdedigen , want zij is zoo klein , dat de vijand al een proef er van genomen had , om ze met een louw omver te halen , dat echter niet had willen gelukken. Zij staat wat buiten de Nieuwe Poort, in de tuin van de heer opperiandvoogd Camphuis en is een van de grootste oudheden, die ik op Ba* la via gevonden heb. Den 4 sten November 's avonds omtrent 6 ure (zegt Zeger van Rechteren) zagen wij 's vijands leger aan drie zijden in den brand staan , waarover wij zeer verwonderd waren , niet wetende wat dit beduidde ; doch wij hielden ons daarop van binnen zeer stil. Den 2dcn dito zond Zijn Edelheid de heer Specx eenigc ruiterij , nevens eenige vaandels voetvolk naar buiten , om te zien wat de vijand 's nachts uitge- voerd had. Deze bevonden , dat zij de vlugt genomen , hun leger in den brand ge- stoken en wel 700 of 800 man van hun eigen volk ellendig vermoord , sommigen gekrist en wéér anderen onthoofd hadden , die zy daar allen in reijen en gelederen op de vlakte zagen liggen en die kort daarna een groote stank van zich gaven. Men zegt Digitized by VjOOQIC 352 dat de prins van Madara , den vorigen veldheer Boeraksa bespot en uilgelagchen heb^ bende, voorgegeven had dat zoo hij die magt bij hem en 't opperbewind er over ge- had had, hij al lang meester van Batavia zon geweest, of zijn hoofd verbeurd hebben en dat de keizer hem daarom 't oppergezag over dit leger gegeven had. Men verhaalt nog verder, dat Boeraksa, nevens dien prins mede gezonden, gezien hebbende hoe schandelijk hij roet zoo veel grooter leger van de stad getrokken is, denzelven aan- stonds gekrist heelt ; maar dat dit verdichtselen zijn , blijkt klaar genoeg uit hetgeen wy te voren van Boeraksa's dood aangehaald hebben. Wij hebben bij dezen ooriog zoo weinig Nederlanders verloren, dat het naauwelijks waardig is ze te noemen en zij wer- den maar op 10 of 12 bf^paald. Van de Chinezen, Japanners en Mardijkers zijn er eenige gekwetst en 7 of 6 doodgeslagen. Het waarschijnlijkste, dat wij hebben kunnen vernemen is , dat dit leger 100,000 (en, zooals somifligen willen, nog meer) zonde sterk geweest zijn , met welke groote tegen zoo kleine magt der onzen zij , door Gods zonderlinge zegen, zeer weinig verrigt hebben. Men heeft echter gezien, dat die vorst iets gedaan heeft, dat men te voren onmogelijk achtte, te welen, om met zijn zwaar geschut over zoo veel zware bergen , tot voor Batavia te komen , daar hij tusschen de 3 of 4 maanden mede bezig geweest is en daar hij veel buffels en karren door ver- loren heeft; al hetwelke hy echter heeft weten te verduren. Men stelde nu vast, dat hg daarbij zyn bekomst wel hebben zou, als hij de zijnen zoo deeriijk zou zien terugkeeren. Hoeveel volk de vijand gedurende dit beleg verloren heeft , is niet wd te zeggen ; doch de onzen , die hen met kleine troepen nog eenige dagen volgden , vonden veel dooden , krissen en verlatene karren , zoowel op de weg , als in de rivier van Karawang bggen, gelijk zij ook nog eenige karren en krissen in de stad gebragt hebben. Men hoorde van de Chinezen , die van Tsjeribon kwamen , dat wel de helft van 's keizers leger dood gebleven , behalven het volk , dat door hongersnood afgedropen en naar 't bosch geloopen was. Den 24sten Mei 1631 (zegt deze van Rechteren, van Banda naar Batavia zeilende en omtrent Japara genaderd) dat zij een vloot van schepen en jagten zagen aankomen , die van Batavia naar Japara gezonden was , om de Javanen , die , zoo men zeide , wederom in aantogt waren , om Batavia ten derde maal te be- legeren, dat te beletten; doch daar is niet verder op gevolgd. Die vloot bestond uit de schepen Bueren , Bommel , Grooten-broek , de Salm , West-Zaanen , Tajouan , Diemen en Brokerhaven; over welke de heer Vlak opperbevelhebber was, die den ontvanger en meer andere heeren van rang bij zich had. Opdat men nu geen kennis van den staat des kasteels van binnen krijgen mogt, liet men daar iedereen, die wilde, niet inkomen. In de volgende tijden blijkt uit de vaste ordes, sedert 1636, door Run Edelheden op Batavia beraamd , dat zij den 6den Augustus 1 640 goedgevonden hadden , voortaan geen Javanen, als met veriof, in 't kasteel te laten komen. En na die tijd heeft deze keizer al zijne hoogdravende gedachten van Batavia weder te belegeren , laten varen , hoe- wel hij tot zijn einde toe onze vijand gebleven is. Hij hield zich dan sedert stil en overleed in 1645, na een regering van 81 jaren, latende zijnen zoon tot opvolger op zijnen troon, die toen een prins van omtrent 26 jaren was. Derde Hoofdstuk. Het gedrag van dezen prins in 't laatste van zijn vaders leven , schaakt het wijf van Teman^ong Wiragoena, deszelfs aanklagte op de raad van zijn onder broeder aan den keizer; doch cue hnnne verwachting geenszins beantwoordde. Verder gedrag van den aangeklaagden prins. Wat de keizer omtrent hem en den Temanggong dec3 , en Google Digitized by VjOOQ 353 hoe zich de prins naderhand gedroeg en ook de Temanggong omtrent- znn wederge- bragt wijf. Des keizers genoegen over des prinseu en zijn misnoegen over des Temang- gongs gedrag. De prins weder ten Hove. Herwon zijns vaders gonst en vokde hem op zijnen troon. Soesoehan Ingalaea 4o keizer van Java in 1645 , die veel njkeu op Java verovert eu de landen van Watas Kali Toegoe aan den Fanombahan van Tsjeri- bon schenkt. Die hem sultan Abdxil Cahar noemt. Hij verzoekt ons om vrede met zekere bepaling. Gezanten aan hem in 1645 gezonden. Hoe die onthaald werden en de vrede zonder bepaling sluiten. Het eerste verbond met hem gemaakt. Hoedanig hij zijn land en volk bestuurde. Beiast Wiragoena en al zijnen aanhang om te brengen; doch veinsde omtrent zijn broeder, die met de priesters toeleg maakt, om den keizer te doen vermoorden. Hetwelk uitlekt. Wordt door den keizer in verzekering genomen en zijn beste vrienden gedood. Waarom hij den keizer openbaar aantast. Die zijne makkers en daarna hem dooden laat. Waarom hij hem niet vatten liet. Doet ook al de priesters in en omtrent Mataram en de verdere grooten, hem in de weg zynde, dooden. Waarop Pangeran Poerabaja niet ten hove verscheen. Welken hoon de keizer tracht te wreken, 's Keizer's moeder snijdt dit door een list af. Die de keizer zijn eer weder geeft. Met hoe groote voorzigtigheid die vorstin dit aanlegt. £n hoe zij de ver- zoening van den Fangeran bewerkt. In 1655 kregen wij geschil met dezen keiier. De heer Johan van Zyl als gezant aan dien vorst gezonden. In 1660 oorloogt hij met ons en met die van Djohor. In 1664 maakt hij vrede met ons. In 1668 Ver- speet aan hem gezonden , dien hij heerlijk deed inhalen. Zoekt ons cijnsbaar te maken. Zijn dood in 1670. Men moet vooraf welen , eer men nog tot de regering van dezen jongen vorst over- gaat, wat er mei hem in de laatste jaren van zijn vaders leven en den Temanggong Wiragoena , eersten bestuurder van hel rijk en landvoogd van Mataram , voorgevallen is , daar dal een groot licht omtrent eenige zaken , in *l begin van zijne regering voor- gevallen, geven zal. Uil hetgeen wij te voren reeds over de rijksbedienden sprekende, van het ambt van den Temanggong Wiragoena gezegd hebben , is ons klaar genoeg gebleken, dal de bediening van dezen heer van een zeer wijd uitgebreid gezag en dal zijn vermogen , zelfs over de allergrootste heeren aan hel hof geweest is , dat daaruit niet anders , dan een groote aanhang vloeijen kon , zoodat al de groote hovelingen dien heer moesten naar de oogen zien en volslagen van hem afhangen; dal naderhand (ge- lijk wij zien zullen) ook de reden geweest is , dal deze jonge vorst zich , daar er een oude wrok lusschen hem en dezen Temanggong was , op een vry behendige en omziglige wijze van dezen vermogenden en zoo sterk door al de eerste hovelingen ondersteunden * heer zocht te ontslaan. Deze vorst nu nog maar een jongeling van 18 jaren zijnde, had zich verstout , om een van de liefste en fraaiste vrouwen van dezen Temanggong met geweld weg te voeren , zich inbeeldende dal die groote ryksbedienaars , wegens zijne prinselijke opgaande en bij zijn vader zeer sterk toenemende magl (daar hij hem ten kroonprins geschikt had) nooit in zyn gedachten zou hebben durven nemen , om hem bij den keizer, zijnen vader, over zoo een henzeling (zoo hij hel noemde) aan te klagen of om die vrouw van hem weer te eischen. Hij was daarin geweldig bedrogen ; want die Temanggong, een zeer gestreng en bitter man, dien hoon niet kunnende ver- duwen en zijn liefste vrouw niet willende missen , nam deze daad zoo hoog op , dal hij met zijne getrouwsle vrienden raadplegende, hoedanig dien stouten roover en ont- schaker van zijn wyf te straffen , met goed overieg van 's prinsen ouder broeder (met welken de Temanggong ééne lijn legen den kroonprins trok) goed vond deze schend- daad aan* de keizer bekend te maken. Dit drong den oudsten prins te sterker aan , omdat hij hoopte , dal zijn vader door dit geval in zijne keuze veranderen en zijn jongsten broeder, schoon uit een vrouw van dooriuchliger huis, dan hij geboren, voorbg gaan mogt. Zij klaagden ook daarover aan den keizer bij een goede gelegen- heid , die zij hiertoe waarnamen en wisten die daad hem zoo vuil voor te stellen en dien prins (anderzins zeer geliefd) bg zijnen vader zoo zwart te maken , dat de III. 23 Digitized by VjOOQIC 354 keizer , ten bewijze dat h^ daaroyer zeer ontsteld en op dezen zijaeD zoon zeer vertoornd was , zich in meer als 30 of 40 dagen niet zien liet en met geen hoveling spreken wilde. Dit was een geval, dat zoo slil niet blijven kon en dat, onder de hovelingen bekend geworden , het gansche hof (aangezien ieder der prinsen daar zijnen aanhang had) mede zeer ontroerde en in de uiterste bekommering bragt, wat uitslag dit werk, waarover de keizer zoo zeer geraakt was, nemen zou. Eindelijk deed de keizer Wira Goena, benevens zijne vrienden en zijnen oudsten zoon , in zijn binnenhof bij zich ontbieden , 'twelk hen hoop van een gelukkigen uitslag gaf, hoewel het geheel tegen hunne ge- dachten uitviel. Nadat zij dan voor den vorst verschenen waren , bestrafte hij hen zeer bitter over hunne groote onvoorzigtigbeid , wegens dat zij zich allen met vrouwen ea kinderen daardoor in het uiterste gevaar van hun leven , wanneer deze zijn zoon eens in zijne plaats op den troon volgen zou, gebragt hadden. Hij voegde daarbij, dat zijn zoon , als kroonprins en er%enaam des rijks , wel iets doen mogt , dat men in een ander doodschuMig zonde oordeelen , te meer omdat zulks door een jongman aan een jonge vrouw , als zijnde een drift der jeugd , geschied was , die de Temanggong (nu een oud man zynde) zoo noodig niet had en wel missen kon. Deze voorrede kwam hen wel zeer raauw en onsmakelijk voor, maar het trof hen veel meer, toen de keizer daar nog bijvoegde , dat ook zijn keuze op dezen zoon , als den verstandigslen en bckwaam- sten, om een zoo groot rijk en volk te besturen, onwankelbaar was en dezelfde bleef, verwijtende zijnen oudsten zoon zeer scherp zijn gering verstand en slecht overleg, dat hij zich ten gevalle van een vreemden, tot zijns broeders verderf, had laten gebrui- ken , waarmede hij betoond bad onwaardig te zijn , om over een zoo groot volk te gebieden, voor welk volk bij (keizer) gehouden was na zijn dood goede zorg te dra* gen , bevelende hem verder deze zaak voor zijn broeder verborgen te houden , ten einde hij nooit te weten mogt komen, dat bij tot zijn nadeel met Wira Goena aan- gespannen had, *tgeen hij Wira Goena op straf des doods mede bevolen heeft. Dg zeide daarbenetens tegen den laatsten , dat hij van harte wel gewenscht had , dat hg die klagten over den prins, zijnen geHefden zoon, nooit aan hem gedaan had, aange- zien dit , na zijn dood , niet anders dan doodelijke onheilen voor hem en al de zijnen €(a vooral voor zijnen oudsten zoon baren kon, hoewel hij voor hen na zijn dood ook alle mogelijke zorg dragen wilde. Hiermede vertrok de prins en deze vermogende staatsdienaar , doch zeer ontsteld , omdat deze zaak geheel anders , dan zij gegist hadden, uitgevallen was, voorziende van die tijd af. dat het hen na 's keizers dood, hoe groote voorzorg hg ook dragen mogt , zeker niet wel gaan en dat die jonge vorst dit aan hen allen , gelijk ook geschied is , wreken zoude De jonge prins ondertusschen door 's keizers liefste gemalin, zijne moeder (zijnde de dochter van den Panombahan van Tsjeribon) op een bedekte wijze buiten 's keizers weten , berigt van alles bekome hebbende en zijnen misslag , nadat de drift over was , bemerkende , gedroeg zich veel wijzer, als zijn broeder en Wira Goena gedaan hadden. De keizerin deed hem ook heimelijk zeggen , dat , zoo hij de prins van het rijk en haar zoon , en zoo hg van 't regte bloed der Panombahans van Tsjeribon was , die men het gansche rijk door voor heilig hield , het hem dan nu ook aan geen verstand ontbreken moest , om zich uit zoo een kleine zwarigheid te redden , vermits hem , als hij eens op de troon van zgn vader zitten zoude, dagelijks veel grooter en gewigiiger zaken zouden voorkomen. Uit dit berigt van zijn moeder begreep de prins , dat hij bij zijn vader over dat voorval vrel eenigzins in ongunst, maar dat de keizer echter geenzins in zijn keuze omtrent hem , als erfprins veranderd en derhalve hoop voor hem was , om na een kleine boete en door toedoen van de keizerin , haast wéér in zijne gunst te geraken. Bij veinsde daarop nergens van te weten , hield zich zeer stil , voegde zich dagelijks nevens de minsten ten hove, doch liet zich met groote voorzigtigheid door zijne ge- Digitized by VjOOQIC 355 trottwsle vrieiMlea bewakttoi eo door syQ lyfwachtea (waarMider ook ome toi nog toe gevaDgeoe Nederlanders wareo) zoo wel bewaren, dai zijn iröanden geen gelegenheid hadden, om hem eenig nadeel te doen. De keizer nu, om te toonen, dat hjj deze vuile daad van zp zoon geenszins goedkeurde of voorstaan wilde, kwam na 30 of iO dagen weder te voorschijn, bij welke gelegenheid de prias zich als votrheen, vertoonde, atei* lende zich zei ven zoo* ootmoedig en onderdanig, als ooit te voren aan. Nadat de keizer dan yooraf het vonnis van verscheiden andere misdadigers uitgesproken had , wendde hy zich naar zyn zoon en vraagde hem, hoe men gewoon was de overspelers te ^raf^ fen. De zoon, die deze vraag niet verwacht, hoewei hg na en dan wel gevreesd had, dat de keizer dit niet oegemerkt zou laten doorslippen, antwoordde daarop kkiekmoe* djg, doch met een zeer ootmoedige stem: c Met de dood. t De keizer gaf daarop aan* stonds weör dit antwoord : Zend dan uw overspeelster tot haren heer, gelastende te gei\|k aan Wira Goena, om met haar naar z\jn welbehagen te handelen. H^ wendde zich daarop weör naar z|)nen zoon en beval hem aanstonds uit zgne oogen te gaan ob buiten zgn last niet wéér onder zijn gezigt te komen. De prins, dien dit baiten twyM speet, gaf daarop weder tot antwoord: ehoenan aan de heer opperlandvoogd Ryklof van Qoens in 1678. Taroena Djaja brengt weer veel plaatsen onder zich. Hun Edel- heden beloonen eenige soldaten en dragen de heer Hurdt 't opperbewind over de zaken van Java op. Die met eenige vaandels Amboinezen op Java aangiert. Welke zich als Alfoerezen voor den keizer vertoonen. Gaat in 1678 naar Batavia. Komt weer op Java, verovert Cadiri. Waarin een groote schat gevonden wordt. De !5ftLdjapaitsche kroon beschreyen. Waaruit de groote steen geUgt was. Wie bij den keizer voor den dader gehouden is. Wat buit de predikant Manteau kre^. De heer Hurdt kroont den keizer van Java met die kroon. Bekommering van Hun Edelheden over de zaken van Java. Dankzegging over die verovering. Waar Taroena Djaja gevlugt was. De heer Hurdt Baar Batavia ontboden in 1679. Die zijn gezag aan de heer Foleman overa^f en naar Batavia vertrok. De heer Poleman verov^ Glissons vesting. Zijn ongelukkige dood en grafschrift. Hij werd na zün dood raad van Indien. Kapitein Jonker en Radja Pa- lakka komen op Java's N. O. kust. 's Keizers beleefde aanbieding. De heer Coeper komt als veldheer op Samarang. Zendt de heer Sloot om Kadjoran te verdelgen. Ver- trok naar Soerabaija en Kakappar. Radja FalsJtkas dapperheid. Coeper wil niet als met aanzienlijke lieden van Crain ólisson spreken. Hij werd door de Macasaren bedrogen. Verovert Kakapper. Dapperheid van den koning van Palakka en meer anderen. Hoe sterk Crain Glisson was gevangenen bekomen. Dooden aan weerszijden. De Macasaren geven zich aan ons over. Crain Qlissons dood. Pangeran Aria Malaram kwam in zijn plaats , die na zijn dood , omdat hij in zeker dorp, Tagalwangi genaamd, stierf, sedert altijd Soesoehoenan Tagalwangi genoemd is. Of dit ook die zoon van hem geweest zij, die, zoo als eenigen schrijven, in 1648 zes vingeren, die even lang waren en ook 6 zulke teenen, aan banden en voeten gehad heeft, weten wij niet. Van dezen keizer verbalen de Javanen , dat er onder zijn regering een van zijne vrouwen geweest is, Njaij Maas Maling genaamd, die alles van dezen Soesoehoenan verkrijgen kon wat zij begeerde. Toen zij nu op zekeren lijd door ziekte stierf, was hij daarover zoo bedroefd , dat hij zich met geen zaken van 't rijk bemoeide. Nadat nn deze vrouw begraven was, ging bij stil en buiten iemands weten naar haar graf, zijnde op haar zoo verzot, dat hij zich van haar niet bedwingen kon, gaande in Digitized by VjOOQIC 366 't graf bij haar liggen. Ooderiosschea maakten de vrouwen ia 't bof een groot mis- baar, zeggende dat de keizer verloren en nergens te vinden was. Daarop werd kg overal gezocht en eindelijk in 't graf bij 't lijk van deze vrouw , dat reeds vervaarlijk stonk , gevonden , kunnende daar ter naauwernood door Pangeran Poerabaja ais afge- scheurd en wéér in zijn hof gebragt worden. Hij deed kort daarna 43 van zijne bijwijven, schoon ten eenmaal onschuldig aan haar dood, op zekere plaats zonder spijs of drank zetten en dwong haar van honger, dan deze, dan gene van die stierven, op te eten, totdat er maar ééne overgebleven was. Aan deze vraagde hij waarom zij ook niet ge- storven was? Zij zeide. Ik weet ket niet» mijnheer. Bot is wel, zei hij, gij zult nogtans mijn vrouw in de dood volgen. Daarop belastte hg , dat men die vrouw levendig benevens bet graf van zijn gemalin begraven zou. Behalve deze, heeti het nog 350 andere het leven gekost. Op zekeren tgd riep bij al de vrouwen der Mantri's op een listige wijs in ago hof , van welke hij degene , die hij schoon m welbehagelgk vond , naar zich nam. Zoo er e^ reeds bevrucht was, die moest op zgn bevel hare vrucht afdrgven en hare man- nen dorsten er niet eens van reppen, schoon zij alles zeer wel wisten. Zijn broeder, Pang'aran Danoe Paja , had een schoone vrouw , die de naam van Radin Amès Sadaja voerde en van aangezigt, oogen en gestalte de schoonste vrouw in 't gansch land van Uataram was. Deze liep op zgn gedurige verzoeken eindelgk naar hem toe. De prins kaar gemaal eiscbte haar vifi dikwijls van den Soesoehoenan weder, maar hg zond ze niet , 'tgeeq dien prins van harte bedroefde. Vele rijksradcn , welker kinderen en wgven door den keizer geroofd waren, dit ziende, overlegden met dien prins door wat middel zg best zich zelven van dezen Soesoehoenan zouden kunnen ontslaan. De prins zei, maak mij veldheer van dezen oorlog en ik zal hem wei uit de wereld belpen. Zij von- den dit goed en deden het. De kfcizer dit gehoord hebbende , vergaderde al de andere rgksraden, die 't met den prins zijn broeder niet bielden en belastte aan eenigen van ben den prins te gaan roepen , om bij hen te komen , die hen dit bescheid gaf: Ik ken geenen Soesoehoenan , maar ik ken wel eenen roover van de wijven zijner onder- danen , ik ken wel een groeten geweldenaar , die al zijne ingezetenen bederft en ten uiterste verongelijkt, gaat, zegt tegen dien roover, dat God mij gezonden heeft, om hem te straffen en van den aardbodem weg te nemen. Deze rgksraden dit hoerende, verschrikten zeer en begonnen te weenen. Weent niet, zei Pangeran Danoe Piga; want God heeft mij niet gezonden, om eenig ander mensch, dan alleen dien geweldenaar leed te doen. Gaat gijlieden gerust henen , want gij hebt niets te vreezen. Zg keerden dan weder en gaven den Soesoehoenan te kennen wat Pangeran Danoe Paja hen ge- zegd had. De Soesoehoenan zweeg stil ; maar kort of wel de tweede dag er na , ver- scheen deze Pangeran met 2,000 of 3,000 van de zijnen, die wel gewapend waren en vraagde na den Soesoehoenan aan de rijksraden, die hg daar vond. De Soesoehoenan vernemende, dat hij daar was, kwam met de zijnen buiten en bereidde zich ten strijde. Pangeran Sampang ging er uit 's keizers last op los. Daar bleven veel rijksraden en groeten aan wederzijden dood , zoodat de Soesoehoenan genoodzaakt werd naar zijn hof te keeren, waar hem zijn broeder tot op zekere brug, Batorawi genaamd, vervolgde; doch zijn paard struikelde en hg brak zgn been, waarop hij door Pangeran Sjampang doorstoken werd. Dit was oorzaak, dat al zijne raden, ziende dat bun prins dood was, amok speelden en zich dood vochten , ziende de verdere ieder om een goed heenkomen. De keizer was over die daad van Pangerang Sjampang zoo vergenoegd, dat bij al de goederen van Pangeran Danoe Paja aan hem schonL Het schandelijkste, door hem be- dreven, is, dat hij een van zijn eigen dochters, Ratoe Brawa genaamd, bevrucht beeft, die anders met den prins van Tsjeribon, snitan Sapoh, getrouwd zon hebben; na weiken tgd deze prins ook in geen i jaren voor den Soesoehoenan verschenen is. Ten tgde van dezisn keizer vielen de eerste moegelijkheden op Jtva in 1675 net Digitized by VjOOQIC 367 de Hacasaren voer. Zekcnr Hacasaarsch prins, Craio Montenorani gemomd, zeer misnoegd van Macasar ontTlagt, bad zich met een grootea hoop Macasaren op Demon, beoosten Soerabaja , nedergezet , waar bij ten eerste een groote toevloed van allerlei slecht volk kreeg , door hulp van welken hij dat oord van Java, met te land en ter zee te rooven , zeer onvrij maakte en den Socsoehoenan veel schade aandeed. De keizer niet magtig dezen roover te verdrijven, zond den 29sten Maart 1675 zijn zoon als gezant aan Hnn Edelheden noet 240 koebeesten en eenige bufiels ten geschenke en verzocht onze hnip, 'tgeen Hun Edelheden hem toezeiden, zendende ten eerste kapitein Jan Franszoon Holstein roet een groote magt derwaarts, om dezen Crain Montemarani te verdrijven; maar daar deze kapitein te lang sammelde, zonden Dnn Edelheden den majoor Polemaa daar naar toe. Deze heer ondernam dien togt tegen zijn hart en zin, hebbende reeds driemaal bij een smeekschrift verzocht, behoodens zijn fatsoen en rang, met stilstand van zijne soldij , te mogen naar 't vaderland gaan ; doch alles werd hem afgeslagen. Ürj ging er dan , hoewel hij groote zwarigheid in dien veldtogt zag , in 't laatst van 4676 naar toe. Zoo ras hij er gekomen was, deed hij zijn en des Soesoehoenans volk landen. Hij misleidde de vijand door een fraaije krggslist, verzoekende maar drinkwater, zond hem een geschenk en zei dan te znllen vertrekken. De vijand geloofde dit, liet hem watei* balen met vaten , waarin hij zijn geschat aan land en zich m staat bragt, om achter die leggers en vaten als een batterij op hem te spelen: nam dus in 2 of 3 dagen ettelijke Pagars van dien vijand in; doch vermits dit volk kostte, schreef hij van de rivier van Soka aan Hnn Edelheden om bijstand ; doch in plaats van dit spoedig te bestellen, waren er van zijne vijanden aan 't Batavisch hof, die dit beletten. On- dertnsscben verbrandde hij 's vijands vaartuigen en vemieicte al wat hij vond zoodanig, dat hij den vijand dwong boscbwaarts in te vlogten , waar ook Crain Montemarani met eenige honderd Macasaren sneuvelde. Sedert is die plaats tot heden verwoest gebleven en niemand heeft ze na dien tijd weer ingenomen. In plaats van dezen wakkeren held met \olk bij te springen , vonden Run Edelheden (gelijk wij zien zullen) naderhand goed een ander hoofd derwaarts te zenden. Hij redde zich ondertussehen zoodanig , dat iuj al zegerf]pralende , spijt zijne benijders , op Batavia kwam. Doch eer wij tot dit verhaal komen , moeten wij tnsschen beiden een ander , dat de grond tot een nieuwen oorlog op Java leggen zal, laten vooraf gaan. Zeker Javaansch prins, Taroena Djaja genaamd, uit prmselijken huize van Madura gesproten, verwekte een nieuwen opstand in 't rijk. Men zegt, dat hij een bastaard-zoon van den Soesoe- hoenan bij een Maduresche vrouw was, welke de keizer op een ongegrond vermoeden verstoeten had. Het is waar, dat zijn moeder een schoone Maduresche vrouw was, die zich van jongs af onder de bijwijven van den Soesoehoenan opgehouden en welke die vorst, nadat ze wat ouder geworden was, aan een prins van Madura uitgehuwelijkt had , welks eerste kind deze Taroena Djaja was. Deze nu tot zijne jaren gekomen , trouwde met de dochter van eenen Cadjoran , een snooden Moorschen priester , die Taroena Djaja zeer vast heeft welen in te boezemen , dat hij een zoon van den Soe- soehoenan was , en dat hij de smaad , zijn moeder aangedaan , wreken , zijn regt op den kroon vervolgen en den Soesoehoenan met het zwaard in de vuist dwingen moest, hem voor zijnen zoon te erkennen. Deze Cadjoran, die zich Panombahan Rama, dat is, den aanbiddelijken vader , noemen liet en die het gemeene volk , onder een priesterlijke heiligheid en door zijne verdichte voorzeggingen , als wist te betooveren , kreeg een groeten aanhang van Madurezen en anderen , die daarenboven nog gesterkt werden door eenige Macasaren onder Crain Glisson , zoon van Montemarani , mede misnoegd van Macasar gevlogt en die, na 't verjagen van zijn vader van Demon, en sedert zijn dood op Madura gekomen was. Deze maakte met Taroena Djaja een verbond , waarbij hij beloofde niet te zullen rusten, voordat hij den Soesoehoenan van, en Taroena Djaja Digitized by VjOOQIC 368 op den troon bevestigd zou bebben, na welke verovering dan Crain Glisson koning van de landen van Soerabaja en Passaroewan zijn zoude. Het gelakte dezen mniteling in 't eerst zoo wel, dat hij in 't kort van alle des Soesoehoenans zeehavens, tot Tsje- rlbon toe , werd , brengende alles daar onder zijne gehoorzaamheid en het den Soe- soehoenan zoo bang makende , dat hij zich genoodzaakt vond , om uit kracht van 't verbond van 1646 Hun Edelheden om hulptroepen te verzoeken. Terwijl zich de zaken aan deze kant dus opdeden, waren er op Hacasar tnsschen den koning van Palakka en dien van Goa geschillen ontstaan , welke zaken door besluur en met toestemming van onze landvoogd en zijn raad aldaar (waarschijnlijk door Radja Palakka's zwaar we- gende redenen bewogen zijnde) zoo ver reeds gekomen waren, dat Radja Palakka Goa al ingenomen had. Daarop werden belde die koningen (een bewijs van het groot ver- mogen onzer maatschappij) door Hun Edelheden naar Batavia ontboden , waar zij beide ook kwamen. Het werk , door den landvoogd verrigt (die echter zeer wel wist op wat goede en vaste gronden hij dat gedaan had) werd bij Hnn Edelheden zeer kwalijk op- genomen ; doch hij wist zich zeer wel te regtvaardigen en sommige heeren door hetzelfde gewigt van redenen , als die hem bewogen hadden , zeer hgt over te halen. De koning van Palakka, die (uit vrees, dat men hem op Batavia vast houden mogi) verscheiden prinsen en wel 4,000 uitgelczene mannen medebragt , werd omtrent de Nieuwe poort in 't huis , waar gemeenlijk de gezanten hun verblijf nemen , gehuisvest en aan ieder van zijn prinsen werd een Petak of een klein huisje gegeven ; doch zijn meeste volk (dat een groote misslag was) werd hier en daar in de stad verdeeld. Deze dartele Maca- saren deden de ingezetenen van Batavia onlijdelijke moeilijkheden aan. Men gaf hen wei last en magt , om den eersten , die dat wéér deed , onder de voet te stoeten ; doch dat liet zich gemakkelijker zeggen, als doen, daar zij meest 's nachts en met sterke troepen er op uitgingen. Men had den koning van (}oa, die 500 of 600 man bij zich had , omtrent de woning van den Sjabbandar , op dat plein ge- plaatst. Die vorst was door den koning van Palakka zeer verongelijkt. Toen deze laatste in de vergadering van Hun Edelheden verscheen, ging er een Hollandsch Sergeant en 12 man vooruit en zijn gansche stoet van prinsen volgde hem tot in den raad. Hun Edelheden dien vorst en den koning van Goa daartegen gehoord hebbende, wisten de zaken zoo te schikken , dat zij beide bevredigd werden. Dit volk kostte de E. maat- schappij dagelijks veel, behalve dat de koning van Palakka s volk zoo sterk aangroeide, dat men er met reden veel vrees voor begon te hebben. Speelman vraagde derhalve op zekeren tijd aan kapitein Jonker , of er geen middel zijn zou , om dien koning op Batavia vast te houden. Onmogelijk , zei hij , dewijl gij hem reeds al meester van uwe stad gemaakt hebt , zijnde zijn volk er binnen en op al de posten en straten zoo ver- deeld , dat men geen kwaad zou kunnen doen , zonder ook ons eigen volk ouder de voeten te schieten. Was hij er buiten , Edele heer , zeide hij , dan was er geen zwa- righeid ; maar hoe krijgt men hem er buiten ? Men oordeelde eindelijk best , hem te verzoeken of hij roet zijne hulptroepen de keizer van Java wilde gaan bijspringen, dat hij buiten alle verwachting aannam te doen. Nadat wij deze twee gevallen vooraf, daar zij verder te pas komen zuilen, voor- gesteld hebben , zuilen wij nu weder ons verhaal , waar wij het bij Taroena Djaja's veroveringen lieten, vervolgen. Hun Edelheden ziende den nood, waarin de Soesoehoenan was en overwegende wat gevaar en schade zij zelf door die voorspoedige veroveringen van Taroena Djaja stonden te lijden , vonden goed om als opperveldbeer en zeevoogd den heer Cornelis Speelman (dien groeten temmer der Macasaren) ordinaar raad van Indien , tot hulp van den keizer van Java tegen dezen wederspanneling te zenden. Hy vertrok den 29sten December 1676 met een heerlijke trein, verscheen roet een groote magt voor Tsjeribon, herstelde alles van daar tot Japara toe in korten tijd en dwong Digitized by VjOOQIC 369 door 't ontzag van onze wapenen al de strandlieden om zich weder onder den Soesoe- hoenan te begeven. Die van Tsjeribon van oudsher nooit onder de keizer van Java gestaan en sedert eenige jaren nu ook geschillen met dien vorst hebbende, hadden zich echter onder Taroena Djaja niet willen buigen , maar den koning van Bantam tot hunnen schutsheer vooreerst gekozen ; hoewel zij in i 680 goedvonden zich liever onder de beschor* ining van de E. maatschappij te begeven en met dezelve een verbond te maken. Zij zagen dat de keizer, die zij als een bondgenoot aanmerkten, hen nu niet helpen kon esk daarom namen zij hun toevlugt tot die hen b-^st dekken kon. Ik zie, dat Soesoe* hoenan Amangkoerat in zijn brief aan Zijn Edelheid in 1678 zegt, dat de Tsjeribonders van hem afgevallen waren ; doch dat moet in geen andere zin , dan dat zij hem als bondgenooten niet meer volgden, verstaan worden, behalven dat daar ook redenen toe waren. Nadat nu de heer Speelman den keizer reeds dus ver gered had , was die vorst daarover zoo vergenoe|[d , dat hij goed vond den 28sten Februarij 1677 verscheiden zaken, in 't verbond van 1646 niet begrepen, dat toen ook vernieuwd werd, toe te staan. Daarbij werd besloten, dat de batavische landscheiding, zoo als die te voren tot bet midden van de rivier van Karawang geweest en gelijk ze in 1652 met dien vorst door de heer Kjklof van Goens in Mataram vastgesteld was , blijven en dat de Javanen bewesten die rivier tot aan de Zuidz^ , onderdanen der E. maatschappij zijn zouden ; doch 't verzoek, om die tot aan de rivier van Pamanoekan en dwars er over, tot aan de Zuidzee uit te zetten, werd door dien vorst afgeslagen. Alle gevlugte slaven Yan ons zou men , zoo menig men bekomen kon , wedergeven. Hij stelde de E. maat- schappij overal in zijn land tolvrij, stond haar toe in al zijne havens en binnenslands , waar 't haar geUefde , comptoiren en handelplaatsen op te rigten en te Rembang of dders timmerwerven te hebben , zonder dat de onzen eenige lasten zouden behoeven te dragen , dan dat zij een spaansche reaal eens aan 's keizers bestuurders zouden betalen. De kooplieden van de E. maatschappg , van den Soesoehoenan eenige waren of die wéér iets van hen inkoopende, zouden twee ten 100 van alle goederen betalen. De Soesoe- hoenan beloofde ook jaarlijks 4,000 lasten rijst op Batavia aan de E. maatschappg tegen marktsgang te leveren; doch zoo wij die met onze eigen schepen kwamen afhalen, dan zouden wij die tegen de prijs , zoo als zij ter plaats der inlading was , mits dat men altyd nieuw graan leveren zou, betalen. De batavische inwoners en alle anderen op Java hier en daar wonende onderdanen van ons , ons zegel toonende , zouden altijd Toor alle anderen tegen de gewone prijs geholpen worden, mits van den tol der aangebragte en uitgaande goederen 3 ten 100 en van ieder kojan rijst een spaansdie reaal betalende. De Soesoehoenan beloofde ook in zijn rijk geen Macasaren , Haleijers of Hooren eenigzins met de Macasaren verbonden (ten ware zoodanige, die van ons passen hadden, die echter in zgn land. nergens mogten wonen) te zullen dulden. Ook zon 't ons vrij staan onze vijanden in alle haven aan te tasten en de zijnen zouden de onzen daar overal moeten helpen ; gelijk mede , bij 't verlies van eenig schip van ons omtrent de straten van Java , beloofd werd ons aUe hulp te bewijzen. Hij beloofde voor de kosten, nu een jaar lang reeds voor hem gedaan en nog verder zullende gedaan worden, 250,000 spaansche rijksdaalders in zuiver geld te betalen, waarvan hij m dit wester-saizoen 125,000 rgksdaalders en de andere helft in de jaren 1678 en 1679, ieder jaar 62,500 spaansche realen, voldoen zou, beloovende daarenboven nog 3,000 lasten rijst op Batavia in deze jaren 1677, 1678, 1679, eik jaar 1,000 kojan (of javaansche lasten) zoo men maar eenige noodige rust daartoe bekomen konde, te zullen leveren. ^ok beloofde deze vorst, dat, indien door ons beleid de zaken met den vijand tot een redelijk verdrag gebragt konden worden , hij zich aan onze uitspraak daaromtrent volkomen gedragen en dat ook nakomen , doch indien de zaken van langer dnur, als tot den laatsten Julij dezes jaars mogten zijn, zoo zou hij, buiten het vorig ni. u Digitized by VjOOQIC 37Ö" beloofd geld , maandelijks , wegens de legerlasten en verdere onkosten , nog 20,000 spaansche rijksdaalders betalen. Ook namen wg aan den berg van Japara met ons Tolk tot zekerheid van den Soesoehoenan te bezetten , mits dat hq de onkosten , zoo wegens de bezetting, als over de verdere versterking van die berg zon moeten dragen. DU werd door zijnen gezant, Kijaij Ingabei Wangsa Diepa, groot-landvoogd van al de javaan* sche zeehavens en gevolmagtigde van den Soesoehoenan , nit zijnen naam beloofd , op den koran beéedigd en daarenboven door denzelven beloofd te verzorgen, dat dit door den Soesoehoenan en zijne vier zonen zon worden goedgekeurd, gelijk de heer Speel* man aannam dit van wege Hun Edelheden te doen stand grijpen. Hiervan zijn drie eensinitende geschriften gemaakt en den ISsten Februarij 1677 in de vesting der E. maatschappij Ie Japara door de boeren Speelman , St. Hartin , Jacob Coeper en Ever* hard van der Schunr geteekend, gelijk de keizer en zijn vier zonen, mitsgaders al de rijksraden dit ook goedgekeurd hebben. Ondertusschen ging de heer Speelman met zqne zegepralende wapenen voort, daar Taroena Djaja nu nog meester van 't gansch land omtrent Soerabaja , Gresik , Sidajoe , Cadiri , Wirasaba , Kakapar en van Pasoeroewan was, een landstreek ten oosten Rembang, meer dan 60 mijlen lang en zich tot aan de Zuidzee uitstrekkende. Na de goedkeuring van 's keizers nieuw verbond roet ons , rukte de heer Speelman naar Soerabaja , waar zich Taroena Djaja verschanst had en sloeg hem den ièden Mei van daar, waarover op Batavia den 28sten een dankzegging en openbare vertooning van vreugde met veel eerschoten gedaan werd. Taroena Djaja had ondertusschen de vlugt naar Cadiri genomen, latende 104 stukken, ten deele metaal, ten deele ijzer kanon, achter, sedert welken tijd wij ons eerst regt in Soerabaja vast maakten. In plaats dat veel javaansche groote hoeren den keizer, bij deze gelukk^ voortgang van onze wapenen , zouden toegevallen hebben , zoo wist Taroena Djaja ea vooral Cadjonm ze door hunne Ustige voorwendsels, dat het de E. maatschappij maar om hun land te doen was , zoodanig af te schrikken , dat zij besloten liever onder Taroena Djaja, ab onder eenen keizer, die hen masur aan ons zou willen overgeven, te staan. Hierdoor werd Taroena Djaja zoo magtig, dat hij 't gansche land van binnen tot aan Mataram dwong en onder zqn magt bragt, jagende den ouden Soesoehoenan zulk een schrik op 't lijf, dat hij , met zijn vier bejaarde en verwijfde zonen , Pangeran Depati Anom aï Amangkoerat, Pangerang Martasana, Pangeran Poegar en Pangeran Singasari zich niet langer in Mataram durvende vertrouwen , zonder eenige naamwaardigv wederstand te bieden, zgne hoistad met al de rijksschatten , tusschen den 25sten en SOsten Junij 1677 zeer sdumdelijk verliet. Taroena Djaja kwam ten eerste daarop wei in de stad Mataram , doch bleef er niet lang in ; maar toog met een groeten roof weér naar Cadiri en liet die stad met een steenen muur versterken , met gedachten van het daarin te zullen uithouden. De vreesachtige Soesoehoenan vlugtte ondertusschen naar Tagal en verdeelde, zoo men wil, zijn rijk onder zijn vier zonen (sluitende nogtans den vijfden, die hf 't liefste had, Ra(Un Tapa genaamd, er buiten) zoodanig uit, dat degene van de vier, die Mataram 't langst verdedigen zou, zijn opvolger in 't rijk zou z^, gelijk ook Poegar (die er, uitgenomen zeker oud man, langer, dan een van de andere prinsen in Ueef] op die grond het rijk voor zich eischte. De verdeeling van 't rgk nu was door den keizer verder, zoo de drie prinsen aan den oudsten voorgaven, aldus geschied. Pangeran Depati Anom zou de zeestranden , Pangeran Aria Martasant 't land van Watas, Pangeran Poegar Mataram en Pangeran Singasari het land van Bageleen hebben. Zoodat de Pangeran At ia Panodaar en Radin Tapa er niets van had- den te wachten. De keizer ondertusschen naar Tagalwange (anders Wanasse genaamd) vlngtende , werd onder weg in zijn draagzetel ziek. Men gaf hem een pilletje in , dat hem waarschgnlijk nog eer voorthielp en hij kwam in het dorp Tagalwangi, omtrent eeo dagreis van Tagal gelegen , omtrent September of in die maand te sterven. Zgn Digitized by VjOOQIC 374 vier zonen hadden dien ouden vorst onder weg al verlaten , zoodat hij van zijn huis en gevolg geen anderen , dan Radin Tapa en Radin Aria Panoelaar , een prins van 4 7 jaren, bij zich had. Hij werd op Tagalwangi begraven en heeft sedert na die plaats den naam van Soesoehoenan Tagalwangi gevoerd. Hij liet 8 zonen en 5 dochters na. De zonen waren de Pangeran Amangkoerat (toen 35) Martasana (32) Poegar (30) Sin- gasari (27) Radin Aria Panoelaar (17) (Radin Gonde 12 jaren oud, was pas voor zijnen vader overieden) Radin Tapa (1 1 jaren oud) en nog een voorzoon , Radin Natta Bratta. Zijne dochters waren Raden Pamot, gehuwd roet Raden Wira Joeda, zoon van Pangeran Mangkoboemi. Danoe Radja , gehuwd met Danoe Radja , broeder van Pangeran Poerabaja. Radin Tapeen Sara, zoon van den ouden Pati Poegar en een neef van des Soesoehoenans vader of van Soesoehoenan Ingalaga. Aria Wira Menggala, gehuwd met Radin Aria Wira Menggala, tweede zoon van Pangeran Poerabaja. Radin Clating Coe- iiing, die ongetrouwd stierf. En Radin Tompo, die door den muit^ Taroena Djaja ontschaakt werd. Zoo ras zijn dood alom bekend gemaakt werd, bragt dit het land in een groote Terwarring , dat in *t eerste oorzaak was , dat velen zich onder Taroena Djaja wéér begaven. De heer Speelman stuitte dat echter ten eerste door zijn beleid en groote dap- perheid , rukte met zijn leger naar Japara , waar des Soesoehoenans oudste zoon , Pan- geran Depati Anom of anders met de naam van Amangkoerat best bekend , op de tijding van 'sveldbeers komst, den 15den September bij hem verscheen. Hij de oudste prins zijnde, nam den naam van Soesoehoenan aan, verkoos en verzocht den veldheer tot zijnen be- sdiermer van onzentwege, beloovende niets, dan met zijn beraad en voorweten te zullen doen, ais ook de verbonden te zullen vernieuwen, zoo de Hollanders hem op den wet- tigen troon van zijn vader hielpen en dit drong hij zelf te meer aan , omdat zijn broeders , die ieder een deel van het rijk , volgens zijn vaders verdeeling (zoo zij voorgaven en die hij loochende) eischten, hem gezamenlijk dat regt van Soesoehoenan en keizer van Java te zijn , wilden komen betwisten. Eer de heer Speelman zich voor Amangkoerat verklaarde, had hij eerst naauwkeorig onderzocht of hij ook het meeste regt tot de kroon bad m gehoord hebbende, dat hij door den keizer kort voor zijn dood als erf- prins verklaard was, heeft hij hem in 't laatste van 1677 als keizer van Java voor- gesteld. Hij liet zich , na zijne verheffing tot de kroon , aldus noemen : Soesoehoenan Amangkoerat (welken naam ook de twee vorige, doch zoo doorgaans niet als deze, ge- voerd hebben) Sinapati Ingalaga AbduI Rahhman Hohhammed Din II Cobra. Hetwelk ten deeie in 't Javaansch, ten deele in 't Arabisch, zoo veel beteekent, als de verhevene Amangkoerat, een wettig geboren mogendheid, die door de besnijdenis heilig, vernuftig, ooverwinnelijk , goedertierend en de vermeerderaar des mohammedaanschen geloofe is. En hiervoor werd hij ook door zijne dus ver tot reden gebragte en veroverde onderzaten erkend. Om deze groote dienst nu aan de E. maatschappij te vergelden , heeft deze nieuwe Soesoehoenan aan dezelve verscheiden zeer aangename geschenken gedaan, als: 1. Eeo geschrift van den 19den en 20sten October 1677 , waarbij 't vorig verbond goedge- keurd en de schuld van 340,000 rijksdaaklers en van de 3,000 lasten rijst erkend werd. 2. Een geschrift, waarbij deze vorst van het regt op 't koningrijk van Jakatra niet alleen afstaat, maar waarbij hij 'tzelve tot aan de rivier van Pamanoekan vergroot en aan ons overgegeven heeft; voegende daarbij 't regt om amfioen en Ueeden te verkoopen. En was dit den 19den October 1677 aldus verleend. 3. Dat de inkomsten der zee- plaatsen tot afkorting der schuld zout!en moeten gebruikt worden, 'tgeen den 13den November 1677 gemaakt en den 24sten Januarij 1678 hernieuwd is. 4. Een voorregt aan de E. maatschappij v^gens den suikerhandel , met uitsluiting van alle anderen ver- leend. 5. Heeft hij den 15den Januarij 1678 de landvoogdij van Samarang en 't dorp GaHigawe met al de landen en dorpen daaronder behoorende aan de E. maatschappij Digitized by VjOOQIC 372 geschonken, met magt ora daar een javaanschen landvoogd en andere bedienden, aa haar zin te stellen ; nuts dat zij de tollen voor den keizer inzamelen , die tot afkorting van zijn schuld jaarlijks gebruiken en dal van de E. maatschappij zijn verdere inkom- sten daar ontvangen en aan zijne bedienden wéér overgeven zoude. Nadat nu de heer Speelman dezen vorst op den troon geholpen had , kwam de heer opperland voogd Maatzuiker te sterven en daarop werd den 18den Januarij 1678 be- sloten de heer Speelman van Java op te roepen , om het ambt van directeur generaal van den handel van Indien te aanvaarden en het oppergezag in 't leger tot nader last aan de heer St Martin te laten. Den 24sten April kwam de heer Speelman behouden op Batavia en werd met 7 kanonschoten en 3 charges van de musketterij verwelkomd ; waarnevens Hun Edelheden den 23 dito ook goedvonden, om vQortaan alle ordinaire raden van Indien even zoodanig en de extraordinaire met 5 kanonschoten (mits uit oorlogstogten weerkomende) in te halen. Hij bragt met zich des Soesoeboenans gezan* ten , Temanggong Ingawanga , Damang Lacsamana en Rama Titadjeuwa met een brief van den keizer en deed verslag van 'tgeen hij op dien togt vem'gt had. 's Keizers brief keuren wij best hier niet bij te voegen , daar er zaken in voorkomen , die iedereen niet weten mag. Zoo ras was de heer Speelman niet weg, of Taroena Djaja nu nergens voor vreezende, stelde 't gansche land in rep en roer, dwingende nu weer alles onder zich te buigen. De Soesoehoenan gaf daarvan berigt aan de heer St. Martin en die beer wéér aan Hun Edelheden, verzoekende nader last. Daarop vonden Hun Edelheden den 17den Mei goed al de Baliers en Maleijers, die met de heer Speelman mede geweest waren , op een bijzondere wijze te beloonen , gevende aan ieder soldaat 1 5 rijksdaalders en aan hunne hoofden mede ^n fraai geschenk. >Arat nu 't werk van Java betrof, den 6den Julij werd daarover nader gesproken en rijpelijk overiegd wie men daar naar toe als hoofid zenden zou. Al de leden der hooge regering stelden die zaak aan 't wys be- leid van den opperiandvoogd en van de heer Speelman , die goedvonden den heer Antoni Hurdt, ordinair raad van Indien en landvoogd van Amboina, daartoe te~irerzoeken , die dat ook, onder de eernaam van superintendent, veldheer en zeevoogd van Java's oost- kust , aannam , met last om 't noodige omtrent dien veldlogt nader met den heer Speel- man Ie beramen. Deze heer vertrok met 3 vaandels Aniboinezen , waarover de pati van van Seilale kapitein, Jakobus Macquelin luitenant en Abraham Sapoelete, Pati van Iha, vaandrig was. Het eerste vaandel was van 60, het tweede van 50 en het derde van 35 koppen. Met dit volk kwam hij op Japara, waar het op den berg geplaatst zijnde» zich op zijn Alfoereesch kleedde en nu en dan eens tsjakalilde en schermutselde. De nieuwe keizer^ te Japara gekomen zijnde, verzocht die Alfoerezen eens te mogen zien. Men bragt er dien vorst bij ; doch toen zij omtrent hem kwamen , begonnen zij op hunne alfoeresche horens; hi, hoi, hi, hoi, hoe, hoe, hoe, te roepen, waarover hg zoo verschrikte, dat hij de deur toesloot en hen zoo met geslotene deuren vraagde, wat volk zij waren. «Wij zijn,» zeiden zij, Alfoerezen, die gij van onzen He^ Zeevoogd verzocht hebt te mogen zien , geeft ons nu eenige menschen , om die zoo levendig voor uwe oogen op te eten. » Daarop begonnen zij op zyn Alfoereesch te tjakalile en scht^rmen , waardoor zij hem en de zijnen nog meer schrik aanjaagden. Nadat de heer Hurdt twee weken op Japara gebleven was , vertrok hij naar Batavia , latende deze vaandels zoo lang daar. In dezen tusschentijd nu alles wel beraamd zijnde , kwam ook de koning van Palakka in October op Batavia , dien wij verzochten den keizer te willen helpen, gelijk hij ook naderhand roet de zijnen naar Java ging. De koning van Goa, die mede zijn dienst aanbood , ging naar Tsjeribon ; doch werd vergeven en stierf op Batavia, waar hy wéér naar toegekeerd was. Ondertusschen keerde de heer Hurdt, oa een maand of twee, weder naar Java en tastte Taroena Djaja in Kadiri aan. Uy ver- deelde zijn magt in drieën. Het eerste hield hij onder zich, het tweede gaf hij kapitein Digitized by VjOOQIC 373 Tak en 't derde kapitein Renesse. Hij liet 5 stukken op de rivierkant brengen en deed, nadat er door D. Carolas Manteau , dien de heer Hardt ah leger-predikant medegeno- men had , een gebed gedaan was , een sterken aanval op den vijand. Een van de dapperste gedroeg zich Kijaij Jangrana, prins van Soerabaja, die met zijn paard en met het pistool in de vuist, in de rivier sprong en tegen al 't schieten des vijands zeer verwoed indrong. Vijf dagen er na namen de onzen Kadiri , in 't begin of omtrent het midden van December , in , in welken storm die dappere prins van Soerabaja in de stadspoort dood bleef. Men kreeg Taroena Djaja bijna gevangen ; doch hij bad 2 karren met geld bij zich , die hij zelf hier en daar onderweg strooide en waardoor hij het te paard ter naauwernood ontkwam. Ondertnsschen kwam, bij 't indringen van 't volk in Kadiri , de treinnieester Jeremias van Vliet met zijne matrozen en de Maca- saarsche luitenant, Crain Mantoeli, met zijn volk bij den schat van Taroena Djaja, die anders gewoonlijk Boekit Peirak of de zilverheuvel, genaamd werd. Deze was van tgd tot tijd daaruit verzameld , dat ieder Javaan van de stranden en bovenlanden jaarlijks een Spaansche reaal tot schatting had moeten belalen. Men vond daar een uitnemenden groeten rijkdom en verscheiden vierkanten kassen met Spaansche matten en zilveren en gouden staven in zulk een menigte , dat de soldaten die elkander met hoeden toematen. Want zij hakten die kassen maar open , roofden al wat zij vonden en bragten ook alles weder door. De Soesoehoenan liet niet anders , als de geroofde schatten van de kroon en vooral de zoogenaamde Madjapahitsche kroon verzoeken , schenkende verder al den anderen buit aan de soldaten. Zeker kapitein , die deze kroon gezien heeft , zeide mij , dat zij de gedaante van twee dooreengeslingerde draken had , met de koppen naar voren toe , zijnde van zuiver gewerkt goud , zeer sierlijk op zijn Manilha's van dik draadwerk gemaakt en met heerlijke paarlen en diamanten bezet. Men zegt, dat zeker soldaat van kapitein Tak deze kroon bekwam, die ook verklaarde, dat toen hij ze aan zijn kapitein overleverde , de groote steen , die er naderhand uit gemist werd , er nog in was ; voegende daarbij , dat hij die zelf zoodanig en onge- schonden aan zijn kapitein overgeleverd had. Echter toen de heer Tak die wedergaf, was die steen er uit en hij zeide , dat hij verder daar niets van berigten kon , daar hij die zoodanig bekomen had. Genoegzaam bewijs ontbrak hier, want op 't zeggen Yan een bloot soldaat, kon men een wakker kapitein met geen goeden grond aantasten. Hetzij daar mede, zoo 't wil, 'tzij die soldaat het loog, hetzij de heer Tak hierbuiten de waarheid sprak , dit is altans zeker , dat de keizer er zeer moeijelijk over was , dat die steen uit deze kroon gemist werd, en dat hij den heer Tak voor den man, die ze er uitnam en daarom altijd zulken wrok tegen hem gehouden heeft, dat hij zich niet cmtzag in 1686 (gelijk wij nader hooren zullen) zich daarover aan hem te wreken. Onder den buit werd ook veel oud kraakwerk gevonden , dat de soldaten en oversten niet eens wilden aanzien , en dat D. Manteau meest voor zijn deel gekregen heeft. Nadat nu Kadiri zoo gelukkig door den heer Hurdt (die anders zoo niet , als wel de heer Speelman gevreesd werd) veroverd en de rijkskroon bekomen was, werd eenige dagen daarna dit keizerlijk sieraad op 's keizers hoofd, ten overstaan van Zijn Ed. ge- zet, doende hem binnen Kadiri als keizer van Java in 't gezigt van 't gansche leger kroonen. Een daad die (gelijk ook de aanstelling dezes keizers in 1677 door de heer Speelman) weder een overtuigend bewijs van 't vermogen der Hollanders in India en een klare preuve is hoe dat gering volk , door Gods zonderlinge genade , door zijne gevreesde dapperheid en 't geweld van zijne wapenen daar , zoo hoog in vermogen gerezen is , dat het niet alleen koningen , maar zelfs ook keizers maken en die de kroon op hun hoofd zoodanig zetten kan, dat zij met volle genegenheid van 't gezag van Hun Edelheden , als hun beschermheeren , als afhangen , omdat zij zonder hunne hulp ook niet een oogenblik vast op den troon zitten zouden ; zonder dat Hun Edel- Digitized by VjOOQIC 374 heden zich echter in dezen iets aanmatigen 'tgeen niet volkomen met het welgefallen van die vorsten geschiedt. Ondertusschen waren Hun Edelheden op Batavia zeer be* kommerd, hoedanig dit werk met de heer Hurdt (die geen oorlogsman was) uitvalleo zoude. Zij spraken er den 25sten November met veel ernst over, toonende hoe Je Bantammer maar op zijn luimen lag, om te zien hoe dit uitvallen zou en om ons dan op 't lijf te vallen. Zij overwogen ook voor hoe groot gevaar Batavia, met al de Oostersche landvoogdijen , bloot bleef , zoo de heer Hurdt eens geslagen werd en in wat belemmering wij verder geraken zouden , indien Taroena Djaja , schoon al geslagen zijnde , het kwam te ontvlugten , aangezien wij dan nog meer moeite , als nu , hebben zouden. Men vond derhalve goed , om de heer miyoor Poleman en de heer Camphuis , een zeer ervaren heer met het oppergezag boven den majoor met een scheepsmagt en eenig volk naar Soerabaja te zenden , om daar buiten eenig gevaar hém de opperbevelen te geven. Ook namen Hun Edelbeden de heer majoor Poleman, bij 't verhandelen der Oostersche zaken , als een buitengemeen lid in rade van India aan, daar hij zelf 't werk daar bijwonen zoude. Daarbenevens besloten zij den heer Hurdt te verzoeken , om 't oppergezag te blijven behouden , zoolang Zijn Ed. en de raad dat dienstig zouden oordeelen , stellende bij Zijn Ed. overlijden de majoor Poleman als hoofd aan en hem belastende dit werk zoo spoedig mogelijk te eindigen , doch ver* boden hem ook verder iets te ondernemen , dan 'tgeen hij met onze magt , daar nu zijnde , kon nitvoeren. Ook vonden zij goed den Soesoehoenan ernstig tot zijn pligt en tot behartiging van zijn eigen zaken aan te manen, daar 't ons alleen onmogelijk was, om zoo groot werk uit te voeren ; 'twelk zoo hij niet met meer ernst , als wel tot nog toe, behartigde, zoo zouden wij genoodzaakt zijn hem te laten drijven. Een zware steen echter ging van Hun Edelheden's ban , toen zij hoorden , dat de heer Hurdt Kadiri met zoo veel dapperheid ingenomen had , over welke verovering op den 23st6D December 1678 het kanon van 't kasteel op Batavia gelost en den 26sten dito een plegtige dankdag, met 't aansteken van vreugdeteekenen des avonds en andermaal los- sen van 't geschut gehouden is. Ondertusschen was Taroena Djaja en Crain GUsson, ieder met zijnen aanhang, naar 't gebergte gevlugt, de eerste naar dat van Antang of Radjoena, en de laatste naar Kakapar, waar zich ieder van hen weer op nieuw vast- maakte. Daarop rukte de heer Hurdt met veel spoed en met een groeten buit , naar Soerabaja, daar nu de regentijd, zoodra hij er kwam, begon. Hun Edelheden oordeelende, dat daar voor den beer Hurdt vooreerst niet veel meer te doen viel , ontboden den Sisten Januarij 1679 Zijn Ed. weer naar Batavia, stellende den tijd van 't komen aan zijn eigen believen. Daarop verscheen ook de heer majoor Poleman te Soerabaja, om 't gezag van dien heer over te nemen. Deze oude en ervaren krijgsheld kwam hier ter regter tijd , hoewel tot zijn ongeluk , aan. De heer Hurdt zoo krijgskundig niet , als deze heer , zou met de vijanden , op losse beloften , vrede gemaakt hebben ; dodi de heer Poleman , hunne bedriegerijen , om maar tijd te wmnen , kennende , raadde dit den heer Hurdt vlak af, gelijk hij daarin niet medestemmen wilde, waarop hek ook steken bleef. Daarop vertrok de heer Hurdt den 9den Maart naar Batavia, kwam er den 2den April , waar hij bijzonder wel ontvangen werd en de heer Poleman tastte de vastigheid van Crain Glisson bij Sipandji , eenige mijlen van Soerabaja , aan , die bij ook veroverde; maar niet lang daarna had hij 't ongeluk van den beogen oever dezer rivier, in dezelve springende, door het steigeren van zijn paard achterover in 't water te geraken, welke val hem zoo trof, dat hij aanstonds te water na Soerabaja gevoerd werd, waar hij den Sisten Julij stierf. Ik heb de plaats, waar dit voorviel, met een smartelgke herdenking van 's mans droevig en beklagelijk einde gezien. Die wakkere held , die de E. Maatschappij zeer ved diensten , zoo op Blaeasar als op MaUbar , gedaan had , liet hier zoo onverwacht zijn leven , krijgende , gedurende zgn Digitized by VjOOQIC 876 ziekte, de smartelqke tgding» dat de heer Coeper hem kwam vertaDgen. Hij werd ia eeo fraai graf in de Pagar der E. maatschappij te Soerab^ja begraven en men ziet daar op de zark van zijn tombe dit volgende gedicht: GRAFSCHRIFT VAN DE HEER CHRISTIAAN POLEMAN, In Z^n Ed. leven Sergeant Mqfoor in (Uenst der E. maaUchapp^^ en UU vm den Agibaren Raad des Gerichts des Kasieels Batavia^ overleden den disten Jui^ des Jaars 1679. Hier mst, en legt, wie m8t, en legt? het pnik der Helden, Dat India ontfing in zgnen bruinen schoot, Van d'een tot d*ander Pod men noit zoo'n pooucan meiden; V^Taar door dees staat van 't land zoo goeden dienst genooL Javaan, en Macassaar, Madrees, en deze hinden Zoo wel door hem geperst, geveld, als 't lijf vereerd; OfiTren hier aard en plaats aan hem, die door zyn handen Wel eer heeft stad en strand, van hen in vuur gekeerd. Indien deze heer nog maar een korten tijd geleefd had, zou hg 't vermaak gehad hdbben van te hoeren , dat de heeren in 't vaderland hem , tot belooning van zqn dappere daden, raad van India hadden gemaakt, dat hij al lang verdiend had. Doeb de tijding kwam eerst na zyn dood , dat hij in October daarna met de heer Antoni Parvé daartoe verheven was. Zijn 2 zonen , waarvan de een nu nog predikant op Ba- tavia is , onder de voogdij van de heer Mattheus van den Broake , burgemeester der stad Dordrecht, gelaten hebbende. Ondertusschen stierf de Pati van Seilale, kapitein der Amboinezen , zijnde op de kruisvloot gezet , om op den vijand aan de uitgangen der rivieren te passen, waarop kapitein Jonker van Batavia ontboden werd, om voort- aan daar als hoofd der Amboinezen te gebieden. Ook was Radja Palakka, nadat zgn Ifacasaren het hing zeer wild aangesteld hadden , den 1 7den Julij van Batavia met al zgn volk naar Java vertrokken , waar hij den keizer geen kleine diensten gedaan heeft. De keizer liet ondertusschen den 20sten Junij 1679 door zgn gezanten aan Hun Edelheden voorstellen, om voor de zeetollen der Mataramsehe havens be westen Japara, in een jaar na dezen 4,000 rijksdaalders aan de E. maatschappij op te brengen, buiten de gewone geregtigheden den Soesoehoenan daar toekomende, welke 4,000 rijksdaalders tot afkorting van zgne schulden dienen zouden, welk voorstel door Hun Edelheden aangenomen is. Na den dood van den heer Poleman hadden Hun Edelheden den bevelhebber Jacob Coeper als veldheer over hare krijgsmagt en kapitein Daniel van Renesse, als zgn tweede aangesteld, die den Isten Junij met 4 schepen en eenige magt vertrok, den lOden op Samarang kwam en even na zijne landing, kapitein Johan Al^rt Sloot met 27 vaandels Europeanen en 2 vaandels Boeginezen, naar de Zuid van Java zond , om daar met des Soesoehoenans leger , waarover de veldheer Radin Aria Sindoe Radja 't oppergezag had , te vereenigen en nu na Wanne Carta (nu Karta Soera de Ningrat genaamd) op te trekken , om Kadjoran , Taroena Djaja's sdioonvader , die zich daar vast gemaakt had, te verdelgen. Na 2 dagen op Samarang geweest te zgn, vertrok hij met de schepen naar Soerabaja en rukte van dav met zgn magt ten eerste voor Kakaper , dat hg belegerde. De koning van Palakka gedroeg zich dapper voor die plaats. Hg werd op zekeren dag regt voor zijn hoofd gewond, waarop hg beloofde die plaats binnen 3 dagen te veroveren, gelijk zg den 2 Isten October stormenderhand veroverd werd , waar de meeste Hacasaren van Crain Glisson bleven en hg naderhand Digitized by VjOOQIC 376 zelf ook zeer zwaar gekwetst werd. Hij ootkwam het echter door halp der zijnen en nam zijn toevlugt tot Taroena Djaja , die in 't gebergte van Antang nestelde ; dodi stierf den 29sten November aan zijn wonde Nadat de heer Coeper den 3den Augustus op Soka ge- komen was, werd hij door een Moor, uit.de naam van vier Macasaren, te weten, Cam Tjarra , Carra Rapa , Carra Bangoe en Carra Batoe , als gijzdaars door Crain Glisson aan hem gezonden , verwelkomd. Dit waren geringe lieden , die maar kwamen om hem te verzekeren , dat Crain Glisson (toen nog levende) wel tot den vrede gen^n was , maar dat er andere tegen waren. Coeper , die dit maar als een krijgslist om tijd Ie winnen , aanzag , liet zich daardoor geenszins ophouden en liet zich door den heer Je- remias van Vliet (die na den heer Polemans dood 't gezag voerde) als veldheer voor- stellen en Radja Boni (of de koning van Palakka) verwelkomen. Kort na die voorstelling verschenen ook die 4 gijzelaars met nog 2 zonen van Montemarani , daar Coeper aan Crain Glisson, Crain Rapoetsini en Dain Mangale, hoofden der Macasaren, had laten weten , dat hij niet , dan met lieden van meer aanzien handelen en hen niet anders , dan op de bede van vergiffenis wegens hun begane misslag, toegang tot hem geven wilde. Deze 2 Macasaarsche grooten, Dain Mangapa en Dain Manjeliki genaamd, kwa- men in vergadering , gevraagd zijnde of zij last hadden , om over vrede te handden , zeiden , neen ; doch dat Crain Rapoetsini en Dain Mangale , jongere broeders van Crain Glisson en meer andere op zijne begeerte, op Soka, om met hem te handelen, komen zouden , waarop zij wéér naar hun verblijfplaats vertrokken. De heer Coeper zond daarop kapitein Gaspar Laurens Altmeijer , den Fiscaal , Gerbrand Muller en den luitenant Ja- cobas Maquelin met een brief den 26sten Augustus naar Crain Glisson , die beloofde over te zullen komen , gelijk hij ook 8 Macasaren van aanzien met hen zond , die den SOsten Augustus op Soka kwamen. Men stelde 7 posten of zaken in geschrift op , waartegen zij veel uitvlugten maakten , zeggende dat hen 't land van Soerabaja door den Soesoehoenan geschonken was, waarvan Crain GUsson een brief toonde, hem door Pati Oerawan en Temanggong Djajalalana gebragt; doch Pati Oerawan hierop gehoord zijnde, ontkende dat; maar zeide gdast te zijn, om Crain Glisson met voorraad en volk , mits dat hij Taroena Djaja alle afbreuk doen zoude , te hdpen. Hij verzocht ook ai de Javanen , van beide de geslachten , bij hem zijnde te mogen mede nemen , al 'twelke afgeslagen werd , uitgenomen die vrouwen , met welke zij met haren vrijen vnï getrouwd waren en die den Soesoehoenan hen op hun verzoek zou willen toestaan. Zij namen dan eindelijk al wat wij hen voorstelden , aan en den Isten September werden er 3 afschriften van gemaakt, die op den Koran en onder eede, bij het drinken van hun kriswater, bezworen zijnde, zoo verzocht Rapoetsini wéér naar Kakapar te ver- trekken. Doch van al dit bezworene door de Macasaren kwam niets en zij toonden aan de onzen , dat zij niet anders zochten , dan tijd te winnen. Daarop besloot de heer Coeper met zijn magt van 8,834 man , zoo Europeêrs , als inlanders , Crain Glisson aan te tasten, brak den 7den September van Soka op, kwam den 18den dito voor Kakaper en nam het, na een hardnekkig gevecht, den 2 Isten October in. Radja Pa- lakka zwom , gedurende dit beleg , met een plank op 't hoofd , over de rivier en borg zich in een huisje aan den oever derzelve , wordende ten eerste door kapitein Jan Frans- zoon geholpen , gelijk kapitdn Jonker dien gehcelen dag in de zon op zijn buik , om het fel schieten te mijden, met een groot deel van volk heeft moeten liggen. Die koning, kapi- tem Jonker en kapitdn Altmeyer hebben 't voornaamste in dat bdeg verrigt In dit bdeg zijn ook geweest kapitein Thileman van Eeuwyk, de koopman Willem Basting, de luitenants Modi, Joannes Struis en meer anderen mij bekend. De magt van Gram GKsson bestond in 2,000 gewapende mannen. Zij vlugtten den 2 Isten dito uit hunne werken voor Kakaper naar 't dorp Solo , een kanonschot er af. Crain Glisson ontkwam het , doch Crain Rapoetsini en Dain Mangale kwamen op Solo met 300 van hun volk in onze Digitized by VjOOQIC 377 banden. De fioegis maakten veel buit en kregen veel slaven, pieken, krissen, gemailde kolders , enz. Van de voomaamsten bleven er (behalve 500 gemeene) Somo , Tokama » Crain Tinoe en Dain Manoepa. Wij hadden 2 Earopeêrs verloren en 10 gekwetsten bekomen. Ook vonden wij daar i metalen 4 ponders , 3 twee ponders , 3 ijzeren stokken van een ponds kogel , die men de Soesoehoenan gaf en veel bassen. Van Rata schreef de gevlogte Glisson een brieQe aan den heer fioeper , waarbij hij om vergiffenis verzocht en die hem de opperkoopman en treinmeester van Vliet den 12den November zond, met belofle van vergiffenis voor hem en zijne groeten, zoo zij op Solo voor hem verschenen. Daar werden wéér eenige zaken, in acht leden bestaande, opgesteld en door negen Macasaarsche groeten, Dain Telolo, Dain Matadjam, Aroe Zangalea, Aljas Aroe Tsiong , Crain Mamarapang , Dain Momoentoeli , Dain Masoero , Carré Bangon Bie- ding, Dain Mangopo en Dain Mangrapa, onderteekend. Waarop zij ook allen den 9den December bij de heer Coeper op Solo kwamen , uitgenomen Crain Glisson , die van zijn wonde op Anlang bij Taroena Djaja overleden was. Zij allen werden met onze schepen naar Macasar gevoerd. Op Pasocroewan was nog Crain Panaraga , zoon des konings van Bima, die mede misnoogd was, welken de heer Coeper in der minne deed aanzeggen, dat hij van daar op Soerabaja komen en naar Batavia of anders naar zgn land keeren moest, gelijk hij ook eerst naar Batavia en toen naar Bima vertrokken is. Vijfde Hoofdstuk. De heer Slooi's gelukkige verovering van Kadjoraus vesting, enz. De heer Coeper trekt tegen Taroena Djaja op naar Angtang. Verovert eenige pagars. Taroena Djaja ge- dwongen zich over te geven. Net verhaal hiervan. Kapitein Jonker tot 's keizers lijf- wacht op Soerabaja gesteld, gaat op 's keizers last, om Taroena Dja:a te bezetten. Taroena Djaja's gewaad. Goederen , door hem nit Mataram geroofd. Wat Jonker voor dit vangen trok. Redenen, om welke Taroena Daia, tegen 't g^ven woord ^ door den keizer gekrist werd. Jonkers toom hierover. Wat hem door Taroena Djaja ge- schonken is. Geschil met Coeper hierover. Coeper trekt met het l^r af. Madura komt weer aan den keizer, dat hii weg schenkt. De keizer wreekt zich aan den Panom- bahan Giri. Hetwelk omstandig verhaald wordt. Hij werd ten hove ontboden. Znne Terontschnldiging. Des Panombahans magt beschreven. De keizer tast hem aan. Zijn dood en die van zijn meeste bloedverwanten. Als ook die van kapitein Altmejer. Het H. Graf en yerdichtselen der Javanen daaromtrent. Nieuwe bestuurder van Gin. Coeper breekt op , om Poegar te dwingen. Die zich in 1681. kwam overgeven en zich voor den keizer verootmoedigde. Nimrod overwonnen. Landen, nu onder den keizer staande. Haat des oudsten prins van Tsjeribon tegen den Soesoehoenan Amangkoerat. Vuile daad omtrent den prins Singasarie, wiens gemalin daarna sultan Sapon's wijf werd. Dat nieuwen haat van Amangkoerat tegen hem verwekt, Gedrag van Amangkoerat in zijn jeu^d. De oorsprong van Soerapati's geval. Wie hij was. Werd door Hun Edelheden m genade aangenomen. Sieich Joesef geslagen, werd bewogen zich over te geven en werd naar de Kaap der Goede Hope gezonden. De heer Ruis zendt Soera- pati naar Pangeran Poerabaja, die hem beweegt zich over te geven. Hun Edelheden zenden zijn vergiffenisbrief. Soerapati door Culfeler verachtelijk behandeld. Die zich, gedrongen zijnde , wreekt. Waarop Cuffeler hem de schuld van alles gaf. Hij werd te vergee» vervolgd en sedert door den Soesoehoenan begunstigd. Pangeran Poerabaja in genade aangenomen. Nader berigt wegens die zaak van Soerapati. De heer Tak aan de keizer als gezant gezonden. Hoe de zaken tusschen den vorst en Soerapati stonden. Digitized by VjOOQIC 378 Gelijk de wapenen der E. maatschappij aan deze kant tot nog toe gelukkig gevoerd waren, zoo was de heer Sloot mede niet ongelukkig geweest» die in September Cadjorans vesting veroverd en zijn twee zonen , nevens veel groeten en Cadjoran zelf (dien hij krissen liet) gevangen bekomen had. Den 3den November kwam de tijding van Kakappers verovering en Glissons dood op Batavia. Kort .na welke verovering de heer (üoeper zich klaar maakte, om naar Antang tegen Taroena Djaja op te trekken. Hij zond eerst een brief aan hem , met verzoek van zich te komen vernederen , doch hij gaf daar een scherp en spotachtig antwoord op , zeggende zeer schamper wegens de regtvaardigheid der Hol- landers, i dat hij die niet kende, en dat hij van hen wel eens leeren wilde, waar in die be- stond. » De heer Coeper zond hem nog een brief den 3den December van So'o, toonende, « dat onze regtvaardigheid bestond in 't nakomen der verbonden , met den Soesoehoenan gemaakt, om dien tegen zqne vijanden te helpen » en om hem als een wederspannigen tegen zynen keizer aan te tasten ; doch dat zij , zoo hij zich vernederen wilde , z\jn ver- derf niet zochten;» doch hierop kreeg hg geen antwoord. Daarop trok (keeper naar Antang en deed alle toegangen sluiten, waardoor hjj ten eerste gebrek aan water en levensmiddelen kreeg. Kapitein van Renesse toog met twee brigades naar Briara , in de landstreek van Cadiri , waar Altmeyer met zijn brigade te voren zich versterkt had om den groeten toegang van Antang te sluiten. De veldheer, kapitein van Vliet, 5 andere dienaren der E. maatschappij en de koning van Palakka met zijn magt, trokken van Solo over Passaroewan en 't gebergte van Halang zuid-oost op. Duizend Macasaren , zoo mannen, als vrouwen en kinderen heugende nog van Cacappers verovering, kwamen aanstonds, nadat hg te Batoe gekomen was, over. Den lOden December tastte de heer Coeper twee sterke pagars van Taroena Djaja, in 't hangen van een stellen berg ea door hem onwinbaar geoordeeld , aan , die beide op eenen dag , met verlies van weinig volk, veroverd werden. Hij zelf ontkwam het door den zwaren regen, schoon de heer Coeper hem toch wel twee uren gaans gevolgd was, verliet Antang en vlugtte naar een stellen onbeklimmelijken berg , waar hij aanstonds gevolgd werd. Op Antang kwamen wéér 600 Macasaren tot ons over en nog wel 2,000 anderen , die met Taroena Djaja gevlugt , doch niet in staat waren om het wegens den honger langer te harden , zoodat wij toen wel 4,000 vlugtelingen gevangen bekwamen. Taroena Djaja vlugtte verder door de ruigte en 't bosch, waardoor de heer Coeper meende, dat hij naar 't land van Poegar geweken was. Ondertusschen raakte onze voorraad op , zoodat wij naar huis moesten keeren. De heer Coeper trok over 't gebergte Briara , waar hij bij den Soe- soehoenan kwam en vernam dat Sindoeradja met 4,000 man uit Mataram gekomen en Taroena Djaja door de meeste der zijnen verlaten was en zich maar een dag reizens van daar ophield; waarom kapitein Jonker nog denzelfden dag met drie vaandels door Zijn Hoogheid daarheen gezonden was, om dien wederspannigen, was 't mogelijk , af te snijden. Men schikte derhalve Aria Sindoeradja met 1,000 man en voorraad voor acht dagen naar Antang , om Taroena Djaja in een hinderlaag waar te nemen. En men zond ook nog 1,000 Javanen tot verzekering van kapitein Jonker en nog 1,000 op een derde plaats , met voorraad voor acht dagen , en met last van ieder op de dag , die er toe bestemd was, Taroena Djaja op 't lijf te vallen, gelijk geschiedde. Vermits nu Coeper door ziekte dit werk niet bijwonen kon , werd de geheimschrijver Joannes Georg Briel , daar mede naar toegezonden , om hen met raad en daad bij te staan. Taroena Djaja op den 25sten December 1679 van al de zijnen verlaten, kwam met 174 Madu- rezen en nog 68 Macasaren, die 't nog bij hem hielden, in onze handen te vervallen, hoewel er daarna nog meer bij kwamen. Op wat wijze dit geschied is , kunnen wij in 't navolgend verhaal omstandig zien. Digitized by VjOOQIC 379 Omstandig verhaal van het gevangen nemen van Taroena Djaja door Kapitón Jonker. «Kapitein Jonker, door den Veld-Heer Coeper gelast zijnde, den Soesoehoenan Amaog- koerat wel te bewaren, en hem met zijn volk op Soerabaja, in *t oudste Keizers-Hof, ten lijrwacht te dienen , zoo was de heer Coeper ondertnsschen na Passaroewan vertrok- ken, om Taroena Djaja, die derwaards gevlugt was, op te zoeken. «Ondertnsschen qnam den Keizer ter ooren, dat Taroena Djaja zig niet verre van yan Gadin, op den berg Golit, of op 't gebergte van Selimbon, onthield, die daar op aan Kapitein Jonker voorstelde , of hij geen lust zou hebben , om er op af te gaan , dzoo hij daar zeer gemakkelijk te vangen was. Jonker zeide daar toe wel lust; maar geen magt nog last te hebben, aangezien hij zijn post buiten last niet verlaten mogt^ ahoo de Veld-Heer hem daar tot 's Keizers Hjfwagt gesteld had. De Keizer zei , dat hij sdle die verantwoording op zig nemen, en alles, wat daar van quam, dragen zoutte meer, alzoo hem, en ook de E. Maatschappij, hier aan veel gelegen was. «Na lang over en wederpraten, nam Jonker dit aan, en trok 'er, na zig wel met zqn volk beraden te hebben, met 3 vaandels, te zamen omtrent 200 man uitmakende, te paerd na toe , hebbende geen andere hulp , dan die van eenige lastdragers van 't kruit en de artillerij, en 200 paerden voor de zelve. Bij dien berg gekomen zijnde, be^ zette h|j die van voren en van agteren zoodanig; dat Taroena Djaja geen water be- komen kon. « Daar op zond Jonker hem eenige Gezanten met een witte vaan , die door het volk van Taroena Djaja qualijk gehandelt wierden. Dit hem ter ooren gekomen zijnde, zond hg ten eersten vier gezanten met zulk een vaan aan Kapitein Jonker, die 'er drie af liet dooden , en den vierden te rug zond , met de reden waarom hij dit ge» daan had. «Taroena Djaja, onderlusschen door den honger en dorst geperst, alzoo hij 3,000 ziden bij zig had, zond weder gezanten aan Jonker, ea verzocht, aangezien hg in zgn jeugd over zijn Nadjoem, of geboorte-ster, de geleerden had laten raadplegen, en daar bg bevonden , dat hij , hoe groot hij ook in de wereld werden mogt , egter gevan- gen en overwonnen zou werden , en hij geloofde , dat die tijd nu vervuld was , dat dog Jonker hem in genade gelieifde aan te nemen, en met hem te doen, wat hg goedvond. Hij vertrouwde echter , dat hij , die een Amboinees was , hem niet qualgk zou handelen. Eer hg dit aan Jonker weten liet, schreef de Heer Coeper een brief aan Jonker, hoe hij had durven bestaan , om , buiten zijn last , zijn post te verlaten , belastende hem , aanstonds te rug te keeren. Jonker antwoordde , dat de Keizer hem znlx bevolen hid. Coeper schreef weder, dat hg aanstonds te rug keeren zou. Waar op Jonker dat, dewijl hij 't wild bezet had, hij nu niet komen kon, voor dat hg 't ook mede* bragt Coeper belastte hem nogmaal te rug te komen; en Jonker gaf tot antwoord, dat hij dat doen zou , dog 't wild eerst mede wilde brengen , alzoo hij 't nu in zijn ge- weld had. « Daar op liet Taroena Djaja al zijn pieken , krissen , enz. bij een binden , gaf zgn volk aan Kapitein Jonker over , deed eerst zijne hovelingen , vrouwen , en een klein zoon^ afkomen , en volgde daar na zelf , vallende Jonker te voet , die hem wéér iqAeAte. « Bij verscheen in een Portugees gewaad van zwart sattijn , met een zwarte tulband , met een goude grond op zijn hoofd , een lange zwarte stok in de hand , en zag er uit als een Priester, Fakier, of heilige Bedelmonnik. «Hg sprak, volgens zijn gewoonte, zeer weinig, antwoordde alleen op 't geen hem Digitized by VjOOQIC 380 gevraagt wierd , met veel zagttnoedigheid , gevende zich zelven alleen de schald van alles , wat hem overkomen was.» De goederen, die hij nit Mataram geroofd had, waren, volgens zijne opgave, deze: 19,000 spaansche realen in 2 kisten; 60 kati ongemunt goud; 1 gouden en eenige zilveren zadels met haar toebehooren; de onde madjapahitsche gouden kroon; verscheiden gouden versierselen en zilverwerk , kommen en ander goud , elk bijzonder. Al hetwelke hij , bij Kadiri's verovering , achterliet. Hij zeide ook , dat hij voor de verovering van Radiri al tot ons overgekomen zou hebben , doch dat hij door onze vijandelijkheden daarin belet was. Met hem kwamen in 't geheel 681 zielen, zoo man- nen , als vrouwen en kinderen over. Men eischle hem zijn Sultans kroon af; doch h^ zeide er geen te hebben , nog geen Sultan te zijn , schoon zijn volk hem in Kadiri zoo genoemd had. Kapitein Jonker had hem vergiffenis beloofd en verzekering van zgn leven gegeven; dat door bestel van den ijverzuchtigen heer Goeper, die kapitein Jonker deze eer niet gunde en door een verkeerde vvnraaklust van den keizer (gelijk wij hooren zullen) niet nagekomen werd. Nadat hij dan voor den keizer, met bekendmaking op wat grond (te weten , op belofte van genade) overgekomen was , trok kapitein Jonker daarvoor 3380 rijksdaalders, die dengenen, die hem gevangen bragt, beloofd waren. Het was den keizer zeer aangenaam, dat dit, op zijn raad, zoo wel gelukt was; maar Goeper meende te bersten van spijt, hield zich ziek; doch bakte hem ondertusschen een andere koek. Men zegt dat Taroena Djaja, schoon gevangen zijnde, nu en dan zeer verachtelijk van den keizer sprak , en dat hij dit op Nieuwejaarsdag , toen de soldaten de keizer en daarna hem ook veel geluk in *t nieuwe jaar wenschten, zeer nadrukkelijk deed, gevende toen zijn laatste 4 rijksdaalders en vragende : hoenan, er toe verzocht werd. Doch hij zeide vlak uit dat hij zich voor den keizer niet wilde vernederen. Dus nam de keizer zich voor , hem met de wapenen te dwingen , veroverde Hataram en dreef hem , met al zijne grooten naar Bagaleen op de vlugt, latende eenige gongen , 44 stukken kanon en 400 oude wijven daar blijven, die allen aan den Soe- soehoenan overgegeven werden. Coeper trok wegens ziekte langs de stranden en liet derhalve 't oppergezag over de verdere zaken aan de heer Sloot ; doch na verscheiden tosschenvallen , kwam zich Pangeran Poegar, net een jaar nadat hij uit Mataram ge- slagen was, den 17den November 1681 , onder 't geleide van eenige gezanten, op Ambal met zijn voornaamste Mataramsche Mantri's (of raden) en met al zijn bloedver- wanten voor den heer Coeper, zonder eenig voorbeding, vertoonen. Hij werd echter, ten opzigte dat hij 's keizers broeder was , vriendelijk door dien heer verwelkomd , aan wien hij beloofde , dat hij zich in alles na zijn bevel gedragen zon , hetzij om tegen Nimrod , een van 's keizers vijanden , op te trekken , hetzij om zich voor den keizer te vernederen, van beide welke zaken de heer Coeper het laatste 't noodigste oordeelde. Hij stond vrijwillig af van alles , waarop hij te voren gestaan had , vertrok naar Kartasoera met een statig gevolg en met een wacht van 15 Nederianders en verootmoedigde hem daar voor den keizer, zijnen broeder. Nu was er nog deze Nim- rod overig , die zich eerst in Salinga en nu in een vastigheid , Masschler genaamd , ophield en al het omliggende land dwong , om hem te gehoorzamen en schatting te geven. Hij was een schrander Macasaar , weleer als slaaf te Batavia verkocht , doch , Digitized by VjOOQIC 384 dat leven wars zijnde» naar 't land van Bagaleen, in 't Matarams gebied, geviagt, waar hij zich bij de boeven in 't gebergte ophield en stil leefde, zoo lang Java in mst was; doch, bij voorval van den opstand van Taroena Djaja, zich aanstonds by Cadjoran voegde, wiens veldheer en tweede hg werd. Na Cadjorans dood vlugtte hg voor den heer Sloot naar Salinga. Hij werd eindelijk, na verlies van veel volks , door de onzen mede overwonnen en gedood , gelijk door den heer Coeper den 18den De- cember 1680 uit het dorp Wanagiri, aan de rivier Klaving, aan Hnn Edelheden be- kend gemaakt is en waarover den 15den Januarij 1682 vreugdevuren op Batavia onder 't lossen van 't geschut, aangestoken zijn. Hierdoor nu Java in volkomen rust geraakt zijnde , bevond men , dat al de landvoogdgen en landschappen nu onder den keizer staande, 41 in getal, waarvan er 19 aan de stranden en 22 binnens- lands waren. Hun namen en de hoofden of landvoogden derzelve waren deze : LANDSCHAPPEN. LANDVOOGDEN. Padjarakan en Lamadiang. . . . Passaroewan Soerabaja Gresic Cidajoe Toeban Lassem Rembang (wegens de E. maatschappij) Djawana Japara Damak Samarang Caliwongo Candftl Pacalongan, in tweeen .... Baton Pamalang Tagal Brebes en Lassari onder Temanggong Djajalana. Ingabei Angadjaja. Ingabei Jangrana. Ingabei Nalladika. Temanggong Soerawicrama. Aria Toeban. Kijaij Hardjaja. Kijaij Raksanaganu Temanggong Martalaksana. Temanggong Sedjanapoera. Temanggong Soeranata. Temanggong AUad Allad. Rangga di Henggala. Temanggong Ingawanga. t Temanggong Banaraksa. Ingabei Niti Joeda. Aria Haduretna. Ingabei Soebadjsga. Ingabei Sacrajoeda. Aria Martalaja. Deze voornoemde zijn strand-landvoogdijen , doch de binnenlandsche zijn deze; Malang . . Blitar . . Cadiri . . Wirasaba . Patsje . . Rawa . . Pakoetsioen . Cartasana . Madion onder Ingabei Djaga Soeta. Ingabei Wira Patra. Ingabei Katawangan. Rangga Martapati. Ingabei Astrasjaja. Temanggong Wiradadaha. Ingabei Derpa Joeda. Ingabei Wiraderidja. Damang Watsiana. Radin Mangontappa. Digitized by Google 385 Jagaraga Panaraga Warong Grobagan Driepan , in tweeen verdeeld Balora Pecela Pati Coedoes , in drieën verdeeld Damang Complong. Radin Anga Martawangsa. Radin Wira Taroena. Temanggong Bimorang. ITemanggong Matanoe. Aria Soeralaja. Radin Soetawangsa. Ingabei Diepa Joeda. Temanggong Mangononang. ' Temanggong Singa Prabauwa. ' Damang Tisna Djaja. I Ingabei Niti Nagara. Ingabei Wiralacsana. Padjang en Cartasoera, waar de keizer zijn bof bondt I Deze landen ecbter bezat de keizer kort daarna zoo gemst niet, als bg zich wel verbeeld bad. Want bij werd daarin door een gewezen baliscben slaaf ontmst , van welken vrij ons voorgenomen bebben een omstandig verbaal in 't vervolg te doen. De Javanen verbalen ook , als een groote omstandigheid tot bet leven van dezen keizer Amangkoerat, dat bij, nog Pangeran Depati Anom (of erfprins) zijnde, een bijwijf van soltan Sapoh, een van de prinsen van Tsjeribon, Njaij Maas Ganti genaamd, dat tot hem was komen loepen, bij zich hield, willende die «.hoe dikwijls ook door dien prins verzocht, hem niet weergeven. Hij dreigde hem daarover aan den Soesoehoenan te be- klagen, 'twelk Amangkoerat zoo Icwalijk nam, dat bij hem toen al, bad het maar m zgn vermogen geweest, gedood zou bebben: doch zwoer hem dat te znllen betalen, als bg eens Soesoehoenan zou zijn. De prins van Tsjeribon daarmede spottende, zeide dat hij van hem niet afhing, Tsjeribon van hem niet had en ook nooit, wanneer hij Soe- soehoenan werd , hem helpen of zich met hem bemoeijen , maar hem dan geheel en al laten varen zoude, ilet bijwijf werd echter niet aan sultan Sapoh, maar aan sultan Anom (dffiii tweeden dezer prinsen) nog dien nacht weergegeven, hetwelk door sultan Sapoh vernomen zijnde, nam bij düe 's morgens daarna met geweld uit zijn broeders huis weder naar zich, die daarover niets zeggen dorst, hoewel Pangeran Depati Anom (of Amang- ko^^t) dit maar gedaan had , om sultan Sapoh zoo veel meer spijt aan te doen. Welk geval zoo hoog door dezen sultan Sapoh is opgenomen, dat hij na dien tijd nooit met de keizer Amangkoerat beeft, willen verzoenen. In de tijd, dat Radin Taroena Djaja zich voorgenomen had Mataram te vermeesteren, hoorde sultan Sapoh, dat al de groeten van Hataram al hunne kostelijkheden deden vergulden. Hij liet de zijnen daarop mede ver- gulden; doch Pangeran Depati zond twee dagen daarna eenig volk uit, die zijn buis plunderden en alles aan sultan Anom, dien bij beter lijden mogt, gaven. Daarbenevens dreigde bij hem voor den Soesoehoenan, zijn vader, wegens gepleegde misdaden, te willen besdiuldigen. Sultan Sapoh, die daar eens mede lachte, moest zich voor dien tgd stil houden en daar volgde te minder op, dewijl Taroena Djaja ondertusschen meester van de stranden geworden, de prinsen van Tsjeribon, tot hun eigen behoudenis, dwong, om den koning van Bantam tot schutsheer te kiezen , zoowel omdat de keizer ben niet hdpen kon en kort daarna ook uit Mataram vingtte,. als omdat sultan Sapoh met Pan- geran Depati Anom , die hg te gemoet zag dat na 's vaders dood keizer worden zou , niet meer wilde te doen bebben , dat ook de reden geweest is , waarom zich die prinsen daarna onder de bescherming der E. maatschappij begeven bebben. De Javanen verbalen ook van hem, dat bij op de vrouw van zijn broeder, den prins Singasarie, Ratoe Blitar genaamd, verliefd zgnde, op zekere nacht ten 12 ure, terwgl deze prins in den tempel m. S6 Digitized by VjOOQIC 386 was om te bidden, met eenige van zijne vrienden (onder welke ook Radtn du Bras was) bij deze prinses kwam en er tot 3 uren in den nacht bleef, toen hg zijn broeder hoerende komen , de vlugt nam ; doch zijn vriend , Radin du Bras , daar in huis ge- bleven zijnde , dewyl hij zoo schielijk niet weg komen kon , werd op last van Pangeraa Singasarie gevat en door hem zelf, daar hij op geen van zijne vragen antwoordeü wilde , gekrist, begravende hem stil aditer zijn huis, zonder ten tijde, toen hij hem doodde, op een gong te slaan of eenig geraas , ten blijke dat er onraad was , gelgk 's lands gewoonte vereischt, te maken. Amangkoerat er achter gekomen zijnde, dat zijn vriend uit de wereld geholpen was, klaagde daarover eerst aan de raden en daarna aan de keizer, zeggende dat zijn broeder, prins Singasarie, hem ten eten verzocht had en hij sedert niet uit zijn huis te voorschijn gekomen was. Pangeran Singasarie antwoordde, dat hij dien heer niet ten eten verzocht, maar op zekeren nacht ten 3 ure, toen hij uit den tempel kwam, een dief in zijn huis gevonden eu gedood had, zonder hem toen , maar wel daarna , to^ men hem met licht bezag , te kennen. De Soesoehoenan dit naauwer onderzoekende, vraagden zijne rijksraden of zij bij nacht eenig geraas in 1t paleis van den prins Singasarie gehoord hadden. Zij zeiden neen, waarop de keizer antwoordde, dan heeft mijn zoon Singasarie ook niets misdaan; maar die schuld komt ten laste van zijne raadsheeren, die geraas (in een geval van onraad bij nacht) moesten gemaakt hebben. Daarop gelast de keizer Tagalwangi aan zeker bijwijf van den voor- naamsten Mantri, om al ie raadsheeren van Pangeran Singasarie, die toen mede op 't buitenhof waren, te dooden, 'twelk 34 derzelve te beurt viel. Deze schoone vrouw, Ratoe Blitar, raakte naderhand bij de verovering van Malaram door Taroena Djaja in zyne handen en hij gaf haar aan den prins van Tsjeribon , sultan Sapoh , die ze tot zgn wijf nam; nemende haar, toen hij en zijne broeders in dien algemeenen opstand naar Bantam trok , mede. Amangkoerat hoerende , dat Ratoe Blitar nu sultan Sapoh't wijf was, wer4l nog veel meer, dan te voren op hem verbitterd. Hy liet ze door Te- ns^ggong Soeranata van Damak en door kapitein Egtbertssoon (alias Rooibol) wederom rischen; doch zij vonden den prins niet, daar hij al naar Bantam was. Men zegt, dat hij ook lang met een van zijn eigen zusters, Ratoe Poetsjang genaamd, geboeieerd ea haar geraden heeft, om, nadat zij zich zwanger gevoelde, die vrucht af te zetten. Hg boeleerde ook met een van zijn vaders wijven, Ratoe Soerabaja genaamd, die mg toe- schgnt zijn eigen moeder geweest te zgn , die ook daarom door den Soesodioenan , zijnen vader, gedood is. In al 't^elke blijkt wat een goddeloos prins hij van jongs af geweest is. Wat uü de verdere zaken, onder zijn bestuur voorgevallen, betreft» zg hangen meest af van 't geval van Soerapati en van ^den oorlog, die daaruit ge- sproten is, weshalve het noodig wezen zal, dat vrij dit eens uit de grond ophalen ea voorstellen. Nadat ie jon^e koning van Bantam door de wapenen der E. maatschappg zoo ver in zijn rijk bevestigd was, dat zijne vijanden nu van zijne hoofdstad verdreven waren» was Pangeran Poerabaja, 'skonings broeder, roet zijn volk en gevolg, omtrent 3,000 zielen sterk , de zijde van eenen Sjeich Joesef , een van de voornaamste aanstokers des ouden konings van Bantam tegen de jongen vorst, gevolgd, om nevens hem naar eeo goed heenkomen te zien. Deze Sjeich was van voornemen , om zich naar Mataram te begeven , doch Pangeran Poerabaja die zaak wat rijper overwegende en nadenkende boe slecht hg deed, dat hij, een konings zoon zijnde, Sjeich Joesef, een man ver benedett hem , zonder eenige hoop op verbetering van zijn staat , ging volgen , vond goed hen stil te verlaten en te zien of hg, die geen sdiehnstuk bedreven en zgn vader mair geholpen had , door 't zenden van gezanten aan ons , niet wéér in genade zoa konnea aangenomen worden. De luitenant Maurits van Rappel was hem eerst met eenig volk nagezonden, hoewel hg daarna nog door kapitein Ruis vervangt werd. Deze bg dea Digitized by VjOOQIC 387 heek van Karawang gekomen, hoorde dat 7ich daar eene So^apati, een Balier en een weggeloopen slaaf van den opperkoopman Knol, met wel 70 of 80 dergelijke wegloo* pers , ophield en daar als een dorp te zamen gemaakt hadden , waarvan hij Han Edel- heden kennis gaf, die echter, dewgl zij zich daar stil hielden, best achtlen zich met ben niet te bemoeijen. Kapitein Ruis vond echter goed, om van verre eens te hooren of zij, onder belofte van genade en vergiffenis, niet tot ons zonden willen overkomen en, hen daartoe genegen gevonden hebbende, gaf daarvan kennis aan Hnn Edelheden, die zijn doen goedkeurden en hen in genade aannamen. Daarop gaf hij zijn volk last Sjeich Joesef op de hielen te volgen, welke post hg den luitenant van Happel oplegde, doch den luitenant Antoni Eigel en Zacharias Bintang gelastte hij naar de zuid te trekken, om hem , terwijl van Happel hem van de noordzijde vervolgde , van de zuidzijde te stuiten en hem zoo te beletten over Mataram naar Soerabaja te geraken en van daar naar Macassar, van welken vorst hij een na-bloedverwant was, over te steken. Deze togt van Eigel ging zoo spoedig voort, dat zij hem bij het groot binn^meer, Sagara Nakan genaamd , stuitten en sa een gelukkig gevecht op de vlugt dreven , al zijn wijven gevangen kregen , verscheiden der zijnen, die nog eenige wederstand boden, 't leven benamen en sommigen door- midden gesabeld, aan de boomen ophingen, met bedreiging van hen allen, indien zij zieh niet overgaven , zoo te zullen behandelen. Daarna nader hoerende, waar hij was, zond men den luitenant van Happel, die taalkundig was, naar hem toe. Deze bij Sjeich Joesef in een Moorsch gewaad gekomen zynde (gelijk die heer ifiij zelf zeer omstandig in 1686 op Japara, was^ ik aangierde, verhaald heeft) en zeer goede kennis , niet alleen van de maleische taal, maar ook van de arabische letter (die hij zeer wel schreef) en van al de gewoonten en zeden der Moeren hebbende, vdnsde mede een Arabier van geboorte en een regtgeloovige te zijn. Daanan overtuigde hg hem door verscheiden be- wgzen en geschriften , zei mede door de Hollanders gevangen , doch zeer wel door hen behandeld te zijn, waarop hg hem niet alleen raadde zich over te geven, maar ook verzekerde wel behandeld te zullen worden. Dit viel (zooals mg door een kapitein, die er bij was, gezegd is) in 't laatste van 1683 voor. Hg gaf daarop zgn kris aan hem over, ging met hem mede naar de heer Ruis, die omtrent Tsikalong lag en kwam op Batavia; naar werd, tegen zijne verwachting, naar Kaap de Goede Hope gev)nden, waar ik in 1705 zijn graf, niet ver van 't land van de heer Kalde, gezien hob. De reden, waarom Hun Edelheden dezen man zoo ver verzonden, was, dat hg, op Batavia gekomen zijnde , door de inlanders als een heilige geëerd , zijn Sapa (of uitgekaanwde pinang) die hg weg wierp, als een heiligheid, eerbiedig opgeraapt, bewaard en in alle manieren als een weergaloos man door hen zoo zeer geroemd werd, dat zij vreesden, dat hij te veel aanhang krijgen en hun daarna nog veel moeite geven mogt. Ondertus^ sdien had kapitein Ruis gehoord waar Pangeran Poerabaja met de zgnen zieh ophield en vond goed hem door Soerapati, die hg als luitenant over zgn volk (ook Baliers zgnde) aangesteld en die zich zeer wel gekweten had , de pols eens te laten tasten of hij niet goedwillig zou willen afkomen. Deze bij hem gekomen, w&i hem daartoe vol- komen over te halen, waarvan hij met een balisdien brief, die door de heer Bintang in 't Haleisch en daarna in 't Duitsch vertaald werd, aan de heer Ruis kennis gaf, blijvende daar in 't bosch bij dien prins. De heer Ruis gaf hiervan berigt aan Hun Edelheden, die een vergiffenisbrief voor dien prins aan den vaandrig van Tandjong Poera (een vesting die 28 mglen de rivier van Karawang op ligt) Willem Kuffeler genaamd , zoDden, roet last om die aan Pangeran Poerabaja met eenig volk te gaan aanbieden. Qndertnssehen had die Pangeran al zgne wapenen, volgens 'slands wgze, als men zich overgeven vril, reeds bgeen gebonden en stond daartoe gereed met zgn volk, hondende niet anders, dan zijn kris op zijde en nog eenige andere fraage sieraden bij zich. In (fien tijd vms Kuffeler met 36 of 38 man daar gekomen en wilde met Soerapati met Digitized by VjOOQIC* 388 spreken, maar de behandeliog van die zaak alleen aan zich honden en alles omtrent dien prins op zijn eigen gezag doen. Daarop dscht hij (zoo mij berigt is van kapitems, die dat nit 's prinsen eigen mond hadden) 's prinsen kris en andere fraaijigheden , waar- over die prins zeer verzet staande, hem vroeg of het niet genoeg was zich zoo verte vernederen , dat hij al de wapenen van zijn volk had laten bijeen binden en of hij dil wemige niet voor zich mogt honden , te meer daar zij nog in 't bosch en niet al te zeker waren. Soerapati schoon niet al te wel door Koffeler bejegend , toonde hem mede met bdeefdheid , dat hij hem voor zgn komst daar ook wel om had kunnen aanspreken die moord , door Soerapati bedreven en men oordeelde , dat dit sehendig bedrgf wa hem* en de zijnen (zonder van 't andere eens te reppen) moest gewroken worden; Het heugt mij zeer wei , dat ik een van de ordinaris raden van Indien heb hoeren lezen , dat Soerapati kort daarna zijne verdediging schriftelijk met de papieren der E. maatschappg over Tsjeribon aan Hun Edelheden gezonden en dezelve zeer net en wel opgestdd , doch dat zij weinig ingang toen gehad heeft , omdat Kuffeler door zekeren heer van Bekom, den heer Hurdt, toen directeur generaal van Indien en door den heer Tak (die zijn voorstander was) den opperiand voogd, den heer Kamphuis, op zgn zgde had. Ook heeft men dit klaagschrift van Soerapati (dat ook bij den brief, met de heer ge- zant Tak aan den Soesoehoenan medegegeven, blijken kon) naderhand geheel en al verduisterd en hem verder maar over die moord der onzen schuldig gehouden, dat sedert zoo veel wakkere Nederianders 't leven, de E. maatschappg zoo veel geld en moeite, de ingezetenen van Batavia zoo veel zorg gekost en onnoemelgke schade ver- oorzaakt heeft, waarvan de meesten, die ik daarover heb hoeren spreken en die gron- dige kennis van deze zaak hadden, de schuld om de vorige redenen alleen aan de heer Knfiéler gegeven hebben. Wat daar nu waar of onwaar van is, laat ik tusschen beiden, daar ik geen van beiden wil beschuldigen; doch zeg alleen nogmaals, dat niemand de waarheid van dien beier zou kunnen zeggen, dan Pangeran Poerabaja, die nu nog op Batavia, zoo ik niet beter weet, teeft, waaraan ik mij volslagen gedraag, zonder partij in dezen te kiezen. Men hoorde eenigen tijd daarna van die zaak van Soerapati niet veel meer spreken, maar in 't begin van 1686 werd de heer Francois Tak (zwager van den heer Johan van Hoorn) als gezant naar Soesoehoenan Amangkoerat gezonden, met last (zoo men vril) dat hij 't hoofd van Soerapati bekomen mogt , of anders , zoo dit niet gelukken wilde, dat hg dan bezorgen zoude, dat hij, 6f uit naam der E. maat- schappij , 6f uit naam van den Soesoehoenan begenadigd werd. Men zei toen , dat Soe- rapati door den keizer niet alteen reeds begenadigd was, maar dat hij ook zelfs een van qjn dochters aan hem gegeven en zich op 't naauwste met hem tegen den heer Tak (op welken hij, wegens de groote steen, uit de Madjapahitsche kroon , zoo hij voor- V^f gdigt, een oude vm>k behouden had) verbonden en volstrekt besloten had dien beer met al de zijnen om 't leven te brengen , gelijk de tijd geleerd en men nader- Digitized by VjOOQIC 390 hand klaar ontdekt heeft hoe groeten deel deze keizer daarin gehad heeft. Om dit droeTig geval nn zoo net mogelijk voor te stellen , zullen ¥fij daarvan met 'tgeen ons uit de papieren der E. maatschappij blijkt, een begin maken. Zesde Hoofdstuk. Verhaal vau 't ongeval , deu heer Tak en de onzen overkomen. De heer gezant trek-op naar Kartasoera. Zijn bedreiging aan den keizer. Wat berigt hij van den vorst kreeg. De vijand steekt een deel van 't hof in brand , kapitein-luitenant Grevin^ gedood. Aanval van 150 Baliers op de onzen, waar de heer Tak en anderendood bliiven. Wat voor hoofden er afkwamen. Soerapati, genegen over te komen, werd belet. iSewijs van des Soesoehoenans boozen toeleg uit eenige geschriften, 't Verhaal van Wangsanata hierover. Op wat tijd dit schelmstuk gesmeed werd. Eerste bewegingen daartoe Door bestel van Kan^ Kasoema. Wat de Soesoehoenan van de heer Tak's komst oordeelde. Waaromtrent hii werd gerust gesteld. Greving kwalijk door van Vliet behandeld. Die den heer van Vliet weder waarschuwt. Eanga Kasoema's voorgeven , om Soerapati te verseven. Dat op bedrog uitkomt. De Soesoehoenan gelast Soerapati de wapenen neder te leggen, waarin deze geen zin had. Last des Soesoehoenans aan Soerapati , om den heer Tak te vermoorden. Die dat niet willende doen, door de Javanen aangetast werd, doch alles was bestoken werk. De Soesoehoenan vlugt mede, doch keert weder. Zijne verkeerde gedachten van de heer Tak's komst, door ingeven van zijn rijksbe- stuurder. Net berigt van den tolk , die de heer Tak's optogt bijgewoond heeft. Uittrekzel uit de dagelijkze Aantekening gehouden bij den Onderkoopman» en Gdieimschrijver des Gezandschaps , Daniel Cartje in Carta Soera , over de voor- gevallene moort. i Vrijdag den 8 Febmary 's morgens ontrent zes uuren , zoo als ik tot de togt vaardig was, ontfing de Heer Gezant een brieQe van den Kapitein-Luitenant Greving, 't welk door zgn E. en den Raad gelezen zijnde, zoo heeft zijn E. de voortogt ge- nomen , niet harder voorttrekkende , dan dat de bagagie wel volgen kon. « Onder weg hoorden wij eenige masquet-schooten , waar op zijn E. een Bode na Carta Soera vooraf zond , met bericht , dat wij begonden te naderen , en roet last aan den Kapitein-Luitenant, en de andere oversten, dat zij met de twee voorafgezondene vaandels zijn E. zouden komen ontmoeten, het welk ontrent de groote toegedamde ri- vier , een weinig of ontrent een vierde mijls , van Carta Soera gesdiiedende , en zyn E. met de verdere krijgsmagt van de paarden gestegen zijnde, zoo trokken adj gezt- mentlijk in goede ordre met vliegende vaandels, en slaande trommels, tot de voorsz. Pagar, of liever mag men het noemen, de zeer wijd en zijd met enkele gespoawene en reeds verrotte rottingen of bamboezen omzette betuiningen , van een deel zoo oade als nieuwe opgeslagene en van die zelve stoffe opgezette en met atap gedekte wacfats- plaats, en andere verblijf-plaatsen , en zijn E. middelerwijl bericht geworden zgnde, dat de Pangerang Tsjakra Ningrat (de zelve, die naraaals Ao. 1706 de Panooibaham van Madura genoemd zal werden) met de Baliers handgemeen was, en de zelve egter (niet tegenstaande hij een magt van 10,000 manen 300 Sampanders bij malkanderen, en hem bezet had) doorgebroken, in de bosschen oostwaard ontvlugt, en van ge- mdden Pangerang nagezet waren, zoo heeft zijn E. aanstonds op onze aankomst de voornoemde twee, en het nu met ons aangekomen eene vaandel in ordre gesteld. « Na dat nu zijn E. van de voorafgekomene hoofdjen dezer vaandels kortelijk bericht Digitized by VjOOQIC 391 oDÜangen had, hoe zq met haren treia en bagagie den i dezer wel en behouden aan* gekomen waren» zonder eenige aanmerkenswaardig ontmoeting gehad te hebben, zoo heeft zijn E. den Opperkoopman Jeremias van Vliet, en den Luitenant van der Meer na 't Hof van den Soesoehoenan gezonden , om zijn Keizerlijke Majesteit voor 't laatste aan te zeggen, dat hij met de E. Maatschappij niet behoefde te spotten , of de gek te scheeren , en dat hij hem aanstonds het hoofd , en den verderen aanhang van Soera- pati zon hebben over te leveren, of dat zgn E. het op al de Mantri's, en 't Hof, verhalen zoude. c Bij belaste voorts aan Kapitein Jan Leeman , om alle de Matroozen met pieken , vuurpotten, en handgranaten, bij hem te voegen, gelijk ook aanstonds onder den Con- stapel geschiede. i Ondertussdien quamen die afgezondene te rug, te kennen gevende, dat de Soe- soehoenan , onder voorgeven van den vijand zelf n» te zetten , en te vwdelgen , en hem in handen der E. Maatsdiappij te leveren, reeds zijn Hof verlaten had, dog dat zjj den zdven bewogen hadden te rug te keeren. c Hier op zond zijn E. aanstonds den Kapitein-Luitenant Greving met 4 of 5 op- passers van zijn eigen volk weer na 't Hof , om op alles een wakend oog te houden , en met last, om goede ordre te stellen, en om zijn Majesteit voor alle schade en brand te verzekeren, mitsgaders den zelven aan te zeggen, dat hij zich zelven niet behoefde in gevaar te begeven ; maar dat hij daar toe zijne Mantri's , of Rijks-Raden , gebruiken moest. i Hg belaste ook verder aan Kapitein Leeman , dat hij tot hulp van den Vaandrig Keurbeek , en tot bewaring der artillery en verdere krijgs-benodigdheden (alzoo die vast in de Pagar trok) aldaar zou blijven post houden , en dat hij zijn E. als hij zag , dat bet noodig was, met kruit en loot helpen zoude. f Kort daar na quam de Landvoogd van de Oostersche landen , en Japara , DepaU Oerawan zyn Ed. zeggen, dat de Baliers weer hard aanquamen, beoosten den Dalam (of 's Keizers Hoi) zig onthielden , en de huizen in den brand staken , 't welk zijn E. gehoord hebbende, bdastte, dat de Qranadiers maar tot nader last blijven, en dat maar alleen de Matroozen, met de Constapel, en een vaatje kruit; mitsgaders een dito mus- quetkogels, volgen zouden; waar op zgn E. aanstonds besloot met die 3 vaandels ge- lijk na den vgand te trekken. i Na dal hij nu den tocht wat meer als een vierde mijls Oostwaard opgenomen had , alwaar de vijand , zoo men zijn E. gezegd had , zIg onthield , zoo quamen de Baliers ondertusschen benoorden en bewesten den Dalam , die regt Noorden van de leger-plaats alhier , en dierhalven vlak 'er tegen over legt , invallen , m deden zulken schrikkdgken aanval op de wacht, die daar 30 blanke koppen sterk onder den Kapitein-Luitenant Greving geposteerd lag, dat zij alle, op een man na, overweldigd, doodgeslagen, en vede deerlijk verbrand zijn. f De Baliers schooten daar op met de stukken , die aldaar tot 's Keizers verdediging mei schroot geladen waren, na 't volk, dat voor de Pagar g^steerd stond, op welk gerugt, en 't in brand steken van eenige huizen des Dalams, zgn E. zich toen met de troepen gewend , en weer na den Dalam begeven hebbende , posteerde zich voor en bezgden gemelden Dalam , en liet braaf op die schelmen inbranden. «Deze nu zich van agteren in brand, en van voren door de onzen bezet ziende, en eenige van ons volk nu reeds haar kruit verschoten hebbende , zoo quam 't vaandel van den Luitraant Arent Vonk met eenige verwarring op 't vaandel van den Luitenant Egel inzwenken, waar door zij beide eenigzins m verwarring raakte. «Zg herstelden zich egter weder, schietende al gedurig op den vgand, waar op die omtrent 100 of 150 man sterk, als razende tijgers (nemende het waar, dat de Digitized by VjOOQIC 392 rook van ons volk weer tegen hen aanquam, en h^ in 't gezicht waeide) onder 't roepen van amok , amok , en ai schuimbekkende , gelijkeiyk op onze troepen met znlken grouwelijk geweld en woede met hun lange pieken invallen , dat een deel van ons volk onder de voet, en de verdere zoo in verwarring raakten, dat de zelve, niettegenstaande alle geweld , en aanmaning van hun hoofden , tot geen standhouding te bewegen , nog tot geen herstelling te brengen waren. c Ondertusschen gingen de Baliers in de woede met hnn pieken voort, braken ondor 't volk in , zoo dat de onzen, niet tegenstaande 'er ook vele van de vijand op die plaats dood bleven, gedwongen wierden 't veld te ruimen, en ieder maar, zoo hij best kon, de vlugt te nemen. f Eenige, die dit gezien hebben, weten te zeggen, dat de E. Heer Commissaris in de voorgemelde rook , en bij dien aanval (na dat van zijne 1 2 oppassers met donder- bnssen 'er al 8 onder de voet lagen) door een troep Baliers omringd , en op eenige plaatsen gequetst zijnde, nog getragt zon hebben, om na zijn paard te wijken, maar dat hij, zoo als hij de hand daar aan sloeg, van de Baliers met zulken geweld, en door zulken menigle overvallen is , dat hij daar op die plaats ook zijn einde vond , en jammerlijk vermoord wierd. «'s Namiddags wierden de. verdere ondergenoemde Nederlandze Hoofden der vaandels omtrent maar een pistool-schoot van daar, dood gevonden, te weten, de Heer Gezant, en Gevolmagligde , Francois Tak , de E. opperkoopman Jeremias van Vliet (buiten 't Hof, in de modder) de Kapitein-Luitenant Arnold Greving, wat verder op na den Dalam de Luitenant Benjamin van der Meer, de Luitenant Dirk Vonk, en de provisioneel ge- maakte Vaandrig Laurens Herfst in den Dalam. « Hoe veel nu van de mindere Roofden , Soldaten , en Matroozen , buiten deze b'g ons gemist vrierden, hadden zij nog niet konnen ontdekken, hoewel zij 't getal op 40 kop- pen gisten. De verdere waren zeer verstroit in de Pagar gevingt, onder welke de Lui- fenant Antoni Egel, de Vaandrig Frans Vogel (met een kogel in de regter arm boven de hand gequetst) de Vaandrig Severyn Christiaan Arendsfeld, en voorts meer andere mindere hoofden, en Soldaten, van welke laatste vele hun geweer aglergelaten hadden. Ook waren 'er elf zwaar-gequetste binnen gebragt ; dog zouden morgen nader konnen opgeven, hoe 't verder hier mede gelegen was. « Bij 't opnemen der lijken bevond men , dat de Heer Gezant 20 , de Heer van Vliet 10, Greving 15, Vonk 3, en Herfts 6 wonden bekomen had, en dat 'er nevens den Heer Gezant 72 man van ons volk dood gebleven was.i Men zegt 9 dat Soerapati al zijn pieken kort te voren (volgens 'slands gewoonte) ai byeen gebonden en zich voorgenomen had , om tot ons over te komen. Dit lag nu wel zoo bij Soerapati, die nooit tegen ons moeite gezocht had en die dezelve ook nu verder wilde voorkomen, hopende dat men hem zou hooren spreken en in genade aannemen; maar de rijksbestuurder, Radin Aria Ranga Casoema, bij hem komende, zeide tegen hem: «Wat, wild gij u zelve overgeven? zoo zijt gij immers een man des doods. In- dien gij besloten hebt u zelven met uw volk en met de gene, die ik u bijzetten zal« te verdedigen, (waaruit blijkt, dat de gansche moord van don heer Tak en dozijnen, met volkomene kennis en berading van den Soesoehoenan gesdiied is) zoo zal u immers niemand konnen doeren, t W^aarop hij zijn pieken wéér ontbonden en zich tegen de onzen in postuur gesteld heeft, zijnde wat de Soesoehoenan daar tegen gedaan heeft, maar voor 't oog der wereld zoo wel iets , maar in zich zelven nooit z\in voornemen noch last geweest, om Soerapati te benadeelen, veel min om hem over te leveren ofte ver- delgen. Om hiervan wat nader verzekerd te worden , moeten wij deze hier volgende schriften maar eens aandachtig nazien. Het eerste is de bekentenis van een Balier wegens Digitized by VjOOQIC 3^3 de moord Tan deo heei Tak , door den Soesoehoenan en zijn eersten dienaar van sCaaC besloten. Het tweede behelst een net berigt van zekeren inlandschen tolk over de zaak en optogt van de heer Tak. Het eerste luidt aldus: Aantdcening , gehouden , hoe het schelmstuk tusschen den Soesoehoenan , en den schelmzen Ranga Casoeroa , zijn eersten dienaar van Staat , is aangelegt , om den E. Heer Fran^is Tak, Gezant, en de E. Heer van Vliet, zijn tweede , den hals te breken, dat ons van stuk tot stuk, zoo als het hier naar volgd, door den Hoofd-Balier Wangsanata, is bekent gemaakt, als volgt. i De eerste toeleg van den Soesoehoenan , van dit schelmstuk ontrent de Heer Ge- zant en Commissaris Fran^is Tak, en de Heer van Vliet, nam een begin in 't laatste van 't jaar 1685, en in 't begin van 1686, als hij hoorde, dat daar een Gezant zoude boven komen, gelijk voornoemd is, waar over den Soesoehoenan in ons bijwezen, zoo het scheen, zeer verblijd was, en tegens den Kapitein-Luitenant Greving zeide: iKomt de Heer van Vliet mede, dat is goet, dan zal ik hem mijnen anac (of zoon) noemen » en de Heer Tak mijn vriend. Waar op de Kapitein-Luitenant voornoemd , zeide : Soe- soehoenan , dat moet gij niet zeggen, want de Heer Tak is de grootste, die uit de name van den Kapitein Moor (of Opperlandvoogt) komt. Waar op de Soesoehoenan anW woordde : Dan is 't wel , dan zal ik den Heer Tak mijn Anac noemen , en van Vliet myn vrient Waar bij dat zoo bleef, en wij 'ons afecheid namen. iTen tweeden, zoo maakten wij bekend aan den Soesoehoenan, dat de Heer Ge- zant op Samarang was aangeland. Toen begon eerst het werk te leeven : Wel , dat is goed , zeide de Soesoehoenan , om geen opstand te maken in mijn land , daar zijn nog 40 Baliers van Soerapati in de Bagaleen , die zal ik dan mede hier laten ontbieden , om dat wij ze dan alle bij een bier hebben. Waar op de Kapitein Lui- tenant Greving zeide: Soesoehoenan, daar is niet aan gelegen, die zullen daar naar wei gekregen werden. Waar op de Soesoehoenan antwoordde, daar zijn tog geen hoo^ den bg. iTen derde bevonden wij korts daar aan wel anders, dat hij de voorsz. Baliers door Ranga Casoema stilletjes had laten opontbieden met vrouw en kinderen. Waar op de Kapitein Luitenant verzegt aan Ranga Casoema , om eens bij hem te komen , om wat te majin majin (of te spoelen) ilie hem onder die schijn zoo van verre eens aansprak, of de Baliers nog in de Bagaleen waren, daar Ranga Casoema op antwoordde: Hij wist anders niet als van ja; want Soerapati is gisteren nog bij mij geweest, maar heeft mij daar nergens van gesproken. Zoo dat wij toen al konde bemerken, dat dit schelmken al mede aan dit schelmsverraad vast was ; want hij had alle de Baliers onder zijn be- waringe genomen, en daar over zijn hoofd aan den Soesoehoenan te pand gesteld, dat hij Soerapati met al zijn hoofden, of hunne koppen in handen van de E. maatschappij wilde leveren ; maar het was dat koppen leveren niet , en 't waren altemaal schelmstuk* ken met een, waar over wij eens een briefje schreven aan de Heer van VKet, dat wij ontrent het Hof en des zelfs Groeten niet veel goeds te verwagten hadden , alzoo wij hier begonnen te bemerken , dat het ontrent het Hof, en het SoerapatTs gebroed op een schelmstuk zoude kunnen uitbreeken , dewijl wij uit het Hof van Djaja Jassem hebben gehoort, dat 'er zoo een geschrei in den Dalam was, tusschen den Soesoehoenan en de Ratoe Amangkoerat over de komste van de Heer Gezant Tak , zeggende hij verder : Dat h) maar zoude komen onder schgn van vriendschap, maar het is maar om de driemaal Digitized by VjOOQIC 394 honderd duizend rgxdaalders te doen, om die van mij te eisscheOy en die kaa ik niet opbrengen , en dan zal hq ons maar bij de kop vatten , en maken ons tot slaven , en had ik 't verbond niet ondertekend , ik zou het mgn leven niet tekenen. » Waar op de Kapitein-Luitenant voornoemd, en wij gezamentlijk, ons na den Dalam begaven, om den Soesoehoenan van zulke gedagten te doen afstaan, en tegens hem zeiden: tSoe- soehoenan, steld dog zulke zwarigheden uit uwe gedagten. Wildet gij daar nog zoo veel bij hebben, het is de E. Maatschappij daar niet om te doen, gg weet immers » dat den Kapitein Moor bq u gedaan heeft als een vader, die het immers aan u be- toont heeft ontrent u rijk , en kroon , en dat gij zoo door de E. filaatschappij's wa- penen weder in het rijk zijt hersteld, zoo dat de Soesoehoenan zulke gedagten niet behoorde (e hebben, als dat de Gezant maar hier zoude gestierd werden, om de 300,000 rijxdaalders van u te eisschen. Hebt dog die gedagten niet, het is maar dat de Gezant hier bij u komt, om met de Soesoehoenan over de welstand van het rijk te spreken. Waar op de Soesoehoenan dan tegen ons zeide, dan is 't wel, dan ben ik gerust, waar op wij ons afscheid namen, en vertrokken. Welke voorvallen wij aan- stonds door een letterken aan de Heer van Vliet bekend maakten, waar op de Heer van Vliet van Samarang een briefje ons toezond, dat het al te verwijft was, om daar zoo lang aan te blijven hangen, en of 'er geen moed meer in hem was, daar zig de Kapitein Luitenant zeer over gehoond vond , en zwoer ook , noit geen penue weer op het papier te willen zetten, zeggende: Laat het dan loopen, zoo als het wiL» • Ten vierden , met de komste van de Heer Gezant Tak op Samarang , liet ons de Soesoehoenan in den Dalam roepen, en vraagde ons af, of wij niet gehoord en had> den , wanneer de Heer Gezant boven komen zou , daar wg op zeiden , het nog niet gehoord te hebben , en zoo dra wg daar van qoaroen te vernemen , wij het den Soe- soehoenan tijds genoeg zouden waarsehouwen. Hg zeide, dan is 't wel, als hij dan boven komt, zoo zal ik 40 Tijgers los laten loopen tot zijn vermaak; waar op wg z^en, Soesoehoenan daar kan hij geen vermaak in scheppen, hij komt hier maar om de welstand van u Rijk met malkanderen door te zien, maar het kan daar na wel eens geschieden, Soesoehoenan. Waar op wij wederom ons afscheid namen, maar het vyaren geen Tggers , die daar los zouden gelaten werden , maar het waren zgn schel- men van Baliers, die hij daar mede meende, waar op ik zeer ernstig nog eens ver- zegt aan den Kapitein-Luitenant dit zelve oog eens aan de Heer van Vliet te schrijven, dat ik met groote moeite van hem verkreeg.» «Ten vgfden, zoo gingen wij gezamentlijk naar den Dalam, om den Soesoehoenan bekend te maken , dat de Gezant in den aantogt was , om na boven te komen , en vraagde ons wgders, of den Gezant ook veel volk bij hem had, waar op wij zeiden» drie vaandels, waar van 'er al twee hier zgn, zoo dat de Heer Gezant 'er maar een bij zich had. Toen ging hare pitsjaring eerst regt aan, zoo bij dag, als bg nagt Om het schelmstuk van haar rol ter deeg te kennen uitspoelen, zoo komt Ranga Casoema bij ons in de Pagar , zeggtode tegen ons : Hebt gg geen oebat , (of medecyn) om iemant dadelijk te konnen dooden. Wij gaven ten antwoord , van ja , daar zullen wg u dadelgk wel een preuve van laten zien, en namen toen 10 greinen sublimaet, en gaven dat een hond in , die^in 't kort daar aan berstte. Daar op Ranga Casoema te- gens den Kapitein Luitenant Greving zeide , Toewang (of Heere) geeft mg daar van wat mede. Waar op de Kapitein Luitenant voornoemt, vraagde, Wat wild gij daar mede doen? Dat zal ik, zdde hij, Soerapati t'avood ingeven, om hem zoo van kant te krijgen , en zal u 't hoofd daar van t'avond binnen in de paggar breaf en , blgft maar op de been. Daar op wij hem in plaatze van 10 greinen, wel 12 gaven, waar Google Digitized by VjOOQ 395 oa Ranga Casoema wegging na zijn hms , en wij blaven op 't zeggen bij na de gan- sehe nagt bg malkanderen zitten ; maar daar qoam niet van. Wij iaten daar op des anderen daags Ranga Casoema roepen, en vraagden: Hoe is dat zoo, dat het zqn voortgang niet heeft genomen ? Daar op Ranga Casoema zeide : Ik heb het hem inge- geven; maar hij kngte maar een wdnig, en zeide tegen mij: Porot ada sakit toewan, (dat is , mijn Heer , mijn buik doet mij zeer , of ik heb buik-pijn) en ging zoo na huis , zoo dat ik geloove , dat hij tooveren kan. Waar op de Kapitein-Luitenant Gre- ving zoo hevig begon uit te vallen , zeggende : Dat liegt gij ais een sdidm ; zoo gij hem dat hebt ingegeven , dat hebt gij wd gezien aan de hond , dat nogtans zoo een sterk beest is, en is 'er dadelijk aangestorven. Waar op Ranga Casoema dadelijk zijn afecheid nam , en ging half schreijende ten huize uit , en is zoo bij dat schehns ver- raad gebleven , daar de moord opgevolgd is. i Ten zesden > de Heer Gezant komende in zijn aantogt tot op Tinker, en zoo voort tot aan de poort van Cartasoera di Ningrat, genaamd Madissona, daar de Heer Ge- zant liet weten , dat hij zoo wijd genaderd was , door een letterken , met rood krijt van zijn eigen hand geschreven, aan den Kapitein-Luitenant Greving, daar in begrepen stond, dat zijn Hoog Ed. niet boven zoude komen, voor en al eer dat Soerapati hem was geleverd , 't zij levendig of dood ; vraiar op wij gezamentlijk na den Dalam gingen , om den Soesoehoenan dat te zeggen, waar op den Soesoehoenan dadelijk Pangerang Tsjakra di Ningrat, en den Balizen Paap Warsinata, liet roepen, en belastte hem, zi^ roet zijn volk dadelijk klaar te houden, en zich ontrent de Pagar van Soerapati met 13,000 Javanen, en zijn Hadureezen, te gaan stellen, tot nader ordre, gelgk kort daar na geschiedde, ontrent 's morgens ten 7 uuren. f Ten zevenden, wierden hi^ op de 3 Hoofd-Baliers bij d^ Soesoehoenan geroe- pen , namentlijk Manka Joeda , Wangsanata , en Singobaro , die alle drie door den Soesodioenan wierden gezonden , en gelast, om den Pangerang Tsjakra dl Ningrat aan te zeggen, om Soerapatie zijn wapenen neer te doen leggen voor de E. Maatschappg; waar op Soerapati had geantwoord: Als de Heer Tak boven was, dan zoude hij zien» wat hij doen zonde; maar eer niet; waar op deze 3 Hoofd-Baliers weder met dat bericht na den Soesoehoenan zijn gereden, om zulks bekent te maken, waar op den Soesoe- hoenan haar wederom zeide: Zoo gaat dan heen, en zegt den Pangerang, dat hij de wapenenen voor hem dan zoude neer leggen, daar op Soerapati zeide: Dit legt op een quade moer, gaat zegt den Soesoelioenan , dat ik niet zeer genegen ben, om de wa- penen neer te leggen. Waar op wederom de drie Hoofd-Baliers na den Dalam zgn ge- reden met het bericht, om aan den Soehoenan dat over te geven; waar op ondertus- «Aen de Heer Gezant begon op te trekken, en aan te naderen, zoo zeide de Soesoehoenan tegens deze drie Hoofd-Baliers : Gaat en zegt tegens de Pangerang , dat Soerapati met zijn bijhebbende Baliers met hem zal optrekken onder schijn van de E. Heer Tak in te haaien, en zoo door dat middel hem kapot te maken, en de verdere in de Pagar zal ik met deze 40,000 man wel kapot maken; waar op de drie Hoofd-Baliers wederom voorbij ons reden, zeggende: Toewan, het zal zoo wezen, en reden al weder voort, om het bericht aan den Pangerang te brengen, gelijk den Pangerang ook dede aan Soerapati. Daar op Soerapati begon uit te varen , en zeide : Wel is dit om genade , en vergiffenis bij de E. Heer Tak te verwerven, zegt tegens den Soesoehoenan, dat ik dat niet wil doen , maar zoo den Soesoehoenan zelver beliefde mede te gaan , dat hij dan bereid was om mede te gaan , alzoo hij mij voor zijn lijfwagt heeft aangeno- men , en ik ook niet zonder hem ga ; maar ik zie wel , dat den Soesoehoenan met mij niet veel goeds in 't zin heeft, maar hij mag hem wel bewaren, en kan verzekerd Google Digitized by VjOOQ 396 zgn , Eoo lang daar een van ons in het leven blijft , dat ik hem in den Dalam zal aandoen « want ik met de E. Maatschappij niet te doen hebbe , daar heb ik al zwang- heit genoeg mede uitgestaan. Waar op de drie Hoofden wederom roet dat bericht voorby ons reden na den Soesoehoenan , waar op den Soesoehoenan wel strengelijk belastte aan de Pangerang aan te zeggen, van hem Soerapati aanstonds kapot te maken, zonder uitstel ; waar op den Pangerang zijn afscheid van Soerapati nam , en zeide : Zoo aan- stonds moet ik n door ordre van den Soesoehoenan aantasten. Waar op Soerapatie met een goede moed zeide , Dat kond gij wel doen , maar den Soesoehoenan mag hem wel bewaren. En ging zoo de Pangerang na buiten de Pagar, alwaar hij en al zgn volk» met schietgeweer tegens de Pagar trok, met al zijne Badjoerantes , ontrent 70 in 't getal, en zette al de Javanen daar buiten om, tot 12,000 man, waar op Soerapati zig met zijn volk van binnen in de Pagar klaar zette. Daar na gaf den Pangerang last aan alle zijn schietgeweeren gelijk vuur door de Pagar te geven , waar van 'er 8 in de Pagar dood bleven leggen. Hier op trad Soerapati met zijn volk dadelijk toe , vid nit de poorten , en maakten roet de zijnen daar zoo een verwerring onder , dat daar 36 zoo dooden als gequetsten bleven leggen, en alle de Javanen gingen loepen, zoo dat Soerapati in 't ruime veld qnanof , en trok zoo de negerye om , om dos zijn woord te houden, om den Dalam aan te doen, daar op ondertnsschen de E. Heer Tak quam optrekken, tot aan de Kaimans-kuil toe, over de brug, daar den Kapitein-Lnitenant Greving bij zijn E. quam, die vraagde: Wel wat is hier voor een rumoer? daar op den Kapitein-Luitenant Greving zijn E. onder het voorttrekken, alles verhaalde, tot voor onze Pagar , aldaar zijn E. halte hield , waar op de twee andere vaandels benevens malkanderen wierden gesteld, zeggende zijn E. tegens Pati Rawang: Wijst mij de weg, waar is de vijand , en trok zoo op , om de vijand op te zoeken. Waar op een Javaan komt loepen bij Pati Rawang en doet bericht aan de Heer Gezant Tak, als dat den Soesoehoen&n al uit den D^am was vertrokken, zoo het zeggen w^, om Soerapati in 't gemoed te trekken, en hem te vermeesteren, waar op de Heer Tak, van Vliet, en van der Meer bg hem riep, en tegens hen zeide, dat zij dadelijk ti& den Soesoehoenan rgden , en hem uit zijnen naam zouden aanzeggen , van zich wederom na den Dabm te begeven, alzoo 'er te veel aan hem gelegen was, waar op den Soesoehoenan uit de Gompang wederkeerde na den Dalam. cHaar 't ware te wenschen geweest, dat zij hem in zijn voornemen niet hadde ge- steurt, alzoo zijn heel voornemen, door die geveinsde bangheit, niet anders is geweest, als om zich met Soerapati op het pad te begeven , na Solo , en zoo voorts , om uit handen van de E. Maatschappij te ontvlugten, vermits al zijn kermen niet anders was, als de Heer Tak zal maar in zoo een zoeten schijn boven komen , om mij bij de kop te vatten, en mij zoo tot slave te maken. Alle welke ingeving niet anders geschied is , als door den schelmzen Ranga Casoema , alzoo zijn gedagten anders niet en viraren , als dat hem de slag op 't lijf zou vallen , vermits hij aan de Soesoehoenan zgn kop had te pand gesteld, om Soerapati in handen van de E. Maatschappg, 't zij levendig of dood , te leveren , waar op den Soesoehoenan de voorsz. Baliers in han- den van Ranga Casoema heeft overgegeven, en dat ze daar allo bij hem zouden woonen, om des te beter wagt daar over te kennen houden, en op zgn gedoente te letten. Uit dit gesdirift blijkt al vrij klaar , dat de Soesoehoenan besloten had de heer Tak om den hals te brengen; doch het zal nog klaarder uit het volgende blgken. Digitized by VjOOQIC 397 Net berigt nn de Tolk , die de zaak Tan de Heer Taks optogt behandelt , en bip gewoont heeft. I. In het jaar 1096 naar de vlagt van den Profeet Mohhammed (over wlen de genade en vrede Gods zij) in het jaar 23 » den 24 van de maand Mohharram , don» derdag naar de middag, is de Heer Commissaris Fran^ois Tak nit de vastigheid van Tsjenbon getrokken, en heeft zich begeven op een Conling (of vaartuig) Daüii ge- naamd, varende daar mede na Samarang, alwaar, na twee dagen op zee te wezen, gearriveert is. n. De Heer Commissaris Frangois Tak is op Samarang gebleven, wagtende aldaar af, de afgezondene van den Soesoehoenan, die van Carta Soera di Ningrat stonden af te komen, om de Heer Commissaris te ontfangen, waar mede 35 dagen doorgelopen zijn, wezende de afgezonden van den Soesoehoenan met des zelfs brief niet voorna 37 dagen op Samarang verschenen. ni. IV. V. De afgezondene van den Soesoehoenan , om de Heer Commissaris te ontvangen, waren, eerstelijk, Radin Aria Sindoe Radja, en Radin Maria Wangsa Paranaraga, Radin Soeranata tot Damak, en Temanggong Mangononan, vier groote Heeren , die de last van den Soesoehoenan aan de Heer Commissaris af bragten , verzeld met Tomagong Bahoerakza tot Brebes, Kijaij Depati Oerawan tot Japara, en Temanggong Riwangga tot Kandal, hebbende omtrent twee duizend onderdanen bij zich. YI. Wanneer nn Radin Aria Sindoeradja, de Heer Commissaris aantrof, zoo maakte hij de ordre en last, die hij van den Soesoehoenan had, aan zijn E. bekend, wezende ik op die tijd Tolk van de Heer Commissaris. VIL Het eerste, dat Radin Sindoe Radja sprak, was dit: Ik brenge de groetenis van zijn Majesteit, den Soesoehoenan, aan mijn broeder den Commissaris toe. VIII. De Heer Commissaris antwoorde hier op: Ik zegge daar voor dank, nit de naam van de Heer Opperlandvoogd. IX. En vervolgde hier op, Radin Aria Sindoe Radja: Ik ben nit last van den Soe> soehoenan gezonden , om mijn broeder de Commissaris te ontfangen , en na Carta Soera op te voeren, met ordre van zijn Majesteit den Soesoehoenan, om daizend man te bestellen, en last te geven tot het dragen van mijn broeder, den Commissaris, zqn goed, en bagagie, nevens vier honderd rij-paarden met haare zadels, en zijn wg hier alle nitdrokkelgk gekomen , en afgeschikt met bevel van zijn Majesteit den Soesoehoenan , om mijn broeder den Commissaris te geleiden , en te verzeilen , en nog in deze maand op Cartasoera te brengen , want zijn Majesteit den Soesoe- hoenan zeer begeerig en genegen is , om mijn broeder den Commissaris te ont- moeten. X. De Heer Commissaris gaf hier op tot antwoord : Ik zegge daar voor dank , uit de naam van de Heer Opperlandvoogd , en zal aan de Heer (leneraal, en de Heeren Raden van India ook kennisse geven van de agting, en de eere, die zijn Majesteit de Soesoehoenan den Gezant van de E. Maatschappij doeL XI. Den Radin Soeradja diende hier op: Het is zeer goed broeder, en heeft mijn Heer den Soesoehoenan aan mij ook bevolen te vragen na zijn broeder de Heer Opper- landvoogd, en de Heeren Raden van India, of die in een goeden stand zich bevonden, en welvarende waren. XII. De Heer Commissaris paste hier op, dat de zelve wel voeren, en in een goede stand waren, vervolgende daar op verder, dat mede van haar Edelheden ge- kist was , aan Radin Aria Sindoeradja te vragen : Of zijn Majesteit den Soesoehoenan Digitized by VjOOQIC 398 ook in een goeden stant» en wdvarendheit was» met alle 2iine onderzaten, en inge- XIII. Den Radin Aria Sindoeradja antwoordde hier op: Het is zoo, als mijn broeder wel zal gehoort hebben, niet al te wel, en ook niet geheel qualijk. XIV. De Heer Commissaris voegde hier op : Om wat reden zegt Radin Sindoeradja zulks. Den Radin Aria Sindoeradja antwoordde daar op : Ik zegge dit^ ten opzichte wi den Balier SoerapatL Den zelven goed en wel te doen, heeft zijn zwarighmt, of vak bezwaariijk, of is zorgelijk, en den zelve quaat te doen, is ook bezwaaritjk, of gevuu^ lijk, alzoo hij veel volk bij een verzamelt heeft, en nog vergaderende is. Hg wil ons bevel niet gehoorzamen, nog na ons luisteren, en al wat hij doet, daar ontrent en kennen wij hem niet beletten , nog stutten : hij volgt en doet zijn eigen zin , en gaat daar na alleen te werk. XV. De Heer Commissaris paste hier op: Ik meen niet, dat het zoodanig met hem ge- legen is, ten aanzien hij, Soerapati% door den Soesoehoenan zoo zeer begunstigt is. Hem zijn immers een plaats tot zijn verblijf, als ook een vrouw, mitsgaders eenige lage Rijstakkers, gdgk mede onderhout, en ook een dorp, dat Babarong genaam t wordt, gegeven. Hoe kan het wezen, dat hij dan de last, en 't bevel van den Soesoeho^an niet achtei^volgen , nakomen, en na den zelven niet luisteren zoude. XVI. Den Radin Sindoeradja gaf hier op tot antvroord : Het is waar en waaragt^ 't geen mijn broeder zegt, het is om dat het volk van Kartasoera voor hem bevreest en bang is, of hij hen mogt overvaUen en vermoorden. XVU. De Heer Commissaris voegde daar op weder: Het volk van Kartasoera en zgn immers geen wgven : is 't vermogen van de Baliers in geweer en van wapenen dan boven de Javanen? Ik zie immers, dat ze beide een en 't zelve geweer, als» een piek, en een kris, en buiten dat geen andere wapenen voeren. XVIII. Den Radin Soeranata tot Damak , diende daar op weder tot antwoord : De stoutmoedigste, en die het meeste hart hebben, durven het wagen, en hebben de moed om te sterven; maar de Javanen en zgn zoo stoutmoedig niet» om te sneuvden, want hadden zij hun leven durven wagen, zoo zoude Hataram noit van Taroena Dj^ja over- wonnen zijn geworden. XIX. De Heer Commissaris herhaalde hier op: Het is heel anders met Soerapati, als met Taroena Djaja gelegen, want Taroena Djaja had een geheele streek van 't land Java onder zijn gebied, en aan zijn kant veroverd. XX. Den Radin Sindoeradja, den Radin Marta V^angsa Pranaraga, den Radin Soe- ranata tot Damak, en den Temanggong Mangonoenan zwegen daar op stil, zonder te antwoorden, en keerden ieder na hunne verblijf-plaats, blijvende in aUes tien dagea op Samarang. XXI. Waar na de Heer Commissaris de reis na Cartasoera aannam , met alle de dienaars der E. Maatschappij van aanzien, en met alle de soldaten. XXII. Ik hebbe gezien, dat den Radin Aria Sindoeradja voor uit gmg, en den Radm Aria Marta Wangsa, den Radin Soeranata tot Damak, en den Temanggong Mangonoenan i^r den zelve volgden , en dat daar agter dan den Temanggong Bahoerakza tot Bre* b^, en Kijaij Depati Oerawan tot Japara, en den Temanggong Rimangga tot Kandaal, oi in ordre mei zgn volk, en daar op weder Radin Poelang Djiwa, en Radin Soe- darma tot Sammanap mede met hun volk agter de zelve quamen , en ging de Heer Commissaris met alle de dienaars van de E. Maatschappg van aanzien, en alle de sol- daten achter hem volgende, daarop dan den Snithan van Tsjeribon met alle Mantri's of Raaden van Staat, volgden. De uittogt van Samarang geschiede 's morgens ten acht uuren, en bleven een nacht op Oengaran rusten. Van Oengaran reisden zg weder voort, en quamen op Baaiqoe Poeteh, alwaar mede een nacht stil bidden, van Baanjoe Poeteh Google Digitized by VjOOQ 399 fiogen na Tingkir, alwaar ook een nagt overbleten. Van Tingkif quamen op Hadja Saanga, daar mede een nacht bleven rusten, 's Morgens daaraan wflde de Heer Commis- saris na Carta Soera voortrazen. XXIIL Dog den Radin Aria Sindoeradja, en den Radin Soeranata tot Damak, zeiden tegens de Heer Commissaris : Hijn broeder wille hier wat wagten » ik zal eerst en voor af iemand zenden, om zijn Majesteit den Soesodioenan hier van alvorens kennisse te geven. De Heer Commissaris zeide hierop: 't Is goed, ik zal de ordre van den Soe- soehoenan afwagten. XXIV. Ik heb hier gezien, dat Radin Sindoe Radja drie mannen te paard met een brief na Carta Soera afgevaardigt heeft gehad, die aldaar ook aangekomen zijn; dog ik weet niet wat de zin , of wat den inhoud des zelfs geweest is , en het geen verder voorgehad hebben, of wat bescheid daar op bekomen is, als alleen, dat ten 10 uren voor de middag. XXV. Den Radin Aria Sindoeradja aan den Heer Commissaris zeide: Laat ons nu gaan, mijn broeder. XXVI. De Heer Commissaris voegde daar op : Het is goed laat ons dan gaan ; en 18 aldus de Heer Commissaris voorgetrokken tot aan Kobon-Dalam, dat is, tot de diuin van *t Hof toe, alwaar zijn E. hoorde dat den Balier Soerapati in het Hof van den Soesoehoenan gevallen was, en aldaar een moord aanrechte, werdende die tijding aan- gebragt van het geringe volk, dat van Carta Soera quam vlugten. Den Radin Aria Sin- doeradja nam daar op mede de vlugt na Carta Soera, en wat de andere Groeten be- hngt, weet men niet, waar ieder zich na toe begeven heeft. De Heer Commissaris trok daar op spoedig na Carta Soera, en zoo haast, als hij op de plaats quam, daar de Ballers woonen, Babaron genaamt,^zoo zag hij dat de huizen van de Baliers verbrand waren , zonder te weten , wie die brand gestigt had , gelijk zijn E. aldaar ook niet een eenige Balier vond. De Heer Commissaris ging daar op nog sterker voort , om te zien , hoedanig het met de logie van de E. Maatschappij stond , die op Carta Soera was. Zoo als nu zqn E. bij de poort van de logie quam , zoo zag hij , dat het volk van Carta Soera, zoo wel de Groeten, als de kleene dienaars van staat, bieren daar verstroit de vlugt namen , zonder de Javanen van de Baliers te kunnen onderkennen. Zoo dra als de Heer Commissaris die verwerring en beweging op het plein van den Soesoehoenan zag , zoo gaf hij ordre , om alle de wapenen en 't geweer klaar en vaardig te laten maken. In middens quam Kijaij Depati Oerawan uit de naam van den Soesoehoe- nan ; zeggende , dat de Baliers in het Hof van den Soesoehoenan gevallen waren , en aldaar een moord aanstelden, en daar nevens ook de huizen van den Soesoehoenan in brand staken. XXVII. De E. Heer Commissaris sprak hier op : Het is wel , ik trek zoo terstond uit En belasttede zijn E. daar op aan den Snithan van Tsjeribon om binnen de logie te trekken, verblijvende aldaar toen in de logie den Kapitein Leman, den Geheimschrijver Kartje, en den Koopman Heinen, met nog omtrent 2 of 300 soldalen, en trok de E. Commissaris daar op na het plein van den Soesoehoenaik , en zoo dra , als zijn E. daar quam, zoo vieico de Baliers daarop in, en stelden een moord aan, maar het volk van Carta Soera, die bij duizenden aldaar waren, peurden alle op de loop, zonder de Baliers van de Javanen te konnen onderscheiden. Voorts zoo is de gezette tijd , door den boven al verhevoie God, van de Heer Commissaris verschenen, en (zijn E.) aldus weder tot zgn begin gekeert, (dat is, tot aarde, waar van zijn oorsprong was) leggende. toen op het plein 34 Baliers gesneuveld, hebbende de andere de vlugt genomen na Gompang, zonder dat ik gehoord heb, dat zq van Gompang (een dorp drgt bij *skeizers-HoQ toen verder gegaan z^n. XXVIII. De Soesodioenan liet daarop, de Gongen slaan, met een zekere slag, die Digitized by VjOOQIC 400 zij Baanjoe Bandjier noemen, hel welk na de Javaanze wijze, een schijn he^, ak of zij blijde van harten waren, en vreugde bedreven. Ontrent een half uur daar na, liet Radin Aria Siodoe Radja in zijn hnis mede de zelve slag op de Gongen shan. Het bet ondergaan van de zon , hield de Gongslag van den Soesoehoenan op , gelyk dat van den Radin Aria Sindoeradja daar op mede ophield. Twee dagen na het overlijden Yan de Neer Commissaris , quamen afgezondenen van den Soesoehoenan , genaamd Pangerang Tsjakra Ningrat, Soeranata, en Temanggong Soera Wikrama; bij ons in de logie. XXIX. Den Pangerang Tsjakra Ningrat zeide, ik ben van zijn Majesteit den Soe- soehoenan afgezonden, om te vragen, wie jegenwoordig in de plaats van den Commis- saris Tak komt te volgen. XXX. Den Kapitein Leeman antwoorde daar op: De Heer Opperlandvoogd heeft dier wegens geen ordre gegeven , nog last gelaten ; maar voor jegenwoordig ben ik hoofd in deze logie. XXXI. Den Pangerang Tsjakra Ningrat vraagde daar op: Hoe is nw naam. XXXIL En antwoordde bij , Kapitein : Mijn naam is Kapitem Leeman. XXXIIL Den Pangerang Tsjakra Ningrat zeide daar op jegens hem Kapitein : Ik brenge van zijn Majesteit den Soesoehoenan de groetenis aan den Kapitein Lee* man toe. XXXIV. Den Kapitem Leeman diende daar op in antwoord: Ik zegge daar voor dank. XXXV. Den Pangerang Tsjakra Ningrat vervolgde voorts : Ik ben gezonden om aan u bekend te maken, dat den Soesoehoenan zeer bedroeft en verslagen is, ziende, dat den Commissaris op het plein gesneuveld is, beklagende den Commissaris nitermaten zeer, hebbende den Soesoehoenan niet gedagt, dat zulx geschieden zon. Voorst zoo heeft den Soesoehoenan mij ook afgeschikt, om kennisse te geven, hoe dat een cati zware realen van den Soesoehoenan door de brand , die de Baliers gesticht hebben , gesmolten , en ook vier paarden van zijn Majesteit door de zelve omgebragt waren , hebbende die Baliers ook een dienaar van Staat van den Soesoehoenan , genaamt Damang Laksamana, en een van zijne Majesteits bijwijven vermoord , en Soerapati zelfs het Rgd- paard van den Soesoehoenan weggevoert. XXXVI. Den Kapitein Leeman paste hier op in antwoord: V^at legt mij daar aan gelegen, of wat heb ik daar mede te doen? al was het schoon, dat al het goed van den Soesoehoenan weggeroofd, verbrand, of dat zij alle den hals gebroken waren; want alles is een besteken , en eigen bedacht werk van den Soesoehoenan, en van zyne Rijx-Grooten. XXXVU. Den Pangerang Tsjakra Ningrat diende hier op : Den Soesoehoenan is zoo- danig in zijn hart niet gesteld; want den Soesoehoenan is jegens of met de E. Haat- schappij als een zoon met zijn vader. XXXVIII. Den Kapitein Leeman zeide daar op : Ik weet het zeer wel , den Soesoehoenan spreekt met zijn mont andei^s, en zijn hart is anders gezint wegens de E. Maatschap- pij , dog daar is niet aangelegen ; de Heer Commissaris is gesneuveld , de E. Haat- schappij kan dit daar na aan den Soesoehoenan betalen; wat meent den Soesoehoenan^ dat de E. Maatschappij hier over stil blijven zal? XXXIX. Den Pangerang Tsjakra Ningrat voegde hier op in antwoord ? V^Tat kan ft jegenwoordig daar tegens zeggen. Of ik schoon wit zegge, gij zegt zwart; en ab ik zwart zegge, zoo zegt gij wit En is Pangerang Tsjakra Ningrat daar op weg gegaan. Op die tijd speelde een zekere Zwart, genaamt Klaas, voor Tolk. XL. Ik zeide daar op aan Kapitein Leeman: Mijn Heer, en wilt toch zoodanig niet spreeken tot de Rijx-Heeren van den Soesoehoenan , wie weet , of hij dit qiet weder verhalen zal aan den Soesoehoenan ; en wie weet , of hg daar over geen andere ge- Digitized by VjOOQIC 401 daehten krijgen, of maken zal; want onze plaats alhier» en is geen kasleel, nog geen schans, of besloten bolwerk, of een Vesting, maar alleen een bestolen pallisaJen Pagger , zoodanig als de Javanen gewoon zijn te maken , en of men al schoon ge- weer en wapens heeft, zoo ons werk van palen daar benevens niet in staat van ver- dediging is , wie weet , of ons niet eenig ongemak en zwarigheid zoude kunnen overkomen. XLI. Den Kapitein Leeman , zei hier op tegen mij : Zijt gij bang ? Zoo gij bang en bevreest zijt , zoo keerd weder na Tsjeribon. XLII. Ik heb daar op toen voorts stil gezwegen. XLIII. Den Kapitein Leeman zeide daar op verder tot mij : Laat Soerapati , laat den Soesoehoenan , ja laat den Duivel zelfs hier komen , ik zal hen allen de nek bree- kcn, en dat zoo lang, tot dat wij alle mede komen te sneuvelen. XLIV. Ik zeide daar op : Dat is goed , bij aldien het zoodanig volgt. Vijftien da- gen daar na quamen afgezondene van den Soesoehoenan aan den Kapitein Leeman afgeschikt, namelijk den Radin Aria Sindoeradja, en den Temanggong Aria Soera V^ikrama. XLV. En zeide den Radin Aria Sindoeradja : Ik ben afgezonden van zijn Majesteit den Soesoehoenan, om kundschap te geven, dat den Balier Soerapati in het dorp is, dat Baangar genaamt werd, zijnde het getal van de gene, die bij hem zijn, ontrent 150 koppen. Zijn Majesteit den Soesoehoenan is jegenwoordig van zins, den Pange- rang Poegar, den Pangerang Aria Panoelar, en den Pangerang Aria Mataram der- waards heen te stieren; en verzoekt aldus zijn Majesteit den Soesoehoenan aan Kapitein Leeman, om ontrent 100 Hollanders, om zich bij die drie Pangerangs te voegen, ten einde, om den Soerapati gezamentlijk te gaan om den hals brengen. XL VI. Den Kapitein Leeman sprak daarop : Laat hij op Baangar wezen , of laat hij daar niet wezen, ik weet daar niet van, bij aldien den Soesoehoenan den Pangerang Poegar wil zenden , om Soerapati te zoeken , hij mag zijn believen doen , doch wat belangt het verzoek van den Soesoehoenan, om 100 Hollanders, die kan ik niet ge- ven , alzoo ik daartoe geen ordre van de Heer Gouverneur Generaal heb. XLVIII. Den Raden Aria Sindoeradja gaf daar op tot antwoord: Het is goet, ik zal zijn Majesteit den Soesoehoenan dit bekend maken. En is den Radin Aria Sindoeradja daar op weg gegaan. XLVIII. Den Radin Aria Sindoeradja is daar na weder gekomen, zeggende: Ik ben van zijn Majesteit den Soesoehoenan gezonden, om aan Kapitein Leeman bekent te maken, het zij dat gij de 100 Hollanders geeft, of niet en geeft, zoo zend hij echter Pangerang Poegar, en Pangerang Aria Panoelar af, om Soerapati te gaan opzoeken met 5,000 man, die zij bij zich hebben. En vervolgde daar op den Radin Aria Sin- doeradja aan den Kapitein Leeman : Ingevalle nu Soerapati bij nacht komen , en aan zijn Majesteit den Soesoehoenan , of aan den Kapitein Leeman eenig quaad toe brengen mogt, zoo wil de schuld daar van niet aan den Soesoehoenan geven, of wijten. XLIX. Den Kapitein Leeman paste hier op: 't Is goed, laat Soerapati nu maar komen, ik wenste het wel; laat hij bij nacht, of bij dag komen, ik zal hem afwacht ten. En is den Radin Aria Sindoeradja daar op weg gegaan. L. En heeft daar op Kapitein Leeman binnen in de met palen bezettede logte, een agtkantige reduit van steen opgeworpen; en na dat de zelve voltrokken was, zoo heeft hij daar op vier stukken kanon geplant, met hare kogels en kruit daar ne- vens , met ontrent 2 of 300 (hand-) granaten , die met kruit gevuld en onder de reduit geplaatst wierden. LL En zijn daar op weder afgezondoie van den Soesoehoenan afgeschikt geworden, m. 96 Digitized by VjOOQIC 402 namelijk Radin Aria Sindoeradja , en Teroanggong Soera Wikrama, bekend makende, dat de Soesoehoenan over een weinig tijds in de logie komen zou. Lil. Den Radin Aria Sindoeradja zeide ondertusschen tegen Kapitein Leeman: Den Soesoehoenan is van zins , om zidi in de logie wat te komen verlustigen , zoo dit den Kapitein aangenaam is. LlIL Den Kapitein Leeman antwoordde hier op : Het is goet. En is den Soesodio»- fian ook ontrent een half uur daar na in de logie versdienen. LIV. Den Soesoehoenan vraagde aan den Kapitein : Is de reduit die gij maakt , al voltrokken , of niet? LV. Den Kapitein antwoorde daar op: De zelve is voltoit, Soesoehoenan. LVI, Den Soesoehoenan, ondertusschen ontrent de logie gekomen zijnde, zeide daar op tegen Kapitein Leeman: Mag ik de reduit eens zien? LVII. Den Kapitein Leeman diende hier op m antwoord : Den Soesoehoenan mag die wel zien. En bragt den Kapitein Leeman daar op den Soesoehoenan boven op de reduit , te zamen met Radin Aria , en Radin Narang Kasoema , den Radin Soeranata tot Damak ; en den Pangerang Tsjakra Ningrat , die met den Soesoehoenan quamen. LVIII. Als nu den Soesoehoenan deze Reduit bezag, en alles bevond in behooriijk postuur van artUiery en toebereiding van wapenen te zjjn , zoo was hij als met schrik bevangen , of versteld en verbaast. LIX. En zeide den Soesoehoenan aan Kapitein Leeman: Deze reduit is sterk. LX. Den Kapitein Leeman gaf daar op tot antwoord : Ja Soesoehoenan , dit eene stuk kanon kan tien duizend Baliers om hals brengen, of wel andere buiten de Baüers, die de E. Maatschappij quaat willen doen. LXI. Wanneer den Soesoehoenan deze woorden van Kapitein Leeman hoorde, zoo zweeg hij daar op stil, en smeel-lachten in zich zelve, hij keerde achter om na Radin Aria Sindoe Radja. LXII. En sprak den Soesoehoenan in een taal van Javanen, die van weinige ver- staan werd , alzoo de zelve alleenlijk een taal van *t Hof is. LXIII. Zeggende tegen Aria Sindoeradja : Deze man neemt , of geeft dingen voor , om uit te voeren , als of hij een heel gebergte inslikken , of een blixem-slag aanvatten wilde, en zijn makkers stinken nog niet, of zijn nog niet eens verrot, het is nog geen maand geleden , dat wij gezien hebben , hoedanig die handen kunnen slaan , of vegten. LXIV. Den Radin Aria Sindoeradja antwoordde daar op den Soesoehoenan : Dit is hun gewoonte zoo , mijn Heer ? Bij aldien deze haanen geen andere haanen (bij zich) krijgen , zoo zijn zij niet met al waardig. LXV. Den Soesoehoenan zeide daar op tegen Radin Aria Sindoeradja: Ja, hei is zoo, als gij zegt. LXVI. En antwoordde daar op weder den Radin Soeranata tot Damak: Het is zoo, mijn Heer ? want waar dat deze haanen ook komen te vegten , zoo hebben zij altoos andere haanen bij zich. LXVII. Den Soesoehoenan zweeg daar op stil, en smeel-lachte in zijn zelve eens, als iemand . die zich spotagtig aanstelt. LXVIII. Den Kapitein Leeman vraagde daar op aan den Soesoehoenan : Wat zeggen Sindoeradja, en Soeranata? LXIX. Den Soesoehoenan gaf daar op tot antwoord : Niets , als dat zij tegen mq zeggen, dat uwe Vesting sterk, en dat de zelve moejelijk en bezwaarlijk van iemant te bemagtigen en in te nemen is. LXX. Den Kapitein Leeman zeide daar op : Het is zoo , Soesoehoenan , wat voor Digitized by VjOOQIC 403 «en vijand het ook mag wezen, al was het nu jegenwoordig, zoo ben ik daar voor niet bevreest , dat eene stuk van mij , leit regt na het huis van den Soesoehoenan gewend. LXXI. Den Soesoeho^an lachte (daar over) te zamoi met den Radin Narang Kasoema, den Radm Aria Sindoeradja, den Radin Soeranata, en Pangerang Tsjakra Ningrat, keerende den Soesoehoenan daar op weder na 't Hof. LXXI. Ik maakte toen aan Kapitein Leeman bekent , het geen den Soesoehoenan aan Radin Aria Sindoeradja , den Radin Narang Casoema , en aan den Radin Soeranata tot Damak gesproken had, wanneer hij op de Vesting was. LXXIII. Den Kapitein Leeman zeide daarop tot mij : Waarom en hebt gij mij dat niet willen zeggen, toen de Soesoehoenan daar t^nwoordig was. LXXIV. Ik diende daar op aan Kapitein Leeman: Het betaamde, en paste niet, dat ik znlx in de tegenwoordigheit van den Soesoehoenan zoude zeggen, vermits den Soe- soehoenan misschien hier over beschaamt, en dit tot zijn schande zoude opgenomen ge- weest zijn: ik was toen ook geen Tolk, maar een zekere zwart, die Klaas genaamt werd, w*as op die tijd Tolk. LXXV. Den Kapitem Leeman zweeg hierop voorts stQ. LXXVI. Zeven dagen daar na quam een zekere Koopman van Japara op Cartasoera, om het Igk van de Heer Commissaris af te halen, en na Japara te voeren. LXXVII. Twee dagen daarna wierd het lijk van de Heer Commissaris van Carta- soera na Japara afgevoert , brengende den Koopman Heinen het zelve na Japara af. Tviree dagen hier na zond Kapitein Leeman den Luitenant Egd aan den Soesodioenan, om na de groetenis, aan den Soesoehoenan bekent te maken, als dat de Heer Gouver- neur belast had, dat alle de Hollanders, die op Cartasoera waren, na Samarang te keeren hadden. LXXVIII. Dog v^t den Soesoehoenan hier op aan den Luitenant Egel tot antwoord gegeven heeft, en weet ik niet, vermits den Luitenant Egel zijn bericht daar van aan den Kapitein Leeman in de Hollantsche taal dede, die ik niet en verstond; maar tegens den avond te zes uuren quamen afgezondene van den Soesoehoenan in de logie, nament- lijk den Pangerang Tsjakra Ningrat, den Radin Aria Sindoeradja, den Radin Narang Casoema, den Radin Soeranata tot Damak, Kijaij Depati Oerawan, den Temanggong Soemawarata , den Temanggong Soera Wikrama , den Temanggong Mangoenoenan , en den Ingabei Djawa Raga. LXXIX. Den Pangerang Tsjakra Ningrat zeide tot Kapitein Leeman: Ik ben van zijn Majesteit den Soesoehoenan, en van alle de groeten aan Kapitein Leeman ge- zonden. LXXX. Den Kapitein Leeman antwoorde daar op: 't Is goed: dog tot wat einde zijt gij van den Soesoehoenan aan mij gezonden. LXXXI. Den Pangerang Tsjakra Ningrat sprak daar op: Ik ben van zijn Majesteit den Soesoehoenan gezonden, dat in gevalle het zoodanig van den Kapitein Leeman toot raadzaam geoordeelt werd , en het aldus kan ingeschikt werden , gij tog zoo ten eersten niet uit Cartasoera wilt vertrekken; want wij weet, of de Baliers, hoe- rende, dat de Hollanders niet meer op Cartasoera zijn, niet weder afkomen, en aan den Soesoehoenan een verwoesting en andere onlusten en leed toebrengen. Daar en loven heeft den Soesoehoenan geene medemakkers, waar op hij vertrouwen kan, als alleen de E. Maatschappij , en om deze reden is het , dat wij alle aan u afgezon- den zijn. LXXXIL Den Kapitein Leeman diende daar op : Ik kan nog vermag op Cartasoera met te blijven , alzoo 'er ordre en last van de Heer Generaal gekomen is , waar bij ons uitdrukkelgk aanbevolen werd, van Cartasoera te vertrekken. Voorts waarom zegt Digitized by VjOOQIC 404 den Soesoeboenan , dat hij geene medeinakkers heeft , die hg vertrouwen mag t Hij onlbiede maar de Baliers om weder te keeren ; en die zullen dan de medemakkers van den Soesoeboenan wezen. Verders , alle gij Groeten , die hier zijt , gij zijt zoet met de mont, maar valsch van hart. Wagt nog wat, gg alle znit het daar na wel zien. LXXXIII. Den Pangerang Tsjakra Ningrat , en alle de Groeten , antwoorden daar op: Wat q*;aat heeft de Soesoeboenan aan do E. Haatschappij gedaan? en wat teken en blijk is 'er, dat den Soesoeboenan met de Baliers in een verslaan zoude wezen, of met baar te zamen beulen. LXXXIV. Den Kapitein Leeman gaf daar op tot antwoord: 't Is genoeg, daar zijn tekens en blijken genoeg, dat den Soesoeboenan tcgens de E. Maatschappij ten quade gencigt is, of haar quaad toebrengt. LXXXV. Den Pangerang Tsjakra Ningrat, en alle de Groeten, zwegen daar op stil. LXXXVI. Verder zoo sprak den Radin Soeranata tot Damak weder, vragende aan Kapitein Leeman : Gaat den Sultban van Tsjeribon mede met ulieden weg , of niet? LXXXVU. Den Kapitein Leeman antwoordde daar op van ja ; want alle de gene die met de Heer Commissaris mede getrokken zijn, keeren nu alle met mij weder te rug. LXXXVin. Den Radin Aria Sindoeradja zeide daar op tot Kapitein Leeman: Den Radin Poelang Djiwa tot Sammanap, behoort op Cartasoera te blijven, om den Soe- soeboenan te bewaren; want voor tegenwoordig weet ik nog niet, vrat den BaUer, dezen duivel, van wille en voornemen is te doen. LXXXIX. Den Kapitein antwoorde daar op: Ik kan hem op Cartasoera niet laten blijven , alzoo bij van de zeekant gekomen is , en weder na de zeekant vertrek- ken moet. XC. Den Radin Aria Sindoeradja zweeg daar op voorts stil. XCI. Den Radin Soeranata tot Damak zeide tot Kapitein Leeman : Den Sultban van Tsjeribon , zoo bet den Kapitein eenigzins goed vinden kan , laat die op Cartasoera blijven, vermits den Soesoeboenan zeer begeerig na hem is, en groot verlangen heeft, om hem omtrent 5 of 6 dagen te mogen ontmoeten, en zal den Soesoeboenan hem daar na weder na Tsjeribon laten geleiden. XCII. Den Kapitein Leeman gaf daar op tot antwoord : Niet alleen dat den Sul- tban van Tjseribon, zoo als gij zegt, zelve op Cartasoera niet verblijven zal, maar zelfs zal 'er niet een enkele slaaf van hem aldaar mogen gelaten werden. XCIII. Alle de Groeten , die van den Soesoeboenan afgezonden war^ , zwegen verder stil, en gingen daar op alle weg. XCIV. 's Avonds omtrent tien uuren, quamen Pangerang Tsjakra de Ningrat, en den Radin Soeranata tot Damak bij den Sultban van Tsjeribon ; dog wat hun aan- brengen en toeleg , of tot wat einde bet zelve geweest is , weet ik niet , alzoo ik van den Suithan gelast vriert buiten te gaan. Wanneer het nu dicht bij twaalven in de middernagt was, zoo riep Kapitein Leeman mij, om mij bij den Sultban te zen- den ; dog ik zeide tegens Kapitein Leeman , ik derve het nu niet bestaan , om binnen bij den Sultban te gaan , vermits Pangerang Tsjakra de Ningrat , en den Radin Soe- ranata (tegenwoordig) aldaar zijn. XCV. Den Kapitein sprak daarop: Gij zijt gek, gaai gij maar met mgn gelasügde, den Luitenant Egel, gij zult maar alleen Tolk wezen. XCVI. Ik ben aldus te zamen met den Luitenant Egel gegaan, wanneer den Pan- gerang Tsjakra Ningrat, en den Radin Soeranata bg den Snitban nog vonden zitten. Digitized by VjOOQIC 405 XCVII. Den Luitenant zeide tegens den Sulthan : den Kapitein Iaat alle de Staats- perzoonen yan Tsjeribon waarschouwen, dat wij morgen vroeg alle met den anderen te mg ons op reis te begeven hebben. XCVIII. Den Salthan zeide : 't Is goed , het is mij lier, dat wij zoo dra zullen vertrekken. XCIX. Den Radin Soeranata sprak daar op tot mij : Ik ben blijde , dat gij hier gekomen zijt, om getnigenisse wegens (het bedrijf) van den Sulthan te geven. C. Ik antwoorde daar op in de tegcnwoordigheit van den Salthan , en van den Luitenant Egel , zeggende tegen Radin Soeranata : Ik ben niet gekomen , om te beluisteren , en ook niet om getnigenisse te geven ; wat heb ik te doen , met het geen dat Prinsen verhandelen , of wat leid mij aan haar zaken gelegen. CL Den Sulthan pastede daar op in antwoort aan mij, oom Soeranata, en den enden broeder Tsjakra Ningrat hebben hier geen zaken te verhandelen gehad, of verhandelt. CU. Ik zeide daar op tot den Salthan : Mijn Heer , de reden , waarom ik van Ka- pitein Leeman ben gezonden geweest , is geen andere , als alleen om Tolk te wezen van den Luitenant Egel bij mijn Heer. En zweeg den Sulthan daar op stil, gaande den Luitenant Egel daar op weg, en ik met een. cm. 's Morgens , als Kapitein Leeman zich op reis wilde begeven , en uit Carta- soera trekken, zoo quam den Soesoehoenan in de logie, zonder dat ik gehoord heb, wat den Soesoehoenan tegens Kapitein Leeman al gesproken heeft gehad. CIV. Want zoo als wij uit Cartasoera trokken, zoo trok den Sulthan van Tsjeribon voor aan , volgende daar aan Kapitein Seeman en alle de Hollanders , en daar agter Poelang Djiwa tot Sammanap. CV. Wanneer wij nu tot de Koebon-Dabm gevorderd waren, zoo quam aldaar Radin Aria Sindoeradja en Pangerang Tsjakra Ningrat, zeggende den eerst-genoemde tegens Kapitein Leeman : Ik ben van den Soesoehoenan gezonden, om u bekent te maken , als dat den Soesoehoenan den Radin Soeranata , den Temanggong Soera Wikrama, Ingabei Djiwaraga , en Rangga Lalana belast heeft, om u na Samarang te geleiden. CVI. Den Kapitein Leeman antwoordde: Het is (zeer) goed; ik zegge daar voor dank. CVn. En zijn daar op den Radin Ana Sindoeradja , en Pangerang Tsjakra Ningrat weder na Cartasoera gekeert. CVIII. En vervolgde Kapitein Leeman den Sulthan , en den Radin Poelang Djiwa , daar op weder hare togt. CIX. En quam den Radin Wira Taroena, de zwager van den Soesoehoenan, by den Sulthan van Tsjeribon; doch tot wat einde, en met wat toeleg, is mij on- bewust , en geraakten tot het dorp , dat zij Amboe noemen , alwaar die nagt ble- ven rusten. CX. En verhaalde den Sulthan aan zijne lieden van staat, namelijk den Temang- gong Poerba Nagara , en den Temanggong Djaja Manggala , zeggende hij Sulthan : Den Radin Wira Taroena heeft mij flus op den weg ontmoet, en alle de landen van het Wester Priaanggang geschonken , of toegevoegt. CXL Den Temanggong Poerba Nagara, een staals-man des Sulthans van Tsjeribon, en den Temanggong Djaja Menggala , mede een dienaar van staat des zelfden Sul< thans , zeide daar op tot den Sulthan : Wat bescheid gaf mijn Heer aan den Ra- din Wira Toerana hier op : den Sulthan zeide : Ja het is goed ; zoo de E. Maat- schappij mg de zelve geeft, want alle de Priaangan landen zijn de landen van de E. Maatschappg. Digitized by VjOOQIC 406 CXn. Den Temanggong Poerba Nagara , en den Temanggong Djaja Manggala zwe- gen daar op stil, gelijk den Snlthan ook dede. CXIII. 's Morgens daar aan trokken zij voort , en bleven dien nagt op Tingkir. 's Daags daar aan vervolgde zij hare reize weder, en namen hnn nagt-nist in Ongaran. 's Morgens daar aan begeven zij zich van Ongaran weder op reis , en qnamen 's na- middags ten 5 noren op Samarang. CXrV. Toen verbeiden aldaar op Samarang tien dagen, tot dat de winst stil wierd, wanneer den Kapitein Leeraan na Japara, en de Snlthan na Tsjeribon voer, alwaar, na drie dagen op zee te wezen, aanquam. CXV. Ten tijde, als den Snlthan na Cartasoera nog niet opgetrokken was, maar zich nog op Samarang onthield , zoo is den Radin Soeranata tot Damak een of twee dagen bij den Snlthan gekomen , zonder dat ik weet , tot wat einde het zelve geweest is. Op Cartasoera is hij ook 2 of 3 dagen bij den Snlthan verschenen , bevindende zich toen daar bij den Snlthan tegenwoordig alleen drie van zijne Staats- lieden, naroelyk den Temanggong Poerba Nagara, den Temanggong Djaja Manggala, en den Temanggong Nala Nagara, zonder dat ik verder iets daar van wete. CXVI. Wanneer ik op Cartasoera was , zoo heeft Kapitein Leeman een Brief der E. Maatschappij aan de Heer Opperland voogd afgezonden, waar in een brief van den Soe- soehoenan , en ook een van den Snlthan van Tsjeribon, in dien van de E. Maatschap- pij gesloten, was; en heeft Kapitein Leeman de zelve afgeschikt in handen van een afgezondene des Soesoehoenans , die na Batavia ging, genaamt Nala Djaja. Twee da- gen na dat hij die brief ontfangen had , wanneer den Kapitein Leeman meende , dat de zelve brief al op Samarang zoude aangekomen wezen, vermits den Radin Aria Sin- doeradja tegen Kapitein Leeman gezegt had , dat hij al weg was , gelijk den Kapitein Leeman daar op ook diende, dat het (zeer) goed was. CXVIL Zoo ben ik , om mij wat te verlugten , in het hnis van den Pangerang Tsjakra Ningrat geraakt , alwaar ik toen een groote brief zag , met 't zegel der E. Maatschappij boven op, vragende ik daar op aan den Pangerang Tsjakra Nin- grat: Wat is dat? Die mij daar op tot antwoord gaf: Dit is de brief van Kapitein Leeman. CXVIU. Ik eischte de brief van de Pangerang Tsjakra Ningrat; dog hy wilde mij die niet geven , en ben aldus weder weg gegaan , verhalende dit toen aan Kapitein Leeman. CXIX. Den Kapitein Leeman veas ontsteld , als hij dit van mij hoorde. Den Kapitein liet daar op die brief van den Pangerang Tsjakra Ningrat vorderen , die de zelve de eerste reis niet wilde laten volgen ; maar de tweede liet de zelve aan Kapitein Leeman volgen, die mij daar op bij den Snlthan zond, verzoekende een goed man van aanzien, om die brief op Samarang aan het Opperhoofd Boeschot toe te brengen. Den Snlthan beschikte daar op twee mannen van staat, genaamd Soeta Widjastra, en Wira Dar- pa , de welke die brief op Samarang in handen van het Opperhoofd Boeschot hebben besteld. CXX. Ten einde, als Kapitein Leeman op Cartasoera was, zoo heeft den Soesoehoe- nan zich , lot zeven malen toe , in de logie komen verluglen , en den Pangerang Depatie een zoon van den Soesoehoenan , is tot vier maal in de logie gekomen, met dit voor- nemen , om den Bnlthan van Tsjeribon te komen vinden. CXXL Den Kapitein Leeman gaf daar op tot antwoord : hy mag , of kan bij den Pangerang Depati niet komen, aangezien hij Snlthan van Tsjeribon, nwen vader, den Soesoehoenan , nog niet gezien heeft ; waar op den Pangerang Depati voorts stil zweeg. Digitized by VjOOQIC 401 Uit dit geschrift is middagklaar te zien, dat de Soesoehoenan en al zijne Man* tri's in hunne herten verheagd waren , dat ons volk zoo droevig vermoord was , voor al , zoo men het eene schrift met het andere vergelijkt , zijnde dit niet anders , dan een bittere wrok en een opzettelijke wraak geweest aan dien Heer Gezant, over 't ligten van die groote steen nit de Rijks-kroon , waaraan hij altijd geen ander , dan zijn E. geoordeeld beeft schuldig te zijn. En om zgne verradersche streeken en vuilen aanleg tegen ons, nog klaarder voor 't oog der wereld open te leggen, zullen wij aanstonds twee brieven, door den Soesoehoenan aan den Keizer van Maningcabo op dien grond geschreven, hierop laten volgen. Zevende Hoofdstuk. Brief van Hun Edelheden aan de heer Thim, enz. Brief des Soesoehoenans aan den keizer van Maningcabo. Tagalsche overzettij]^ yan nog een brief des Soesoehoenans aan dien keizer. ^Batayische overzetting. Nader bev^s van des Soesoehoenans kwaad voornemen tegen ons. Wat Hun Edelheden verder deden en wat Soerapati daarna gedaan heeft, s Keizers schulden en zijn verdere handel met ons. Dit alles nu op Java en aan het hof, door des Soesoehoenon bestel geschied zijnde, kwam die bedroefde tijding ook eindelijk op Batavia , bij schrijven van ons volk , dat nog boven aan 't Hof was, van den lOden en van die vdn Japara van den 14den Februarij , waarop Hun Edelheden dezen navolgenden brief aan de heer Thim, mitsgaders aan den heer de Hertog en den raad tot Japara zonden. J A P A R A. Aan den Heer gedesigueerd Ternaats Landvoogd Joan Henrik Thim, en aan den E. Joannes de Hartog, Opperkoopman en Opperhooft; nevens den Raadt. Emtfeste, wijze, voorzienige, zeer discrete. «Wij zijn verwonderd', dat wij na uwe schrijvens van den 11 en 14 Februari], op 18 en 20, en per Egmond den 23 hier aangebragt, tot nog geen nader advijzen van u bekomen , wegens den verwarden toestand van het Matarams Hof, en bijzonder hoedanig het met ons volk, die na de droevige moord van den Heer Gezant Fran^ois Tak zaligr. met zijn gezelschap nog tot een getal van 248 blanke koppen hun tot Carta Soera bevonden , zedert zal afgelopen , en wat hun verder zal wedervaren zijn , daar wij niet zonder redenen voor jegenwoordig wederomme wat meer bekommeringe ontrent vermeenen te stellen, als wel doen wij boven gemelde uwe letteren ook die van den Soesoehoenan ontfingen , welke brief-dragers , te weten , eerst Nalladjaja op den 22 dito, en de andere twee zedert op primo dezer verschenen zijn, en vrij wat Digitized by VjOOQIC 408 ferbaest schijneo , en al weder han verzending verzegt hebben , *t gnnt wg voor als nog uitstellen , tot nader bekomen kennisse van n E. vregens den verdere toedragt vaa zaken, hebbende zich gemelde Naiadjaja vrij venet gevonden, wanneer hem onzeneer- sten Hacassaanen brief-drager overtuigde, hem zelfs bij, of ontrent den Soesoehoenan» en voorgevallene moort gezien te hebben, en dat zijn berigten deswegen in veele mei de waarheid niet over een en quamen. Boven dien is op den 26 Februarij den borger Adriaan Havelaar, die wij op zijn verzoek weder als Sergeant in dienst hebben aan- genomen, toegebragt, een briefje van den Tagalzen Resident Lambert Pilavin, dato 24 dito , 't welk , hoewel wij gissen , uwe al voor ontfang dezes zal ter kennisse gekomen zijn , egter in copia hier bij legt , nevens ook de overzetting van de daar nevens ge- zonde onderschepte Maleitze brieven , die door den Soesoehoenan , en zijnen Rijibestier^ der, Amirang Cassoema, aan den stroopenden genaaroden koning van Manicabo, die met een deel geboefte , en roovers , zich op Billilon onthoud , zouden zijn geschrevoi , en al bijzonder zijn ontdekt , welke afgezonden en mede opgeslierden Javaan wij voor eerst hier in 't kasteel hebben vast gezet, hoewel hij rond uit betuigt, dezelve ver- raderiijke brieven met eigen handen van Amirang Cassoema tot Carta Soera te hebben ontfangen , en dat 1 of 2 dagen voor de verschijninge of moord van den Heer Gezant Tak aldaar, alzoo hij zegt den zelven in den weg ontrent Tinker te hebben ontmoet; dog van den inhoud dier brieven niet te hebben geweten , 't gunt zig builen twijffid nog wel nader ten eenen , of ten anderen tijd zal ontdekken , en een bewijs zoude vee- zen , dat de schelmze moort aan de onzen voorbedagtelijk gebrouwen , en gepleegt moet zijn , invijjien dugten wij , dat deze agterhalinge dier schelmze brieven (zoo ze waar , en dan gelijk het misschien is , ook al over meer wegen afgeschikt zijn) nu al lange aan des Soesoehoenans Bof zal bekent , en hare quade ontdekkinge van te meer bewe- ging wezen , en ons wel de voornaamste bijzondre veriegentheid geven , de spoedige af komste van al ons overig dierbaar volk van Carta Soera , waar toe voor eerst , en voor al onze intentie legt , om 't zelve door alle bedenkelijke middelen te betragten , gelijk wij , indien het voor ontfang dezes nog niet roogte geschied zijn , uwe gezamenüijk aanbeveelen, hare beradingen daar over ernstig te laten gaan, het zij gij dat bij vem- zingen der Javanen, dog of wel ook op de beleefdste, en minnelijkste manier, en met kennisse van den Soesoehoenan komt te doen , of anderzints , dat men hun , indien zij 'er kans toe zien, maar magt geven zal, zoo haast mogelijk, 't zij dan met, of zon- der zijn Hoogheits toestaan , of kennisse , zelve af te trekken , zoo ze het maar eeniger maten derven onderwinden , te meer , wanneer den Sulthan Anom van Tsjeribon , en van Saromanap als Samarang , gelijk het nog scheen , zich bij en onder de onze hun houden, dat alle de zelve ook in deze gesteltenis van zaken ook wel nader uit onxm name mag aangezegt , en aangeschreven werden , en dat zij alle met de onze afkomen , na de stranden , en wanneer de Tsjeribonze Prins wel ten eersten weder na huis zal mogen gaan , alzoo de tijd nu niet gesteld is, om ons voorig goed voornemen tusschm Tsjeribon , en den Soesoehoenan zoodanig te konnen ten einde brengen , zonder dat wg ook vertrouwen, dat immer die van Sammanap hun met de Mataramze quaataardige Groeten zullen inlaten; want het schelmstuk is te groot, daar van de gedagten bij ons leggen , dat bijzonder Amirang Cassoema , en ook Pangerang Sacra Ningrat met zijn valsche gemaakte bohay , gansch niet vrij zijn , want zij beide , nevens andere meer ; al van ecnige jaren in 't bijzonder , voor booze , en ons quaatwillige geesten , bij den lossen en laffen Soesoehoenan te boek gestaan bebben. Dan zoo ons volk tot nog niet afgekomen waren , zullen uwe hun ten spoedigste nader onze meining aanschrijven , en met raad en daad daar in ten besten helpen , en konnen u E. nog zij , tegen onze hoope op de een of de ander wijze 'er dan voor eerst geen gat in zien, dan moet het wagten tot de komste van de E. Commandeur Jan Albert Sloot, die binnen 3 of 4 dagen Digitized by VjOOQIC 409 tlaat ie volgen, met onze nader ordre, dewdke in alle manieren tot het afkrijgen van ons volk van Carta Soera , zal blijven , hoedanig zich het werk ook weder ten goede, of van goede beloften mogten vertooncn , omdat wij op zoo los^e , en redenlooze Ja- vaanze regeeringe voor eerst geen zekeren staat meer zouden derven maken , en van der Balize schelmen vlugt, en werwaarts heen, nog geen genoegzame blijken be* spenren , zoo wel als de schandige , en laffe verklaringe des Soesoehoenans , zoo in zijn brief aan U E. als aan ons, dat hij zijn Javanen tot geen vechten konde krijgen. c En dewijle wij dit droevige toeval, en die moord, 't geen hier en alomme onder de omleggende Vorsten , en volken , zal rugtbaar werden , ook ten eersten aan den Salthan van Bantam hebbende medegedeeld , zelfs met 't lezen van de oorspronkelijke brief des Soesoehoenans , zoo hebben wij niet ondienstig geagt met onze nn afgaande brieven aan Radja Palacca, en Radja Goa op Macasser, ook breede kennisse,* na vereisch, daar van te geven, en met eenen bij een geheime brief 't verder nodige van onze meining des- wegen aan den E. voorzitter, Willem Hartzink te belasten, en te bevoelen, mits welken wij U E. bij dezen gelasten het Jagtje Cadiri daar na toe niet op te houden, om dat het nog verder op Timor wezen moet , maar ten eersten na Macasser voort te zenden , en daar bezijden ook nader in 't geheim gemelden E. Voorzitter Hartzink aan te schrij- ven, en te waarschouwen alle de nadere bescheiden, die U E. na de meeste waarheid van 't Matarams Hofs gedoente en haren aan- en toeleg tot die tijd toe zullen zijn te vooren gekomen , en hoe verre den Soesoehoenan , of welke Groeten daar mede meest ingelaten zijn, en wat U E. van 't verder gevolg van dien, en ook de schelmze Baliers gissen , en van de naaste zekerheit oordeelen , op dat zich den E. Hartzink tot Macasser daar van ten dienste der E. Maatschappij, bijzonder omtrent Radja Boni, en de verdere Koningen , en Groeten aldaar na onze last ten beste , en voorzigtigste moge bedienen , en 'er na rigten. ■ Het schip Macassar gaat nu voor af met blanke en Mardijkers, sol- daten , die voor eerst , 't zij aan boord verblijven , of op Japara aan land komen zul- len , na U E. dat nodig en dienstig agten , tot de verschijninge van den E. Bevelhebber Sloot, den welken met nog een deel volk staat te volgen, bezijden ook eenige schepen , om ten spoedigsten het gereede hout, en andere noodzakelijkheden, die langs de kust in voorraad zijn , in te nemen , en ons toe te brengen , de welke al vervolgens , als ze maar gereed zijn , staan af te zeilen ; in middens is onze ordre , dat den Heer Gou- verneur Thim , en ook al de scheepen , die voor de Ooster-Landvoogdijen nog op Japara zijn, nevens ook het Jagt Boswyk, dat nn mede nog voor Banda afgaat, te zamen tot de komste van den E. Sloot daar nog zullen blijven vertoeven , of bij overhoopte ver- toeving van indispositie van zijn E. onze als dan nader te geven last inwagten , ken- nende inwijlen de weduwe van den E. Jeremias van Vliet, die nu na Macasser vertrekt, op de Fluit Voorschooten overgaan , nevens ook den Eerw. Predikant Do. Fran^ois Valen- tyn , en den Koopman Lofzang , om te zamen na Amboini voort te raken , en zal de voorzeide weduwe in 't een en 't ander de hand geboden werden; en dewijle in deze wel eenige quade toeleg tegens de E. Maatschappij hier om her zoude kennen schijnen te zijn , of werden gebrouwen , zoo moeten U E. naaukeurig alles omtrent het Mataramze Hof nader tragten te ontdekken , en ons vaardig kennisse vervolgens 'er van geven , zonder dat wij verder jegenwoordig zullen gaan, als de recommandatie van alle ver- eischte voorzigligheit, en kolinen daar om het veranderen van 't Commissariale besluit van de Heer Tak zaligr. in 't opontbieden van den Kapitein Jan Struis van Soerabaja , en 't niet verkoopen van den ouden Rijst goedkeuren , zijnde tot verzekering van Google Digitized by VjOOQ 410 de onzen , in dien Soerabaja'sen Oost-hoek de Flait Naardenneer ook meest ge- reed, om in 't voorbijgaan over Japara met eenige soldaten, en U E. nader sdurij- ven expres derwaarts te vertrekken , waar mede wij dezen zullen besluiten , en Onderstond, U E. goede Vrienden, Was getekent: Joan*s Camphuis, Antoni Hardt, W. van Onthoom, R. V. Goens, Mart. Pit, Comel van Quaelberg, * Joan van Hoorn, Saint Martin, en Thomas Slicher. In margine Batavia in 't Kasteel den 6 Maart Ao. 1686. Wanneer men nu hier op twee brieven van den Soesoehoenan , aan den keizer tan Maningcabo op dezen dag geschreven, zooals die hier volgen, aandagtig leest, zalmen ten voile overtuigd zijn , dat deze vorst en zijn eerste staatsdienaar geenszins iets goeds met ons op dezen tijd in den zin gehad hebben. De Batavische overzetting van des Soesoehoenans brief, aan den Keizer van Ma- ningcabo, was aldus. In de name Gods des barmher- tigen ontfermers. f Deze brief van onderdanige groetenis doet uw zoons zoons , den Soesoehoenan Ratoe Amangkoerat Sinapati Ingalaga van het land Meza Java brengen, voor 't (aangezicht) van mijn grootvader Padoeka, den groeten Suithan van Pagar Roejong, welke bezit het lant van Maningcabo, welke begenadigt is van onzen Heere, dien weldadigen Koning, welke gezegend is door de voorspraak van onzen Propheet Mohhammed, den gezant Gods. God geve hem zijne genade en zegen, welke gezegend is door de voorspraak van alle afgezondene Propheten. God geve hem zyn genade en zegen; welke met een lang leven in deze wereld is begunstigt van onzen Heere. Dien goedgunstigen Koning, welke in deze wereld welstand heeft verkregen met alle zijn leden en hoogheid van zijne Eerwaardigheid , is bekent geworden te zijn de grootvader van zijn zoons zoon. Dat hij verhoogd werdo tot de hoogheid dezer wereld. Dat geve hem God in eeuwigheid. f Verder gelieft te weten , dat den Padoeka , uw zoons zoon zend Langlang Pasir voor de voelen uwer Majesteit, om aan de zelve ootmoediglijk aan te bieden de brief van mijn eerbiedigheid. Mijn hoogheid is Koning van Meza Java. Tegenwoordig zoo ver- zoek ik dan, uw zoon zoons zijnde, de gunstige hnipe van grootvader Padoeka: want te dezer tijd werd mijn land groote quelliog, schade, verdriet, en geweld aangedaan door de Hollandsche Christenen » daarom verzoek ik, dat grootvader Padoeka mij geliefd ta helpen , om dat ik te zwak ben , om het land van Java te bestieren , als alleen met Digitized by VjOOQIC 411 de bulpe van grootvader, op den welke ik dag en nagt hope van den beginne tot den einde toe. Mijn welvaren bestaat in de bulpe van grootvader Padoeka. Het einde, t Onderstond , Gecollationeerd, accordeerd, Batavia in 't Kasteel den 6 Maart Ao. 1686. Was geteekend, Abraham van Riebeek, Secretaris. Overzetting van een brief door den Soesoehoenan Amangkoerat Sinapati Ingalaga aan den Sultban van Maningcabo geschreven, thans zijnde op Biliton, volgens 't zeggen van den Gezant Ney Dieuwa, alias, Lang Lang Pasir, nu genaamd. cNa alle zegenwenschen aan mijn Heer den Sulthan van Maningcabo, zoo doe ik, Soesoehoenan Amangkoerat Sinapati Ingalaga, die weet, hoe dat Java nu in een be- droefden staat is geraakt, en dat ons 't water aan de lippen staat, en dewijl wel ver- zekerd ben, dat 'er geen magtiger Sulthan te vinden is. Die in een stad woond, om- dngelt met \jzere muuren; dierhalven mijn toevlugt tot mijn Heer den Sulthan neme, en buige mij eerbiedig voor den groeten Sulthan van Maningcabo, want wij te zamen een Mohhammedaans geloof hebben. c Bier nevens wensch ik den Sulthan alle zegening en rijkdommen op deze wereld , daar den Sulthan geen groote begeerte in heeft: veant hij is als heilig; dierhalven ik, benevens mijn zoon, Pangerang Depati, en Radin Amirang Casoema , ons verootmoedigen voor den grooten Sulthan van Maningcabo, hem biddende om vergiffenis: want mijn land staal anders gansch verwoest te werden door de Christenen, daarom andermaal den grooten Sulthans bulpe verzoeke; want ik hebbe als geen gebied meer over myn volk. Help mij nu dog, en laat mg niet veriegen, hoog-geagte Sulthan. fDen brenger dezes, is Lang Lang Pasir, die uit mijn naam zich voor de voet- bank uwer voeten nederbnigen, en de aarde kussen zal.» Onderstond, Gecollationeerd, accordeerd, Batavia den 6 Haart A9. 1686. Was geteekend. Abraham van Riebeek, Secretaris. Wegens deze en de volgende brieven nu schreef het Tagal$ Opperhoofd, Lambert Abraham Pitavin, nevens Pieter Sabel, den 24slen Febmarij 1686 aan Hun Edel- heden , dat hij toen , zeven dagen geleden , door zijnen getrouwen Loera Natta Oiwangsa vernomen had, dat, zoo er eenige brieven (gelyk het gerucht was) gekomen waren, die dan over land door Ne; Dieuwa van Cartasoera moesten gebragt zijn, gelijk hij dan ook, hem doende gevangen zetten, die beide brieven van hem bekomen had, welke hg, zoo wel de eigene in geel armozijn genaaid, als ook de door hem overgezette, met den burger N. Havelaar, nevens deze gezant Ney Dieuwa of Lang Lang Pasir zelf, aan Hun Edelheden nu overzond. Digitized by VjOOQIC In den naam Gods des ontfermende ontfermen. fDeze brief tan onderdanige groetenis komt van Anga Beisn Amirang Casoema, welken aanbevolen is de bestiering op het land van Java. c Dezen zend ik nevens den brief van uw zoons zoon , den Padoeka Soesoehoenan. Ik doe mijn onderdanige groetenis voor het Hof van den grootmagtigen Heilige Majesteit den Snlthan van het land Roejong, welke grootelijx begunstigd is van onzon God. Die goed* gunsligen Koning, welke gezegend is door de voorspraak van onzen Propheet Hohham- med, den Gezant Gods; welke gezegend is door de voorspraak van alle gezondene Propheten. God geve haar zijne genade en zegen, welke in deze wereld met een lang leven begunstigd is van onzen Heere. Dien goedgunstigen Koning, welke in deze wereld welstand heeft ontfangen met alle zijne leden. «Vorder geliefd te weten, dat ik, dien Anga Beisu Amirang Casoema, welke mq onderdanig vemedere tot onder het stof van uwe grootmagtige Majesteit , dat ik , zeg ik , mijne onderdanige eerbiedigheit kome doen , om dat ik Anga Bcisu Amirang Casoema door den Soesoehoenan gesteld ben, om het land van Java te beslieren. c Vorder is het, dat ik tegenwoordig zeer mijn hope gesteld hebbe op de hulpe van uwe Majesteit, 't Einde. «God is de allerwijste. t Onderstond , Gecollationeerd, accordeerd, Batavia in 't Kasteel, den 6 Maart, Ao. 1686. Was geteekend, Abraham van Riebeek, Secretaris. Ook vond men in 't nader schrijven van Hun Eddheden den 27sten Febrnarij 1688 aan de heer voorzitter van Macas^r, dat zij tot nog toe niet anders konden zien of de Soesoehoenan en zijne dienaars van staat zochten zich maar van de beloftón en schuld aan de E. maatschappij te ontslaan en zich van ons onafhankelijk te maken, daar zg ook uit Siam berigt bekomen hadden, hij aan dien koning door gezanten om hulp tegen ons verzocht en geklaagd had, dat wij Macasaren in zijn land en rijk ontboden had- den ; hoewel de koning van Siam zijn verzoek afgeslagen had. Dewijl het dan bleek , dat deze vorst maar moeite tegen ons zocht, zoo belastten zij de zaken op Macasar zoo lang dragende te honden , totdat de zaken van Java in een beter staat zouden zijn. Ik was (gelijk uit dien voorgaanden brief van Hun Edelheden blijkt) te dier tijd op Japara en zag daar (gelijk geen wonder was) een groote verslagenheid , omdat men hoe langer hoe meer ontdekte, dat alles aan 't hof maar schelmerij was. Al wat Hun Edelheden hieromtrent konden doen, bestond zoo ras en zoo voorzigtig mogelijk te bezorgen, dat ons volk behouden mogt worden afgebragt. Naderhand vonden Hun Edelheden den Uden Maart 1694 goed, om Poegar van Java te doen opbrengen, tot welk einde door hen ook wel uitdrukkelijk twee schepen gezonden zijn. Wat nu den roover Soerapali betrof, deze nam, nadat hij den keizer veel van zgn paarden, krissen en al wat hij maar grijpen kon, ontroofd had, de vlugt naar Passa- roewan , stellende al 't land daaromtrent tot 't prinsdom Madion en Pranaraga toe , zoo- danig onder zijne gehoorzaamheid, dat de keizer daar aan 21 der beste land voogdijen , die deze roover zoo veel jaren na die tijd (gelijk ons in 't vervolg nog blijken zal) Digitized by VjOOQIC 413 * bezat, niet het allerminste gehad heeft. Wel is waar dat hij daar 7 of 8 jaren aaneen wel door 100,000 Javanen bezet is; maar die zijn in 1697 onverrigler zake weder- gekeerd , bchalvcn dat hij jaarlijks nog eens of tweemaal een zwaren inval in 't land van dien vorst zelf tot aan Kartasoera deed, waar hij dan gemeenlijk 1,000 of 2,000 vroQwen en kinderen en veel beesten en graan roofde, verbrandende al wat hij niet medenemen kon, 'tgeen de Javanen, zonder hulp der E. maatschappij niet konden be> letten. Nu ^ moet men weten , dat 's keizers oude schuld door de daarop gedurig nog ge- volgde legerlaslen en groote onkosten van tijd tot tijd bij de E. maatschappij gedragen» zoo merkelijk vermeerderd is» dat die eindelijk in 1682 ettelijke tonnen gouds, behalven de renten der oude schuld, beliep, waarop de keizer 260,000 rijksdaalders betaald en zich sedert nergers mede bemoeid , maar integendeel zijne verbonden verbroken , over- treden en de E. maatschappij schandelijk in hare voorregten benadeeld had , om welke reden de E. maatschappij zich ook in ettelijke jaren er na met hem niet gemoeid heeft en mogelijk zou zij er zich nog niet mede gemoeid hebben, indien zij er door een ander voorval niet als wéér ingewikkeld en ingedrongen was, daar deze keizer niet lang er na leefde. Digitized by VjOOQiC DERDE BOEK. Eerste Hoofdstuk. Soesoehoenan Amangkoerat's dood in 1703. Pangerau Depati Anom, zija zoon tot sijn vervanger door hem verklaard. Zijn wreede aard. Hij en Poegar zenden gezanten. Hun Edelheden keuren zijn aanstelling niet goed. Redenen daarvan. Wijzen Pangeran De- pati af, zijne gezanten verachtelijk benandelende. Erkennen Po^ar als keizer den l9den Junij 1704. De javaansche oorlog daaruit gesproten. Eerste togt naar Java in 1704, die ons zeer wel gelukt. De verdere togten. Hun Edelheden, berigt aan ver- scheiden koningen gevende, kregen zeldzaam antwoord. Poegar en zijn zonen beschre* ven. Des nieuwen keizers gedrag en eemaam. De tweede veldtogt in 1705. Sterkte van ons leger. Edelmoedige daad van den heer de Wilde. Djaja de Ningrat komt tot ons over. Sterkte van 's vijands leger. Dat zonder slag of stoot op de vlugt ge- dreven werd. Verscheiden grooten komen tot ons over, die in genacle aangenomen werden. In wat gevaar de onzen in Kartasoera raken. De keizer voorgesteld op orde van den heer de Wilde. Onze dooden. Nieuw verbond door den heer de Wilae met de keizer gemaakt. Waarbij hem een groote schuld kwiji^scholden werd. Waar Pan- eeran Depati naar toe gevlugt en hoe hij door Soerapati behandeld is. Besluiten om rangeran Depati te vervolgen en Soerapati te straffen. De derde veldtogt in 1706 onder de heer Knol. De vorige leger-predikant. De schrijver door Hun Edelheden als leger-predikant gekozen. Zijn vertrek van Batavia. Zijn komst op Samarang. Deftü^ onthaal bij den kapitein der Chinezen alhier en 't bezoek bij den javaanschen land- voogd beschreven, rievens eenige danseressen en Djaja de Ningrat. Des schrijvers komst te Japara en onthaal aldaar bij 't opperhoofd en den javaanschen landvoogd. Deszelfs komst op Soerabaja en op Gresik. Ziet den landvoogd in den renbaan strijden. Nadere beschrijving van dit rennen. Gaat het graf van den Sulthau Ampil zien. Komst van den kommandeur Knol en andere heeren, ook van den prins van Madunu Die bij den prins van Soerabaja onthaald werden. Beschrijving der gasten en der maaltijd, door de prinses van Soerabaja toebereid. Die in haar trotschheid nader beschreven wordt. Statelijke verwelkoming van den prins van Madura en zijn stoet. Gemeenzaamheid van dien prins met den schrijver. Geschenk door de heer Knol en en twee oppassers tot des schrijvers dienst gegeven. Strenge krijgsorde van den prins van Madura. Nadere beschrijving van denzelven. De brigades van 't l^er vcrjfcven. De schrijver predikt en doopt hier eenige kinderen. Het slecht leven der bedienden op Java. Wapenschouwing der troepen. Sterkte des legers en van ieder brigade. Zien de olifanten van den prins van ooerabaja dansen, enz. Pangeran Depati Auom's neiging , om over te komen. Des schrijvers togt naar Gresik en zijne vemgting. Groot gevaar van te verdrinken. In April 1703 stierf Soesoehoenan Amangkoerat, na 26 jaren regerens, hebbende zijn zoon , Pangeran Depati Anoni , tot opvolger in 't rijk , als keizer van Java , met goedkennng van al de rijksgrooten , verklaard. Dit was toen een prins van 33 of 34 jaar. Hij ging wat krcopel aan zijn linkerbeen; maar was een vorst, die de naam had van zeer wreed te zijn. Om daar maar een proef van te geven, zegt men, dal hij zoo ras niet op den troon van zijn vader geraakt was, of hij liet midden in zijn hof Digitized by VjOOQIC 415 een steenen huisje maken, waarin hij zeer zeker zat; daarop deed hij toen daizend naakte vrouwen komen , om die tegen eenige tqgers te zien vechten. Geen Javaan dorst zijn mooije wijven of andere fraaijigheden aan hem laten zien , of b'^ was die kwijt en een man des doods er bij. Nadat nu deze jonge vorst tot zijn vaders troon dus ver- heven was , zond hij aanstonds gezanten roet een brief naar Batavia aan Hun Edel- heden , om kennis aan haar te geven , dat de keizer zijn vader overleden en hij in zijn plaats als keizer van Java gevolgd was. Pangeran Poegar, zijn oom, werd in de lan- den van Mataram , Watas en de Bageleen door al de hofgrooten daar, mede als Soe- soehoenan uitgeroepen , die ook zijne gezanten naar Batavia zond , om zijne verheffing aan Hun Edelheden bekend te maken. Het volgende nu ten opzigte van dit geval is mij door verscheiden heeren, die dit toen gezien en gehoord hebben, in dezer voege verhaald. Wat de gezanten van Pan- geran Depati Anom betreft, deze waren wat te voorbarig door kapitein Hogerlinde, liggende toen als hoofd op Samarang en alsof zij de behooriijke hoedanigheden daartoe hadden, zonder daartoe eens last van Hun Edelheden te hebben, erkend en ingehaald , waarover hij ook naar Batavia opontboden werd; doch nadat zij nu op Batavia geko^ men waren , werden zij niet op dien dag , maar eerst daags daarna , gelijk ook die Yan Pangeran Poegar, ieder twee in getal, gehoord. De brief, die zij bragten, werd (volgens gewoonte anders) niet plegtig, te weten,, met twee uitdrukkelijk daartoe afge- zondene heeren , met drie charges van musketten en 7 of 9 eer- of kanonschoten in- gehaald en zij kwamen aldus maar als gemeene gezanten van geen onderscheid binnen. Al de heeren der hooge regering waren hieromtrent van geen een oordeel; doch ein- delijk stonden zij het allen toe (want de heer van Riebeek toekende het besluit nog in zijn tuin) uitgenomen den heer van Swol , die van gedachte was , dat men de zoon op zijn vaders troon behoorde te laten, en dat wij niet bevoegd waren, om ons daartegen te stellen. Dus werd hij dan afgekeurd. Hun Edelheden nu zijnen brief gelezen heb- bende, waren gansch niet voldaan over de aanstelling van dien vorst, noch wilden (gelijk zij gewoon waren sedert de verheffing van zijn vader) hare goedkeuring daartoe geven , vooreerst omdat zij hem voor een groot geweldenaar en voor een volslagen vijand (al in het leven van zijn vader) erkenden , zoodanig, dat hij zijn vader toen al t^en ons aangezet en gedreigd had wat hij ons , als hij eens tot de kroon gekomen was , doen zou. Zij oordeelden derhalve zeer voorzigtig zoo vreesselijken nabuur beter in 't begin , dan daarna , als het te laat en hij niet te beteugelen zou zijn , te stuiten. En wie toch zou niet moeten billijken , dat Hun Edelheden hun stem van goedkeuring aan haren openbaren vijand (hoe veel regt hij ook anders hebben mogt) niet begeerden te geven. Ten tweede stonden hen de heeren gezanten zelf niet aan , aangezien hij (volgens gewoonte) geen prinsen des rijks, maar een deel slechte lieden van geen rang ter wereld uitgekozen had , daarbij betoonende hoe weinig achting hij voor Hun Edel- heden had. Ten derde , de inhoud van den brief zelf behaagde haar niet , daar hij wel zeide, dat zijn vader overleden, hij deszelfs vervanger geworden, en dat zijn verzoek was , dat Hun Edelheden hem tegen zijne vijanden wilden beschermen , maar hij repte van zijn zijde niet eai letter van de verbonden te willen vernieuwen , van de schulden der kroon te erkennen , of die te zullen betalen , of van zich ergens toe t« verbinden, dat echter de wenzelijke zaken waren, op welke Hun Edelheden hem moesten en zonder welke zij hem ook niet konden erkennen. Eindelyk zegt men ook , dat hij , bij de aanstelling van zijn vader, nevens denzelven , beloofd en onderteekend had, dal Poegar na zijn vader in 't rijk volgen , gelijk hij (zoo men zegt) had hg maar bij de hand geweest, ten tijde van zijn vader al gevolgd zou hebben. Bij al hetwelke nog deze gewiglige reden kwam , dat Hun Edelheden brieven van dezen Pangeran Depati Anom onderschept en daarbij ontdekt hebben , dat zijn voornemen alleen was, om Hun Digitized by VjOOQIC 416 Edelheden zoo lang te borgen, tot h\j op zijnen troon wel gevestigd, zgn medestrever gedempt en hij dan in staat zoude zijn , om ons te toonen wat bij in zgn hart voerde , en dat hij onze doodelijke vijand , behalve dat hij ook bij zijn eigen volk als een ge- weldenaar zeer gehaat was. Al deze redenen haalden Hun Edelheden over, om hem niet als opvolger en vervanger van zijn vader te erkennen , hoewel zij , om tijd te winnen , goed vonden, vooreerst maar aan hem te schrijven, dat zij zulke slechte gezanten niet konden noch wilden erkennen of hooren , en dat hij andere zenden moest , met welke men behoorlijk zou kunnen handelen. Zij bleven 14 dagen op Batavia en toen zij na vertrekken zouden , werden de gezanten van Poegar voor hen binnen geroepen en aan dezelve een brief voor hem , in een geel satyn zakje (zijnde dit de keizerlijke kleor) gegeven , die zij , builen op de zaal gekomen zijnde , in 't gezigt der twee andere gezanten van Pangeran Dcpali Anom , aan hunnen Pinang-drager overgaven. Daarop werden die van Pangeran Dcpati Anom binnen gehaald en kregen een brief, maar al- gemeene zaken en onder andere ook deze behelzende, dat Hun Edelheden wel wenschten kennis van zijn 's vaders dood , voor zijne verheffing gehad en ook in zijn brief gezien te hebben hoedanig hij zich ontrent de oude verbonden en ontrent de zaken van zijn vaders of des rijksschulden gedragen zoude, weshalve zij dit maar als een algemeene bekendmaking aanzagen en vooreerst zich niet verder in deze zaak konden inlaten. Deze brief werd hen in een zakje van wit satyn (een verachtelijke kleur bij den Inlander) overgeleverd , daar 't anders , zoo men hem als keizer erkend had , mede in geel satyn had moeten zijn. Dit namen deze gezanten zoo boog op , dat zij dien brief in 't eerst niet wilden aannemen , waartoe zijn Edelheid nog veel beweegredenen gebruiken moest Zij namen dien dan eindelijk , maar alleen met de voorste vingeren bij een tip of een punt (dat bij ben zeer verachtelijk is) aan en wierpen dien brief, zoo ras zij op de zaal gekomen waren, zeer verachtelijk en met een groote verontwaardiging tegen den grond , hoewel die daarna door hunnen Pinang-drager nog opgeraapt werd , al 'twelke mij door heeren, die 't gezien hebben, verhaald is. Daarop van de zaal vertrokk^ zijnde, vielen er tusschen de. gezanten van Pangeran Depati Anom en die van Pangeran Poegar geen kleine geschillen , die zoo hoog liepen , dat die van Poegar nog dien avond kwamen klagen en hulp verzoeken , om zeker te zijn tegen de aanslagen , die de ge- zanten van Pangeran Depati Anom tegen bun leven genomen hadden , hoewel dat in zich zelven maar een valsch voorgeven en enkele vrees was. Men vond echter goed , tot hun zekerheid, hen met twee sloepen der E. maatschappij naar huis te geleiden. Terwijl er door Pangeran Depati Anom met het zenden van andere gezanten getalmd werd , stelden zich Hun Edelheden ondertnsschen in postuur , om Pangeran Poegar ab keizer niet alleen te erkennen (gelijk zij den ISden Haart 1704 besloten te doen) maar om hem op zijnen troon tegen zijnen medestrever ook te verdedigen. De oorzaak van het verwerpen van dien prins ga ik om gewigtige redenen voorbij. Ondertusschen kwa- men onze volkeren bijeen , hetwelk door Pangeran Depati Anom vernomen en hij daar- over zeer beducht geworden, liet hij niet alleen verscheiden malen na reden van dien vragen , maar zond , toen de heer Knol al met eenig volk op Samarang gekomen was, ook drie gezanten, onder welke de eene, Soeroabratra genaamd, een som (zoo men zegt) van 70,000 rijksdaalders bij zich had, waarmede men oordeelt, dat hij iets van gewigt wilde uitwerken; ook hadden zij in last om de oude verbonden te vemienwen en om alles wat de E. Maatschappij zou mogen eischen , maar toe te staan. Zij waren na al tot Tingkar gekomen, doch daar onze volkeren reeds aan 't bewegen raakten, werden die gezanten gestuit en hun geld geraakte in verkeerde handen , daar lij ge- noodzaakt werden de vlagt te nemen; doch had dit wel besteld geworden, mogelyk zonden veel zaken wel een anderen keer genomen hebben. Het regt erkennen van Poegar als keizer van Java geschiedde door Han Edelheden echter niet voor den 19den Jong, ge- Digitized by VjOOQIC 417 Hjk zij toen ook besloten een zegel voor hem (even gelijk zij voor Amangkoerat gedaan hadden) te laten maken. Uit dit verward werk nu zijn vijf bijzondere Javaansche oorlogen of togten na Java gesproten. De eerste is door de heer kapitein Govert Knol en kapitein Zacharias Bintang in dit jaar nog gedaan, toen zij met 1,500 man naar Damak optrokken, om die Pagar te vermeesteren. Pangeran Depati Anom kwam daar met 40,000 man tegen hen af, waarop de heer Knol hem met 1,000 man tegen trok, terwijl de heer Bin- tang de Pagar met het overschot aantastte. De heer Knol sloeg den Pangeran op de vingt en de heer Bintang veroverde tot allen geluk de Pagar ook met zijn 500 man : want had hij ze toen niet veroverd , acht dagen daarna had het onmogelijk geweest , daar het toen zoo sterk en zoo lang aaneen begon te regenen , dat zij niet alleen de Pagar niet gekregen , maar het ook niet langer in 't veld gehouden zouden hebben. De tweede togt was in 1705 onder de heeren Ram en de veldheer de Wilde naar Kartasoera. De derde in 1706 onder de veldheer Knol naar Bangel. De vierde in 1707 weder onder de heer de Wilde naar Passaroewan. En de vijfde in 1708 weder onder de heer commissaris Knol naar *t ge- bergte van Malang. Van ieder van deze togten zullen wij in 't vervolg broeder «preken. Hun Edelheden gaven ook kennis hiervan aan de koningen van Bantam en aan de macasaarsche vorsten, den koning van Goa en dien van Boni, dat zij Poegar als keizer erkend hadden en genegen waren tegen Pangeran Depati Anom te oorlogen , verzoekende dat zij, als hun trouwste bondgenooten , hen met hulptroepen wilden bijspringen; doch al deze vorsten gaven bijna een en 'tzelfde zeldzame antwoord , bij 'twelke zij weigerden zich in deze zaak in te laten , om buiten geschil met dat hof te blijven. Ook hebben deze vorsten niet gerust , voordat zij hunnen vervanger (althans de bantamsche koning voornamelijk) bij Hun Edelheden goedgekeurd zagen , om na hunnen dood daarover geen moeite te hebben. Dat echter alweder krachtige blijken van de grootheid van ons vermogen over keizers en koningen in Indien zijn. Dit was een beleefde weigering , die vrel op een goeden grond scheen te steunen; doch 't was ook maar schijn, daar hen de ware en goede redenen , die Hun Edelheden regt gaven , om zoo met Pangeran Depati Anom te handelen , niet onbekend waren , hoewel deze vorsten geheel andere staatkundige redenen hadden, die hen overhaalden en bewogen, om dit antwoord op veraoek van Hun Edelheden te geven. Poegar was bij zijne aanstelling een vorst van 56 jaren en had toen wel zeven zonen. De oudste , Pangeran Mataram genaamd , was de wijste niet. De tweede , Ingabei Loor Pdsier genaamd , is een schander prins en zal bij gelegenheid , daar hij de gunst van 't volk heeft , nog spel maken ; doch geen van deze twee hebben nu veel te zeg- gen. Een der zeven , die het met Pangeran Depati Anom hield , heeft hij laten worgen ; doch de oudste der drie zoonen, die hij bij deze zijne Ratoe heeft, Pangeran Mang- konagara genaamd, is de kroonprins. Zijn broeder, die hem volgt, Pangeran Blitar, is ook zeer bemind en dan is er nog een derde, wiens naam mij onbekend is. Hij had den roem van een zachtzinnig vorst te zijn , die zijn onderdanen niet verongelijkte , hoewel hij vrij wat slap in zijne regering was. Bij zijne optreding nam hij dezen eer- naam aan, die wij van woord tot woord uit het Javaansch en Arabisch ook vertalen. Soesoehoenan Pakoebowana Sinapati Ingalaga Abdul Rahhman , Mohliammed Din il Cobra Sa-Idiën Paralagama. Soesoehoenan , den verhevenen of de spil , daar alles op draait. Pakoebowana , de spijker des rijks. Sinapati , de wakkere held. Ingalaga , op het plein, in het strijdperk. Abdul Rahhman, de barmhartige slaaf Gods. Mohhammed ni. . 27 Digitized by VjOOQIC 418 din il Cobra, de geprezen vermeerderaar en voortzetter van den Godsdienst der Mohammedanen. Sa-Idién Paratagama, die zich heeriijie weet te maken door het geloof. In i705 maakten Hun Edelheden de voorbereidselen van den tweeden veldtogt, zendende den commissaris , de heer Michiel Ram , eenige maanden vooraf na Java , om alles tegen de logt van den veldheer de Wilde in orde te brengen. Daarop kwam de heer Herman de Wilde, den 4den Jnlij naar Java vertrokken, op Samarang en trok toen op , hebbende den nieuwen keizer , benevens den prins van Hadura , zijnen veld- heer, Tsjakra Ningrat of nu de Panombahan van Madura genaamd, bij zich, meteen leger dat uit 6,000 of 7,000 Javanen en andere inlanders en uit 700 of 800 Euro- peêrs bestond. Eer dit voortgang had, werd er naar dien prins van Madura, een oud graveelig man, wel 6 weken gewadit. Hy kwam eindelijk en bragt een fraaijen tro^ volks mede. Men wil , dat Soerapati ook 6,000 man zou aangeboden hebben , doch dat dit afgeslagen werd. De nieuwe keizer , eer hij nog bij ons kwam , zond eenige kostelijke wapenen en onder anderen een heerlijke kris en piek, nevens eenige verve^ sching aan den heer de Wilde , die de venersching behield ; maar de wapenen wederom zond , zeggende dat hem die zelf zeer wel te pas zouden komen , verzoekende dat hij die middag de gezondene verversching geliefde met hem te komen eten en wel voor- namelijk , om over noodige zaken met zijn Majesteit te spreken. Hij sloeg dat wel niet af, maar daar kwam in 't eerst niet veel van. Eindelijk echter verscheen hij en toen ging de optogt aan. Eer de heer de Wilde den togt begon , was hij al verzekerd , dat Pangeran Depati's veldheer, Djaja de Ningrat genaamd, een kloek, lang en rank heer, dien ik menigmaal gezien heb , tot hem over zou komen , gelijk hij juist niet ten eerste (om reden) maar daarna ook bezorgde, dat men drie posten aan ons overgaf, die den heer de Wilde anders nog zeer lang hadden kunnen ophouden. Zij waren Koedapajong, Tontang en Salatiga genaamd. Men trok dan met het leger, nadat alles gereed was, voort, komende eerst tot Koedapajong (waar hij tot ons overkwam) en toen tot On- garan , waar men wel 8 of 9 dagen moest blijven wachten , om de wegen klaar te maken , dat de keizer al behoorde bezorgd te hebben. Nadat nu de wegen klaar geraakt waren, trok men weer voort en kwam tot Tontang. Van daar zond de veldheer de kapiteins Knol en Hoogerlinde vooruit, om zich wel te posteren, die zich ieder aaa een vleugel in 't gezigt van den vijand , omtrent Salatiga , wel begroeven en aan dea veldheer lieten weten , dat zij , last hebbende , in staat waren , om den vijand op de vlugt te drijven. De veldheer liet hen zeggen dat , zoo zij aangetast werden , zji dan toonen zouden soldaten te zijn ; doch dat zij anders zijn komst eerst zouden afwachten. Nadat nu de veldheer met het leger bij hen gekomen was, ging hij tusschen hen beiden inliggen en bevond, dat 't leger van Pangeran Depali Anom omtrent 40,000 man (zoo men giste) sterk, en dat het op een berg 'in een halve maan, voor een Pagar, wel twee mijlen ver zich uitbreidende, zoo voordeelig geplaatst was, dat geen Europeesch veldheer hen beter zou hebben kunnen posteren , zoodat , indien zg maar moed gehad hadden , zij de onzen met weinig moeite op de vlugt gedreven en geslagen zonden hebben. Zij badden daar geen geschut van belang, maar wel eenige bassen. Ook was Pangeran Depati Anom daar zelf niet bij ; maar hij was op Kartaso^ra ge- bleven. Nadat nu de legers in elkanders gezigt gekomen waren , kwamen er eenige Javaansche voorvechters , die de onzen uitdaagden , te voorschijn ; doch de heer de Wilde begeerde daar geen volk aan te wagen , maar vraagde zijn wildschut of hij die bohay-roakers niet van de paarden zou weten te ligten. Hij zeide , ja en ligtte er twee of drie zoodanig , dat zij van hunne paarden tuimelden. De majoor Wels trof ook een vaandrig , die op een heuvel mede eenige zeldzame gebaren maakte , zoo wel , dat daar op het geheel leger der lafhartige Javanen (zonder dat er eens een aanval op hen ge- Digitized by VjOOQIC 419 daan , hoewel er nu en dan met ons kanon gespeeld werd) al beweging begon te ma- ken; doch zoodra zij kapitein Knol den berg zagen optrekken, begaven zij zich allen hals over kop, (gelijk de onzen gedacht hadden) in de Pagar, maar naar Kartasoera, op de vlugt. Daarop vervolgden hen de onzen en op Donderdag omtrent op 3 mijlen nabij Kartasoera gekomen , deden de Javanen 9 kanonschoten uit eenige stukken , die daar lagen en die de onzen naderhand vonden. Deze schoten waren het teeken voor Pangeran Depati, om uit Kartasoera te wijken. Terwijl hij nu henen vlngtte, lieten verscheiden groeten aanbieden, om zich voor den nieuwen keizer te willen verootmoe- digen, 'twelke ook toen eerst door Djaja de Ningrat en een van zijn zonen geschied is. Vier van de voornaamsten versdienen met zaamgebonden pieken voor den keizer, al voor den intogt der onzen in Kartasoera , leggende dezdve en hunne krissen voor zijne voeten en zwerende hem op den Koran trouw. Zij werden allen daarop aangenomen ^ doch zijn zoon liet hij worgen , omdat hij zijnen vijand tegen hem was gaan helpen. Anderen zeggen , dat hij zelf hem kriste , dat ik eer gelooven wil. Vrijdags trok ons le- ger in Kartasoera , waar men veel schoon geschut , ten getale van 400 of 500 stuks (doch zonder affuiten of roopaarden en derhalve onbruikbaar) en zulk een overvloed van kruid , lood en alle andere krijgsvoorraad vond , dat zij ons zeer ver daarin overtrof- fen, dat hen zeker door gasten, die onze vrienden niet waren, besteld moet zijn. Ge- durende onze intrede in den Dalam geraakte daar alles rondom in brand en wij ook in groot gevaar van overvallen te worden , indien de troepen , door des veldheers voor- zigtigheid, niet belast waren, om post te honden en te blijven staan. Alles nu weder gestild en het volk hersteld zijnde , werd Poegar op een zeer plegtige wijze als keizer van Java door den prins van Madora ten overstaan en op orde van de heer de V^Tilde voorgesteld. Een grootsche daad en een nieuw bewgs van de magt der Nederianders in Oost-Indiên, daar een van hare dienaren een van de magtigste keizers op zijn troon zet Rij werd niet gekroond omdat de kroon in handen van Pangeran Depati Anom was. Wy verioren op dien togt maar een matroos, die, door wat grillen voor de Javanen Ie maken , gekwetst en eenige dagen er na van die wond gestorven is. Buiten dezen mttroos zijn er nog verscheiden anderen , doch door ongemak , hitte en de zware op- en aftogten (waardoor zij de persing kregen) gestorven. De bombardier Weinzenster en kapitem Hoogerlinde , een man van 300 pond zwaar en die zulk een togt m*et geleek , stierf allereerst op dezen togt Zeven dagen na onze komst in Kartasoera stierf yfem- xeiKter en zeven daarna de majoor VSTels, die alle drie op Kartasoera op eene plaats begravea liggen. Voor zijn vertrek van den keizer maakte de heer de WMe den 5den October 1705 een nieuw verbond met hem, 'tgeen door zgn E. en de heer Michiel Ram, Govart Knol, Georg Frederik van Beilvrits, Jan van Zon, Hendrik van den Horst, Jacob Frederik de Famarts en Jan de Mons, gehdmschrijver , geteekend viras. Het bestond in 13 leden, bevattende niet alleen de staving der oude vorige verbonden, maar ook de overgeving van den eigendom van al de landen aan de E. maatschappij, die bewesten de rivieren en bergen, beginnende van de mond der rivier den Donan, waar ze in de Zuidzee uitloopen en voorts langs die rivier west henen tot Pasaroewan, waar 't binnenmeer begint en verder noordwaards langs de oost- en noordkant van dat meer tot aan de mond der rivier Tsiborom en langs de oost- en noordkant van 't daar aanvolgende ontoegankelijk moeras, tot Tsisatia, omtrent het dorp Madura, en van daar noord ten oosten door en over 't gebergte van Dailoer tot den berg Soemana of Soe- bang , en voorts bezuiden en beoosten het gebergte Bonkokom , om dus bij de rivier Lassari uH te komen, zoodat ook de landstreek van Gabang daaronder behoort, al welke landen hij bij dezen ons overgaf. Hij erkende ook de prinsen van Tsjeribon en hnnne landen voor vrije prinsen en landschappen. Ook stond hg af ea liet onder onze bescherming blijven de landen van Samanap en Pamakasan op Bladura. Vernieuwende Digitized by VjOOQIC 420 de gift van Samarang, met den aankleve van dien, daarbij voegende Torrabaja en Ga- moela, met al de dorpen daaronder behoorende, mits dat de tol daar en op Samarang aan den keizer blijven zal. Doch de E. maatschappij geeft aan Zijn Hoogheid weer over een menigte van dorpen, die onder Samarang en Caligave behoord hebben, ten getale van in de zestig stuks. Nevens verscheiden andere voorwaarden , daarbij bedongen , is dit ook de voornaamste , dat de E. maatschappij aan dezen vorst een zeer groote schuld van veel tonnen gouds, die zij van hem of van de kroon hebben moest, kwijt schold, begeerende daarvan niets te hebben , om te toonen , dat het haar geenszins om geld te doen is, en dat zij haar veel meer aan de rust, vrede en vriendschap met dien vorst gelegen liggen laat. Toen nu dit alles door Zijn Ed. wel besteld was, is hij van daar vertrokken en weer op Batavia gekomen, nadat hij omtrent 4 maanden op dezen togt doorgebragt had. De optogt, buiten de lig- en rustdagen en die der toebereiding van de wegen duurde 8 en de altogt naar beneden 5 dagen. Ondertnsschen was Pangeran Depati Anom naar Soerapati gevlugt, van voornemen, om zich nevens hem hier of daar te versterken en ons zoo te verduren. Hij had toen , zoo men zegt , nog een groote magt van geld en juweelen bij zich , daar er een groote schat bijeen verzameld was , om daarmede een deel van de oude schuldoi af te leggen; maar toen nu deze vredebreuk kort daarop volgde en hij van zijn troon gejaagd was , meende hij dit geld niet beter , dan tot verdediging van zijn regt te kunnen gebruiken. Het meeste daarvan is in handen van Soerapati geraakt, die hem dat van tijd tot tyd zoo ongevoelig heeft weten af te melken , dat er eindelijk niet anders dan zijne juweelen overschoten, die hij volgens de gewoonte der vermogende Javanen gemeenlijk in een djimat of gordel om zijn lijf droeg; maar die ten laatste almede moesten sprin- gen , daar de looze Soerapati hem wel helpen ; maar geen geld daartoe geven en ook nooit in 't verschot wezen wilde. Nu was de nieuwe keizer wel op zijnen troon door ons gevestigd, maar zoo lang zijn medestrever leefde of vrijheid had , om met zijn vijanden aan te spannen , was er voor hem niet veel rust te hopen. Hun Edelhedcn wel wetende, dat die vorst, hoe magtig ook in zich zelven , tegen Soerapati en tegen Pangeran Depati Anom zonder ons niet bestendig was, besloten derhalve om het daarbij niet te laten, maar om in 1706 nogmaals een leger naar Java te zenden , om Pangeran Depati Anom of uit de w^d te helpen of in handen te krijgen en om zich nü te gelijk aan Soerapati, wegens die moord aan 28 man van ons bedreven, te wreken. Het oppergezag van den togt als veldheer, werd op dien tijd aan de heer kommandeur Govert Knol en als tweede (om Zijn E. bij overlijden te vervangen) aan de heer Frederik Christiaan van Bergen , weleer kapitein te Bantam, gegeven. Omtrent dien tijd nu was ik op Batavia gekomen. Toen het nu ten naastenbij tijd werd, om ons volk naar Java te zenden, vonden Hun Edel* heden te gelijk goed , om weder een predikant in den trein mede te geven , hoewel die er (om de waarheid te zeggen) meer uit gewoonte , als wel uit noodzakelijkheid of wegens eenig nut gezonden en aan zulk een man niet de allerminste gelegenheid ge- geven werd , om gedurende den togt bijna iels van vrucht te kunnen doen , gelijk ik tt)t mijn leedwezen zelf ondervonden heb. In 1705 hadden Hun Edeiheden den heer Nicolaus Groenewoud met den heer de Wilde mede gegeven. Nu hadden zij wel in *t eerst besloten de heer Feilingius den^aarts te zenden ; doch deze heer vrij schielijk daarop ziek geworden en dus niet in staat zijnde, om mede te gaan, vonden Una Edeiheden goed (hoe zeer ik ook daartegen bij de uitdrukkelyke last der Heeren Zeven- tienen bewaard scheen te zyn) den 22sten Junij 1706 mij te bevelen, om op dien togt te gaan , zonder zich eenigzins daaraan te krennen. Ik venocht wel zeer ernstig , om daarvan verschoond te worden , doch al mijne bewijzen , verzoeken en voorregten , mij Digitized by VjOOQIC 421 door de Heeren Zeventienen gegeven , mogten mij niets heipen. Het behaagde Han Edel- heden op den 24sten dito bij haar besluit onveranderlijk te blijven , hetwelk ik dan op den 25sten dito (zoo ik niet wilde genoodzaakt worden , om nog in dat jaar , als ik daar eerst van zoo een zware reize, met een zoo groot huisgezin aangeland was, weer naar Holland te keeren) tegen mijn wil en dank wel aannemen moest. Ik bereidde mij derhalve tot dien moeijelijken togt , hopende dat alles ten besten mogt afloopen , hoewel dat geheel anders met mij (gelijk wij in 't vervolg znllen zien) uitviel. Den 3den Jnlij Zaturdags ben ik aan het schip de Gent gekomen. Den 4den dito 's avonds omtrent 6 ure ben ik met dien bodem van Batavia onder zeil gegaan , om onze reis naar Sama- rang te vervorderen. Philip Terkuis was schipper en de hoer Kornelis Sibens onder- koopman op dit schip , zijnde de schipper een van de rekkeltjkste en beleefdste , die ik ooit onder de zeevarenden ontmoet, hoewel ik daarmede nooit eenig geschil gehad heb. Buiten mij waren op dien bodem nog de kapitein-luitenant Jan Theodoor Holts (een heer die uit de Paltz stil naar Indien vertrokken en zoo hij zeide een zwager van de heer generaal Dopf te Maastricht en door denzelven sterk aan de heer de Wilde aanbevolen was) de vaandrig Adriaan Ram en 217 man, waaronder 53 Europeanen en de rest inlanders, van welke er 79 tot bezetting voor Japara geschikt waren, Qm daar onder den luitenant Thomas de la Vegas , hoofd van deze hatavische vrijburgers , aan land te gaan , gelijk er 49 voor Soerabaja , onder den luitenant Jacob Manuels en 29 voor Rembang gezonden werden. De heer Uolls, die zich vrij zeldzaam op Batavia gedragen had , willende niets eten , dat door een zwarte gekookt was , vervolgde in die manier van leven ook aan boord, komende wel mede aan tafel, doch at niet, dan wat drooge beschuit met boter en kaas, daar hij zeide van de zwarten (hoewel die reiner dan hij waren) zeer vies te zijn , dat metter tijd wel overging. Den 5den dito 's morgens ten 8 ure liepen wij in gezelschap van 't scheepje Bekestyn (dat met ons van Batavia ver- trokken was) voorbij de hoek van Karawang, ontmoetende daaromtrent het schip Spier* dijk. Den 6den dito 's avonds kwamen wij af en aan de hoek van Scdari. 's Nachts gingen wij weder onder zeil, kregen zwaren regen, donder en bliksem, waarop wij weder ten anker kwamen, gelijk wij meest alle dag moesten doen, om met het land- windje voort te geraken, daar de oostenwind ons bij dag te sterk tegen was. Den 7 den dito tegen den morgen en daarna wéér ten 2 ure na de middag 't anker lig- iende, zeilden wij weer een stuk wegs henen, liepen den 8sten dito 's nachts voorbij de droogte omtrent Brebes, pas voorbij Pamanoekan, gerakende 's morgens voorbij dien hoek van Brebes , waar wij twee portugesche schepen en den berg van Tsjeribon , wel 10 of 12 mijlen er af zagen, en kwamen des avonds, na met een stijve koelte gezeild te hebben, weder ten anker. Den 9den dito 's morgens ten 6 ure weer aan 't zeilen zeilen geraakt zijnde , moesten wij ten 1 ure aan deze zijde van de rivier van Indra- maja, dat een weinig boven Loegatal, Paman en Soeogei Radja ligt, hoewel wij er wel 7 of 8 mijlen af waren, ten anker komen, daar het sterk begon te weerlichten, dat het in deze tijd veel tegen den avond op deze kust door. Den lOden dito hadden wij slecht en omsluimig weder, ligtten echter ons anker; doch de zware stroom en tegenwind dwongen ons wel haast weer een goede ankerplaats te zoeken, 's Middags gingen wij ten 2 ure weer onder zeil, kregen een zware trawaad en kwamen tegen den avond voor de groote bogt aan deze zijde van Indramaja ten anker. Den Uden dito 's nachts liepen wij voorbij den boek van Indramaja , zagen den berg van Tsjeribon wel 18 of 20 mijlen van ons af, die wel 10 mijlen landwaarts in ligt en zich zeer vlak aan wederzijden afgaande vertoont. Wij zeilden met zeer mooi weder, hoewel wat scherp, langs die kust, tot 's avonds laat en kwamen op 5 vadem ten anker. Den 12den dito zeilden wij van 's morgens tot 's avonds , ankerden wéér tegen den avond , zonder dat wij iets anders , dan den berg van Tsjeribon zagen. Den 1 Sden dito 's morgens Digitized by VjOOQIC 422 wéér aan 't zeilen geraakt zijnde, moesten wij ten haif tien ure op 7 vadem (schoon geen land zagen) nevens onzen makker ten anker komen. Deni i4den 's nachts ten half een ligtten wij ons anker, doch moesten dat ten 7 ure alweer in den grond werpen, ziende geen land, dan tegen den avond den berg van Tsjeribon nog al van ver en eenige visschers van Tagal in zee. Wij zeilden dien ganschen nacht door met een schoonen landwicd en kwamen den 15den dito af en aan den berg van Tagal 's morgens teo 8 ure ten ankef , vernemende het scheepje de Harüoop onder de wal. Den i7dea dito 's middags zagen wij van verre het hoog land van Candaal vlak vooruit, of wat ter zijde van ons» zijnde een zeer hooge rug en twee bergen, als die van Tsjeribon en Tagal (hoewel de eene wat hooger als de andere) er bg en in 't midden van twee andere gelegen. Wg zagen ook een sloep van Samarang komen, doch kwamen niet voor 's avonds teo 8 ure voor deze stad ten anker, gevoelende mij den eersten dag niet 'al te wel, doch daarna beter. Wij vonden hier de schepen de Liefde, de Lek, Schoondijk, Beke- styn, de Harüoop en de Yssel op de reede, waarop toen de schippers Woordman, Bogaard, Verheide, Pavy, Coops en van Dyk waren. Den 19den dito ging ik hier aan land en werd door de heer opperbevelhebber Knol roet zeer veel achting en genegen- heid ontvangen , gdgk ik ook ten huize van Zijn Ed. mgn verblijf genomen en het daar bgzonder wel in de tijd van mijn aanwezen gehad heb. Den SOsten dito kwam hier 't sdiip de Eenhoorn (waarop schipper de Vries 't bevel had) met de vlag van boven en met de landvoogd van de Molukkos, de heer Pieter Roozelaar, benevens zijn beminde, 5 kinderen, den onderkoopman Abraham Patras, enz. op de reede, die door den heer Knol» mg en meer andere mgehaald, zeer deftig ontvangen en in de vesting hier aller- naast mijn vertrek gehuisvest werd. Op dien dag gingen wij gezamenlijk met een vrij sterk gezelschap, waarbij de heeren Roozelaar, Knol, kapitein van Bergen en meer anderen waren, den kapitein der Chinezen alhier, Angko genaamd, bezoeken, die in een zeer fraai en groot huis woonde, waar hij ons dien avond heeriijk onthaalde. Den Sisten dito, op welke dag de schepen de Liefde en de Lek naar Soerabaja vertrokken» gingen wij den javaanschen landvoogd alhier, Soera di Menggala, een van de vier strand- heeren, met het voornoemde gezelschap, waaronder ook de heer Holts was, bezoeken. Deze heer deed 't gezelschap de eer aan van ons niet alleen een prachtige maaltgd, maar ook 't vermaak te geven, van zeven zijner beste danseressen te zien dansen. Ik vond daar wel gansch geen genoegen in, dodi moest dit nu, m weerwil, aanzien. Hei was een heer van omtrent 60 jaren , zeer kostelijk met een goudlakens badjoe of op- perkleed , met een lange muggenbroek en een zeer fraai vrouwenkleedje om het beneden- lijf bekleed, waar ik hem anders in 't gemeen (buiten zoo een aanzienlijk bezoek) mei een geel lakens badjoe en met een slecht kleedje over zijn broek vrij zeldzaam toege- takeld , gezien heb ; doch nu had zich die man , om ons te eeren , op zgn fraaiste op- geschikt. Zoo als wij aan zgnen Dalam of bij zijn hof kwamen , deed zich daar een groot voorhof op, zijnde een opene plaats met veel woninkjes voor zijne bedienden. Daarna gingen wij door een groote poort, ter zijde van welke wij een stal met een olifant er in, die niet van de groote slag, hoewel hij al oud was, vonden. Men liet hem voor ons los en hij ging , om ons eerbied te bewijzen , op zijn eene knie voorover liggen. Daarna kwamen wij door een andere steenen poort in dat hof zelf, waar wij verscheiden steenen woningen, zoo ter zijde als in 't midden en een zeer groot een hooge Saboa of opene sdiuur van zware balken, met karbeels voorzien en in dezelve omtrent 200 javaan- sche half naakte vrouwlieden op den grond vonden zitten. Deze Saboa stond vlak voor de woning des landvoogds, waar zich ter zgde ook een slaapplaats of ledikantje opdeed; dodi aan de andere zijde zag men een groot getal van pieken. Nadat wij twee of drie treden voorbij die plaats, waar de olifant stond, geraakt waren, kwam de eerste vrouw van den beer landvoogd, nevens nog twee andere van zijne vrouwen, de gemaün van den heer Roozelaar Digitized by VjOOQIC 423 en ons allen verwelkomen , leidende ons naar die voornoemde plaats , waar veel stoelen met knssens waren, verzoekende ons om daar op te gaan zitten aan twee tafels, die daar ook gesteld en op welke tapijten gelegd waren. Ik had de eer om allernaast de eerste vronw van den heer landvoogd te zitten , die mij een sonting (of geregen snoer) roet bloemen (een ongemeene groote eer en die men naar de javaansche hofwetten niet mag afslaan, zonder znlk een vronw van staat te hoonen) vereerde. Zij droeg, da> wat zeld- zaams was, ook muilen en was eerst boven den boezem, die gedekt was, geheel naakt; doch toen de heer Roozelaars gemalin haar in *t Maleisch vroeg, waarom zij geen badjoe aan had , zoo trok zij aanstonds een zilver lakens badjoe of wambasje , wordende eenig- zins beschaamd, aan. Zij had (op zgn Javaansch) een zwaren bos met geoliede zwarte haren op 't hoofd , die tusschenbeiden met een band opgebonden waren. Zij was anders zeer vriendelijk en beleefd. Zij onthaalde ons eerst met saffiraan-thee (want de groeten op Java drinken niet anders , om alles op zijn statieuste en kostelijkst te doen , daar zij voor ieder pond 60 gnlden moeten betalen) en daarna met allerlei schoone confituren en heerlijke vruchten, waarop 's avonds een prachtig avondmaal volgde, waar wel overvloed van schoon eten, doch geen andere drank, dan water was. Om nu weder tot den dans, die vooraf ging, te keeren, zoo moet ik zeggen, dat wij geen 100 tellens gezeten had- den, of daar kwamen die zeven danseressen in, van welke de Javanen een groot werk en die ook een groot deel van hun stapdvoering uitmaken. Djaja de Ningrat had er 14, welker goud en juweelen hem meer, dan 10,000 rijksdaalders, kwamen te staan. Eerst dansten er zeven gelijk , welker kleeding en toetakeling , benevens het verdere , tot dat dansen behoorende , wij hier niet omstandig zullen beschrijven , aangezien wy , op Soarabaja gekomen zijnde, bij den prins van Hadura beter gelegenheid daartoe zullen hebben. Nadat die zeven dochters gedanst hadden, kwam er een man en vronw, die elkander zeer aardig vrijden, voor den dag. Deze vrijster kwam eindelijk op de schoot van den kommandeur Knol, daarna op die van kapitein van Bergen en eindelijk op die van den kapitein-luitenant Holst zitten, die haar ieder een geklein geschenk, dat zq ook al vrij aardig bedelde, gaven; doch met de heer Holst had zij de meeste moeite, omdat hg geene der inlandsche talen verstond, behalven dat hij deze gewaande dochter ook niet al te fiatsoeolijk aantastte, maar hij vond zich zeer in zijne meening bedrogen, toen hij , ia de plaats van haren boezem , twee kalappusdoppen , roet wat lijwaad er over , en aldus klaar bevond , dat het een manspersoon was , omtrent welken hij zich vergrepen had. Dit was oorzaak niet alleen van een groot gelach en geschater, zoo van ons ge- zelschap, als van een groote troep javaansche vrouwen, die omtrent 20 of 30 treden van ons af zaten , om daar de javaansche ronzijk , met na de bodöc of trommel te zin- gen , waar te nemen ; maar ook omdat hij , boven het vorige geschenk , er nog een bijvoegen moest, om die smaad, die hij quasi deze dochter aangedaan had, te dekken; ook dorst zij sedert die tyd niet weer in de baan komen. Daarop kwam een andere danseres te voorschgn, zijnde een van de beste, die Djaja de Ningrat, gewezen veld- heer van Pangeran Depati Anom, die tot ons overkwam, had mede gebragt, gelijk hij daar ook met zijn oudste zoon tegenwoordig was. Deze heer was een wakker, vrij lang en mager roan, wel verstandig, doch ook zoo grootsch van hart, dat hij zich bgna niet verwaardigde ieroand aan te spreken. Hij had, als een verrader, zijn prins verlaten en ook al de trekken van een schelm in zijn wezen, waarom hy door de onzen in alles mistrouwd werd, dat hem zeer smartte , 'tgeen men aan hem ook wel merken kon , daar hij wat anders van ons ver- wacht had. Hy was nu Depati of stadhouder des nieuwen keizers op Ongaran en had deze dochter tot vermaak van zich zelven en van 't gezelschap van de heer Knol en van de heer landvoogd van Samarang roede gebragt. Voor een Javaansch vrouwmensch was zij redeiyk blank en vrg wel besneden van wezen , dat eenigzins na *t wezen van Digitized by VjOOQIC f en Chinesche dochter zweemde, gelijk zij ook zoo bijna wat lijmende van taal was, dat alle Javaansche vrouwlieden eigen is. Zij zong zeer wel , ook had zij (gelijk de andere danseressen) een voorhoofd-siersel van goud of verguld zilver, dat zeer schoon en iets zeldzaams voor mij was , hoewel ik er naderhand in Amboina meer gezien heb. Daarbenevens waren al deze danseressen rijkelijk van ringen aan al de vin- gers en die weer heerlijk met diamanten, robijnen en esniarauden voorzien. De voorhoofd-siersels van al deze vrouwen, die anders redelijk wel besneden van aan- gezigt waren, hoewel die van Djaja de Ningrat de vlag voerde en wel de fraaiste van wezen was, schenen een soort van paardentuigen , die haar immers zoo zeer ont- sierden, als de bobori (een geel smeersel) waarmede zij, om fraai te zijn, bestreken waren. Haar bovenlijf van den boezem af, die zij met een kleedje bedekt hadden, was naakt en die danseres van Djaja de Ningrat had zeer veel bloemen in *t haar, dat, gelgk dat der andere , zeer sterk met welriekende kalappus en andere olien , met bloemen gemengd , bestreken was. Die van Djaja de Ningrat , welke beter dan de andere opge- voed scheen te zijn , begon nooit haren dans of zij sombayde eerst ettelijke malen voor het gezelschap , dat bij hen voor een soort van een beleefde groet doorgaat. Gelijk er eerst maar eenige bijzondere gedanst hadden, zoo dansten er daarna zeven gelijk zeer aardig en zwak vooraf, aan iedere zijde drie en een in 't midden. Dan danste er eens een voor en drie aan drie achter dezelve , dcaaijende hun ligchaam en armen op een verwonderenswaardige wijze in zeer veel boglen en gevende gedurig met het opligten en gedurig tusschen de beenen slaan van haar kleedje, dat voor hen sleepte, een groote zwier en aardigheid aan haren dans , behalven dat hiertoe ook niet weinig hielp het gedurig opligten van een groote witte sluijer, die bijna voor toegebonden, maar zoo lang was, dat hij achter op den grond sleepte, die zij dan gedurig zeer aardig achteruit , dan eens van de grond opsloegen en dan eens weer om hare hand wonden. Terwijl deze dochters dansten , waren er , onder een groote troep vrouwen , die wat van ons af en omtrent 20 of 30 schreden vooruit zaten , weer eenige andere Javaan- sche deerns, die op 't slaan van de gong en tifa en van een inlandsche cither zongen, doch al haar muziek bestond enkel in 't uitgalmen van re, mi, re (even als de muzidi der Chinezen) en in Cadancen , bij quarten , terzen en quinten , op een zeer onaange- name wijze en met een lijming , die mij schrikkelijk verveelde. Nadat deze wat gedanst hadden , gingen zij wat achteruit , doch gemeenlijk ging er een vooraan zitten en toen kwam die van Djaja de Ningrat , die zeer kostelijk gekleed was , ongemeen wel danste en zeer fraai voor een Javaansche zong. Zij danste naderhand met een andere Javaan- sche dochter en met een Javaan, die zeer wel zong en vrij behendig met zijn schon- derblad en met zijn arm een geluid als iemand, die (met eerbied gezegd) er een vliegen laat, zoo dikwijls als hij maar wilde, wist te maken; waarop dan 't gansche gezelschap en vooral die Javaansche troep met vrouwen (onder 't gedurig roepen van mangkono , dat is , zoo) niet weinig begon te lagchen. Nadat dit eenigen tijd geduurd had , wer- den wij aan een heerlijke tafel gezet en namen , na zeer deftig door dezen heer land- voogd onthaald te zijn en na een zeer diepe dankzegging, laat in den nacht, ons af- scheid van hem , die men zegt een heer van groot vermogen te zijn. Hij trekt van zijn tollen en tienden wel 3,000 rijksdaalders en dan van den handel, die de Chinezen en anderen daar voor hem doen , nog wel zoo veel , zoodat men gist , dat hij 't eene jaar door 't andere wel 10,000 rijksdaalders inkomen heeft. Den 22sten dito 's mor- gens ten 8 ure vertrokken wij naar Japara en de heer Roozelaar met den Eenhoorn naar Batavia. Wij zeilden dit rak in 5 mijlen af en aan die stad , doch kregen de wind zoo sterk tegen, dat wij eerst 's avonds ten 6 ure i mijl buiten de ree en de % eilanden, ten anker kwamen. Deze i eilanden liggen ten oosten van Japara en 1 mijl westelijker ook i met reven , wel twee mijlen van de stad en moet hier beoosten Digitized by VjOOQIC 425 die eilanden inloopen. Den 23sten dito liepen wij tusschen die 3 eilanden door en kwamen op 5| vadem ten anker. Wij naar land roeijende, lieten dun berg, een klip en nog een andere onder water, beide digt bij den berg, ter reglerhand liggen en kwamen zoo langs don berg in de rivier en aan land. Wij vonden daar den opper- koopman Govert van Wijngaarden, als hoofd en gezaghebber van Java*s noord-oostkust, hoewel de heer commandeur Knol nu 't gezag boven hem voerde. Als eerste van den handel of tweede van dit comploir, lag hier zekere Lampe, eene de Wijs volgde hem in rang als tweede en daarna eene Citers als fiscaal voor die tijd en als geheimschrij- ver Ie gelijk. Pas voor ons kwam het schip Schoondijk hier op de reede , 'tgeen ka- pitein de Bevere naar den legertrein of naar Soerabaja brengen zou. De heer van Wijngaarden ontving mij zeer beleefd en had de goedheid om mij te verzoeken van bij hem , zoo lang ik daar was , mijn verblijf te nemen , gelijk ik ook deed. Ik be- zocht ten eerste den Javaanschen landvoogd van deze stad , Sedjana Poera genaamd , die mij , nevens de verdere van ons gezelschap , zeer minnelijk ontving. Hij is de derde in rang van de 4 groote strandheeren. Hij onthaalde ons met thee en confituren, die ons door vrouwen (volgens den Javaanschen trant, die hare meeste zaken door vrouwen laten verrigten) aangebragt werden onder een groote saboa , waar veel matten op den grond gespreid lagen, waarop die heer met de beenen kruiselings onder 't lijf zat, hebbende bij zich staan een tabaksdoos of een calappusdop met een goud deksel , een riet van 6 of 7 voeten en tusschen ieder vinger breed een gouden band , een gindi (of waterkan) met goud beslag en verscheiden andere zilveren vaten , daar gebragt, om zijn pracht en vermogen te toonen. Toen ik mijn afscheid van hem nam, vereerde hij mij een koebeest en 2 korven met hoenderen, waartegen wij hem weder een ander geschenk toezonden, omdat 't daarom gedaan was. Ik bleef hier nier niet langer dan eenen dag en nacht en vertrok den 24sten dito van land; doch wij geraakten niet voor daags er aan in zee, kwamen den 28sten dito voor de reede van Rembang omtrent 2} mijl van de wal, latende ter regterhand drie kwart mijls voor uit een eiland met 4 boomen en wit strand en nog een ander met 2 boomen er op , liggen. Men moet daar , gelijk ook bij Tsjeribon , om de stecnbank veel omvaren en van de oostkant af op de reede komen, daar 't om de west alom droog en veel drooger is , dan 't wel in de kaart vertoond wordL De schipper , on- derkoopman Sibens en de vaandrig Ram gingen 's avonds ten 8 ure aan land en Yonden daar de vaandrig van den Bosch als hoofd liggen, hoewel hij er nog niet voorgesteld was , wachtende naar de gevolmagtigden , die met een Pantsjalang al 6 dagen van Japara onderweg geweest waren. Den SOsten dito 's morgens vertrokken wij weder van daar en kwamen op Zondag den isten Augustus ten 7 ure 's morgens op 5} vadem omtrent den hoek van Panka en zoo na aan Soerabaja als wij konden, doch nog wel 10 of 11 mijlen er af ten anker. Wij vonden hier de schepen de Liefde, de Lek , Brandenburg , Schoondijk , de Hartloop en zeer ver vooruit nog een ander schip liggen; doch op dezen dag vertrok Brandenburg naar Batavia. Daar verliep al eenigen tijd , eer ik (daar het tusschen de plaats waar wij ten anker lagen en tusschen Soe- rabaja , zeer droog en vol reven is) werd afgehaald , dat eindelijk met een scheepje , de Susanna genaamd , en waarop de bevelhebbende schipper over de treinsvloot Joan Faber gebood , op den 5den dito geschiedde , komende met zijnen onderkoopman Hug- tenbroek aan boord. Wij liepen den 7 den dito voorbij 't eiland Mengarek en kwamen, toen wij ver genoeg waren , den 9den dito eerst ten anker. Ik ging van dit scheepje , omtrent de rivier van Soerabaja gekomen , m een schuit en werd dezelve , die niet heel breed doch fraai is, omtrent drie kwart mijls opgeroeid, trad daar aan land, werd zeer vriendelijk door den heer Willem Sergeant, kapitein en hoofd alhier, verwelkomd en in zijn woning gehuisvest. Ik 'vond hier ook als tweede den onderkoopman Gerard Digitized by VjOOQIC 426 nn Kervel , die bij 't trouwen van mijn ondste dochter wel in mjjn bnis te Dordrecht geweest en mij , door 't maken van een fraai vers op haar huwelijk , bekend was , welke kennis mij nader (gelijk wij zien zullen) van zeer veel nut geweest is. Daags voordat ik op Soerabaja kwam , of den 8 sten dito , ging ik , om mij eens te verluch- ten, naar Gresik, waar ik bij den Temanggong Poespa Nagara, een zeer braaf, naarstig en vernuftig man, die middag zeer deftig ter maaltijd onthaald werd. Ik vond bij deze heer een wapenhuis , dat vrij net, groot en kenrlijk was, voorzien van een groote menigte van donderbussen , snaphanen , lange en korte pieken , die zeer fraai met zilver ingdegd waren en van welke oorlogsgereedschappen hij zelf vele gemaakt had. Hy had ook op zijn binnenplaats als een diergaarde , waarin hij allerlei soorten van vee had. Ik zag er hoenderen van allerlei slag , die men bedenken kan , Siamscbe , Javaansche , kleine en groote , ook hoenderen met verkeerde vederen , korte met ruige pooten , zwarte met zwart gebeente (die voor de gezondste gehouden worden) en veel meer andere, die mg nu niet te binnen schieten. Daar waren verscheiden soorten van eendvogels, van gan- zen en zeer fraaije duiven, suratsche met opstaande staarten, kleine Bengaalsdie blaauwe en witte pagadetten of Bagdatsche duiven , tuimelaars en andere zeldzame soorten en wel 8 of 10 kooijen met verscheiden soorten van fraaije tortelduiven. Ik heb nooit zoo veelerlei soorten van zeldzame apen bijeen gezien. Hij had een spierwitten en ook een pikzwarten aap , die ongemeen fraai waren en een zeer groote graauwe meerkat , met een zwarte kop en een lange staart , die waardig was gezien te worden. Nadat wij il zijne fraaijigheden met veel verwondering gezien hadden, namen wij afscheid, bedan- kende hem voor de beleefdheid, die hij ons bewezen had. Hij vereerde mij ook, zoo als ik henen wilde gaan, i fraaije kalveren, hoenderen en eenige tortelduiven, wdk geschenk ik hem naderhand wel tien dubbel beloond heb door een zonderlinge dienst, die ik hem deed, behalven dat ik hem kort daarna ook een fraai geschenk er tegen t'huis zond. Ik vond de tortelduiven zoo fraai, dat ik ze waardig keurde naar Batavia tot een geschenk aan mijn huisvrouw en kinderen te zenden. Ik werd niet alleen door den heer Sergeant zeer minnelijk ontvangen ; maar die heer ging ook , om mij eenige uitspanning te geven , dien avond roet mij naar de Alon Alon of de pasebaan , by welke de Depati of landvoogd van Soerabaja, die tweede in rang van de strandheeren was , zijne woning had en waar men nog op tMen dag (zijnde Maandag) te paard tegen elkander rennen en strijden zou. Op dezen dag doen dit al de groeten des rijks en de landvoogd ; doch geen van hen durft dit op een Zaturdag doen , daar dit dan door niemand, dan de keizer geschieden mag. Wij vonden den Depati onder 2 groote Wa- ringin of pitsjaarboomen zitten op een plaats, waar 10 of 11 Chinesche geverniste stoelen stonden; doch zoo ras hij ons zag aankomen, stond hij op, kwam ons te gemoet, verwelkomde mij zeer beleefd en betuigde mij in 't Maleisch zeer verheugd over mijn komst te zijn. Hij was een man van een brave gestalte, doch wat plat vaa neus, redelijk vet en zeer deftig gekleed, zijnde een heer van omtrent 36 jaren. Hg had over al zijne andere kleederen, een zeer fraai vrouwenkleedje van staat, dat zg Cob&r noemen , dat om de middelen met een groene zijde en gouddraadsche gordel , ieder streep van dien een vinger dik en 8 of 1 Ö reizen rondgaande , gebonden was , waaraan ook de trens aan een goude baak was , aan welke z\j in *t rennen gewoon zijn haar korten paardetoom vast te maken. Dit kleed van staat is zeer ruim en vol plooijen, dik opeen gekoppeld en zoo wijd, vooral in de zijden, dat het haren tred, die zeer moedig is , veel langzamer en deftiger ons doet voorkomen. Hij had een son- ting of rist bloemen achter zijn ooren hangen en zijn haar blonk van de welriekende olie, waarmede het gezalfd was, waarin de Oosterlingen een groot sieraad stdlen. Hg had ook, dat anders zeldzaam bij de Javanen is, muilen aan zijn bloote voeten en stond klaar om een aanvang van dit renspel te maken. Hg verzocht ons eerst te zitten Digitized by VjOOQ|C 427 en steeg, na een weinig gezeten te hebben, op een zeer fraai paard, dat graauw van haar of een mooije schimmel, zwart van manen en van een zeer sierlijke Javaansche zadel voorzien was, voor en achter met een overschietende en geplooid groenzijde stof en aan wederzijden met een rond schild , als een halve maan van gedaante , bedekt. Zijn broek, die men toen hij te paard steeg, zien kon, was van goudlaken, hangende op zijn Persiaansch tot op zijn voeten. Terwyl hij te paard klom, nam hij een stompe speer van 10 of 12 voeten in de hand, sloot zich zeer vast met de knieën en maakte de toom van zijn paard aan de voornoemde trens vast, om das het paard met zijn lijf en knieën te besturen. Hij reed dan eerst op een zeer hoogdravende stap de ren- baan half rond en dat zoo ver, dat hij nu vlak tegen ons over stond, zijnde die baan wel 200 schreden lang en omtrent zoo breed. Deze prins , die een van de groothar- tigste is , dien ik op Java ontmoet heb , was waarlijk een man , die zich uiterlijk zeer heerlijk en grootsch in al z^ne gebaren en op zijn schuimbekkend ros moedig opdeed , dat het een lust was hem dus dan eens te zien henen draven, dan weer eens zeer aardig zyn paard te doen trippelen , dat de Javanen in hunne paarden bijzonder bemin- nen. Ook had deze prins den roem van op Java , buiten Djaja de Ningrat en Sedjana Po«ra (die mede zeer vermaard in het renperk waren) zijns gelijkens niet te hebben, behalve dat h\i veel rustiger van gestalte dan een van die 2 heeren was. Hij had 3 broeders , van welke de naaste in jaren aan hem , Jangrana genaamd (zijnde heer van Lamoen* gan , dat achter Gresik gelegen en omtrent 2,000 zielen sterk is) op 't slaan van een menigte van gongen , op hem afkwam , hetwelk hij zoo ras niet gezien had , of hij vatte zijn speer met beide zijn handen , dreef zijn paard met een volle galop , met de de toom op de trens, op zijn broeder aan en dwong zijn broeder de renbaan te verlaten, daar hy 't tegen hem onmogelijk gaande houden kon. Na dit verrigt en nog eens moedig het renperk rond gereden te hebben , kwam hij weder bij ons zitten en gaf aan een groote menigte van andere ridders , die zich op hunne paarden in dit ren- perk bevonden , gelegenheid om ook hunne dapperheid in 't strijden en vastigheid in 't rijden te vertoonen. Die van zijnen bloede of van den eersten rang waren , zag men van de andere door eenige lange smalle linten of bladen vooraan de speer onderscheiden en die volgden in 't rennen ook onmiddelijk na hem , daar 't een groote misdaad we- zen zou , om voor een heer van hooger rang op 't midden van 't renperk te verschij- nen, of iemand anders uit te dagen, waarom zij ook allen zich aan de eene zijde van de pascebaan houden, wachtende een iegelijk zijn tijd en beurt met veel geduld at Wij zagen toen wel veel topjes of witte platte Javaansche mutsjes van de hoofden van deze en gene ridders a&tuiven, die door hun volk dan opgeraapt werden, maar daar vid toen, gelijk ik op andere tijden wel gezien heb, geen van allen van zijn paard; een bewijs , dat zij dit rennen en strijden zeer Tast verstonden. Nadat dit een groot uur geduurd had, namen wij afscheid van dezen prms en zijne broeders en keerden na huis onder een afgrijsselijk gerammel van een groote menigte van zware gongen, die een iegelijk van die ridders daar door zijn volk had laten brengen, behalven die Tan den Depati , die zoo groot en zwaar waren , als ik er ooit ergens gezien heb. Den lOden tegen den avond gingen wij over de rivier van Soerabaja, om de vermaarde graven Tan 't dorp Ampil te zien. De heer die ons derwaarts geleidde was Angadjaja , zoon Tan den gewezen Temanggong van Passaroewan , wiens vader door Soerapati daaruit gedreven en aan welken heer , bij 't veroveren Tan Passaroewan , de belofle gedaan was Tan hem weer in zijn Taders plaats te stellen. Het Termaarde graf, waar hij ons naar toe bragt, was dat Tan sultan Ampil, den Tader Tan Panombahan Ratoe , dien groeten JaTaanschen Heilige , die op het bergje Giri , mede in een aanzienlijke en TerfaoTene grafstede, begraven ligt. Zij verhaaUen mij te dier tijd Tan dit en Tan de andere graTen Teel zaken, die ik naderhand, bij naauwer onderzoek, geheel anders Digitized by VjOOQIC 428 bevonden heb. Zij spraken van eenen sultan Kadjaradjat , die nevens dezen sultan en nog eene andere Arabier , Bootapoeteh genaamd , uit Arabien op Tsjeribon gekomen en als grondvester des Mohamraedaanschen godsdienst aldaar begraven zou zijn , waarmede zij van den vermaarden Sjcich Ibn Moelana (die zij niet regt schenen te kennen) wil- den spreken. Deze Boolapoleh ligt 20 of 30 schreden verder, tegenover het huis van Angadjaja aan de overzijde dezer rivier , waar ook de vader en 't gansch geslacht van dezen braven heer Angadjaja onder een hoogen boom begraven lag. Wij gingen na dit beroemde graf van sultan Ampil door een naauwen weg en door verscheiden naanwe poorten van roode moppen opgemetseld, kwamen daarna over verscheiden matig groote opene plaatsen, waar men ook eenige slechte Saboa*s zag, onder een van welke wij een bruidegom met een kleedje van groen gaas met goud er op, om 't lijf geslingerd , met bloemen achter de ooren en verder naakt van bovenlijf, nevens zijn bruid, die mede vrij slecht gekleed en boven de boezem almede naakt was , (hoedanig de meeste Javaansche vrouwlieden gaan) zagen. Zij , die daags te voren bloemen op dit graf ge- bragt hadden , waren er nu geweest , om een zegen over hun huwelijk van dezen dooden heilige af te bidden. Eer wij gingen, geraakten wij over een plaats, waar men onder een klein bruggetje of rondom een steen , waar men overging , water vond , waarin zij hunne voeten , eer zij verder gingen , met eerbied en om dit heilig graf niet te bezoedelen, wieschen. Nadat wij nog 2 portalen doorgegaan waren, kwamen wij op een plein van 30 voeten breed en wel 60 diep , met zeer veel graven in de open lucht vervuld. Zoo haast wij bij des sultans graf kwamen, dat vrij slecht en maar met wat aarde en eenige groente bestrooid was, knielde de opperpriester, die ons nevens Angadjaja deswaarts geleid had en ook Angadjaja zeer eerbiedig, nevens al de Javanen , die in hun gevolg waren , neder. Zij verhalen ons verder , dat deze groote heilige zóo slecht op zijn uitdrukkelijk verzoek begraven en dat er tegen zgn wil en begeren naderhand uit eerbied wel een heerlijke tent over het graf gemaakt ; doch dat die door een zware storm van daar naar Madura gevoerd was. Van dezen sultan Ampils zoon , Panombahoe Ratoe genaamd , verhalen de Javanen , dat , als hij eens in zijne aandacht en gebed bezig zijnde , door een olifant gestoord werd , hg denzelven een slag gaf, dat hij in een steen veranderde, gelijk die nog heden bij zijne grafstede op Giri , maar door den donder voor 1 1 of 1 2 jaren in stukken geslagen , te zien is. Ook getuigen zij dat deze heer zich wel 14 dagen, in 2 groote kuilen, die nu nog bij dit graf te zien zijn , ophield. Dat immers een bewijs van groote hei- ligheid is. Den Uden Augustus kwamen de heeren Knol en Frederik Christaan van Bergen hier van Samarang, die wij gezamenlijk te gemoet gingen, om hen met yecl statie en een groeten trein , wel 70 mannen sterk , een stuk wegs in te halen. Den 1 5den dito werden wij bij den Depati van Soerabaja prinselijk onthaald , waar ook de oude Panombahan of prins van Madura, Tsjakra de Ningrat genaamd, een heer van in de 80 jaren , mede verscheen , zijnde met kapitein Hendrik van der Horst daar ge- komen, door de kapiteins Zacharias Bintang en Willem Henrik de Bevere afgehaald, en door den zeevoogd met 5 en door de mindere vaartuigen met 3 eerschoten ver» wellekomd, buiten welke er 13 aan land gedaan werden, terwijl hij onder 't gddank van trompetten en pijpers aankwam. Deze prins was , hoe oud en kaal van hoofd , nog een zeer vermakelijk heer, dat te meer te verwonderen was, daar hij nie( gaan kon, maar op een vierkanten bekleedde plank , waaraan 4 zware ringen waren , moest ge- dragen worden. Hij was toen ongemeen kostelijk op zyn Javaansch uitgedost, hebbende een wambais van goudlaken , dat zeer schoon en zwaar van goud was , aan , dat hij alle dag , zoo menigmaal ik hem gezien heb , veranderde , hebbende nooit een en 'tzelfde kleed 2 dagen aaneen, maar dan een goud-, dan een zilverlakens , dan een zwart satyncn , dan een ander badjoe en nu een blaauw dobbelstcenen kleedje met gouden Digitized by VjOOQIC 429 streepen er in, om 'twelk een gordel van een schoone gooden allegia was. Ook was hij zoo opgesierd met een menigte van kostelijke ringen , met zeer groote steenen van verscheiden soorten aan ieder vinger , dat ik er nooit zoo vele en zoo kostelijke op een en dezelfde tijd gezien heb, waarin de Javanen hunne grootste pracht stellen. Hij had ook een ongemeene groote en kostelijke gouden kris , vol heeriijke gesteenten , in een gouden schede op de linkerzijde. Wij zaten hier allen met chinesche stoelen onder een groote saboa (of opene schuur op een groot plein in den Dalam gemaakt, die wel 100 voeten lang wel 200 voeten breed was) aan een lange tafel, waarop naderhand een groote menigte spijs door vele vrouwen aangebragt en in orde geschikt werd* Daar was allerlei soort van wildbraad, ossen-, kalfs-, en uitmuntend vet herten vleesch; maar het droevigste van alles was , dat al die schoone spijs in kalappusolie (in de plaats van boter) gebraden en derhalve voor mij (gelijk naderhand bleek) oneetbaar was. Hij had ons voor de maaltijd met een kopje saffraanthee en met een groote menigte van allerlei schoone confituren den ganschen morgen bezig gehouden en bragt ons, toen al de spijs op tafel geschikt was, wat nader bij dezelve, waarop wij ons kort er na ieder op zijne plaats, volgens zijnen rang, vervoegden. De prins van Madura zat aan 't hoofd van de tafel (hoewel hij er lang tegenstreefde, willende de rang aan de veldheer van ons leger geven) daarna volgde aan zijn regterhand de heer Knol , toen aan zijn ünker- hand de prins van Soerabaja, daarna ik (omdat de heer Knol dit zoo begeerde) en toen de heeren kapiteins van Bergen, Sergeant, Bintang, van der Horst en deBeveren,na welke heeren, als de hoofden en brigadiers van ons leger zijnde, de mindere bevel, hebbers der troepen volgen. Ter regterhand van den prins van Madura zaten wel 100 jonge vrouwlieden van zijn gevolg en nog wel 30 of 40 van 15 of 1 6 jaren , in een halve maan wat verder af, een van welke hem wat gemaakte pinang op een pisangblad bragt; doch al die deerns waren haar beziens niet waard, uitgenomen 3 of 4, die op een matje bijzonder zaten, die kostelijk van juweelen voorzien waren en bloemen in *t haar hadden. De prins van Soerabaja had daar mede twee van zijne broeders genoodigd* De oudste derzelve, Jangrana genaamd, was een heer vrij korter, dan hij van gestalte» een man van 32 of 33 jaren , zeer droevig van wezen en op verre na zoo verstandig en ook zoo moedig niet, maar veel gemeenzamer, als zijn oudste broeder. Zijn tweede broeder, Wira Deridja genaamd, was een zeer fraai en bijzonder vrolijk heer, omtrent 30 jaren oud en vrij verstandiger, als zijn tweede broeder, doch omtrent van dezelfde lengte en beide wel een hoofd korter, als de prins, hun oudste broeder, die een van de kloekste en vetste mannen was, die ik ooit op Java onder de Javanen gezien heb; uitgenomen den ouden prins van Madura, die nog wel zoo lijvig was. Ik heb met die twee jongste soerabajasche prinsen menig uurtje met veel vermaak, sprekende met hen over allerlei zaken , doorgebragt. Behalven deze waren er ook veel andere groote javaansche heeren, welker namen mij juist niet bekend waren. De prins van Soerabj^ja (gdijk ook zijn twee broeders) verschenen met hun bovenlijf naakt aan de tafel; doch waren over hun lijf met sandelhout, even alsof zij gekamelot waren , bestreken , gevende alom , waar zij zaten , een zeer aangename reuk van zich ; doch om hun benedenlijf hadden zij een kleedje van velerlei verwen overal met goud doorwerkt en met een witte gordel vastgemaakt. Ieder van deze drie heeren had 6 ringen aan ieder hand , sommige van goud (hoedanige er twee aan de voorste vinger waren) en sommige met gesteenten bezet, die zich aan de achterste vingers vertoonden. De oudste prins was getrouwd met een dochter van zekeren vermogenden rijksraad van den ouden overieden keizer van Java , Amangkoerat de 1ste, die op last van den tegen woordigen keizer, Pakoebowana, ge- krist was. Zijn naam was Mangononan. Hij was Temanggong van Pati. Deze zijne dochter nn was een ongemeen moedige vrouw , en die 't van den prins haar gemaal in trotsch- heid (gelijk wij aanstonds hooren zullen) nog vrij ver won. Dit wijf nu heeti hij van Digitized by VjOOQIC 432 piek van staat, waaraan men bijna niet als goud en zeer weinig hont zag, nevens de verdere praalsieraden voor hem gedragen werden. Men zei dat die heer wel 120 kij*- deren, kindskinderen of kinds kinds kinderen had, die hier meest bij hem waren. Hij betoonde veel acbling en genegenheid voor mij te hebben , daar men hem reeds berigt had, dat ik een Pandita, dien zij Sanlali of Santri noemen, was. Hij sprak zeer gaarne met mij , hoerende dat ik ook een grondige kennis van hunne godsdienst en van de maleische taal had , die hij mede zeer wel sprak. Ik verzocht zijn oudsten zoon , een heer van 40 jaren, op zekeren lijd, toen de prins mij genoodigd had nevens hem Ie komen zitten , dat hij de goedheid hebben wilde van zich mede bij ons neder te zet- tee ; doch de eerbied , die hij voor zijnen vader had , was zoo groot , dat hij zulks niet bestaan dorst, dat dit een grove misdaad tegen de javaansche hofwelten was, die ik naderhand beter leerde kennen, gelijk ik ook in later tijd zoo veel kennis van hun taal gekregen heb, dat ik een zeer net woordenboek of diclionarium' daarvan gemaakt en nog onder mij heb. Op dezen dag vereerde mij de heer Knol een zeer fraai Maauw gedaalderd Bimaneesch paard , om mij daarvan in de veldtogt te bedienen ; ik heb al eenige dagen werk gehad , om 't het schrikken voor pistool-, snaphaan en basschoten en vooral het gerammel der gongen af te wennen « voor Hwelke ik niets beter vond , dan nu en dan in de pasebaan , waar gemeenlijk op zeer groote gongen geslagen werd , te gaan rijden. Het draaide in 't eerst met mij, hoe vast ik ook te paard zat, zeer dikwijls in 't rond , zonder na de toom te willen luisteren ; doch 't werd naderhand zeer gedwee, dat het van geen kanonschoot wist. Op denzelfden 15den Augustus gaf mij die heer ook twee oppassers , de een Jan Baptista Doelens en de ander Herman Henriks genaamd, en bestelde ieder van hen een paard, om mij alom, als ik te paard uit- ging en vooral in 't leger , te kunnen volgen en te dienen , gelijk zij ook zeer ijverig gedaan hebben, daar zij 't zeer wel bij mij hadden. Ik liet ook, berigt zijnde, dat wij door zeer dorre en zandige velden, dat het schrik- kelijk nu en dan (gelijk ik bevonden heb) stuiven zou , moesten trekken , een aschgraanw legerkleed maken , dat mij op dien togt groote dienst gedaan heeft. Ik voerde geen an- dere wapenen , dan een paar pistolen en een braven sabel bij mij , denkende dat ik , als het er op aankwam, daarmede wel een blooten Javaan of tien van mijn lijf houden zou , hoewel er door de heer Knol genoegzame zorg voor mij gedragen werd , daar ik hel juist altijd niet op heb laten aankomen, gelijk ik op zijn plaats aanhalen zal. Den i9den Augustus kwamen 6 Maleijers, met vrouwen en kinderen, van Soerapali tot ons over, die ons tijding bragten, dat hij met 2,500 voetknechlen en 200 of 300 man te paard, zich bij een rivier, een dag reizens van ons, vertoonde. Wij gingen dezen avond nog den Panombahan van Madura op het plein, waar zijn veldtent en zijn troep van ettelijke 1,000 Madurezen stond, bezoeken. De heer van der Horst, die 't Javaansch als zp Nederduitsch sprak en grondige kennis van al zijne zaken had, zei mij, dat ons aan de tegenwoordigheid van dezen heer, meer dan aan 10,000 man, gelegen lag, dewijl de Javanen meer achting voor hem, dan voor den keizer hadden , gelijk hij op 's keizers bevel nooit in 't leger verschenen zou hebben » dat hij nu uit enkele achting voor de E. maatschappij en voor de heer Knol deed. Ook zouden wij, buiten zijn overeenkomst, geen eenen Madurees, die van de Javanen wd de beste soldaten zijn, gekregen hebben. Wat orde dat hij onder zijn volk houdt , kan men daaruit afnemen , dat hij gewoon is niet ver van waar de zijnen een aanval moeten do6n , zich met een klein gongetje , dat met een geel boord omnaaid is , te begeven , daar hij zelf zoo lang op klopt, als hij ziet, dat zij 't genoeg kunnen uiiharden, hou- dende , als zij 't te kwaad krijgen , op met kloppen ; doch zoo iemand eer afweek , al was het zijn eigen zoon, die was een man des doods, gelijk hij in 1705 twee van zijn eerste raden, die uit hoogen nood afweken, zoo ras zij bij hem kwamen, krissen Digitized by VjOOQIC 433 het. Hij verhaalde mij ook, dat hij in zgn hof op Tondjong, d^t wel eens zoo groot» als dat van den prins van Soerabaja is, een lijfwacht van 1,000 wakkere mannen heefl, van welke er 500 uitgelezene pieken , alleen met zilver rijkelijk beslagen en 500 zeer fraaije snaphanen voeren. Ook is zijn grootste vermaak , als er een vreemdeling op Ma* dara komt , om aan hen zijn kenriijk paleis , wapenhuis en zijn fraaije paarden en paar* dentnigen in zijn prinselijke stal te vertoonen. Hi] had ook in de tijd van drie maanden van Tondjong af tot de Pangkalang toe, waar men omtrent de zee opgaat, een diepe en redelijk breede gracht , die zeer vischrijk was , door zgn volk eenige uren ver ge* graven , zoodat hij nu in korten tijd en zeer gemakkelijk van daar op Soerabaja komen kon. liij was zeer kloek van wezen , groot van oogen , neus en kin , breed van aan- gezigt , zonder tanden , zoo bruin van vel niet als de andere Javanen , en wat rood aan 't wit zijnen oogen , waarschijnlijk door de hooge jaren , die hij bereikte. Ook zeer grijs en meest kaal van hoofd , doch zeer lijvig en vet van ligchaam , uiterlijk , na het aan zijn armen en spieren geleek , nog een zeer sterk man en die nog zoo hartelgk lagchen kon, of hij maar 30 jaren oud was. Voor een heer van den rang, dien hij bekleedde, was hij zeer minnelijk , vriendelijk en beleefd zelf tegen de minsten , hoewel hij onder zijn volk zich , als hij wilde , ook zeer ontzaggelijk wist te maken , in zoo ver dat hem niemand van de zijne bijna anders , dan al kruipende en hurkende naderen en hem ook niet al te na komen dorst. En dit was de eigenlijke reden, waarom zijne tegenwoordigheid ons meer, dan 10,000 mannen waard was. Den 20st6n dito werden de brigades van 't leger aan de legerhoofden door den veldheer en den raad vergeven. Deze raad bestond uit den heer opperbevelhebber van Java*s noord-oostkust en veldheer Covert Knol, de heer Frederik Chrisliaan van Bergen (kapitein , tweede legerhoofd en zijn opvolger als veldheer , zoo Zijn E. mogt komen te sterven) en de verdere hoeren kapiteins , te weten , Willem Sergeant , Zacharias Bintang , Willem Henrik do Bevere en Henrik van der Horst, mitsgaders Pieter Bout, koopman en treins-boekhouder, Jacob Fredrik de Famars, fiskaal, Kornelis Koops, trein-m'eester en Jan Alexander Caffer, geheimschrjjver van den veldheer en van dien raad. Door dezen raad nu werd de eerste brigade aan de heer van Bergen , de tweede of linkervleugel aan de heer Sergeant , ieder van tien bijzondere troepen , van welke ieder 200 Hollanders bij zich had , gegeven. Het gros van 't leger bestond verder uit de brigades van de heeren Bintang , van der Horst en van de heer de Bevere. Den Sisten dito vertrokken de schepen Aardenhout en de Schaapherder naar Batavia. Den 22sten dito heb ik in de woning van den veldheer, een fraai steenen buis van den kapitein der Chinezen dezer plaats, dat hij voor Zijn Ed. opgeruimd had, gedurende zijn verblijf, voor 't leger en voor de bezetting, gepredikt, bij welke gelegen* beid ik door de volgende aangenomene kinderen , te welen , dat van de heer Willem Sergeant , Klara , dat van den assistent Bloemendaai , Elizabeth en dat van den korporaal Geldebloem , Kornelis gedoopt heb , allen bij hunne sll^innen geteeld en waarvan zg geloofd werden ook wel de vaders te zijn , vermits er bijna geen Hollander van eenige magi op Java is, die geen bijzit heeft; een manier van leven, die zeer ergerlijk is en aan den inlander weinig indruk geven kan, om hem tot onze godsdienst te doen over* komeo , waarom ook ^eker Javaansch dus overwonnen dochtertje , dat nu redelijk groot begoD te worden en nog ongedoopt was, door mij gevraagd zijnde, of zij zich niet haast, op hare belijdenis , wilde laten doopen , mg dit nadrukkelijk antwoord gaf: § Mijn heer ik heb daar niet tegen, mits,! zeide zij, tdat mijn vader (die zeer sterk hoereerde en vrij los leefde) zich eerst als een waar Christen gedrage en mijn moeder tot zijn vrouw trouwe , dat hij wel dikwijls beloofd , doch tot nog toe niet gedaan heeft. » Den 23sten dito was er een wapenschouwmg en verdeeling der brigades op de pasebaan , 'tgeen ik nevens den beer Knol , den Panombahan van Madura , den heer van der Horst en meer andere heeren ging zien. De prins van Madura kwam eerst wat bij den heer Knol aan , ni. 28 Digitized by VjOOQIC 434 dronk daar een kopje thee en at daar eenige persiaansche vrachten en confituren bij. Hij bad nu een heerlijk groen satijnen wambas aan, dat stijf van gouden passementen en aan den hals met een halve maan geborduurd was en verder een zeer fraai chils kleedje aan , een wit topje op zijn hoofd en een andere fraaije met goud doorwerkte kris op zijde. Nadat hij een uurtje hier gezeten had, liet hij zich vooraf naar de pascbaan dragen, hebbende een van zijne zonen, die maar 15 of i 6 jaren oud en wat bleek was, by zich en wij volgden hem kort daarna te paard. Wij vonden een groot deel van onze oorlogsmagt in dit renperk bijeen geschaard. Terwijl de veldheer de brigades daar ver- deelde, trad ik van 't paard en ging zoo lang onder een groot afdak zitten, waar ik den Panombahan en den prins van Soerabaja met zijne twee oudste broeders vond. Deze waren nu met zwarte satijnen badjoes , digt met gouden passementen bezet , be* kleed en hadden ieder een zwart satijnen topje, mede met passementen op 't hoofd, ook voerden zij hunne krissen op de regterzijde en hadden om 't ouderiigthaam zeer fraaije kleedjes geslingerd en sommige met een allegiascbe en anderen met een gouden gordel gebonden. Nadat de legerzaken beschikt waren , kwamen de hoofden mede bg ons onder die opene hooge schuur zitten en bij opneming van 't geheel leger, bleek, dat het in deze navolgende manschap bestond: Zestien vaandels Hollanders k 50 man ieder 800 Dertig inlandsche vaandels, sterk 2,400 Treins-matrozen en de verdere bedienden 175 3,375 De prins van Madura bragt mede, schoon er bij de wapenschou- wing er maar 3,618 op gaf, waaronder er 460 met snap- hanen waren, ruim 5,000 Den prins van Soerabaja (hoewel hij er maar 3,000 op gaf) . 5,000 Sedjajana Poera, Depati van Soerabaja (hoewel er bij de wapen« schouwing maar 2,000 op gal) 4,000 Die van Sammanap , » Sidajoe, , ' \ (hoewel zij er maar 3,000 opgaven) te zamen 5,000 i Rembang , t Gresik , En de batoers of de lastdragers 5,000 Waarbij dan nog wel kwamen , . . . • 2,625 Dus te zamen . . . 30,000 Zoodat alles op omtrent 30,000 mannen uit kwam, hoewel er maar 15,000 ge* wapende soldaten waren. Al ons geschut en de verdere krijgstuigen , bestonden in : 6 zesponders; 18 twee- en drieponders; 25 handmortiers; 6 groote roortiers. Waartoe 200 buffels, om die te vervoeren, beschikt waren. Digitized by VjOOQiC 435 De brigades bestonden m de navolgende tnanscbap : Die van den heer van Bergen was sterk Willem Sergeant van der Horst >» » de Bevere > » 520 720 887 525 723 8.375 man. Deze brigadiers nu hadden *t opperbevel niet alleen over verscheiden vaandels der Enropeêrs, maar ook over deze navolgende inlandsche hoofden. Soopa Tomparang kapitein der Boegis. Joomproc . . . . ' • » Baliers. Wang Intsje (zoon van Wang AbduI Bagoes , kapitein der Maleijei*s op Batavia) » » Maleijers. Abdul Djelali • » Boetonders. Dain Matara » » Macasaren. Wangcobat laitenant » Maleijers. Niereboelac t t Bandanezen. Babandan i » Baliers. Intsjeh Douw » » Boegische Mardijkers of vrijlieden. BoeliUng » i BaKers. En over meer andere, die mij na niet te binnen schieten. Bij gelegenheid van deze wapenschonwing gaf de Depati van Soerabaja weder een prachtige maaltijd, die niet minder, als de vorige was en waarbij ons gevolg wel het beste voer. Wij zagen ook , toen deze troepen nu weder aftrekken zouden , dat de drie olUanlen van den prins van Soerabaja voor den prins van ftladura en voor ons allen sombaiden, kruipende wel 20 of 30 treden ver van ons, met de achterste knieën ter aarde gebogen en met de voorste poolen vlak vooruit liggende , naar ons toe ; doch de carnak sloeg een van deze olifanten , een mannetje , met een haakje in de kop en in de ooren, dat er *t bloed bij neer liep, waarop dit beest een afgrijzelijk geluid van zich gaf , ook zoo bar en ijsselijk , als men zich dan zou kunnen verbeelden. Dit DU geschiedde , om hem eerst met een schild te doen schermutselen , dat hij zeer aardig wist doen. Ten anderen moest hij ook , op de maat van de gongslag , dansen", *tgeen hij ook zeer net ieder reis , met het opliglcn van zijn regter-voorste en linker- achterste en dan wéér van zijn linker-voorste en regter-achterste nakwam. Alles was nu ter marsch klaar; doch het Mohammedaansch bijgeloof was oorzaak, dat de Panombahan en de Depati Soerabaja niet eer , dan na de nieuwe maan , op den togt wilden , vast stellende, dat hen alles tegenloopen , maar zoo zij die eerst afwachtten, alles wel ge- lukken zou. Ondertusschen kwam er een mondelinge tijding, dat Pangeran Depati Anom wel ge- negen was , om tot ons over te komen en vrede te maken ; doch dat de troepen van Soerapati nog tot geen vrede genegen , zich nu bij Djagan posteerden , om dat te beletten, hoewel hij anders, daartoe 100 andere wegen had, als het hem maar ernst geweest was. Den 25sten dito ging ik met de heer Knol en andere heeren naar Gresik » om daar den ouden chinescben kapitein Tohoeko , volgens orde van Hun Edelheden , Digitized by Google 436 weder voor te stellen, daar te voren maar een luitenant daar 't gezag had. Aangezien nu geen van die heeren zoo veel Maleisch verstond , om de voorstelling van dezen kapitein in behoorlijke orde te doen, zoo verzocht de heer Knol, die dit anders moest gedaan hebben , dat ik het in Zijn Ed. plaats doen wilde , gelijk ik dat dan ordentelijk deed, v^aarover niet weinig Salamat kapitein China bharoe, dat is, geluk over de aan* stelling van den nieuwen chineschen kapitein , uitgeroepen werd. Nadat ons die kapitein (door den edelmoedigen Temanggong Poespa Nagara , dat in 't Javaansch de bloera der stad beteekent, ondersteund) heerlijk op 't middagmaal onthaald had, vertrokken wy tegen den avond weder van daar , doch in zeer groot gevaar van voor die stad met onze parahoe, die geen vlerken had, 't onderste boven te geraken en dan had ik (die niet zwemmen kon), en mogelijk allen, zeker weg geweest, omdat daar een zeer sterke en diepe stroom gaat, waarbij nog de duisternis van den avond kwam. Alles liep echter beter af, als men gegist had en wij kwamen behouden thuis; doch men kreeg mij sedert nooit in een Parahoe zonder vlerken en ook zoo laat nooit weder naar buiten» zeer sterk daarvoor zijnde om bg dag thuis te zijn. Tweede Hoofdstuk. De prins van Madura doet ons verzoeken. Het dansen van zijne vrouw en andere derens. De eerste danseressen en haar dans. De tweede vertooning van tien danseressen. Be* zoeken den prins van Soerabaja en dien van Madnra weder, verovering van Kadoewang. Pangeran Depati Anoms antwoordt. Nieuwe wapenschouwing van des Panombahans troepen. De kleederen van zijn zonen en 't verder gezelschap. Traaije wapenschouwing der Madurezen. Heerlijk onthaal van den Depati en bij den heer van der Horst. Fraai dansen. De schrijver predikt hier weder. Nieuwe wapenschouwing. Het leger breekt op naar den vijand, komst te Kara en te Sonandjang. Ziekte van kapitein van Bergen. Tijding Tan Pangeran Depati Anom. Komst te Soka en hoe wij het tot dusver al hadden. Ziekte des schrijvers op den tofft en waardoor veroorzaakt. Die nog slechter tijding van Batavia kreeg. De prins van Soerabfua gedraagt zich als een schelm. Vertrek van Sola. Komen op Kate- gan. Berg B^djoena. Van Bergens vertrek naar Soerabaja. Slechte berigten van de wegen. Nadere schelmeriien van den Depati Soerabaja. Vertrek van Kateegan. Houden omtrent Panangon^n halt. Gedurige onrust in 't leger. Bru^^en over de rivier geslaj^en. Nadere bhjken, dat de prins van Soerabaja met den vijand heulde. Dood van kapitein van Bergen, 's Vijands vestmg , meest door de dapperheid van een matroos , veroverd. Hoe 't zich bij dezen aanval heeft toegedragen. Zware Waringinboom, Wie hier 't oppergezag had. Den 29sten dito werden wij zeer plegtig bij den prins van Madura verzocht» die ons de eer aandeed (en dat mogt men niet weigeren) om zijne eerste, voornaamsteen schoonste vrouw , nevens verscheiden andere van deze Javaansche derens te zien dansen. Al de Icgerhoofden van de Nederlandsche troepen , de prins van Soerabaja nevens zijne broeders en verscheiden andere Javaansche, Chinesche en inlandsche groeten en nog wd 2,000 of 3,000 toekijkers waren daar tegenwoordig, zonder daaronder de vrouwen van zijn hof, die zongen of op de gong en rabana of ronde platte trommel speelden , te rekenen. Deze zangeressen, speellieden en de trommelende maagden zaten aan onze regterhand , sommige voor en sommige achter 2 werktuigen , die zeer wel na *t achterste van een koets geleken. Buiten deze waren er nog versche den andere vrouwen , die &f op langwerpige Javaansche trommeltjes öf op enkelde gongetjes if op tataboangs sloegen. Digitized by VjOOQIC 437 Oak was er een Javaan , die op een speeltaig , dat wel na een klein blaasbalkje ge» teek , dat in zich zelven een harpje van 2 of 3 snaren was , zeer aardig met een groote strijkstok speelde. De plaats waar wij zaten , was een groote veldtent , die fraai en hoog was. Achter den Panorabahan en ons zaten verscheiden van zijne wijven , die meestal redelijk oud waren, hoewel ik er nn en dan (daar dat met veel om'zigtigheid geschieden moest , vermits die oude heer nog zeer jaloers daaromtrent was) eene zag , die men fraai noemen mogt , daar zij zeer wel besneden van aangezigt , zeer levendig en schoon van oogen en vrij blank was. Wij allen zaten nevens hem op een verheven voetbank ; doch al zijn zonen op den grond , ter regterhand van deze zangeressen op rotanmatten , waarmede de gansche grond bedekt was. De eerste vertooning was van 10 kinderen van 8 tot 13 jaren oud, met losse achter-afhangende haren, die met \eel risten met bloemen en met klatergoud versierd waren. Zij hadden allen gouden fraaije kroonen op de hoofden , waaraan die gestrengelde bloemen met het klatergoud vastgemaakt waren. Binnen in deze kroonen was nog een andere van bladeren of papier, dat ten deele groen en aan de einden ten deele wit was. Aan de armen hadden zij , een span boven den elleboog , gouden vleugeltjes , van welks midden als weer een an- der vleugeltje afliep. Aan de handen groote ruime gouden en zeer fraaije armringen , die zij ook wel aan de armen dragen ; doch die soort valt zoo breed , als die men aan de handen dragen ziet. Haar gewaad bestond in een slepend fraai kleedje , zijnde son^- mige petola's of geschilderde zijden vrouwenkleedjes , anderen in calga*s , chitzen en dergelijken. Deze waren sterk verguld én met heerlijke sluijers , waarvan zij *t einde in de linkerhand hielden, om hare ligchamen vastgemaakt. In 't gestadig en zeer aardig opligten van deze sluijers , die nu en dan sleepten , bestond een groot deel van den aangenamen zwier van haar dansen. Zoodanigen sluijerband hadden zij ook voor de borst en nog een dergelijke om de middelen , waarover een zilveren gordel henen ging. Het ^ dansen zelf nu van deze kinderen was zeer aardig; want allen gelijk begonnen zij, nadat een oud wijf opgeheven had, te zingen , waarin haar ten eerste veel anderen ondersteun- den , doch niet eer te dansen , voordat zij allen zeer eerbiedig met het opheffen van beide handen tegencen , voor den prins en voor ons, ieder in 't bijzonder, gesombaid hadden , aangezien de Javaansche juffers van geen neigen weten en geen anderen groet dan deze geleerd hebben. Daarop begonnen zij zieh op de mat , waarop zij dansten , eerst met haar hoofden , armen en met haar gansch ligchaam over en weder op dezen zang in allerhande posturen zeer zwak te buigen en gestadig, bij aardige draaijingen der heupen , der handen , der schouderen , der voeten en der hoofden in zooveel bog- ten te wringen, dat men er over verbaasd moest staan. Dit gedaan hebbende, dreven zij nu en dan zoo gezwind , zoo Incht en zoo aardig over die mat , dat men niet zien kon , dat zij hare voeten bijna opligtten. Dan dansten zij eens met haar vieren in 't midden , met haar aangezigt naar ons toe en aan ieder zijde 3 , met het aangezigt naar elkander, dan weer een achteraan en de andere 2 en 2 vooraan. Dan hielden zij zich eens overeind , dan hurkten zij eens schielijk neder , buigende hare hoofden bijna tot aan de grond, en dat voornamelijk op de reglerztjde. Dan dansten zij weer in een ronden dans; dan weer eens, dat er van die 10 acht ia 't rond stonden en 2 legen 1 , de eene staande en de andere liggende; waarmede die eerste vertooning een einde nam. De tweede vertooning bestond uit 10 kloeke derens, onder welke mede 2 van zijne voornaamste vrouwen waren. Een van die 2 was zijn allerfraaiste vrouw , zeer blank, mooi van wezen, schoon van oogen, rijzig van gestalte, zeer aardig, ge- zwind en (zoo men wilde) toen ook zwanger bij hem , zoo hij ten minste geloofde , daar er ook anderen zoo men zeide , wel bijkwamen. Deze was , hoewel zij allen heerlijk gekleed en bijna op eene wyze versierd waren , nog wel het allerfraaiste uitgedost. Zij hadden allen zeer keurlijke onderkleedjes en betilissen witte bovenkleedjes aan, vol ge- Digitized by VjOOQIC 438 zaaide vergulden bloemen en met blaaaw en gouden inslagen ter zijde onderscheidea , yan welke boven groote slepende sluijers ter linkerhand , hoewel ook eenigzins van de regterhand afhingen. Voor hare boezems hadden zij groote banden , die een hand breed voor toegebonden waren en met twee einden afhingen, gelijk ook twee andere einden om hare middelen gebonden en om dezelve ook zilveren beugels , drie vingeren breed , die voor met uitgewerkte haken , twee handen breed lang, gesloten waren. £ven boven haren boezem hadden zij als een goud uitgewerkt ringkraagje, dat wel een hand breed en in 't midden met een juweel bezet was. Boven de ellebogen halverwege hare armen hadden zij vleugelswijze armringen en aan hare handen ook groote gouden ronde arm- ringen en op hare hoofden groole gouden kroonen , die mede over andere binnenkreonen van eenig kostelijke stof, dat groen geschilderd en aan de einden wit was , henenkwamen. Haar hoofdhaar was loshangende, met olie gezalfd en met bloemen niet alleen bestoken, maar van achteren ook met een rist bloemen , met klatergoud gestrengeld , die van deze kroonen afhingen, versierd. Haar wenkbraauwen waren na de aloude wijze der Oosterlingen met een zwarte verw bestreken en beschilderd, gelijk ze hare aangezigten geteekend en met verscheiden trekken als gemerkt hadden , die voor het voorhoofd met een liggende halve maan tot op hare neuzen liepen en dan aan wederzijden al breeder en breeder, tot wel anderhalve duim breed boven en zoo al verder (zijnde ter zijde van de oogen wel 'i breedste) digt langs de oogen al smaller en smaller in de gedaante van een 52 of twee en vijftig in cijfer, naar beneden tot aan den mond toe liep, zijnde in 't midden van een pink dik en beneden wat dikker. Zij waren van schoone ringen in menigte, naar den Javaanschen trant en vooral aan hare twee voorste en achterste vingeren voorzien , hebbende twee of drie ringen aan ieder van deze vingers ; doch het onderscheid tusschen de andere danshoeren en tusscben zijne twee wijven bestond daarin , dat de laatse geen kroonen op hare hoofden en 't haar niet hangende , maar dat zij 't zeer sierlijk als een ronde schotel van achteren (hoewd zeer dik) met allerlei bloemen toegemaakt, ook geen ringkraagjes aan en een zwarte stippel even boven die geschilderde halve manen of boven hare neuzen hadden , hoewel ik een van die anderen zoo een zwarte stippel mede hebben zag. Ook hadden zij veel kostelijker juweelen en dat mooi jong zwanger wijf, Radin Poespa Itoe genaamd, van welke de oude prins zijn oog niet aftrekken kon , had geen zilveren beugel om hare middelen (die bij hen als de zona virginitatis of de beugel der ongeschondenheid of des maagdoms is) maar de hare was van gouden koorden met een slot, dat van enkel goud was. De aardigheid van haar dansen bestond meest in 't aardig en zwierig bewegen der voeten, 't draaijen der heupen , het wringen der armen , handen en in 't draaijen en wringen van hare schouderen en hoofden , behalve dat zij die slepende sinijer zeer aardig na de maat wisten op te liglen. Den dans begonnen zij nooit, of sombaiden eerst; dat altijd, zoo als zij oprijzen zouden, geschiedde. Zij werden door den Panon?bahan, die er ongemeen groot vermaak in schepte, gestadig sterk aangemoedigd, om wel te dansen, begunsti- gende nu en dan zijn mooiste wgf met een sapi of uitgekaauwde pinang, welke onge- meene gunst hij te voren ook aan deze en gene van die kindertjes bewezen had. Zij dansten, dan eens te zamen, dan eens twee en twee, allen achter elkander, dan eens aan de eene, dan weer a^n de andere zijde, scherende rakelings voorbij onze lijven henen. Als 't dan nu en dan gebeurde , dat Radin Poespa Itoe zoo wat nabij den prins kwam , meende bij haar bij baar kleedje of sjerp eens te vatten , maar zij ontsnapte dat eerst uit schaamte , waarover de oude heer wat narrig wordende , een van zijn andere wijven , die achter hem zat , Radin Depati genaamd en door ons te voren mede als fraai beschreven , bij zich op de voetenbank riep , willende , dat zy bij hem zou zitten , om de anderen tot jaloezy te verwekken. Zij dorst dat in 't eerst mede niet doen ; doch op zijn nader gebod kwam , nadat zij eerst voor zijn andere vrouwe Digitized by VjOOQIC 439 achter hem gesombaid had , bij hem zitten. Aldas nu hadden wij drie dansen van de voornoemde jonge meisjes en ook drie van deze zijne vrouwen en volwassen derens of dansboeren. Wij dronicen daar ondertusschen een kopje thee en , door bestel van den heer Knol , ook Uollandsch bier en wijn , en namen , na al de dwaasheden tot waigens toe gezien te hebben , tegen den avond ons afscheid , nadat ik vooral nu al lang gewenscht had , daar maar van daan te zijn ; doch dat mogt niet wezen , om geen reden ter wereld, zonder dien heer zeer te hoonen. Den SOsten Augustus woonden wij weder een groeten renstrijd bij , wordende weder door den prins van Soerabaja zeer heusch roet een kopje saffiraan-thce , confituren en andere lekkernijen onthaald. Zijn dodot of kleed van staat, dat hij toen aanhad, was van een wit schoon stof roet bruine en gouden ranken versierd , hebbende zijn kris nu tusschen dat kleed en zijn bloot lijf steken. Zijn broek was van een schoon groen zijden stof, dat zeer stijf met goud doorslikt en geborduurd was. Daar waren te dier tijd zeer veel ridders en eenige duizenden van toekijkers. Den 3den September na de mid- ^^g gingen wij den prins van Madura weder bezoeken, zagen zijn schoon en uitge- lezen volk in de wapenen staan, aan ieder van welke, een nieuw soldaat zijnde, die nog geen land had, een rijksdaalder of tien schellingen door twee zijner dochters ge- geven werden. Hij schonk ons thee, met schoone confituren en ik zag bij die gelegenheid daar (met veel verwondering) een kakkerlak met zwart haar, zoo blank als een Hol- lander , hoerende dat er verscheiden zulke lieden op Madura waren , gelijk wij er daags er aan nog een zagen. De prins van Soerabaja , die er mede kwam , bragt tijding , dat de heer kapitein de Roode het land van Kadoewang, waaromtrent hij met zyne troepen lag , om den keizer te ondersteunen , gewonnen had , daar zich vier hoofiden voor den keizer en voor onze wapenen vernederd hadden ^ nadat hun opperhoofd vooraf gestorven was. Hij voegde daar nog bij , dat Pangeran Depati Anom onze geheime brieven wel bekomen en die gehouden had , gevende daarop alleen tot antwoord , dat hy niets tegen de E. maatschappij misdreven had en niet genegen was iets kwaads tegen dezelve te ondernemen ; doch dat hij , zoo men htm geweld aan doen wilde , dat afwachten en zich dan zoo dapper als hij kon , verweren zou , makende ondertussdien , waar hij nu was, een vesting, om voor ons niet al te open te liggen. Den 4den September 's morgens zagen wij de troepen van den Panombahan naar de pasebaan trekken , waar die prins toen mede met al zijne groeten en zonen ver- scheen. Wij gingen zamen onder een van de saboas van den Depati Soerabaja aan een lange tafel met Chinesche stoelen zitten. De Panombahan was zeer kostelijk met een schoon badjoe , van leverkleur damast , met gouden bloemen geborduurd , bekleed. Zgn zonen , kindskinderen en krygsoverstcn waren mede uer heerlijk uitgedost. Radin Sasira Nagara, zijn oudste zoon, een zeer dik en lijvig heer, had een zeldzaam, doch kos- telijk badjoe of wambais aan, bestaande uit driehoekige stukken, ieder van een bijzondere kleur , zijnde rood , wit , groen , blaauw , geel , goud met blaauw en zwart , en ieder om het schoonst en sterkst van kleur. Zijn kleedje was wit neteidoek, dat zeer schoon verguld was. Zijn broeder Radin Soera de Ridja, een prins van 19 of 20 jaren, was in 't wit , met een witte tulband en zulk een opperkleed over een rood scharlaken vest en een scharlaken broek. Anderen van zijne zonen, als Radin Soeta Deridja, 14 jaren oud, waren gekleed met 7warte en gcele satijnen en roode scharlaken badjoe's, heb- bende allen gouden krissen op zijde. Voortreffelijk kwamen mede al zijne legerhoofden te voorschijn , welker zonneschermen met wit gaas overtrokken en waaraan beneden 2 falbala's van klatergoud waren , hebbende boven mede er zoo een en dergelijke dubbele toppen er op , die boven de hoofden van zijne raden , legerhelden en oversten , over die van zijne kinderen en kindskinderen , gedragen werden , onder welke ook Radin Aria Poerba Nagara , een dipp^r en aeer vriendelyk prins was , dien de Panombahan Digitized by VjOOQIC 440 om ztjo vromen vader (zijnen zoon) nooit konde aanzien , zonder dat hem de traoeo over de v^angen biggelden. Bij ons zaten aan de tafel, behalven den onden prins en den opperbevelhebber Knol , de Depall van Soerabaja en zijn broeders , Jangrana en Wira Deridja en onze verdere legerhoofden , waarbij zich ook de Temanggong van Gresik , Poespa Nagara , de Temanggong van Biloro , benevens de broeder van den Temanggong van Sammanap en een van deszelfs raden gevoegd badden. De verdere inlandsche oversten stonden of zaten op bamboezen banken , doch de kinderen , kinds- kinderen en verdere oversten van den Panorobahan zaten op den grond neder en nie- mand van hen dorst een viroord spreken , zonder eerst met de handen te sombageo , 'tgeen Jangrana en andere groolen zelf deden. Die hem 't liefste waren, zaten het naast aan den prins en zgne andere raden wat verder af. Men zag daar ook een groot getal van des Panombahans wijven, die er in draagbaren met atap overdekt gekomen wa- ren ; doch deze vertoonden zich vrij slecht gekleed , zoodat ik tnsschen haar en geroeene Javaansche vrouwlieden geen onderscheid zien kon , dewijl zg ook met bet bovenlijf (de boezem alleen gedekt) naakt gingen. Deze zakten ter regterhand van bet staketsd van des Depati's Dalam of hof af, vervoegende zich daaronder een kleine saboa. De Depati onthaalde ons weder met saffraan- en boeithee, waarbij twee groote bakken met allerlei schoone confituren waren. Terwijl wij ons daarmede bezig hielden , zagen wjj een van de jongste zonen van den prins van Madura , een redelijk blank prinsje van 14 of 15 jaren, op een schoon wit en zeer hoog Persiaansch paard, door den heer Zwaardekroon , extraordinaar raad van India , aan den ouden prins (zoo men mij zdde) vereerd , met een moedigen stap komen aanrijden. Op dit paard lag een heerlijke ge- borduurde zadel en een schoone Maduresche geborduurde schabrak , die stijf van goud was, ook scheen het gansch tuig van dit paard van goud te zijn, hoewel anderen meenden , dat het maar zilver of koper verguld was. Ik zag nog een ander prinsje van 9 of 10 jaren op een jong olifantje (dat maar wat grooter als een kloek veulen was) waarover eenige schoone tapijten lagen , verschijnen , zittende op een fraai gestikt matrasje. Dit olifantje moest almede voor ons sombajen , makende , eer hij dat doen wilde , een afgrijselijk geluid. De wapenschouwing zelf (daar er ondertnsschen nog troe» pen bijgekomen waren) was schoon en geschiedde onder het geluid vau verscheiden stellen van gongen en tataboangs. Men zag daar een menigte van zijden vaandels van allerlei kleuren wel anderhalve roede lang en pas een voet breed. Ook waren er veel schoone zijden vaandels , vlagsgewijze en sommige als standaarden van Atlassen en an- dere stoffen gemaakt Nu waren er 1,000 mannen onder, welker pieken allen met zilver zwaar beslagen waren , vol van zulke banden er om , een voet vaneen , terwijl de verdere grond der pieken dan zwart en dan weer geel beschilderd was. De verdere krijgsknechten hadden roode of zwarte pieken en werpspiessen en sommige ook die beiden. Ik wil wel bekennen , dat ik van inlanders nooit schoener volk gezien heb. Hij had ook 50 fraaije stukjes bij zich, die elk op affuitjes lagen en een pond ijzer schoten. Deze allen trokken digt voor ons henen en geen overste ging voorbij ons, die niet een heerlijke zonnescherm boven zijn hoofd had en zoo ras zij omtrent den ouden prins kwamen , moesten zij (zoo wel ziji:e zonen als andere) aanstonds sombaijeo. Hiervan was zelf de veldheer van zijn leger niet vrij, die, schoon hij een zvimren mortier- wagen hielp voorttrekken, echter eerst stil staan en zich voor zijnen prins vernederen moest. Nadat nu dit alles door ons wéér gezien was , onthaalde ons de prins van Soerabaja wéér heeriijk op een zeer prachtig middagmaal , waar een groote menigte van spijs wéér door een getal van vrouwen, in wel 150 schotels opgedischt werd en nogtans moest ik mijn maaltijd wéér doen met drooge, doch zeer lekker gekookte, welriekende en sneeuwwitte rijst en roet zijn heerlijke natafel van uitgelezene vruchten. Nadat wy nu wel gegeten en , door bezorging van den beer Knol , ook een schoon glas fransche wijn Digitized by VjOOQIC 441 (want de rljnsche werd toen zeer weinig in Indien geacht), keurlijk Hollandsch bier ge- dronken hadden , moesten wij , tegen alle onze belnigingen aan , van dat wij ten voile met des Depati*s edelmoedig onthaal vergenoegd waren , ten eerste weder aan het thee- drinken » waar wéér rijkelijk confituren bij gegeven werden , waarna wij ons afscheid van al de prinsen namen en den landvoogd van Soerabaja , nevens de hoeren zijne broe* ders, die ons zeer ver uitgeleidden, voor hun deftig onlliaal bedankten. Tegen den avond waren wij bij de heer kapitein van der Horst verzocht, die ons, daar wij bier niet lang meer wezen zouden, mede eenig vermaak wilde aandoen. Ik ging daar naar toe met kapitein de Bevere en vond er reeds de heer Knol en ai de andere brigadiers. Zoo ras wij nu , nadat vooraf eenige heeren in zeker speelhuis aan de waterkant een pijpje ge* rookt hadden , in huis gekomen waren , werd er ten eerste (want daarin bestaat toch al 't vermaak der Javanen en dit is de grootste eere , die zij iemand en anderen hun kun- nen aandoen) van eenige jonge bidaja's of danshoeren gebaliaard of gedanst. Daar ver- schenen er twee van 20 en twee van 15 of 10 jaren, die men zeide van den kapitein der Maleyers te Gresik te zijn. De toestel van haar hoofd was aardig en kostelijk. De haren hingen mede los over den rug, zijnde zeer glimmende van welriekende olie en zeer geurig van een menigte van sontings en risten met bloemen, die met klatergoud door 't haar gestrengeld en daaraan vastgemaakt waren. Zij waren van een fraaije en rijzige gestalte en , daar het baiische vrouwen waren , ook zeer fraai besneden van aan- gezigt. Zij dansten onder een javaansche viool en nog een ander speeltuig, dat vol koperen snaren en eene soort van cither was. Zij waren ongemeen rad en gezwind ; doch hadden wéér geheel andere en zeer zedige draaijingen van haar lijf, hoofd, heupen, voeten , armen en handen , dan wel die van den Panombahan ; maar toen ik deze gdeiheden een half uur gezien had , verveelde het mij sterk. Echter moest ik dat zoo lang blijven aanzien , tot de heer opperbevelhebber Knol en de andere vrienden vertrokken. Zij waren ook van zeer kostelijke kleederen van zijde petolen en heeriijke sluijers, van vergulden lendenbanden en bengels, van armringen en meer andere danssieraden , mits- gaders van kostelijke juwelen, voorzien. Na deze kwam de huishoudster van den heer van der Horst op de baan, die in kostelijkheid van toestel, in heeriijkheid van kleede- ren , in pracht aan haar hoofd en in schoonheid en menigte van juweelen aan de vin- geren en in fraaiheid van wezen en dansen al de vorigen zeer ver overtrof. Zij had in haar dansen groote deftigheid , wetende zich zelf bijzonder zedig en te gelijk met zulk een verheven zwier te bewegen , dat haar ieder den lof gaf, die zij , buiten alle tegen- spraak , boven alle andere verdiende. Zij zong ook zeer fraai en onder haar dansen werd ook ongemeen fraai en zeer net op de maat door een Javaan gezongen, die zich won- derlijk wei met zijne toonvallen na hare schielijke en gezwinde draaijingen en ter zijde uitwijkingen met haar hoofd, teenen en hielen (dat zij, 't een en 't ander zeer geestig en gezwind waarnam) wist te schikken. Nadat wij dit een uur twee of drie gezien en een fraai onthaal genoten hadden, vertrokken wij naar huis. En dit was zoo dagelijks bet tijdverdrijf der heeren oversten , dat voor een enkele reis zijn gezigt nog al ver- diende , om te kunnen zeggen hoe men daar leeft ; doch men zou niet gelooven hoe groote kosten daardoor gemaakt en wat drank daar gedronken werd, niettegenstaande zij veel moeite hebben , om die te bekomen , behalvcn dat zij daar wel tweemaal zoo duur, als op Batavia is. Zij moeten daartoe andere loopgraven gehad hebben, dan ik, "want anders kan ik niet denken hoe zij zoo groote onkosten wisten goed te maken , daar er geen avond voorbijging , dat wij niet dan bij den eenen , dan bij den anderen waren, daar ik mp beurt, om niet onbeleefd en ondankbaar te zijn, mede in hebben moest, dat mij ongeloofelijke groote kosten gegeven heeft, ja grooter dan van mijn heel huishouden op Batavj^ waartegen ik echler , daar ik mede in die maalstroom was , niets doen kon , zijv , ' jjt een van de gereedste middelen , om een eeriijk man Digitized by VjOOQIC 442 in korten lijd te bederven en tot den grond toe uit te mergelen. Den 24sten dito werd ik door Radin Sastra Nagara en eenige andere Maduresche prinsen bezocht» die mij in korten tijd veel bier en Fransche w^ijn afdronken , het best er af zijnde , dat zij niet lang bijbleven. Tegen den avond kwamen er nog hulptroepen vdn Toeban, Sidajoe , Rembang , Lassem en Gresik aan , onder welke ook Sedjana Poera , landvoogd van «lapara , met zijn volk was , schokkende op zijnen olifant al zachtjes voort » tot hij digt bij ons zijnde, aftrad en verwelkomd werd. Den 5den dito predikte ik hier weder en doopte , op zijne belijdenis , zekeren in- lander , Thomas Francis genaamd ; doch om de waarheid te zeggen , was de dienst van een predikant onder deze ruwe en onbeschaafde gemeente van zoo weinig nut, dat Hun Edelheden , indien zij dat zoo wel geweten hadden , als ik het ondervonden heb , mij , noch eenig ander predikant , daar ooit naar toe zouden gezonden hebben , daar men een predikant niet alleen geen gelegenheid tot het waarnemen van zijn dienst, ge- Igk het behoorde , geeft , maar integendeel hem dezelve , onder deze en gene voorwen- dingen , afsnijdt , waar men niets tegen doen kan , dan , zoo men al klagen wilde , zich zelven veel moeite op den hals halen , dat immers een wakker predikant maar re- denen van te zuchten geven moet. Den 6den zagen wij de troepen van Sammanap , Pamacasan , Toeban , Cidajoe , Lassem , Rembang en Gresik , op de pasebaan , onder welke ik er zeer ve4e met snaphanen vernam. De andere waren met schilden, pieken en krissen gewapend. Hunne vaandels waren van rood armozijn en zag ik op een van dezelve een Arabische spreuk geschreven staan. Op *t vaandel der Sammanappers , hen door Hun Hoog-Edclhcden van Batavia vereerd , was tusschen de gele vlammen in met Duitsche en Javaanschc letters , Sammanap geschreven. Zij waren 500 en die van Pamakasan 300 man sterk , makende met de andere , bij opgave , maar 3,000 mannen uil, hoewel zij waarlijk veel sterker waren. De beschouwers- van deze troepen waren de voornoemde prinsen en legerhoofden, waarbij zich ook de Pangeran of prins van Koedoes, de Temanggongs van Jawana en Pati, de broeder van Sederma, hoofd der Sammanappers en eindelijk ook de Depati van Japara, mot een groot getal van zijn danshoeren of vrouwen van zijn gevolg, bevond. Wij werden toen weder, eerst zeer deftig met thee en confituren en op den middag met een vorstelijke maaltijd zoo heerlijk als ooit te voren onthaald , moetende weder bekennen , dat ik nooit op een maaltijd zoo veel schoone vruchten gezien heb , verbaasd er over staande , waar men die in zulke menige daar wist te bekomen. Den 8sten September vertrok Jan Faber, hoofd van de ireinsvloot, met de Susanna, gelgk mede de Hartloop en Be- kestijn met hare schippers en boekhouders Hugtenbroek , de Wit en Daveman. Den 9den dito vertrokken de heeren van Bergen en Sergeant met hun brigades van Soerabaja naar het dorp Kara, dat omtrent twee mijlen van daar wel aan dezelfde rivier ligt , doch zij is daar nog wel driemaal zoo breed , als voor Soerabaja eo doet zich derhalve daar ook zeer lustig en vermakelijk voor 't oog op. Wij deden hen tot op het rijstveld buiten Dortsmans bergje (een zeer bekende plaats buiten Soerabaja) wel een klein uur ver te paard uitgelei en zagen hen nog een stuk wegs vol moed henen trekken ; hoewel er bij waren , die 't daarna niet lang maakten. Den iOden dito volgde de Depati van Soerabaja met zijne troepen, nevens de prinsen zijne drie broeders en den Uden dito de heer Knol met de brigades van de heeren Bin- tang, de Bevere en van der Horst, odder welken heer opperbevelhebber ik mede be- scheiden was , gelijk ik , gedurende dezen veldtogt alleen de eer genoten heb van bij zijn E. en in zijn tent mijn verblijf te hebben. Ik had wel de vrye tafel van dien heer, maar 't verdere dat ik op deze logt voor mij, mijne 2 slaven en 2 Hoiland- sche oppassers noodig had , moest ik zelfs verzorgen , dat mij (gelijk men wel denken kan) al vrij groote onkosten in zoo een leger gaf , daar ik voor eeu enkd zont vischje Digitized by VjOOQIC 443 en zoo naar evenmaügheid mei andere dingen, die men noodig had, een rijksdaalder heb zien geven , en dat , wilde ik het hebben , ik zoo wel als een ander , betalen moest en nog dikwijls niet krijgen kon , gelijk wij nader in 't vervolg zullen zeggen. Wij vertrokken van Soerabaja ten 7 ure 's morgens allen te paard , waarvan ook mijne oppassers en slaven, om mij te kunnen volgen, voorzien waren, hebbende ieder overste (en ik mede) een zeker getal van Baloors of lastdragers , om onze goederen na te torschen en ook eenige bijzondere Javanen, om op onze paarden te passen en gras en water voor dezelve te verzorgen, dat in 't e^rst juist zoo grif niet ging, daar ik toen nog maar zeer weinig Javaanscb geleerd had ; maar nadat ik wist , dat Adjaran een paard , Soekat gras en Baanjoe water beteekende , begonnen wij elkander beter te ver- staan , en ik werd door hen als een prins gediend , zoodat ik mijn oppassers en slaven nn maar enkel voor de statie had en om het oog maar wat op mijne goederen te honden. Wij kwamen ten 9 ure omtrent het dorp Kara , waar wij met onze paarden tot halverwege den buik in de rivier sprongen, die daar wel zeer breed, doch ter plaatse» waar wij doortrokken , niet zeer diep is. Het dorp was in zich zelven niet veel , waar- van wij , daar wij het ter regterhand lieten liggen , zeer weinig konden zien , doch 't gezigt der rivier was fraai. Wij kwamen omtrent 11 ure , nadat wij door zeer vermakelijke rijstvelden getrokken waren , aan 't dorp Sapandjang, waar ons de heeren van Bergen en Sergeant , te paard kwamen verwelkomen. Wij sloegen ons hier bij deze rivier, als die van Soerabaja en die hier ook van dezelfde breedte, als voor die stad is , met ons leger neder. De plaats , waar wij lagen , was fraai ; doch wat van het dorp af, dat mede niet zeer groot was en wat landwaarts in lag. Daags voor onze komst had kapitein van Bergen groeten dorst hebbende , schielijk en wat sterk van een jonge calappus gedronken , waardoor hij aan de persing , een soort van graauwe loop en 't beginsel van zijn dood geraakte en nu reeds zoo zeer verzwakt was, dat hij dezelfde man niet geleek. Wij kregen door Ingabei Wiragoena , een Chinees van Pangeran Depali, tijding, dat die prins niet ongenegen was tot ons over te komen, indien men hem in zijn vaders plaats herstellen en dit met een brief en 't zegel der E. maatschappij bevestigen wilde; doch dat hij anders Soerapati eerst hooren en hem als zyn bondgenoot en ondersteuner van zijne regtvaardige zaak van alies eerst kennis geven moest , daar hij beloofd had hem niet te zullen verlaten en , zoo ras hij hem ontbood , bij hem te zullen komen. Zoo ras wij in aantogt waren , vernamen wij van den eersten avond af al zeer groote vuren op 't gebergte dat nabij en op dat van Anlaog of Radjoena , dat verder afgelegen was , dienende alleenlijk , om aan de bond* genooten van onze vijanden kennis van 't aannaderen van ons leger te geven en hen te vermanen zich slagvaardig te houden. Wij bleven den 12den dito hier nog liggen, daar er reeds honderden van Baloors (ellendige lieden , die op hun eigen kosten alles natorschen en 't leger volgen moeten) weggeloopen waren. Wij bevonden de rivieren hier zeer vischrijk , van welke de prins van Madura er ons eenige toezond en onder andere een Balida-visch , die zeer groot, vet en bijzonder lekker was. Ik raakte van mijne Batoors er mede eenige , even nadat wij ons middagmaal gerust en wel gedaan had- den , kwijt; doch kreeg die wegloopers kort daarna weder. Den 13den dito braken wij weder op. De Panombahan en de Soerabajasche prinsen , alsmede Sedjana Poera , niet hunne troepen hadden de voortogt en wij volgden hen een uur twee of drie daarna. Het dorp , waar wij naar toe gingen , was Soka genaamd en lag er omtrent 2 mijlen af. Wij trokken dan eens over een groote vlakte (op welke wij zeer groote hitte uit- stonden) dan eens door een schoon bosch. Wij waren 's morgens ten 3 ure bij 't Wazen van 't pncel al in de weer geweest en noglans ten 7 ure eerst vertrokken en vin 7 tot 2 ure toe bezig , ^^^ ^^ ^ ^^^^ rustplaats op Soka kwamen. Men kan daarbij gissen hoe wy , Qy. gen weg van 2 mijlen 7 mijlen bezig geweest zijnde en Digitized by VjOOQIC UI roaar voetje voor voetje onder een schrikkelijk opstuivend stof voorttrekkende , in de zon gebraden hebben. Indien wij niet somtijds een weinig brandewijn (dat anders mijn drank niet was , daar hij mij te sterk is) genomen hadden , wij zouden het zeker niet goed gemaakt en bekaaid hebben ; maar 't verwonderenswaardigste , dat ik bevond , was , dat de brandewijn zijn meeste kracht kwijt en door de hitte zoo slap als water in onze zakken geworden was. Toen wij ons hier nedergeslagen hadden bij een spruitje, lieten wij den bei;g van Radjoena of Madjapait wat ter linkerhand en het bergje van Kakaper regt vooruit liggen ; hoewel wij die eerste berg in 't eerst mede meest regt van voren gehad hadden. De prins van Madura lag met zijn volk op een groote vlakte aan de overkant van dit spruitje naar de zijde van Kara toe en de Hollandsche en Soerabajasche troepen lagen aan de overzijde na de kant van Kateegan of Kamiri , allen , dat zeer fraai stond , in een regte linie geschikt. De veldheer Knol bezorgde ons 's middags in 't eerst een goede maaltijd , daar wij maar eens daags aten en al de brigadiers en leden van den Raad mede zijn tafel hadden , maar wij bevonden , dat het hier merkelijk be- gon krimp te worden, daar alles niet alleen even duur, maar ook eindelijk zoo schaars werd , dat het , wat ook die heer deed , bijna niet meer te bekomen was , daar dit leger in weinig dagen zeer veel verslond. Niets was er minder , als goed drinkwater te krijgen. Wijn en Hollandsch bier hadden wij overvloedig bij dien heer en ook van ons zelven , doch dat versloeg ons geen dorst en verhitte ons in die ondragelijke hitte nog veel meer ; zoodat ik , om een glas klein- of zetbier (dat bijna als botteibter en door zijne koelheid zeer verkwikkende is) te hebben , mij bedienen moest van water , daar 200 buffels en zoo groote menigte van paarden en bij de 30,000 roenschen eerst doorgetrokken waren. De kleur van dit modderig water was als die van gekamde melk, maar zoo vervaarlijk dik, dat ik het niet langer bezien dorst, en daarvan moest de veldheer en ik mij bedienen , totdat wij daarna beter middelen , om goed water in bamboezen na te laten voeren, uitvonden. Door dit water echter geraakte ik mede aan een zeer slechten afgang , die mij eenigen tijd lang geplaagd en in levensgevaar gebragt heeft. Toen ik nu meende daarvan geholpen te zijn , geraakte ik naderhand in nog veel slechter staat, daar het wat te schielijk gestopt en ik daardoor geheel en al buiten staat geraakt was , om door eenige middelen weer een open lijf te krijgen , waardoor ik in zeventien etmalen geen stoffe ter wereld, wat men mij ook ingaf, kwijt geraakt was ; doch ik moet er ook bijzeggen , dat ik in al dien tijd zeer weinig spijs gebruikt heb , ten deele door dat mij de lust ontbrak , ten deele door dat er geen een hoen meer voor geld te bekomen was ; doch dit was nog maar een begin en 't geleek niet naar 'tgeen daarna hier opgevolgd is. Men kan hieruit oordeelen, hoezeer mij die togt toen begon te verdrieten , en waarlijk , ik begon nu al staat te maken , dat ik die schoone stad Batavia en mijn waarde vrouw en kinderen nooit meer zien en hier welhaast een lijk worden zou. Nu en dan hoorden wij in 't bosch wel een paauw schreeuwen , ook werd er somtijds door den heer de Bevere , die mij ecne schoone staart , om ze over de tafel tegen de vliegen te gebruiken , vereerde en door andere heeren wel een geschoten ; maar wat kon dat onder zoo veel duizenden van menschea helpen. Hadden wij het bij den veldheer zoo slecht, oordeel dan eens hoe slecht het de arme soldaat had. Men had deze paauwen en een ander gevogelte, wel wat diq>er 't bosch in, overvloedig; doch zij werden er weinig aangebragt. Ook waren er zeer veel apen, van allerlei slag; doch die wisten zich mede vrij wel buiten schot te hon- den. De artillerie en vooral het geschut, dat door de buffels ten deele vooruit en ten deele nagevoerd werd , gaf ons groote belemmering , daar de wagens en wielen , waarop dit geladen was , hier en daar aan de hooge oevers der spruiten en riviertjes, die w^ ontmoetten , in stukken geraakten. Ook kwam het oude kwaad van het wegloopen der Batoors nu , bij zoo groot gebrek alom , daar de rijst begon te ontbreken. De oversten , Digitized by VjOOQIC U5 mede de vier prinsen van Soerabaja , badden veel schoone paarden in 't leger en ieder van hen een olifant bij zich, met welke zij ons na en dan eens kwamen bezoe- ken : \\rant was er niet veel te eten , het drinken ging echter alle avond bij diegene , waar dan de stroom naar toe liep en zoo lang er maar een druppel bij iemand te vinden was , zijn gang , zijnde degeen alleen vrij , die niet meer bij te zetten had , dat echter al lang duurde ; doch ik was niet in staat om , bij mijne zwakke gesteltenis , deze rnwe wijze van leven op te volgen , zoodat ik menigen avond alleen in de tent op mijn kooi lag te mijmeren , waarbij ik nog schrijven van mijn huisvrouw kreeg , dat die mede door de bloedïoop (waar zij nu al eenigen tijd aan geweest was) zich in een zeer slechte staat bevond , welke tijding my veel meer , dan mijn eigen ziekte ter harte ging , daar ik vreesde , dat mijne kinderen 'dus wel in korten tijd ons beiden te gelijk zouden hebben kunnen verliezen , dat de Heer echter ten beste ge- keerd heeft. Gedurende onze marsch van Sapandjang tot Soka toe, was kapitein van Bergen door een sterke koorts aangetast, die hem wei 10 uren bij bleef. Vermits wij nu niet boven 2 of 3 mijlen (volgens de berigten) van den vijand af waren , werden de brandwachten uitgezet en op levensstraf verboden , dat men iets van den inlander uit de dorpen nemen of hen ergens van berooven zou ; doch de honger is een scherp zwaard en , bij 't groot gebrek, dat er nu reeds was, werd er op de galg aan niet weinig, schoon het dorp nog al wat ter zijde aflag, gestolen. Daar werd wel over geklaagd; maar men kon nooit de man aanwijzen , daar 't regte gaauwdieven waren , die er zoo lang niet bleven , dat men hen op de daad betrappen kon; doch 't ongeluk trof twee padi-dieven, die, voor een gedeelte van de vorige, het met een straf naast de dood moesten boeten en toen nog weg gejaagd werden, dat er de schrik, doch maar voor korten tijd, onder bragt En naderhand stalen zij zoo fijn en behendig, dat men er geen meer in de val gekregen heeft. Ook moest men nu wel wat meer door de vingeren zien, omdat wy door den prins van Soerabaja (een schelm in zijn hart en een vriend van onze vijanden , die heimelijk met hen aanspande) schendig bedrogen waren, daar hij de veldheer be- loofd had , dat wij hier ettelijke lasten rijst zouden vinden , waar wij er nu geen korrel vonden en zeer groot gebrek van alles begonnen te krijgen. Wij zagen dit eindelijk wel , toen het te iaat was , maar wij moesten nog stilzwijgen en veinzen , tot wij nader bewijzen van zijn schelmstukken kregen, die met er tijd meer en meer uitbraken, daar hy, een med^^id in den krijgsraad zijnde en dus al onze geheimen wetende, den vijand dagelijks zeer behendig van al onze besluiten kennis gaf, zonder dat wij hem in 't bij- zonder daarvan konden overtuigen. Den avond er na, na de vorige geoefende straf, werden er, schoon zeer streng verboden was in het dorp te gaan, 11 lombongs of pak- hoizen met padi (of rijst in de bolster) ieder van 500 bossen, ledig gestolen, zonder dat men er een had kunnen betrappen. Den 15den September vertrokken wij ten half tien van Soka over een riviertje, lieten de bergen van Kakaper en Radjocna dan eens ter regter, dan eens regt vooruit liggen. Wij trokken over een groot en vlak rijstveld, doch waren ellendig met het wegloopen van de Batoors , die de artillerie navoeren moesten, gekweld. Wij ontmoetten twee gewone, doch diepe riviertjes en twee diepe moerassen en kwamen, na nog een togt van drie vierde van een mijl, bij een rivier, Kloijkong genaamd, die 2 of 3 roeden breed, sterk van stroom en diep was, zoodat wij er een brug over maie/j /noesten. De weg vms dan eens zeer vlak , dan eens een lommerig bosch, waar/n ^i' l veel paauwen li^^^ liooven; waarna wij nog een riviertje ontmoetten. Dus trokket^ .- ja i J xï\"\ W^g^ ^"^^^ ^^^^ rivieren en kwamen omtrent 12 uren op den midd^ ^^! hei dorn 3 pfican, tó anders ook wel Kamiri genaamd wordt. Wij doegen o^^ 1>'Ó \\\ ee ^^^^ !^^ 'x\in Nm die naam neder, hoewel hel dezelfde rivier m SrJ^ Aa^^ ^ L^ ^ niö(^v •* Ae ^otoesan \s, die uil de groole rivier \% e^ "^" %i, i^^* Google Digitized by V^OOQ 446 van Kadiri herwaarts aan loopt en na verscheiden dorpen , waar zij doorstroomt , ook verscheiden namen bekomt. Wij lagen hier op een groot vlak veld, het bosch achter ons, den prins van Soerabaja ter linker- en dien van Madura ter regterhand. Ik be- schouwde dezen berg van Madjapait, die ik na vlak voor mij zien kon, zeer naaaw- keurig en bevond het een zeer hoog en aan elkander geschakeld gebergte, niet wel van die hoogte , als de Tafelberg aan de Kaap de Goede Hope. Het liep met drie zware heuvels naar het zuid-oosten toe , behalven dat zich nog verscheiden mindere daar- omtrent opdeden. De berg van Kakapar loopt mede schuins af naar de stad en naar het landschap Djapan toe , waar Ingabei Loor (Loor beleekent het noorden , gelijk Kidol het zuiden, in 't Javaansch) een van Soerapali*s legerhoofden, met 1,000 man ge- posteerd lag. Den 16den moesten wij hier blijven liggen, omdat er over de groote rivier eerst een brug gemaakt en de moeras , waar wij over moesten , eerst gevuld of in staat, om er over te kunnen trekken, gebragt moest worden, 's Achtermiddags ten 41 ure vertrok kapitein van Bergen , die wéér ingestort en zeer zwak was , wordende (hoe ongemakkelijk dit ook zijn mogt) met een draagbaar door i 2 man gedragen , onder 't geleide van 4 oppassers, ettelijke Javanen en 87 zieken, naar Soka gevoerd, om van daar verder te water naar Soerabaja gebragt te worden. Wij meenden den 17den dito opgebroken te hebben ; doch zouden ellendig er aangeweest zijn , zoo ons de prins van Madura 's nachts niet gewaarschuuwd had , dat er onderweg twee diepe moerassen waren, waar, zonder biuggen, niet over te komen was. Dit moest kapitein Sergeant, die sedert penningen voor de geheime berigten van deze en gene gewesten omtrent den vijand trok , noodzakelijk geweten en ons gewaarschuuwd hebben ; doch die heer had daar niets van gezegd, zeker omdat hij *t niet wist en omdat Depati Soerabaja, dien 't heel wel bewust was, hem en ons weer hierin scbendig misleid had Men zond er dan kapitein van der Horst met een troep te paard naar toe, die het eerste moeras zoo diep bevond , dat hij werks genoeg had , om er met zijn paard weder uit te geraken , daar wij de merkteekenen nog zeer wel van zien konden. Wij kregen ondertusschen ook tijding, dat de heer van Bergen gisteren avond van Soka was voortgeraakt , zoo- dat wij vast stelden , dat hij nu al op Soerabaja was. Bij dezen togt van de heer van der Horst naar 't moeras had hij nog al meer schelmcrijen van den prins van Soerabaja ontdekt: zelf had hij do naam het gansch leger door, dat hij besloten had, terwijl wij met den vijand bezig zouden zijn, op de troepen van den prins van Madura aan te vallen , 'tgeen zoo ver ging , dat hij aanbood zich onder eeden daarvan te zuiveren , zonder eens bewijs daarvan van ons te vorderen, die hem al zeer wel daarvan zonden hebben kunnen aantoonen. Den 19den dito konden wij eerst van Kalecgan vertrekken. De prins van Madura trok vooruil 's morgens tusschen 3 of 4 nren. De prins van Soe- rabaja volgde even daarna en ten half vijf geraakte onze voortroep met de bagagie en artillerie aan 't bewegen , waardoor wij omtrent 8 uren eerst konden volgen. Wij trok- ken eerst over een moerassig watertje en , na een mijltje rijdens , over de Kali Boritan , een riviertje pas 10 of 12 roeden breed, maar wegens zijn diepe putten, zeer moeijelijk om er over te geraken. De smalle weg en onze artillerie hield ons lang op , zoodal wij on- denveg van hitte meenden te versmachten , te meer daar wij nu geen water hier dorstet drinken. Wij hadden in t geheel omtrent 2} mijl ver en daarover wel 8 of 10 uren jnist niet gereden , maar in die heete zon staan wachten , zoodat wij als gaar gebraden waren. Nooit heb ik zulk een hitte uitgestaan en dacht niet anders, dan van dorst op de weg te be- zwijken. Wij hielden hier halt en werden door den prins van Soerabaja verwelkomd, die met ons den prins van Madura ging zien , die wij onder een drom van zijn vrouwen bezig von- den met wat Ie eten , dat hem sommigen van ons wel zouden hebben willen nadoen. Wg reden van daar nog een vierde van een mijl verder, waar wij nog een dieper, doch na aï gedekt moeras vonden , dat over de 100 treden lang en vrij breed was, even na 't welkf Digitized by VjOOQIC 447 wij bg een schoooe rivier kwamen , die met een arm uit de rivier , die voorby Ka- kapar loopt, vlieten komt; en dan wéér in de rivier, die zich voor 't dorp Panang- gongan of Pabean vertoont, stort, waar zij wel 2 of 3 pieken of 30 voet diep, zeer helder en schoon is. Dit Pananggongan ligt tusschen de 2 of 3 mijlen van Kateegan Wij zagen van daar de vesting der vijanden zeer onderscheiden, daar zij niet boven twee kleine kanonschoten van ons af was. Zij liep van 't oosten naar 't zuiden en strekte zich ter regter- en ter linkerhand al vrij ver uil, hetwelk wel afgekeken heb- bende , keerden wij weder naar onze tent. Ter plaatse , waar wij nu gelegerd waren , lag de berg van Kakapar zuid-west van ons af en in de togt naar Pananggongan moesten wij meest zuid-oost aanlrekken. 's Avond werd de wacht, nadat men 6 zesponders, een groote mortier en ewiige land mortieren voor de rivier gezet had , bij 't opschieten van 3 bomben , het doen van 6 kanonschoten en bij 't werpen van eenige bandgranaten opgezet. Het moeijelijkste op dezen togt was , dat mtn bijna nooit zijn behoorlijke nacht- rust had en vooral dan niet, als men daags er na voorttrekken moest. Men bleef tot li of 12 uren 's nachts uit en schoon ik nu zeer weinig mede gaan kon, kon ik echter niet slapen, voordat de veldheer in. de tent en alles wéér in rust was; doch ten 2 ure in de nacht begon men al pucel (of dat ieder tot opstaan zich klaar maken moest) te blazen , kort daarna blies men de reveille , daarna begon men de generale te blazen en gemeenlijk werd ten 3 uren het teeken van voort te trekken met de trom- pet gegeven. Hierbij nu werden wij in deze plaats , schrikkelijk , ja ondragelijk door de muggen geplaagd. Vermits wij nu hier zoo nabij den vijand waren , werd de heer Ser- geant belast , om die nacht met zijn brigade de rivier te bezetten en daar de wacht te houden , opdat wij niet mogten overvallen worden ; doch daar viel niet het minste voor. Ondertusschen was de prins van Soerabaja, die 23 praauwen besteld had, bezig om vijf bruggen over de rivier te slaan, waarvan er vier den 21 sten klaar geraakten. Zij lagen omtrent | mijl van de plaats , waar wij gelegerd waren. De vijand deed veel moeite, om onze bruggen door brandende vlotten, die hij afdrijven liet, te vernielen; doch wij verijdelden al deze zijne aanslagen. Wij kregen hier ook eenig ontzet door chinesche soetelaars, die eenige verversching aangebragt hadden, daar er groot gebrek en bij den soldaat weinig geld was ; doch kort er na werd daarop beter orde gesteld. Op dien dag ging de veldheer met de heer de Bevere, die den heer Sergeant aan de rivier nu afgelost had, om zekere grond, tot het maken van een batterij, af te zien; waarbij de konstapel Alexander de Pluyes, door 't kwalijk afschieten van een bombe , een ligte kwetsuur aan den arm kreeg. Wij hoorden toen ook van de Chinees Ley (anders Racsa Soedana genaamd , die ons eenige boontjes , ajuin , visch , eijeren , enz. van Ingabei Catawangan , landvoogd van Cadiri , bragt) dat Soerapati 2 metalen en 4 ijzeren zesponders had. De veldheer zag ook, bij 't beschouwen van dit moeras, dat wij nog over moesten , dat de prins van Soerabaja , die ons geraden had dezen weg te kiezen , ons geen erger op geheel Java had kunnen aanwijzen. Behalven nu dat de moeras lot aan 'svijands vesting en naar gissing nog wel 100 roeden ver van de rivier af tot de vesting toe, met verscheiden spruiten doorsneden was, had de vijand voor ons een vesting opgeworpen van bamboezen, boomen en aarde, 1 roede breed en wel 9 Yoeten boog, die niet wel te genaken was, omdat de rivier en die spruiten, die door die moeras liepen, met veel zwaar jangkring- en dorcnboomen, die men er in geworpen had, vervuld waren. De veldheer had ook klaar bespeurd, (dat hem ook al overlang gezegd was) dat de prins van Soerabaja en zijne broeders bijzonder wel bij den vijand moesten staan, aangezien er na hen, toen zij met hunne zonneschermen bij de nieuw gemaakte bruggen kwamen g^^^ ^<^hot en zoo ras er maar een Hollander omtrent kwam, zeer veel schoten ogdaaD werden. Om hiervan verzekerd te zijn, ging de veld- heer met dien prins op ^j, morgen naar de bruggen kijken. Zoo lang hij bij hen Digitized by VjOOQIC 448 daar was, hoorde men geen schot; doch zoo ras hij een weinig ter zijde afweek» werden er een menigte van schoten alleen naar des vddheers kant en geen naar die van de prins gedaan. Terwijl wij hier op deze heete en ongezonde moerassige plaats eenige dagen aaneen lagen , raakte de weinige voorraad , die wij nog hadden , hoe langer hoe meer op. Dit zette ons volk te sterker tot het voltooijen van hunne werken aan , om den vijand ten eerste te kunnen aantasten en aldus ontzet van levensmid- delen te bekomen. Den 23slen dito tegen den avond gingen wij naar onze werken eens zien en werden door de vijand wel met 50 of 60 schoten begroet, zoodat wij ten eerste wat terug weken. Ondertusschen bekwamen wij een uur of twee daarna tijding , dat kapitein van Bergen, een man als een leeuw, den 22sten dito 's morgen ten 10 uren overleden was, waaraan wij waarlijk een wakker man en een groot soldaat ver- loren ; wij hoorden hier ook dat kapitein Hans Jurgen Roode , die , in plaats van 24,000, maar 7,000 Javanen van den keizer bekomen had, met een troep van 7,918 Javanen (daar er nu en dan nog eecige bijgekomen waren) 128 Hollanders en 700 inlandsche soldaten in dienst der E. maatschappij , den 3den September van Tan- doeran opgetrokken was , om te zien (zoo als hij den 2den dito schreef) of hij , die mede zeer groot gebrek aan alles begon te krijgen , zich zelven den weg naar Kartasoera niet zou kunnen banen. Dit hadden wij dien avond in de tegenwoordigheid van den prins van Soerabaja gehoord , door wiens voorzorg de vijand dat den 24sten 's morgens al vroeg wist. Ook zagen wij nog dien avond zeer veel vuren en hoorden ongemeen veel basschoten van den vijand , hoewel wij daags er na de ware reden er van ontdekten. Nadat wij nu hier eenige dagen met het maken van die bruggen en andere noodige werken bezig geweest waren, werd er besloten den vyand daags er na aan te tasten. Den 25slcn dito 's morgens omtrent half zeven, deden wij een aanval op zijne werken. 200 Madurezen, 200 Soerabajers en 150 Sammaoappei^ , door 100 soldalen van Pa- makasan ondersteund , trokken er zeer moedig naar toe en waren ten half acht al vol- komen meester er van. De heer Knol over dit goed gevolg van onze onderneming zeer verblijd, gaf er mij ten eerste door een ruiter, uitdrukkelijk aan mij afvaardigd, kennis van , waarop ik te paard steeg en naar Zijn Ed. reed , om hem daarmede geluk te wenschen en mijne vreugde te betuigen. Eer ik er nog kwam, ontmoette ik een matroos, die zwaar gekwest was en naar 't leger gedragen werd, om daar door orde van den veldheer wel opgepast en gekoesterd te worden, daar deze dappere man wonderen ge- daan, het voornaamste werk verrigt en, na met een piek van 18 voet tweemaal door- regen te zijn , de vijand nog eenige tijd zeer dapper nagejaagd en de wonden zoo veel hij kon , gestopt en dengeen , die hem doorreeg , gedood had , zonder welke zonderlinge dapperheid , daar de onzen al aan 't wijken waren , men die vesting zoo ras niet zou bekomen hebben. Deze man is naderhand volkomen hersteld en heeft ons nog veel andere diensten gedaan. Zoo ras ik door de bres in 't dorp Pananggongan (dat 10 mijlen van Djapan ligt) gereden en bij den veldheer gekomen was , wenschte ik Zjjn Rd. hiermede veel geluks , die een tros druiven van den heer van der Horst bekomen had , waarvan Zijn Ed. mij een gedeelte gaf. Zij waren ongemeen schoon , groot en rijp en de eerste die ik sedert het vaderland zag; doch zoo als ik het dor|) (dat zeer verwoest lag) wilde gaan bezien, ontmoette ik den derden soerabajaschen prins, Wira Deridja, welke vrien- delijke heer mij een diergelijk geschenk deed, dat mij, nu veel vermagerd, ongemeen aangenaam was en zeer verkwikte. Het was een welriekende djamboevrucht en een schoone tros rijpe druiven. Een gift, die wel klein, doch nu hier ongemeen zeldzaam en mij zeer waardig was, waaraan ik mijn lust wat beter, dan aan die van den veld- heer boeten kon. Ik stelde aan de veldheer voor, om daags daarna, zijnde Zondag, hoe zwak ik ook was, een dankpredikatie te doen; maar Zijn Ed. zeide mij, dat het onmogelijk geschieden kon, daar men den vijand ten eerste vervolgen moest, behalven dat er andere Digitized by VjOOQIC 449 noodiger zaken van veel gewigt te verrigten waren. Zijn Ed. gaf hiervan ook ten eerste kennis aan Han Edelheden en werd ar op Batavia over deze overwinning plegtig gescho- ten. Hoe veel dooden de vijand had , was onbekend ; doch wij hadJen er geen eenen van de Hollanders; maar 8 of 10 Madnrezen en Javanen en 50 of 60 gekwetsten. Terwijl ik door het dorp reed , zag ik eenige verslagene vijanden liggen , de meesten zonder ooren , daar de Javanen en anderen om hnnne dappere daden te kunnen be- wijzen , deze ellendige , in de plaats van de koppen mede te nemen (die te zwaar zijn) van hunne ooren beroofd en die, volgens gewoonte, aan krissen geregen hadden, hoe* wel deze bajevangers dikwijls de lafharligste menschen in *t leg^ waren. De Madurezen, die deftig gevochten hadden , waren de eerste in de vesting en die schelmen van Soe- rabajers het goede werk maar hadden staan aankijken en er menigmaal door den vijand hunnen prins toegeroepen werd : Depati Soerabaja volgt ons , Depati Soerabaja volgt ons en • niet die honden van Hollanders. Ja in plaats van te vechten , hadden zij de vlagt al genomen. Ik ging 's vijands werken ter dege beschouwen en bevond, dat zich die zich wel een groote halve mijl ver uitstrekten , en dat hij ons daar, zoo hij 't wel overlegd had , met een kleine magt wel een geheele maand had kunnen ophouden , zoodat wij veel reden hadden , om God te danken , *tgeen ik in mijn hart deed , hoewel ik liever gewenscl^ had , dit openbaar te doen , 'tgeen in zeer korten tijd had kunnen geschieden ; doch hoezeer ik daarop aandrong en hoe krachtig ik toonde , dat dit hoog noodig was , daar was (zei de heer Knol) geen tijd noch gelegenheid toe , dat ik te minder verduwen kon, daar wij hier nog tot den 27sten dito bleven liggen. Even gelijk de Soerabajers, zoo hadden die van Sammanap en Pamakasan zich bij dezen aanval zeer lafhartig en bloode gedragen. Terwijl zekere Sillebar met 3 of 4 van onze bos- schieters met handgranaten den vijand eerst aangevallen waren en toen zoo schendig door de Soerabajers verlaten werden', zoo werden zij ten eerste door 8 vaandels van den heer de Bevere ondersteund , waarbij daarna eenige vaandels van den heer Bintang en meer andere kwamen, die ten eerste een groote reddering maakten, standhielden, op den vijand indrongen en denzelven in korten tijd op de vlugt dreven. Ik vond in het omrijden van 't dorp de heeren Sergeant en Bintang op een zeer groote markt, maar waarop noch waren noch verkoopers te vinden waren. Omtrent dezelve stond een sehoone en lommerrijke waringinboom , wiens digt aaneen gegroeide stammen 22 treden in 't rond waren. Onderwijl kregen wij berigt , dat er verscheiden hoofden en over- sten der vijanden gesneuveld waren, onder welke men Kajai Drahaman, Stranala, Car- tanaja en Sindoegati telde. Soerapati was hier niet zelf bij geweest, maar Ingabei Loor, een Balisch heer , had het opperste gezag , aan welken , als zijne regterhand (gelijk Ingabei Kidol zijn linkerhand was) hij dezen voornamen post toevertrouwd , maar die hij zeer slecht verdedigd had. Wij hoorden dit uit een gevangene, die ons ook zeide, dat de vijand zich weer bij Gerongan , twee mijlen van hier en ook op Winongan , dat wat aan de linkerhand lag , versterkte , dragende ons met drie of vier duizend man , waarroede hij op de Alon Alon of pasebaan verscheen , uit om tegen hem op een ge- lijken grond te vechten. Bij deze verovering kregen wij ook ontzet van rijst, behalven, dat men ook pas buiten dit dorp op de velden overvloed van padi staan had, 'tgeen een nieuw leven onder 't volk gaf. Ii;, 29 Digitized by VjOOQiC 450 Derde Hoofdstuk. Wij breken -weder op vau Paaanggongan. De schrqy» in leTensgeTaar. Miaslag Tan den vijand. Komst omtrent Derma. Kwade rostplaats. Nadere tronwelooftbeid van den Bepati Soerabaja. De Madarezen en Socrabajers met de troepen, die ben dekten, op ^ ykgt gejaagd. De beer de Bevere tot bon ontzet gezonden en geslagen. Orde door den beer iCnol gesteld. Berigt aan den Teldbeer. Zijne verdere voorzorg. Berigt van den beer de Bevere zelf. Zijne misslag en regtvaardiging biertc^gen. Het groot gevaar van 't leger. Voorzorg van den beer JKnol. Gedrag van den prins van Soerabaja. Hoe zicb de scbrijver toen gevoelde. Zijn oordeel, om wat reden wij niets te vreezen badden. Zijn verder gedr^. Hoe veel volk wij bier verloren. Zeldzaam geval van een vader met zijn zoon. Hun roemmcbtige dood. Gevolgen voor den beer & Bevere. die eindel^k vrijgesproken is. Andere omstandigbeden , bierioe beboorende., Scbdm- acbti^ bengt van Depati Soerabaja. Besluit om op te breken, door den Panombaban gestuit en te Batavia uitgelekt. Berigt wegens Soerapati. Wat de vijand veroverd en verloren bad. Berigt aan die van de Kruisvloot. De Koode's bedrijven. Ons chjh breken van Derma. Vlugt van onze Batoors. Gevolgen daarvan. Wat ds scbrijver bn dat voorval deed. Berigt van den beer Knol wegens deze zaak. Ware reden van dn vlugten. Des scbrijvers komst bij den beer Knol. Gebrek van levensmiddelen. Nieuwe opstand en vlugt der Batoors. Gesprek van den Panombaban en over den scbrijver. Die boe hanfer boe ziek» werd. Gescbenk van den prins van Soerabaja. Scbidijke wapenkreet in den nacbt Die weer op een beuzeling uitkwam. Togt naar BangeL Trekken in de nieuwe werken. Baskogel over 's veldbeers tent. Den 27sten dito braken wij van Pabean of Pananggongan op, doch taknden ge- weldig met die geringe artillery , daar de Batoors weer op de loop waren , gelijk ik de mijne mede al kwijt was. Wij moesten hier in 't eerst door ellendige moerassig wegen , waar ik dacht dat mijn paard mij nooit nitgemkt zou hebben. Ook moest het met mij , die nog zeer zwak en door geen middelen aan eenige ontlossing of opening van ligchaam te brengen was, van een groote hoogte een sprong in een rivier doen, die wij overtrekken moesten en zoo diep was, dat ik daar mijn einde in dacht te vin- den ; doch mijn brieschende Bimanees rukte er mij moedig door en zwom met mi) over. Anderen kozen, dit gezien hebbende, een gemakkelijker plaats en geraakten buiten eenig gevaar aan de overzijde. Daarna kwamen wij aan een digt bosdi, dat wd an- derhalve mijl duurde en wiens lommer ons wat verkwikte. Indien de vijand nette kennis van alles genomen had , had hij ons gansch leger in dit bosch zeer gemakkd^ kunnen insluiten en ons door uithongering tot overgave dwingen of, zoo hij gewild had , het leven benemen. Wij reden door 7 of 8 moerassige en door 3 of 4 heldere spruitjes en kwamen , na van 's morgens ten 6 ure gereden te hebben , ten 2 ure eerst m onze rustplaats op een groot veld bij Derma , tusschen dit dorp ter linker- en tusschen Sawoengan ter regterhand , hoewel Derma of deze rustplaats , maar 2 mijlen en een halve van Pananggongan is. Het padi-veld , waarop wij lagen , was almede de regte plaats niet , waar wg halt moesten honden ; want schoon wij (te weten de vdd- heer en ik) op een drooge plaats waren , zaten echter de meeste brigades van 't leger midden in de modder der rjjstvelden , die dras stonden. Behalve dat wy hier gehed open en voor den vjjand alom bloot lagen , die ons hier weder aan twee kanten had kunnen insluiten, daar wij waarlijk als in de val waren: want zoo hij aan 't bosch, dat ons van voren en van achteren besloot , maar 2,000 man , te weten aan iedere zijde 1,000 geposteeid had (waar hij gemakkdijk komen kon), hij had ons de grootste modle van de wereld kunnen geven; hoewel dit daarna nog kwaad genoeg uitkwam. Hier hadden wy niet alleen door kwade voorzorg gebrek van levensmiddden , moe- tende ons meest met drooge rijst en wat drooge visch , daar er geen vleesch meer te Digitized by VjOOQIC i51 bekemea was , behelpen ; maar hier was ook niet dan modderig en ondrinkbaar water te bekomen. Wij konden hier tan daan zeer gemakkelijk het gebergte van Kadiri Tan Ier zijde zien , hoewel wij er nog zeer Ter af waren. Wg hoorden hier tan een ge- vangen van Balieboe , een dorp omtrent Bangel , daK Ingebei Loor (hoewel wij nader- hand hoorden , dat het Ingabei Kidol was) van Bangel deze hatste veroverde plaats met 200 Baliers, verscheiden Maleijers, Maningkabers en Javanen, zoo lang hij konde, verdedigd en toen de vlugt genomen had , ea dat , zoo ras hij te Derma kwam , zijne wijven , die daar waren , mei Nalla Wangsa , hoofd van dit dorp, en de verdere hieT'^ omtrent gelegene dorpelingen, eerst tegen den middag naar 't gebergte gevlngt waren» gelijk wij hen daar dien avond ook groole vuren zagen aansteken. Deze man wist ons ook omstandig te z^gen , dat Ingabei Loor al eenige dagen van te voren net berigt door die van Soerabaja bekomen had, wanneer ons leger opbreken en men hen aanstasteo zou ; naar al hetwelke Soerapati en de Tcmanggong van Bangel, Djaja Prosa, daarvan mede kennis gegeven , zich ook geschikt hadden. Den 28sten September bleven wy hier liggen en hadden goedgevonden, dat de prinsen van Madura en van Soerabaja eenige duizenden van hun volk vooruit zouden zenden , om den weg naar Bangel , om- trent 2 mijlen van onze legerplaats gelegen , te bezigtigen en om die zoo ruim (daar 't bosch was) open te hakken, dat wij derwaarts in 2 linien zouden kunnen voort- trekken. Men vond daarbenevens goed hen door 3 van de sterkste inlandsche vaandels van de kapiteins Babandan , Dain Mangoppo en Dain Maladja te doen dekken , opdat zij door den vijand niet mogten overvallen worden. Ik had , daar ik dageHjks erger werd (gelijk mede de kapitein luitenant Holts) al ettelijke malen den heer Knol ver- zocht , om onder 't geleide van eene kleine troep naar Soerabaja gebragt te worden » waar ik met er haast van hier komen kon ; doch zijn Ed. zeide , dat hij bet bij Huü Edelheden niet zou kunnen verantwoorden , zoo mij eenig ongeval van roevers of moor* denaars op den weg overkwam. Dat mij een kleine troep daartegen niet dekken, en dat hij een groote niet missen kon , beloovende mij , zoo ras wij Bangel of Calianjer veroverd zouden hebben , met een pantsjalang (zeker klein vaartuig) naar Soerabaja te zullen zenden ; met welke belofte ik vooreerst wel moest tevreden zijn , daar ik wist , dat het zeggen van dien heer niet ongegrond was. Na den middag ten 3 ure kregen wij , nadat ik een weinig , hoewel tegen mijne gewoonte , gerust had , een slechte ty^ ding , dat namelijk de onzen , tot in het gezigt der vijanden gekomen , de Javanen en Madurezen het ten eerste op een loopen hadden gezet en dat daarop de vaandels van Dain Mangoppo en Dain Mabella (2 Macasaarsche kapiteinen) door den vijand verstrooid, eenige van hen gevangen genomen en een inlandsch vaandrig vermoord zijnde, de Balische kapitein fiabandang het alleen onmogelijk langer gaande houden kon en deN halve om ontzet verzoeken liet. De heer Knol hierover niet weinig ontsteld , daar ons de vijand alle oogenblik hier overvallen kon en wij denzelven in 't kort te gemoet iM* gen , belastte aanstonds aan den heer de Bevere , daar er geen tijd was om den raad hierover te beleggen , met zijne brigade van 4 Hollandsche en 1 5 inlandsche vaandels tot ontzet van ons volk henen te trekken , hem uitdrukkelijk verbiedende buiten het bosch te gaan, dat omtrent drie vierde van een mijl lang was en niet het minste , daar.de avond haast op handen zon zijn, legen den vijand te ondernemen , maar enkel ons verstrooid volk bijeen te verzamelen en dat voorzigtig weer af te leiden. Dezen nadmkkelijken last gaf zijn Ed. aan dien heer in mijne tegenwoordigheid met zeer veel voorzigtigheid ; maar daar hij vreesde , kennende zijnen driftigen aard , dat hij , een soldaat vol moed zijnde, dit welligt vergelen en dat de ijver ten goede hem dikwijls (gelijk ook gebeurde) vervoeren mogt, zoo zond zijn Ed. niet alleen nog een oppasser te paard , maar nog wat lat^ ook den Adjudant de Hartog met dezelfde stipte last hem na. Terwijl wg nu met vee) cpiart^i^ ^ ^ grooie bekommering , daar er al eea nar Digitized by VjOOQIC 452 of twee verloopen was en wij geen berigt van 't een noch ander kregen, zaten te wachten , kwam er ten 5 ure eindelijk een tijding , die nog veel erger was , dat de heer de Bevere zich wel anderhalve mijl bniten 't bosch begeven en zich roet den vijand ingewikkeld hebbende , door denzelven ten eenenroale in de vlugt geslagen was , en dat men derhalve niet anders op deze zijne onvoonigtige daad te wachten had, dan dat wij in korten tijd alhier door den vijand mede overvallen zouden worden. Was de heer Knol door de eerste tijding ontsteld, hij was het, met veel reden, niet minder over deze. Hij belastte aanstonds , dat de heer Bintang met zijn vaandels er naar toe gaan en dat de heer Sergeant met zijne brigade zich voor 't naaste bosch plaatsen zon, om den vijand , zoo hij op ons afkomen mogt , daar te stuiten. Ondertusschen kregen wij veel kwade berigten , die allen daarop uitkwamen (gelijk wij bij de stukken ook zagen) dat al ons volk , de een voor , de ander na , zeer verbaasd kwam vlugten. Het beste en netste berigt kregen wij eindelijk door den heer de Hertog , die ons zei , dat hij den heer de Bevere in 't bosch niet vindende , hem wel anderhalve mijl er bniten op een padi-veld omtrent een dorpje , niet ver van Bangel , met veel verbaasdheid gevonden en hem gezegd had , dat hij hier gansch niet wel was , en dat hij , volgens last van den heer Knol , maar voorzigtig met zijn volk allrekken zou , om het bosch weer te krijgen. Hierop had de heer de Bevere hem geantwoord: «Waar na toe zal ik terugwijken? zal ik na dat paggertje wijken? » 'tgeen hij vraagde , omdat zekere Jan Kroo met zijne Madurezen bezig was , om daar een paggortje te maken. Dit raadde hem de Hertog gaf, omdat hij dan zeer ligt zon kunnen afgesneden worden. Hij week derhalve, zoo goed hij kon, naar 't bosch toe; doch raakte door de vlugtende Javanen en Madurezen, die de Hertog te vergeefs stutten wilde , zoodanig in verwarring , dat de Hertog eindelijk maar wegreed , om kondschap van alles aan den heer Knol te kunnen geven. Daarop liet de heer Knol ook de brigades van de heeren van der Horst en van Bergen te- gelijk uittrekken ; doch belastte die eindelijk weer naar hunnen post te wijken , om van achteren niet overvallen te worden en dat zij maar allen in de wapenen zouden blijven. Ondertusschen kwamen tegen den donkeren avond de heer de Bevere en ved inland- sche oversten , die hunne wapenen weggeworpen hadden en er zeer bemodderd uitza- gen, mede aanzakken. Hij zei, dat eerst de Soerabajers, toen de Madurezen en daarna de andere Javanen , tegen zijn verbod , als dolzinnige naar den vijand toegeloopen en zoo dwaas geweest waren , van hunne geweren , toen de vijand nog ver buiten schot was, te lossen, dat zij daarop de vijand van voren en aan wederzijden in de padi-velden ziende aantrekken , aanstonds alle , als schelmen wegliepen en de wapenen wegwierpen , noemende onder deze bloodaards kapitein Joomproc en al de anderen, die daar geweesl waren, dat ook onze Hellandsche troepen buiten zijnen last naar den vijand getrokken waren en daarop, schoon hij ze verscheiden malen had willen herzamelen , verstrooid en op de vlugt gedreven waren : en dat wij daardoor de nederlaag gekregen hadden. Hg getuigde echter , dat Radin Cassoema Ningrat , hoofd der Sammanapers , zich zeer kloek- moedig gedragen had en in zijn borst gekwetst werd , daarbij voegende dat , zoo die met de zijnen niet gestaan hadden , hij al lang te voren had weggeweest. De heer de Bevere op dit vdd nog zijnde en meenende razende te worden, omdat zij naar zijne bevelen niet hadden willen luisteren, werd eindelijk door al deze lafhartigen zoo goed als alleen gelaten , zoodat kapitein Mabella , eindelijk mede vlugtende , legen hem zeide : «Mijn heer, springt vaardig te paart, of gij zijt mede omhals. > Hij deed dit, nadat hij zijne pistolen te vergeefs gelost had en ondertuschen werd zijn jongen , een kleine Papowa , met een piek doorregen. De gansche misslag van den heer de Bevere bestond daarin , dat hij tegen de uitdrukkelijke last van den heer Knol buiten 't bosch gegaan en , dat nog veel erger was , zich in een gevecht met den vijand, dat hem roede zoo klaar verboden was, ingelaten en daardoor dit groot opgegeven veriies van ons volk veroorzaakt Digitized by VjOOQIC i53 had. Hij naderhand zeer ernstig ondervraagd zijnde , waarom hij baiten dien last getreden was , zeide , dat hij door de vijand gesard en door een ruiter , die roet een piek vol zilveren banden (dien hij meende Soerapati zelve te zijn , doch eene Radja di Menggala was) te voorschijn kwam, als uitgedaagd, maar even buiten 't bosch getreden was en daar in 't eerst niet boven 40 mannen vernomen had, meenende op dezen eenen dag den oorlog (was 't mogelijk) te eindigen ; doch dat hij den vijand daarna zeer sterk hier en daar uit de lange padi te voorschijn komen en dat getal zoodanig toenemen zag, dat hij die toen giste wel 1,000 man sterk te zijn, alle welke hij echter wel maglig geweest zou hebben , indien maar zijn troepen naar zijn bevel toen naar 't bosch afgetrokken waren; maar dat zij hem allen als schelmen verlaten en hierdoor deze groote slagting der onzen , zonder dat hij alleen dit beletten kon , veroorzaakt hadden. Dit had wel eenigen schijn , maar in den oorlog moet men de last van zijn opperbe- velhebber volgen, daar men daarmede te aller tijd volstaan kan. Wij bleven dien gan- schen nacht in een groote bekommering en zoo de vijand zich van deze zijne over- winning, zoo als 't behoort en van zijn voordeel bediend had, hij zou ons daar allen zeer ligt in de pan gehakt hebben, vermits er een onbedenkelijke neerslagligheid en bedeesdheid in al ons volk en zelfs in de beste van onze ovei^ten (zeer weinige uitge- zonderd) was , zijnde de oude Panombahan een van de allermoedigste , daar nog iets goeds van te hopen was ; maar de Heere heeft dit van ons afgewend en den vijand de gedachten gegeven, om, hiermede vergenoegd, naar Bangel te keeren. 0ndertu6scben droeg de heer Knol alle bedenkelijke voorzorg, om den vijand, zoo hi) ons overvallen wilde , in een goed postuur af te wachten ; bevelende een ieder van de brigadiers goede zorg te dragen en zich wel te kwijten. Terwijl wij in deze benaauwdheid zaten , kwam de prins van Soérabaja veel vrolijker, dan zijne gewoonte was, bij ons, wijtende de vlugt van de zijnen alleen op ons eigen volk , zeggende dat de zijnen niet konden stand houden , nadat de Hollanders op de vlugt geslagen , schoon zij waarlijk de eerste in 't vlugten en oorzaak van veel verwarring met hun paarden geweest waren. De heer Knol zond ondertnsschen eenige stukken en de Panombahan eenige bassen aan de heer Ser- geant , met last van toch wel op te passen. Ook werden de brandwachten alom ver- dubbeld en 't volk van den prins van Madura had zich mede voor 't bosch , met voor- nemen om den vijand kloekmoedig af te wachten, geposteerd. Hij nu aangaande, die doodelijk zwak en door deze bedroefde tijding en de daarop gevolgde algemecne ver- slagenheid niet beter geworden was, ik wil wel bekennen, dat, hoe groot de bedeesd- heid van anderen was, ik mij echter daarover zoo sterk niet ontzet, dan wel daarover bedroefd gevoelde, dat ik met zoo weinig krachten niet in staat was, om, zoo er te vechten viel, mijn leven nu aan den vijand zoo donr te verkoopen, als ik mij verbeeldde dat ik anders wel en met zeer weinig vrees gedaan zou hebben, behalven dat ik ook niet de minste reden zag , waarover men zoo verslagen behoorde te zijn , dewijl het gansch verlies, waar men zoo over schreeuwde, en dat men zoo hoog opgaf, immers (gelijk wij aanstonds hooren zullen) niet noemenswaardig was. Ik kon niet goedvinden, hoe zwak ik ook was, om de vijand op mijn bed af te wachten en mij zoo maar te laten doodslaan ; maar ik ontbood mijne oppassers , belastte hen aanstonds mijn paard te zadelen en in hunne volle wapenen met hunne paarden bij mij te komen, om nevens mij den vijand af te wachten. Ondertusschen gordde ik mijn sabel op zijde en stelde mij, zonder eenige vrees in mijn hart te voelen, volkomen in postuur om, moest ik daar sterven, ten minste niet ongewroken te sterven. Ondertusschen werd het vast 10 unr in de nacht en niet het minste van de vijand meer vernemende, zei ik tegen de heer Knol: c Mijnheer, laten ^Ü ^^^^ ^^P® ^P ^^ ^^^^> ^^ ^°^ ^^^^ ^ gerust stel- len, dat wij met een vijgjjj te doen hebben, die geen verstand, nog moeds genoeg heeft, om zich van zijn ^w-oot voordeel, dal hij op ons behaalt heeft, te bedienen : 9 Digitized by VjOOQIC 45i want zoo hem de Heere dat niet benomen bad, zoo moest hij nu al lang hier geweest zgn. i «Mgnbeer,t zei de beer Knol tegen mij, cdaar is niets zoo zeker, alt 'tgene gq daar zegt, ea daar is ook niets, dan dat alleen, 'tgeen mij vylkomen gemst steld.» Wij bleven over dit stuk zoo nog eenige tijd spreken ; ik belastte mijne oppassers toeo maar weder af te trekken en dat zij zich maar ter rast begeven zonden, tot dat ik hen nader zon laten waarschuwen. Ik liet ook mijn paard ontzadelen, doch ging mjj, zoo gewapend als ik was, omtrent ii nnr nevens den veldheer ter mst begeven, om tegen *s anderen daags niet afgemat zijn, met mij wéér in orde te brengen. Ik bad God, dat Bij voor ons toch deze nacht de nachtwake aannemen en ons voor de aan- slagen onzer vijanden behoeden wilde, ons die genade doende, dat wij door den slaap wat mogten versterkt en in staat gesteld worden, om ter eere van Zijnen groeten Naam al de beraadslagingen van Zgne en onze vijanden te vernielen. Ik ging daarop zeer wel gemoed nederiiggen en sliep zoo gemst, alsof er niets voorgevallen was. Den 29sten dito bevonden wy, dat wij 3 hollandsche vaandrigs, Lieshout, Smit en Alexander Wake, 6 sergeants en 61 gemeene hollandsche soldaten, mitsgaders 6 inlandscbe luitenants, eenige vaandrigs en 68 inlanders en in 't geheel 138 mannen verloren en dos geen reden hadden, om daarover zoo ontzet en verslagen te zijn, als zich sommige kleinhar- ligen onder ons betoond hadden. Ik kan niet nalaten een zonderling geval, dat zich ten Igde van deze grove misslag der onzen tnsschen een vader en zoon opgedaan beeft, hier mede aan te halen. Onder de inlandsche te dier tijd verslagene hoofden was toen ook Niereboelak, een Bandaneesch luitenant, en zijn zoon, vaandrig onder zijn vader, die zich in dat voorval ongemeen dapper gedragen en waardig gemaakt hebben, dat hun naam in zegen en veel roem, by de nakomelingen leve, en dat hunne gedachte onsterfelijk zij. De vader, die een oud man was en daarbij wat kreupel ging, ten eerste ziende, de groote misslag, die hier begaan, en dat er voor hem geen afkomen te hopen en derhalve niet anders te doen was , dan dapper te vechten en zijn huid den vijand zoo duur mogelijk te ver- knopen; sprak zijn zoon, don vaandrig, zeer edelmoedig op deze wijs aan: cZoon,» zeide hij, fik ben een oud en afgeleeft man, die roem en eere genoeg in de wereld ingelegt heb, en daar mede vergenoegt ben, en die nu mijn goede naam niet geerne btt^walken zon, met in zoo groeten nood van ons volk de vlugt genomen te hebben, ik zie , dat ik , die neit gewoon , en niet in staat was om te loepen , en die ook nu in iiyn oude dagen mij zelve, en n, die schande niet wil aandoen, hier niet afkomen zal, maar gij zijt een jonge spruit, een man van hope, en die derhalve reden hebt, om n zeiven tot een beter tijd te bewaren. Red u spoedig door de vlugt, en brengt Q mijnent wille niet in levensgevaar, aangezien het onmogelijk is, dat gij mij zondet kennen behouden , en wg dog met ons beider dood de E. Maatschappij geen zonderlinge dienst zouden kennen doen. Mijn zoon vlied dog , of gij zijt mede weg. Red dog o zeiven , zoo gij wild , dat ik met te meer genoegen en roem hier sterven zal. » De zoon door deze woorden van zijn vader doodelijk getroffen en te gelgk zgn bloed van liefde tot dien ouden man in zijne ader^ voelende zieden en opzwellen, zei met veel beweging: «Mijn vader, zou ik u, daar ik naast God het leven van heb, in zoo groeten nood, als m welke ik n zie, trouloos in de pekel laten, en zou ik n, en id| zeiven, ais een ontaarden zoon van een dapperen vader, die schande aandoen, van mg lafhertig en liefdeloos door de vlugt te redden , en als een schelm te loepen , wanneer ik u het allermeest, en met verlies van leven, behoorde te helpen? O neen, mgn vader, o neen , ik zal hksr eerst voor nwe voeten sterven , eer ik zal lijden , dat a eenig qnaad genake. Ik zal n niet overleven, maar gerust, en noit roemrugtiger sterven, dan waa- neer ik nw leven door mgn dood gered, aldus n een Mjjk van die liefde en dankbaarheid, die ik aan u verpligt ben, gegeven zal hebben. Komen wg dan te sneuvelen, wij znllea Digitized by VjOOQIC 455 ooit mei meer glorie» daa 200, komien stenren, terwgl mijn doed neit beter» als van mqn dapperen vader, zal konnen gewroken worden. t Terwijl bij deze edelmoedige redenen tegen zijnen vader nog voerde» werden zij (zoo mij door Dain Mabdla, een Macasaarsch kapitein, en nog een ander, die 't ontkwam, berigt is) door den vijand aangetast en ban verder gesprek daardoor afgebroken. De zoon zijnen ooden vader vaarwel gezegd hebbende, viel als een verwoede leeow onder een gansche troep vijanden» versloeg, eer hij omkwam, versebeiden derzelven en deed wonderen» eer iemand van ben zijnen vader» die nog eenige bevelen geven moest , genaken kon » welke dan eindelijk mede aan de vijand geraakt zijnde, niet veel beweging maakte, maar in een korten tijd 6 of 7 lyken zijner vijanden , niet ver van zijn zoons lijk , ter aarde geslagen had ; hoewel h\| dadelijk door degenen, die hem oaderstennen moesten, verlaten zijnde» voor den stroom der v^anden, die hem te sterk was, buigen moest, nemende» terwijl hy al ter neder- geslagen was» nog twee onvoorzigtigen , die hem te na kwamen, het leven. Dit was het einde van den dapperen Niereboelak en zgnen niet min dapperen zoon, inlanders van geboorte» maar die in kloekmoedigheid den bestmi held onder de Hollanders niet behoefden te wyken. Ik heb hen beide op het veld, eenige dagen er na, toen ik naar Bangel reed , verslagen aen Uggen en kon niet zonder tranen en een groote ontroering van mjjn hart de lijken dezer helden, die ik zoo wel gekend had, aanzien, hoewel ik innerigk verheugd was over de weergalooze wijze, op welke zij aan hun einde geraakt waren. De*zoon, die niet heel ver van den vader lag, had 14 en de vader 10 lijken omtrent en meest voor zich , Uggen. Wat dit voorval nn in zich zelven betrof» het yns zoo sdiandelyk, sds men het be- denken kon , dat de onzen, meer dan eens zoo sterk als de vgand, de vlagt genomen hadden; en hoezeer de heer de Bevere dit naderhand door een ander dapper geval heeft zoeken te verbeteren en wat redenen hij en de heer Knol, die hem in allen deele als een vriend heeft trachten te verschoonen, tot zijne verdediging bijgebragt hebben, heeft dat echter niet kunnen beletten, dat hij naderhand hierover veel moeite gehad heeft», vraanran hij nogtans eindelijk, na de dood van den heer de Wilde» volkomea» gelyk wq <>p zyn tijd zullen aanhalen, vrijgesproken is. Daar waren er» dfe wilden, dai Soe- rapati hierbij geweest zou hebben, omdat zij aan de eene zijde zijne pieken», halfwege met zilver beslagen, gewaar werden en bevonden hadden» dat, schoon er al eenige van de zijnen in 't eerst vielen , zij er echter op aandrongen , dat men naderband heeft be* Tonden waar te zijn. De vaandrig Lieshout, die zich deftig gekweten ea mede eenige lyken rendom zich liggen had » was door drie zware wonden aan zijn einde geraakt. De vaandrig Smit was» nadat hij lang achter zijn paard, dat hij nog bij de staart Yatte» geloopen had, met hetzelve in de moeras bUjven steken, trekkende het haar» zoo- men zeide , nit zijn hoofd, omdat hij niet ten eerste bevel kreeg, om de zijnen te mogen helpen. Onder de verslagenen waren ook twee trommelslagers, welker trommels (gelijk ook nog eene) in handen der vijanden geraakt zijnde, onze kruisvloot (zoo wij hen niet Iqdig van dit geval berigt gegeven hadden) deerlijk misleid zouden hebben. Het volk vaa Depati Soerabaja, dat te paard was, was de eerste en de grootste oorzaak, van de verwarring in welke de onzen door hun vlugten zoodanig waren geraakt, dat zy naderhand, wat moeite de heer deJBevere en ook de Hartog deden,, niet weer in orde Ie brengen waren. Kapitein Joomproc was een van de eerste sebdmea , die liepen , meeneode, zoo als hij zonder geweer aandraven kwam, het paard van kapitein Mabella (die een van de laatste bij de beer de Bevere stand hield) mede te nemen en zich daarvan te bedienen; doe]] Aje fcapite'm zijQ km \reVVende en hem dr^nde te door- sUMten , ging hij verde^ j ^ zonder Jfh aan liin eet ot eed eenigz'ms te kreunen. Of wu op dien Wroef^B^ ' j nj^j \i^\i&ü l^^ ^ ®^ ^^^'^ hadden, zoo kwam er die scbdais^ ^ van ^^ ia M ^ *i*"t bijvoegen» die ons in Digitized by VjOOQIC 456 groote bekoraméring bragt, zeggende dal er een weg om de Zuid langs onzd leger- plaats Bep, langs welke men ons van achteren en van voren omsingelen en ons van alle levensmiddelen afsnijden kon , gelijk wij dit ook bevonden waar te zijn , volgens 't berigt van verscheiden nit ons gevlugt volk , die in de nacht van den rcgten weg afgedwaald zijnde , langs dezen weer bij ons gekomen waren. Dat wist die schelm loen , en te voren had hij ons nooit het allerminste woord daarvan gezegd, verzoekende na echter, dat wij daartegen op onze hoede wilden zijn. Dus hadden wij onzen grootsten vijand in *t midden van ons en een vergiftigen adder in onze boezem , dien wij daar tegen onzen vril dulden moesten en van welken wij ons niet konden ontslaan. Na den middag werd er (zoo als ik van een van de leden vernam , die er 't meest tegen was en die het nog door den Panombahan stuitte) besloten , om eerst met de zieken en ar- tillerie en daarna met de gansche magt (dat immers de uiterste schande voor ons geweest zou hebben) op te breken , dat door den dapperen Panombahan (door bewer- king van dit lid in den raad) nog tijdig belet werd. Dit gaf in de andere benaauwde legerhoofden zulk een indruk, dat dit besluit gebroken en verduisterd en daarentegen besloten werd, niet af, maar op den vijand na eenigen tijd aan te trekken. Hoe ge- heim ook dat eerste besluit gehouden en schoon dat papier in stukken gescheurd werd, was het echter zoodanig uitgelekt, dat er zelf de heer opperlandvoogd van Hoorn de lucht door zekeren Chinees op Batavia , die zijn spions overal had , van gekregen had , aangezien dit een van de eerste zaken was , daar zijn Ed. mg , toen ik *op Batavia kwam , na vraagde. Ik gaf zijn Ed. hierop tot antwoord , dat ik mij maar met de zaken van mijne bediening bemoeid en mij bniten alle krijgszaken , die mij niet aan- gingen , gehouden hebbende , niet in staat was om zijn E. daar iets van te zeggen , behalve dat ik ook niet genegen was , om een van deze legerhoofden , die allen mgne goede vrienden waren , ondienst met een zaak , die toch geen gevolg had , te doen. Dat zijn Ed. echter zeer wel hiervan onderrigt was, bleek, daar hij mij dat zoo om- standig wist te verhalen , alsof zijn Ed. mede in dien raad gezeten had , betoonende , als een groot vriend van den heer Knol , dat hij wel wenschte, dat dit niet voorgevallen was. Ik hi^ld mij daar buiten , daar dit een zaak was, die mij niet raakte en die ook Hun Edelheden toen geen dienst doen kon. Den Isten October vernamen wij door den prins van Soerabaja, dat hij een net berigt van dat voorval bekomen en uit een man van Bangel verstaan had, dat Soerapati daar zelfs, nevens zijn zoon Lamboera, te voet en ook zijn troep 4,000 man, (waar- onder 500 Baliers en 800 van zijne beste snaphaanvoerders) sterk geweest was, en dat hij ook besloten had ons dezen nacht aan te tasten. Daar werden over dit geval verscheiden redenen , maar allen tot nadeel van den heer de Bevere (dat hem ook na- derhand geen goed gedaan heeft) gevoerd. Wij hoorden ook , dat er 70 snaphanen en 3 trommels door den vijand veroverd, 170 ooren bij Soerapati gebragt en dat er aan zijn kant 150 dooden (waaronder zich 4 Demangs bevonden) en 50 gekwetsten waren. Ook kregen wij dezen avond nog door een ander hetzelfde berigt, dat hij 150 ooren van ons volk bekomen had en dat hij ons dezen nacht niet aantasten, maar ons te Bangel afwachten zou, gelijk wij het ook bevonden hebben; want volgens het z^- gen Tan anderen, had hij zich wel met 2,000 man bij Passaroewan versterkt. DeQ 2den dito zonden wij een brief naar de kniisvloot, om hen van zekere aanslagen vaQ vijand te waarschuwen en op wat dag wij de vijand zouden aantasten , ten einde zQ dan met al de scheepjes en vaartuigen voor Passaroewan rukken en daar, op onsfi seinschoten, mede oenen loozen aanval doen zouden. Op dezen dag hoorden wij ook* dat kapitein de Roode tot op een halven dag omtrent Kadiri genaderd en dat die landvoogd al driemaal door hem teruggeslagen was. Den 3den dito kreeg men tijding van den heer de Roode zelf , dat die van Panaraga , benevens verscheiden dorpen , gelijk ook Digitized by VjOOQIC 457 de Mangkonaraga van een dorp in 't prinsdom Madion zich, met die gansche land- voogdij, voor hem waren komen vernederen, welk schrijven van den Uden en i6den September 1706 was. Den 4den dito braken wij van Derma al zeer vroeg op en kwamen door een bosch, dat niet heel digt en maar drie vierde van een mijl lang was , 's namiddags ten 3 ure eerst in onze rustplaats even buiten dat bosch. Terwijl wij nog in dit bosch waren, verhief zich omtrent 12 ure op den middag onder de de Batoors van de artillerie een losse wapenkreet en een afgrijselijk geschreeuw, dat ten eerste onder onze verdere lastdragers zoodanig doordrong, dat een groot deel denelve al onze bagagie van kelders roet dranken en andere voorraad en goederen, en zelf (dat het ellendigste was) de zieken , die nagetorscht werden , tegen den grond sme- ten en de vlugt namen. Ik en anderen leden grooto schade hierbij, zoo door de flesschen in de kelders , die in flarden geraakt en waardoor wij onze dranken verloren , als door eenige goederen , die ons in die algemeene verwarring ontstolen waren , eer men regt wist wat er te doen was, of eer ik daarbij komen konde, daar de men- schen elkander dood drongen; doch ik eindelijk met mijne oppassers, die nevens my te paard waren, er doorzettende en bij mijn deerlijk gestelde goederen gekomen zijnde, bevond er geen van al de Batoors en niemand anders (dat nog een groot geluk was) dan den krankbezoeker Hillebrand Janszoon van Alkmaar en mijn i slaven te paard , die de grootste moeite ter wereld gehad hadden, om zich te bergen, daar zij in *t eerst al een stuks wegs van de goederen afgedrongen en dus niet in staat geweest waren, om te beletten, dat er al eenige, zoowel van de mijne, als van den veldheer , gestolen waren. Ik zag dit bedroefd werk niet lang aan , maar zond ten eerste een oppasser naar den heer Knol, om hem berigt te geven hoe 't met zijn Ed. en met mijne goederen, mitsgaders met de zieken stond, waarvan er eenige ellendig vertreden wer- den. Nadat ik dit even belast had , kwam er als een nieuwe oploop , waardoor de krankbezoeker en beide mijne slaven op de loop geraakten , daar men voorgaf, dat de vijand om de Zuid op ons ingebroken en met de onzen al aan de gang was. Ik meende dol te worden , dat ik deze dolzinnige vlagt en schrik van zoo velen op zulk een los gerucht , waarvan ik niets gelooven konde , vernam. En hoewel ik in de eerste drift van dezen opstand wegens het ijsselijk geschreeuw der benaauwden eenige rilling door mijne leden gevoelde , zoo wil ik wel bekennen , dat ik toen echter niet minder als be- vreesd was, maar aanstonds moed grijpende, stuitte ik een vaandrig van mijne kennis , die ik roede vlugten zag, zeggende: tMijn Heer, waarom vlugt ons volk , en waarom vlagt gij zoo ? » fl Mijnheer , » zei hij , c men zegt dat de vijand om de Zuid op ons ingebroken , en roet de onze al doende is. » Ik gaf hem tot antwoord : t Ik geioove niet , dat het waar is ; maar indien het zoo al was , zullen wij hem dan door onze vlagt stuiten , en zijn wij er ook niet , zoo wel , als hij ? zoo wij dan gaan loopen , is het met ons gansch leger , dat veel sterker als 't zijne is , immers gedaan. Mijn Heer , blijf hier doch bij mij , want ik verzeker u , dat wij door onze standvastigheid de vlucht van vele misleiden niet alleen zullen stuiten , maar dat ook de beer Knol , dien ik door een oppasser kennis hier af gegeven heb , hier aanstonds bij mij wezen , en dat het u geen quaad doen zal, als hij u hier bij zijne goederen vind.» Die heer hierdoor nedergezet , bleef bij die goederen , terwijl ik naar de krankbezoeker en mijne slaven zoeken ging. Ik vond hem met mijnen jongsten slaaf; doch de ander gaauwer in het vlugten dan hij , was wat verder vooruit geraakt , hoewel ik hem eindelijk ook achterhaalde , bevindende dat de vrees voor zijn leven hem daartoe gebragt had. En wat wonder was dit in zulk een slaaf, daar ik zoo veel Hollanders en anderen mede ylugten zag. Ik bragt dan deze 3 bevreesde harten weder bij mijne goederen, waar ik den vaandrig en mijn eén^n oppasser nog ^ ^^^^- Onderlusschen kwam mijn andere terug, die mij uit naa^^ j, den heer lCoo\ noot mijne zorg bedankte, welke mij Digitized by VjOOQIC 458 weten liet, dat hij mij aanstonds ontzet toezenden zon; doch dat hij zelf nog niet by mij komen konde. Ook gaf hij mg te kennen, dat het een groote leugen was, dat de vijand om de Zuid ingebroken , maar dat hij geen vierde van een myl vooruit en dat het daarom noodig was , dat hij daar op zijn post bleef ; doch hij verzocht mij , dat ik , zoo ras hij mij volk toegezonden zou hebben , met al de goederen bij hem komen zoude. Toen deze wapenkreten en dit vingten eerst begon, zat ik bij den heer Bin- tang, onder een groeten boom, te paard een kopje thee te drinken uit een tinnen legerketel, die hij mij naderhand nog vereerd heeft en waar ik zin in had , omdat men dezelve den ganschen dag, zonder vuur er bij te hebben, gebruiken kon, als er maar eens ziedend water op die thee gedaan en de pot digt toegestopt was. Zoo ras die heer dezen opstand vernam , zei hij mij , dat hij naar zijne brigade toe moest en dat ik hem derhalve verontschuldigen wilde, daar hij onder de zijnen orde moest stellen. Ik zei tegen hem, cMijn heer, waar zal ik mij nu henen wenden? f cMijn Heer,» zeide hij, c blijft gij maar hier bij de grenadiers,» die digt bij ons stonden en stand hielden, «en posteert u tegen dat bosch,» dat even ter zijde mij lag, ten gij zult, zoo't al waar was, dat de vijand om de Zuid was, daar geen nood hebben.» Ik vond dien raad goed en bleef bij de granadiers , die ik vermaande daar halt te hou- den, gelijk zij deden. Toen ik naderhand hoorde hoe 't met mijne. en des veldheers goederen gesteld was, gaf ik hen kennis, dat ik hen daarom eenigen tijd verliet; doch dat ik ten eerste weer bij hen zijn zoude. Ondertusschen kwam niet alleen het ontzei van den veldheer met genoegzame Batoors, maar ook de heer van der Horst bij m^, die mij zeide , dat er ettelijke duizenden weggeloopen waren en dat de reden, waaruit dit gesproten was, zich zei ven schaamde, daar een van zijne soldaten, een doodelyken dorst en geen water hebbende , een van zijne eigene Batoors , die hij zijn drinkwater in bamboezen nadragen het, om een dronk water verzocht, waarop de Batoor zeer wel geantwoord had : c 't Is 't water van uw Kapitein , en ik durf daar niets af voor mij zelven nemen , veel min dat aan een ander geven. » De soldaat (zeide die heer verder) hierop ongeduldig, rukte zijn geweer uit, dreigende hem onder de voet te hakken, hetwelk de Batoor niet willende afwachten, had de bamboezen met water te* gen den grond geworpen en was met eenige andere Batoors op de vlugt gepeurd , hetwelk door anderen , die de ware reden er niet van wisten, gezien zynde, zoo had' den die mede de vlugt genomen en daardoor zoo veel andere bange menschen misleid en drijvende op de vlugt gebragt. Ik belastte daarop , dat men mij aanstonds met d# goederen naar den veldheer volgen zon en reed met dezen heer naar den heer Knol toe. Wij vonden zijn Ed. bij den prins van Madura (die mij zijne Batoors gezonden had) onder een groeten bladerlozen boom zitten, waar ik weder een kopje thee4)oei drinken moest , dat mij , die zeer verhit was , bgzonder wel kv^m , vermits al mijn theegereedschap mede in flarden geraakt was. Ook was het nu het derde etmaal , dat ik niets ter wereld gegeten had , durvende (dewijl ik geen ontlasting kreeg) geen drooge spijs gebruiken en andere had ik in 9 dagen , door groot gebrek en hongersnood , in ons leger niet gezien. Terwijl ik maar pas bij dien ouden prins gezeten en bezig was, om hem het vlugten der Batoors te verhalen , ontstond er niet ver van ons onder zijn eigene Batoors weer een opstand en wapenkreet. Doch de heer h^ol sprong vliegende te paard, om dit te stutten. Die oude heer, die geen voet verzetten kon en niet wist wat dit te zeggen was, bad mij toch bij hem te blijven, gelijk ik deed en verzekerde hem, dat het eveneens zijn zou , gelijk de vorige opstand , dat wij aanstonds ook hoorden : want 2 van zijne zonen , te paard met een blij gelaat komende aanrennen (dat een goed teeken was) zeiden ons , dat er een zware oude boom omgevallen en daardoor het schreeuwen en vlugten van degaie , die er omtrent stonden en niet gaarne wilden verpletterd worden, ontstaan was. Die oude prins toen lagchende, dat hij schaterde, Digitized by VjOOQIC 459 zei tegen mij: c Mijnheer, gij hebt het net geraden, en ik wil u wel altijd bij mij hebben, vermits al mijne soldaten, en mijne zoonen zelfs, mij verlaten hebben, en gij alleen bij mij gebleven zijt» Ik verscboondo dit een weinig, zeggende dat zijne zonen niet gevlugt, maar alleen nit geweest waren, om te zien wat er te doen was en dan weer hier te komen, geljjk zij ook gedaan hadden. Toen de heer Knol weer bij ons kwam , zei de prins tegen Zijn Ed. : c Al mijne zoonen hebben mij verlaten , en gij ook , maar nwe Toeban Pandita (dat is zoo veel als heer predikant of wetgeleerde) is eexx wakker man, en die heeft mg niet alleen bewaart; maar hij heeft ook net geraden, dat bet op een benzeling uitkomen zoude , waaruit deze opstand en vlncbt gesproten is. » «Mijn ampt,» zei de heer Knol, mijn vader (hoedanig hij dien prins altijd noemde) riqi mij elders, en derhalven zoo is *t mij lief, dat onze Predikant zig getrouw bij u gehouden heelt Ook heb ik gedurende dezen togt,> vervolgde Zijn Ed. al bevonden, dat die Heer voor een klein gerugtje niet zeer ontzet, en in een tijd van nood een man is, daar wij staat op konnen maken; want op dien dag, toen ons volk klop van Soerapati kreeg, en zulk een algemeene verslagenheid in ons leger was, heb ik 'snagts, met dien Heer sprekende, geen vreeze ter wereld in hem bespeurd. t Ik bedankte Zijn Ed. voor den lof, die hij mij gaf, zeggende, «dat ik die niet ver- diende, en dat ik God voor 'de genade dankte, die hij mij in dien fijd gedaan had.» Ik kreeg dien avond een zware koorts en zware snijding in den buik , die den ganschen nacht over, tot een stuk wegs in de volgende dag, te weten, den 5den dito duurde. Dit was zeker door 't slecht drinkwater veroorzaakt. Dezen ganschen dag moesten wij hier nog blijven liggen, om den weg, langs welken wij trekken moesten, te verbreeden. Ondertusschen ging ik , om mij een weinig te verlustigen , eens uitrijden , gerakende op dat veld, waar onze verslagenen nog lagen en die op deze dag begraven werden. Ik zag ze met zeer veel beweging en ontroering, te meer daar er verscheiden mannen onder waren , met welke ik zeer gemeenzaam omgegaan en in veel vriendschap geleefd had. De prins van Soerabaja eenige toevoer van fruiten gekregen hebbende, deed mij op dezen avond een geschenk van komkommers , die wat zeldzaams in het leger waren. Zjj smaakten mij wel; doch ik was ziek en bleef ziek, dat echter wel gebeterd zou hebben, indien ik maar een open ligchaam had kunnen krijgen; doch al de geneesmid- delen deden geen werking, dan nu en dan wel eens voor een enkele reize, dat mij gebed onder de voet hielp en afmatte. Op den 6den dito was alles wel klaar; doch d& Panombahan liet weten, dat het voor hen een ongelukkige dag was, dat zij derhalve niet dorsten opbreken. Den 7 den dito zeer vroeg kreeg ik , toen wij vertrekken zou- den, wéér een zware koorts, zoo ik geloof, veroorzaakt door een schielijke wapenkreet, 's nachts ten 12 uur door een zotte tijding van een lafhartig kapitein, die op de brand- wacht lag, veroorzaakt. Deze het den veldheer weten, dat de vijand zijn volk op de uiterste post al aangetast had en zeer nabij was , en dat hij door 't blaffen der honden daarin zeer versterkt werd. De veldheer dit hoerende, sprong aanstonds te paard, om de verwarring , die er op deze tijding en vooral door de duisternis in ons leger ontstond zoo veel mogelijk te stutten. Het vlugten en het schreeuwen om hebt en flambouwen was onbeschrijfelijk en daar zat ik alleen in mijn leger-paviljoen roet een ziek en zwak ligchaam, verlaten van allen, hebbende maar een enkele schildwacht voor de tent, die my door de duisternis nergens eenig berigt van kon geven, daar hij de lengte van onze tent ver zelf met een flambouw , die er voor stond , niet zien kon. Mijn oppassers en slaven , die eindelgk bij mij kwamen , bragten mij niet dan kwade tijdijigen ; doch daar ik de kapitein, die toen op de brandwacht lag, voor een zeer bang man, die weinig moed en nog 'minder verstand van krijgszaken had, kende, zoo was mijn eenige hoop , dat het zoo kwaad , als wel 't berigt was , niet zou bevonden worden. Een half nnr daarna kwam de veldheer weder , zeer moejjelijk op dien kapitein , dat hij , om zulk Digitized by VjOOQIC 460 een beazeling, zonder de zaak beter te onderzoeken, zulk een opstand en verwarring des nachts, wanneer het toch het allerongelegenst komt, in *t leger verwekt en hem met twee ruiters zulk een ongegrond en los berigt van *s vijands aanval doen weten had y daar het alles , wel onderzocht zijnde , daarop uitkwam , dat een paard los en aan 't hollen geraakt zijnde , eerst die er omtrent waren , op de vlugt gedreven en door deze vlugtelingen, nog veel anderen, die er de reden niet van wisten, mede op de vlngt gebragt werden, en dat dit alleen deze groote verwarring veroorzaakt had, al Hwelke niet zou voorgevallen zijn , indien deze kapitein , gelijk zijn post was , het noodig ont- steken der flambouwen verzorgd had ; want dan zou hij aanstonds geweien hebben , waarover zoo geschreeuwd en om welke reden er zoo wild door elkander gevlugt werd , daar men nu niets ter wereld had kunnen zien. Ik wil wel bekennen , dat ik in *t eerst hierover een weinig ontsteld was en schoon het daarna wat overging, had ik er even- wel naar mijn vermoeden deze koorts weer van gekregen , die mij , terwijl wij op dezen morgen nog voorttrokken on naar Bangel opbraken , zoodanig verzwakte , dat men mij aan wederzijden op mijn paard vasthouden moest, daar ik door zwakheid niet regt zitten kon. Wij trokken niet boven een halve mijl verder, waar wij alweder onder een grooten waringinboom , die wel 30 voeten dik was, halt hielden. Wij vonden daar een pager, door ons volk omtrent een kanonschot van de dorpen Kadonpangaron (dat ter linkerhand) en Gadjaja (dat vooruit lag) gemaakt , waar wij , ter regterhand ook Bangel , een plaats , waarin zich Soerapati zeer versterkt had, vernamen. Ook was ons volk bezig, om eenige werken omtrent een kanonschot van Bangel op den 9den dito te maken , waar wij nog denzeirden avond introkken, vindende nog eenige van onze verslagenen hier en daar op 't veld liggen , die nog onbegraven waren , dat toen eerst verzorgd werd. Wij had- den den berg van Kakaper toen in 't W. het verder gebergte van Radjoena nog al W. Z. W. Bangel in 't 0. N* 0. en Passaroewan of Malangs gebergte regt vooruiL Den lOden maakten wij een ant^ere pagar, nog nader bij den vijand, voerden den Uden dito ons geschut er na toe en braken op den middag ook derwaarts op. Nu lagen vnj pas een halve kanonschot van 's vijands werken, rondom Bangel gemaakt, tegen welke de onzen vijf bolwerken opwierpen , om den vijand van vijf kanten gelijk aan te tasten. Dit sammelde eenige dagen henen , terwijl er in 't leger groot gebrek van alles en voora( van water was , daar men op dat veld van hitte meende te versmachten , bij welk on- gemak nog dat van de vliegen en mieren kwam , die ons nacht en dag geen rust lieten » bebalven dat mijn koorts nu alle dagen sterker werd. Eindelijk raakten deze bolwerken op den 15den klaar en men besloot, om den vijand daags er na aan te tasten. Dezen dag kwam er een baskogel over des veldheers tent en die geraakte m een boom , staande pas boven mijn hoofd en even achter het paviljoen, waar ik m lag; doch ik was nu door mijn ziekte zoo ver , dat ik van dien kogel niet veel wist. Mijn oppasser kapte die uit den boom en bragt ze mij tot een gedachtenis , gelijk ik die ook nog heb. Om de waarheid te zeggen, die blaauwe boonen begonnen nu vrij digter, dan naar ge- woonte , rondom onze tent te vliegen en ik had er maar een noodig , om met der haast uit de wereld te zijn. Het best was , dat ik hoop had , dat het niet lang duren en dat ons volk zeer scherp vechten zou , vermits het nu de derde dag was , dat er geen korrel rijst , ik laat staan andere spijs , in ons leger geproefd en in des veldheers tent in geen twee dagen tafel gehouden en 't nu mede de derde dag was, dat wij, zoo wij wat goeds gehad hadden , wel gaarne wat gegeten zouden hebben , waarbij ik , die dagelijks de koorts en nergens lust toe had, niet veel leed, indien ik er maar goed drinkwater had kunnen krijgen. Digitized by VjOOQIC 461 Vierde Hoodstak. Bftugel door de onzen yeroverd. Dappere daad yan de heer de Beyere en yan kapitein yan der Horst. Deftiee aanyal der Madurezen. Getal der dooden en gekwetsten. Hoe wij 't in Bangel yonden. Slecht gedrag van den Depati Soerabaja. Misslag der onzen. Calianjer beschreyen. Het verdere dit jaar voorgevallen. Des schrijvers vertrek naar Soerabaja. Zijn komst aldaar. Gresik door de vijand verbrand. Begin van 't regen- saizoen. Dood van de heer Holts. Ellende in zulk een leger, als men ziek wordt. Dreigement des vijands. Kadiri's verovering en Pangeran Depati Anoms slechte staat. Verdere gesteltenis van den schrijver en anderen. Het leger breekt op. De legerhoof- den op Soerabaja. Opening van verscheiden ^heimen. Vertrek des schrijvers naar Batavia. Gevaar onder weg. Zijn komst daar. Van welke hij kennis gaf aan Zijn Edel- heid en aan de heer Riebeek. Zijn gesprek met die heeren en met Zijn Edelheid in 't bijzonder over 't geval van de heer de Bevere, wiens onschuld hii na vermogen aanwees. Waarin Zijn Edelheid veel grond vond om hem te reetvaardigen. Berigten op Batavia wegens Soerapati's dood en Depati van Soerabaja's schelmerijen. De Bevere naar Batavia ontboden. Den 16den dito 's morgens ten half zeven ging de algemeene storm aan, die geweldig sterk, maar van geen langen duur was, daar wij ten 9 ure al meester van die plaats waren, niettegenstaande 's vijands wal wel een groote roede hoog en dik was en zich wel een halve mijl ver uitstrekte, al 'twelke bij, in dien tijd van ons sammelen bij nacht, zoowel door vrouwen, als door mannen opgeworpen had. Ik zag den aanval zeer klaar , zooals die door den Panombahan met zijn Madurezen ter linkerhand , door de kapiteins van der Uorst en Bintang van voren en door den prins van Soerabaja , onder- steund door kapitein de Bevere, ter regterhand geschiedde. De eerste, die zich op deze hooge wal, schoon er geen stormladder in 't leger was, vertoonde, was kapitein de Bevere; doch ik zag hem, zooals ik even buiten de tent digt bij den veldheer en kapi- tein Sergeant zat, een oogenblik er na met een lange piek van een Balier van boven nederstooten , waarop de veldheer tegen ons zeide, daar gaat de Bevere henen, belas- tende aanstond aan den heer Sergeant, om daar naar toe te trekken; doch eer hij daar kwam, zagen wij, dat de heer de Bevere ten tweede maal op de wal geraakt, zijn vaandel er met groote dapperheid op plantte , krijgende aanstonds zoo groote bijstand , dat hij volkomen meester van deze plaats werd en verdrijvende den vijand van daar naar de post , v^ar de heer van der Horst op aantrok. Wij over deze hervatte dappere daad zeer verwonderd, daar wij hem al doorgeschreven hadden, hoorden, dat die Balier den heer de Bevere juist op de kwast van zijne sjerp getroffen had en dat hij daardoor wel van boven nedergestort , doch gansch niet gekwetst , zeer gelukkig door zijne op- passers gevangen en daardoor in staat gebleven was , om die heldhaftige daad ten tweede maal te verrigten , die zoowel niet gelukt zou hebben , zoo de vijand zoo onvoorzigtig niet geweest was van eenige groote bamboezem wel een voet builen de wal te laten komen, om daardoor op de onzen te kunnen schieten, welke uitstekende einden dezen heer voor trappen gediend hadden, om bij die wal op te klauteren. Terwijl nu de vijand zich op dat bolwerk, waarop de heer van der Horst, aantrok, geposteerd had, had hij het geluk , om , als die heer nu halfweg was , in de 80 mannen naast zijn zijde door deze bamboezen neder te schieten. Dit gaf onder hen een groote verslagenheid , zoodat zij zich gereed maakten om terug te deinzen , doch de dapperheid van dien heer , aanvoerder van deze troep en zijn vaar- dig besluit in dien korten stond , was oorzaak , zoo van hunne behoudenis , als van den verderen gelukkigen uitslag zijner onderneming. Hij dan ziende, dat eenige de gebaren maakten, om te vluglen, rukte eerst zijn sabel uit de schede en zei, den eerste die Digitized by VjOOQIC 462 de i^Iugt neemt , zal ik nedersabelen , vervolgende verder daarop , mannen wij moeten niet teragdeinzen , want dan zijn wg altemaal weg» daar de vijand door die bamboezen meer schieten zal; maar laat ons voort naar de wal trekken» dan zullen wij daar onder aanstonds gedekt en niet meer trefbaar zijn. Daarop stapte bij kloekmoedig met de vogtel in de hand vooruit, was ten eerste onder de wal en vond deze uitstekende bamboezen, bij gebrek van stormladders , van groot nut voor zich en zijn volk, om ten eerste op de wal te gei aken en den vijand van daar naar 't bolwerk, waarop toen de prins van Madura aanviel, te drijven. Ongemeen wel kweten zich hier Radin Poerba Nagara en Aria Soeria Nagara , kindskinderen van den Panombahan. Hier werd dapper door de Madurezen gestreden, die onder 't oog en onder 't geklop van den ouden prins op zija gongetje, wel viermaal aanvielen, zijnde tot driemaal toe door den vijand teruggeslagen» in welk geval die heer, ziende dat de zijnen het te kwaad hadden, dat met zijn kloppen op deze gong wat ophield. De heer Knol van verre ziende, dat het daar begon te haperen, reed er spoedig met eenige granadiers naar toe en herstelde de zaken ten eerste zoodanig , dat wij , na 't werpen van eenige handgranaten, den vijand volkomen op de vlugt dreven en meester van de plaats werden. Men zei , dat Soerapati of eenig ander overste door een der- zelve getroffen en daarop ten eerste met een draagbaar naar Pasaroewan gevoerd zqnde , dit een algemeene verslagenheid onder den vijand en den grond tot de spoedige ver- overing van deze plaats gelegd had. Wij hadden hier tusschen 400 of 500 dooden of gekwetsten bekomen , onder welke de Madurezen en het volk van de heer van der Horst wel 't grootste deel uitmaakten , omdat daar het sterkst gevochten was ; doch de vijand had veel meer gekwetsten , als dooden , welke laatste pas 50 man beliepen. Onder de- zelve waren vier hoofden, van welke er een Demang Soeta Djaja genaamd was. Onder onze gekwetsten was ook de sergeant Stratenus, van Dordrecht, die zich mede wel gekweten had. Op den middag reed ik (schoon ik naauwelijks op mijn paard zitten en mij vast houden moest) door de bres in Bangel, bevond dat stedeken groot en fraai, gelijk er voor Soerapati en ook voor andere, eenige schoone steenen dalams of hoven waren, waarin wij de gebraden visch en 't vleesch nog op de kooien en de rijstpotten, die ons volk wonder wel kwamen , op 't vuur en van alles grooter voorraad vonden , dan wij gedacht hadden. In plaats van te eten , waar ik geen lust toe kreeg , ging ik hier en daar eens zien , hoe 't er gesteld was. Wiii hoorden hier van de heer de Be- vere, dat de prins van Soerabaja zich weder als een schelm gedragen, 't goede werk maar met de handen overeen aangezien en aan hem , schoon hij er zeer ernstig om verzocht, geen een man gegeven had, verschoonende zich, dat hij dit buiten orde van den veldheer niet doen dorst. Nu waren wij nog maar omtrent 3 uren van Passaroe- wan, en 't is zeker dat, zoo men aanstonds met het leger voortgerukt en den vijand vervolgd had , men daags er na die voorname stad buiten alle tegenspraak met weinig moeite zou veroverd hebben, daar Bangel van Randa Telloe, dat een halve mijl van Pasaroewan ligt, maar i uren gelegen is, bebalven dat er een groote verslagenheid en geschrei in de stad was over de wonde, die Soerapati in zijn linkerschouder be- komen had, maar het was zoo ver van daan, dat men integendeel, met daar te pan- nekoeken, den vijand gelegenheid gaf, om zich weer te versterken en om zijn reeds vingtende troepen aan 't slaan te krijgen , waarbij naderhand nog kwam , dat de krijgs- raad , meenende voor dit jaar nu al genoeg gedaan te hebben en voor het aanstaande regen-saizoen vreezende, goed vond al de veroverde plaatsen weder te verlaten en ons volk in de wnnter-rustplaalsen te doen trekken , dat zeer kwalijk genomen werd. Wij hoorden kort daarna van den gevangen Nalla , door een Pantsjalan bij Caiianjer be- komen, dat Soerapati, gewond door een handgranaat, zich had laten voeren, niet binnen Passaroewan , om de ontsteltenis daar over zijn gevaar voor te komen , maar naar Randa Digitized by VjOOQIC 463 Teloe of de drie Randaboomen, bij de rivier Garoeda» en dat hg daar oog eeoige be- yelen gaf, doch dat hij, zwakker geworden, tegen zijn wil in Pasaroewan gebragt, omtrent drie weken, nadat hij gekwetst werd, gestorven, en dat, zoo wij hem toen gevolgd hadden, alles ons geweest was. De heer Knol reed ten eerste van Kalianjer, een dorp, omtrent een groote halve mijl van Bangel aan wederzijde van een schoone rivier, waaraan 't zich wel een half uur ver uitstrekte, gelegen en zijnde wel van 3,000 huizen voorzien geweest, die alleen om ons den voorraad af te snijden, allen in brand gestoken waren. Dit was een van de voornaamste handelplaatsen , die Soera- pati aan de zee had , waar 't niet ver van lag. Uier waren twee tollen , eene van Bangel en eene van Pasaroewan, die ieder jaarlijks aan Soerapati wel 1,000 rijks- daalders opbragten. Men vond hier een menigte van padi, rijst en tamarinde, die daar in eenige vaailuigen reeds afgeladen waren en die de vijand , te schielijk door ons overvallen, niet had kunnen vernielen. Wij hoorden ook, dat eenige vijanden wel 16 dorpen omtrent Soerabaja en Gresik in den brand gestoken hadden, aangevoerd door Malladika, die weleer Temanggong van Gresik geweest en naar den vijand overgeloopen was. Op mijn ernstige bede had de heer Knol ook verzorgd, dat er vier Pantsjalaogs op den 19den dito uit de kruisvloot kwamen, om de zieken af te voeren en mij mede naar Soerabaja te zenden, aangezien ik nog alle dag de koorts en nu in vele dagen geen ontlossing ter wereld, wat ik ook daarvoor innemen mogt, gehad had. Ik zond ook op dezen dag mijn paard, zadel, pistolen, karabijn en verder ooriogsgereed- schap, met Quesay, luitenant der Chinezen op Gresik vooraf naar Soerabaja, hopende nu welhaast te zullen volgen. Ondertusschen werd de prins van Madura ook zeer krank , die, door bewerking van Depati Soerabaja, wel de meeste oorzaak was, dat de veldtogt dit jaar geëindigd werd , waarvan Soerapati ten eerste door hem berigt kreeg. De veld- heer zond heden ook een vaartuig met brieven naar Batavia , om aan Hun Edelheden kennis van Bangels verovering te geven. Den 20sten dito 's achtermiddags ten i are nam ik afscheid van den heer Knol en de verdere legerhoofden , bedankende Hun Ed. voor al de diensten en beleefdheden , die ik van hen ontvangen had. Ik had den zieken krankbezoeker Hillebrand Janszoon van Alk^war bij mij , die nevens mij veel ongemakken in 't leger uitgestaan had. Wij moesten allen te paard vertrekken, hoe ongemakkelijk dit ook was, daar er geen andere gelegenheid gevonden werd. Ik bevond dit stedeken Bangel aan deie kant ook vol buizen en met zeer schoone vruchtboomen in menigte beplant. Nadat ik een kleine diepe rivier overgetrokken was, vond ik daar al de zieken bijeen, onder welke ook de kapitein- laitenant Holts in een zeer slechte staat was, die onder 't geleide van een sterke troep naar Kalianjer gebragt werden. Wij geraakten ten eerste op eenige groote rijstvelden en kwamen, na een groot half uur rijdens, omtrent 5 uur te Kalianjer, waar wij het alles nog in volle vlam vonden, daar er naderhand nog vijanden schenen geweest te zijn , die ons daar niets wilden overiaten , hoewel zij nog alles niet hadden kunnen in brand steken. Wij vonden daar vijf pantsjalangs , waarin wij met de andere zieken, 123 sterk , ons verdeelden en dreven dienzelfden nacht omtrent 9 uur de rivier af. Ik was m de pantsjalang de Regenboog gegaan. Nadat wij wat lager gekomen waren, vonden wij ter regterhand een kleine andere dwarsspruit en wat lager, omtrent een vierde mijls yan de zee, ter linkerhand, dat de rivier daar door een anderen arm doorsneden werd, die van boven af naar Sedecari dwars over deze rivier kwam afstroomen , waar zij mer- kelijk broeder, anders maar 2 of 3 roeden breed en daarna nog broeder en omtrent de zee wel een kanonschot wijd werd. Al deze kromten der rivier belemmerden ons zoodanig, dat het wel 12 uur in den nacht was, eer wy in zee geraakten, hoe- wel ik gis, dat er Calianjer maar 2 of 2} mijl van zee ligt. Ook had het zwaar bosch, dat zich aan wederzijden van deze rivier vertoont, ons veel belemmering gegeven. Digitized by VjOOQIC 464 Wij bevonden het in zee meest stil, 'tgeen oorzaak was, dat wij op den 21 sten dito 's namiddags ten 3 nre eerst op Soerabaja kwamen , schoon de rivier van Kalianjer maar 10 mijlen van Soerabaja ligt. Bij onze komst daar, werd ik door den heer Ge- rard van Kervel, die nu bij 't afwezen van den heer Sergeant 't gezag voerde, zeer minnelijk ontvangen en door zijn Ed. met de ververschingen , die toen daar vielen , zoo rijkeJijk verzorgd en door zijn Ed. dagelijksche bezoeken en de zorg van den opper- meester Balkeneinde zoodanig verkwikt , dat ik niet alleen een open iigchaam , maar in weinige dagen ook een geheele andere gedaante en zoo veel krachten kreeg, dat ik in staat geraakte, om weder alleen te gaan, gelijk ik den vijfden dag na mijn komst ook mij de eer gegeven heb, om dien goeden heer, die mij zoo gulhartig en met zoo veel liefde van al wat hij maar krijgen kon , verzorgd en zoo spoedig , tegen mijne ver- wachting , weer als opgebenrd had , met veel nadruk voor al deze zijne beleefdheden te gaan bedanken. Ik kreeg echter nu en dan nog al een koorts, doch zij nam da- gelijks af. Pas na onze komst hoorden wij van verscheiden inlanders van Gresik her- waarts gevingt, dat die schoone woning van mijnen vriend Poespa Nagara, Temanggong van Gresik en meest die gansche stad door den vijand den 1 9den dito in kolen gelegd was en dat dit nog vrij verder geloopen zou hebben , indien de Chinezen daar den vijand niet gestut en verdreven hadden. Op dien dag nog, toen wij hier aankwamen, zagen wij Gresik weer op nieuw in vlam staan en men zei, dat Nalladika, die op Giri was 9 gedreigd had , Soerabaja mede in kolen te leggen ; dat den heer van Kervel door zijne voorzorg , gaande met eenig volk naar Gresik , welhaast belette. Den 22sten dito hadden wij in den morgenstond een weinig regen , waaruit ik ten eerste besloot , dat er van 't innemen van Pasaroewan dit jaar niet veel vallen zou , daar men onze leger- hoofden wijsgemaakt had , dat de rijstvelden daar omstreeks in 't regen-saizoen zoo diep onder water stonden , dat er de troepen niet zouden af te brengen zijn ; maar op dien dag na mijn vertrek had men , zoo men het er na aangelegd had » meester van die voorname plaats kunnen zijn , waardoor men een geheele veldtogt uitgewonnen zou heb- ben, gelijk de gevolgen klaar zullen bevestigen, te meer daar men nu al *t veroverde ook daardoor verloor. Na den middag regende het sterker en 't hield niet langer aan; maar 't begon er ook nu en dan onder te donderen , zoodat het zich hier ||t het ri^gen-saizoen begon te zetten. Op den dag van mijn komst te Soerabaja was de kapitein luitenant Jan Theodoor Holts mede, maar zoo zwak, aan land gebragt, dat hij dien avond nog stierf en heden zeer deftig hier begraven werd. Den dag van zijne begrafenis was de dag van mijne herstelling, daar mij de koorts na dien tijd begon te verlaten en ik wat meer rust, dan te voren, te genieten. De afgrijsselyke hitte der zon, het groot gebrek van levensmiddelen, drinkwater en van klein bier, dat ons zeer verzwakte, mitsgaders 100 andere ongemakken, die ik voorbij ga, waren bekwaam, niet alleen om mij , maar zelfs om den rustigsten man in ons leger, ter neder te slaan. En hoewel verscheiden legerhoofden, het nog al gaande hielden, zoo zijn zij naderhand, op Soe- rabaja gekomen zijnde , allen dood krank geworden , toen zij meenden aan 't rusten te komen. Den 23sten kregen wij weder nieuwe berigten , dat de vijand , nu merkelijk ver- sterkt , al in aantogt was , om Soerabaja te komen in brand steken , 'tgeen , hoe ^pote voorzorg de heer van Kervel hier droeg, zeer ligt had kunnen geschieden, daar hier niet volk genoeg tot verdediging dezer stad gelaten was. Wij hadden er op dezen avond nog een proef van , daar het huis van een Chinees , niet ver van *t rijstpakhuis der E. maatschappij staande, in brand en 't ander, met een atap gedekt, hierdoor mede in groot gevaar raakte, dat door den ijver van den heer van Kervel en door den re- gen , die er viel , behouden werd. Den 24sten dito verzocht ik met een brieQe aan den heer Knol, om met een pantsjalang naar Batavia te mogen gaan, daar ik, by 't verder Digitized by VjOOQIC \ 465 doorbreken van 't regen-saizoen , voor kwaad weder op zee vreesde. Wij kregen nu hier ook een losse tijding , dat de heer de Roode de stad Kadiri reeds veroverd en door den vijand henen zich herwaarts meer verspreid had. Hij had, door gebrek van levensmiddelen geperst , 3 mijlen van Kadiri , bij Slnkal , er door henen geslagen. Deze tijding werd meer en meer bevestigd en daar nog bijgevoegd , dat Pangeran Depati Anom met weinigen gevlugt en na hier en daar , meest door de zijnen verlaten , om- zworf , daar nog maar 7 of 8 hoofden van zijn lef er (onder welke Mandoera Radja , zijn veldheer , Pangeran Lamoang en Wiragoena , nevens nog 30 of 40 minderen , zich bevonden) bij zich had, nadat hij nu al eenigen tijd al zijne juweelen aan Soera- pati verkocht en verscheiden van zijne bijwijven om een goed heenkomen gezonden had , hebbende thans naauwelijks eenige middelen meer , om zijnen zwaren stoet te onder* houden , dien hij daarom , zoo veel mogelijk » dagelijks verminderde. Wij hoorden ook, dat aan de andere kant Aboenata , een van zijne onderdanen , die nog van zijne party was , alom de snik ermolens , zijnde door een legertje van i 5,000 man ondersteund , afgebrand en daardoor de onzen groote schade toegebragt had. De koorts > die mij eenigen tijd nu al verlaten had, kwam nu en dan al eens weder, waarbij nog 't kolyk vrij zwaar volgde , zoodat ik ongemeen na mijn vertrek van hier naar Batavia verlangde. Op dezen dag kwam de heer van der Horst, een man als een wolk, en die zich ab een leeuw in den strijd getoond had, «tegen den avond hier zeer oppasselijk aan, welke ziekte naderhand veel sterker toenam. Hij zeide mij ook , dat al de andere hoofden van 't leger in dezen korten tijd zeer verzwakt waren. De Chinees Tonglo, een braaf man hier , verzocht mij , dat ik den heer Knol berigt geven vdide , dat hij in staat was , om nu nog wel 5,000 Javaansche kojans rijst voor een redelijke prijs in te koopen, zoo zijn Ed. hem geld daartoe beschikken wilde; doch dat dezelve, zoo zijn Ed. maar eenige dagen wachtte, zeer schielijk, om 't aannaderen van 't regen-saizoen, opslaan zou. Den 25sten had ik een zeer kwaden dag ; doch hoorde meteen ook in de stilte , dat ons leger opbrak en dat de beer Knol haast zelf hier zou zijn. Den 26sten was ik weer wat bet€r en hoorde op dezen dag, dat de heer Knol met het leger reeds herwaarts kwam, verlatende Bangpl en de andere veroverde post, waar zijn Ed. naar 't oordeel van aderen , bezetting had behooren te laten , om den vijand te beletten , die posten weer in te nemen en ons nog een jaar op te houden , 'twelk naderhand bij Hun Edel* heden zeer kwalijk genomen werd , die , ten bewijze van hun moeijelijkheid hierover , v/ak uit aan dien heer bij hun schrijven vraagden , c of dan 't zwaard nu uit zijn ban* den gevalten was, dat hij die posten, die met zoo veel moeite veroverd waren, zoo schielijk rerialea , en alles aan den vijand weder overgegeven had , vragende verder , waarover men dan vreugdevuren gebrand had ? dat zij niet konden begrijpen , hoe iemand zege- pralend met zulke wapenen de veroverde posten verlaten had. » Het is ook naderhand klaar gebleken , hoe kwalijk dit ons opbrak , daar de vijand na die tijd , tot voor So6- rabaja , zoo stout v^^chcnen is , dat men , om voor zgne bedreiging ]levrijd te zgn , geschat op Dortsmans bergje heeft moeten leggen en wachten hier en daar uitzetten. De heer Knol antwoordde naderhand hierop , c dat haar Edelheden een deel aanbrengers meer dan hem , dien zij 't bewind aanbevolen badden , geloofden. » Tegen den avond kreeg ik de koorts weder en begon nu al mijnen moed te verliezen, vermits wij da- gelijks slecht weder kregen en ik weder aan de persing geraakt was, dat mij zeer verzwakte , dewijl dit begon aan te houden. Den %8sien dito verscheen hier de prins van Madura en de heer SeriT^^^* ^^^) ^^^^^ ^^^ ^^ kanonschoten, roet slaande trom en vliegende vaaodelo t^eb^l^® de 3 scholen, d\e men van *t schip Schoondyk deed , verwelkomd en ze^. > ^ ingehaald werden. Den SÖslen verscheen ook de heer Knol met het verdere leg. Ó^^ ZaerA mM n schoUn ^an deze vesting en met 3 charges et üet verdere ie^ tf^*' \iier& met H schoUn ^an deze vesUng en met 3 cbarges tpbanen ^etwelkot^ 6^ ^e dooden IjeK®^ ^^ «ekwUten, gedurende dezen togt, Digitized by VjOOQIC vao $DBl nu v ^ 466 konden ieder geen 400 man uitmaken. Den SOsten dito was ik wat beter en hoorde, dat de Panonibahan, naderhand wat beter en van andere gedachten geworden, in 't eerst van Bangel niet had willen vertrekken en aangeboden had , het gansth regen* saizoen over daar te blijven ; doch men had hem naderhand weten over te halen , daar alles in Sidajoe verbrand en verdorven werd; van 'twelk Hun Edelheden op Batavia naderhand kennis kregen , dat den heer Knol geen goed deed en dat ook naderhand mede oorzaak van dat scherp schrijven aan zijn Ed. geweest is. Ik hoorde na ook, dat de heer Knol aan kapitein Sergeant openbaar verweten had , dat hij nergens zoo- danig , dan hier na van hem , door al zijne verkeerde berigten , gelijk hij van lijd tot tijd bevonden had , misleid was , en dat kapitein Sergeant daarop weder niet wdnig vonk gegeven had en dus de een tegen den ander begon te morren, waardoor ved zaken , die te voren geheel onbekend waren , rugtbaar werden. Dit was de reden , dat ik groot verdriet hier krijgende en dagelijks ziende , dat de lucht sterk begon te be- trekken , den heer Knol vriendelijk verzocht te mogen vertrekken , gelijk zijn Ed. mg eindelijk toestond. Ik vertrok , na van zijn Edelh. en van de andere legerhoofden , af- scheid genomen te hebben, den 2den November met de Pantsjalang, de prins van Tsjeribon genaamd , naar Batavia , vergezeischapt van den krankbezoeker Hillebrand Janszoon van Alkmaar en mijn twee slaven, nevens twee matroozen, die onze stuur- lieden waren. Het vaartuig was zeer naauw en klein voor ons en onze goederen en zeer slecht gesteld, om ons door zee te brengen, zijnde overdekt en omtrent 50 voetai bng en 14 i 15 breed en verder maar 3 a 4 voeten opgeboeid, waardoor wij bij zware wind, bliksem en donder, die ons ettelijke malen overviel, in groot gevaar geraakten , moelende gedurig onder de wal loopen , waar wij eens mast en steng of spriet en ons panggiiing-zeil , dat in flarden geraakte, verloren, meenende dat wij door de zware wind en door de sterk aanrollende zee , het onderste boven geslingerd zon- den hebben. Wij kwamen echter , na veel sukkelen en gevaar en na 8 etmaals op zee geweest te zijn, den lOden November op Batavia, waar ik mijn huisvrouw en kin* deren gezond aantrof, maar die een groote verandering aan mij bespeurden, daar ik thuis geleid moest worden. Ik begaf mij ten eerste met den brief van den veldheer aan Hun Edelheden , bij den opperland voogd van Hoorn , dien ik ten huize vond éian den heer Direkteur-generaal van Riebeek , met wiens dochter zijn E Jelheid de brnidegom was , die , mijn slechte gesteltenis ziende , en dat ik onmogelijk langer op mijn beenen staan kon , mij belastte te gaan nederzitten. Zijn Edelheid en de heer van Riebeek, die over 't innemen van Bangel zeer vecr blijd waren , vraagden mij hoe ver ons leger nu al gekomen en waar de heer Knol was. Ik zeide , dat Hun Edelheden een breed berigt van alles m dezen brief gedaan werd , en dat ik mij allerliefst daarna gedragen wilde ; doch toen deze heeren mij na- 4er geboden , om hen dit te zeggen , daar zij nieuwsgierig waren , zoo zeide ik , wd wetende hoe kwalijk dit in hunne ooren klinken zou , dat ik den heer Knol en *t leger op Soerabaja , waar zij sedert eenige dagen voor mijn vertrek gekomen waren , gela^ had. « Op Soerabaja ? » zeiden de heeren , « en met het leger ? i vraagden zij wederom , € wd wat is dog daar de reden af , en hoe komt die Heer met het leger daar ? • Ul zei , dat ik dat niet zeggen kon , daar ik mij met die zaken niet bemoeid had en dat die den raad aldaar maar bekend waren , waarvan Hun Edelheden de redenen zeker in dezen brief zouden vinden. «Ik geloof het ook,B zei de heer van Riebeek, ernaar ik geloof 'er nevens, die het juist de ware reden niet zal zijn, dat wij daar znüen vinden, en ik vertrouw dat gij ons die , als gij wilde , wel zoud kennen zeggen. » Ik ai^ woordde wéér : c dat ik daar niets af zeggen kon , alzoo dat zaken buiten mijn bereik waren, behalven dat ook mijne ziekte mij niet toegelaten had, alles daar van te ver- nemen. » c 2tjn dan , » vraagden die heeren wederom ,# alle de troqien weer op See- Digitized by VjOOQIC 467 rabaja , en is op Bangel , of in Pananggongan , geen bezetting gebleven ? » Ik zei , i dat zij alle op Soerabaja aangekomen waren, en dat'er geen bezetting ergens ge- legt was. » Zijn Edelheid , een vriend van den heer Knol en die niet gaarne meer daarvan voor den heer van Riebeek , die zijn vriend niet scheen , gezegd had , zeide : « Pater Valentjn , ik zie dat gij zeer mager geworden , en zwak zijt , gaat nu maar na hnis , en komt morgen ten negen uuren eens weer bij mij. > Ik deed het en werd ten eerste bij zijn Edelheid binnen gelaten , die aanstonds met mij achter bij die lange galderij omtrent de rivier zitten ging, waar zijn Edelheid mij honderd vra- gen omtrent den heer Knol en andere heeren deed , waarvan ik zijn Edelheid echter met veel omzigtigheid niet meer zeide, als ik oordeelde, dat hij behoorde te weten, en als ik meende , dat mij , ten opzigte van de legerhoofden , als een eerlijk man paste. Ik stond verbaasd , als zijn Edelheid mij ook zoo omstandig 't geval , om op Derma met 't gansch leger op te breken en weer al te trekken, benevens hei breken van dit besluit , met de redenen van dien , wist te zeggen , latende niet blijken , dat mij daar iets van bekend was , daar mij dat nu of dan moeite had knnnen baren. Hij zocht uit mij ook veel andere zaken, die ik wel wist, maar die nu niet helpen en mijne goede vrienden maar kwaad doen konden en vooral die» welke het geval van den heer de Bevere betroffen , te vernemen ; doch ik zei zijn Edelheid , dat ik niet anders konde zeggen , dan dat die heer den last van den heer Knol niet nagekomen was , maar dat ik de reden niet melden kon , onklat er op ver- scheiden wijze van gesproken werd; doch dat ik best oordeelde, dat Hun Edelheden dien heer zelf hoorden. Dat ik in 't algemeen uit zijn eigen mond verhalen kon, dat hij zich gedrongen gevonden had om, tegen de last van den veldheer, zoo ver buiten het bosch te gaan , omdat de Soerabajers , Madurezen , Macasaren en anderen tegen zijn bevel niet alleen buiten het bosch getreden , maar ook op den vijand aangevallen waren en , na hun geweer vergeefs op hen gelost te hebben , als schelmen de vlogt genomen , hem trouwloos verlaten en naar geen bevelen geluisterd hadden. Dat hij , zoo veel hem mogelijk was geweest , zijn last nagekomen en om geen andere reden buiten 't bosch gegaan was , dan om hen bijeen te verzamelen en aldus niet door eigen be- weging* zoo ver er builen tegen zijn wil getrokken en gelokt was , zonder ooit aan hen eenige last , om den vijand aan te tasten , gegeven te hebben. Ik vertoonde aan lijn Edelheid , dat zulk een bevelhebber met zoodanig een bevel bezwaard , bij zulk een voorval zeer ongelukkig en veeleer te beklagen , dan te doemen was , daar zijn last wel medebragt van niet buiten 't bosch te gaan en 't bijeengezameld voHc maar weer in 't leger af* te brengen ; doch hoe 't hem mogelijk was hen , die tegen zijn bevd uit het bosch naar den vijand liepen , bijeen te krijgen , zonder zich ook buiten 't bosch te begeven , ten ware zijn Edelheid van oordeel zijn mogt , dat hij dan maar alleen bad behooren weder bij den veldheer te komen , dat zeker mede hem veel zwarighe- den gebaard zou hebben , daar hem niet alleen bdast was, om niet buiten 't bosch te gaan, maar ook, om 't volk weer bijeen te zamelen en terug te brengen, dat immers niet geschieden kon , dan met ter plaatse , waar zij waren , te gaan. Zijn Edelheid gaf mij tot antwoord: tik kan wel hoeren, dat gij een vriend van de Bevere zijt , en hij sou zich zelven niet beter , dan gij nu door dit vertoog doet , voor ons kennen verdedigen, en bij aldien hij dit alles zoo maar bewyzai kan, als hij dat, volgens Qw bericht , gezegt heeft , zoo zal het hem uit veel zwarigheden redden , die daar uit anders zekeriijk hem zullen voorkomen; hoewel ik wel zien kan, dat, hoe men ook de last, van de heer Knol hem gegeven, aanmerkt, 'er egter ook nog veel tot zijne rechtvaardiging na den verkeerden uitslag der zaken overblgfl; dog wij zullen hem , zeide zijn Edelheid , zelf hier over hoeren. OÓdertusschen kregen wij , kort na mijn komst op Batavia , vaste tijding , die wij Digitized by VjOOQIC 468 te voren al van den gevangen Nalla gehoord hadden, dat Socrapati aan zijn wonde , voor Bangel bekomen, in 'l begin van November geblorven was, nalatende drie zonen, waarvan de oudste Pangantin, schoon do wijste niet, een korte tijd daarna door Pan- geran Depali Anom in zijn 's vaders plaats gesteld was, waarvan den 3den Januarij 1707 vaste tijding op Batavia kwam. De twee andere waren Lambora en Lamboe» die al mede in aanzien begonnen te komen ; doch de oudste der twee was (zoo men zegt) weinig tijd na den vader overleden , dat wij mede op dien tyd vernamen ; hoe- wel dit naderhand anders bevonden is. Een van deze zonen was met de dochter van Katawangan , landvoogd van Kadiri (dat ik vertrouw , dat zijn oudste zoon Pangantin zal geweest zijn) en een van zijne dochters met den prins van Balamboang en een andere met Nalladika, landvoogd van Gresik, een overlooper, getrouwd. Naderhand heb ik echter van den heer van der Horst gehoord , dat Soerapati met een musketkogcl in zijn linkerschouder gekwetst en daarvan bloed spuwende, den 15 November overleden «n dat dit door de Boeginezen , onder van der Horst staande en buiten last ter zijden geweken zijnde , verrigt is , die zeiden een Orang Besaar of groeten gekwetst te heb- ben. Den 20sten December hoorde ik van den heer vap der Horst, die naar Karta- soera stond te gaan , dat zeker gevangen loerah (of dorpshoofd) Tjilra Joeda genaamd , een Panakawan (of hoveling) van den Ingabei van Bangel wist te zeggen, dat de De- pati van Soerabaja zijnen neef Angadjaja naar Soerapati, toen hij nog in 't leven was, gezonden had , dat die ook met Soerapati iets van ge^^igt verhandeld en van hem een kris en een meid ten geschenk aan dezen Depati teruggebragt had, een klaar bewijs, dat zij beiden één lijn trokken. Als ik dit en andere schelmstukken van dezen prins Zijn Edelheid eens verhaalde, zeide hij tegen mij: «Wel pater, was er in 't gansche leger dan niet een braaf man, die zulken openbaren schelm den hals kon breken?! Ik zei: «Ja Zijn Edelheid , indien zij maar last bekomen hadden , om dat te doen ; dog wie zou buiten uit- drukkelijken last in zijne gedagten durven nemen , om een Prins van zoo groeten vermogen , die daar nog drie broeders , en zoo veel volks had , te vermoorden. » Den i 3den Januarij 1707 kwam kapitein Jurgen Cbristoffel de Roode, die met veel dapperheid door den vijand henen geslagen , dus meester van Sinkal , bij Kadiri , geworden en naar Karta- «oera de Ningrat voortgetrokken was, op Batavia. Hij, Bell wits en de raad, hadden een brief geteekend, waarin de Roode zeide, dat Kadiri wel had kunnen ingenomen worden, zoo hij geen last ontvangen had, om maar af te trekken. Dezen brief kreeg Govert van Wyngaarden , hoofd op Japara en gaf ze aan den heer Knol , die ze de heer van der Horst lezen liet, die mij dit zelf verhaald heeft. In 't begin van dat jaar werd de heer kapitein de Bevere naar Batavia ontboden, om zich over 't overtreden van des veldheers bevel en over de daarop gevolgde nederlaag der onzen bij Derma te komen verantwoorden. Hij werd door dezen en genen van wangedrag beschuldigd, doch , zelf op Batavia gekomen , gaf hij een zeer fraai geschrift , tot zgne verdedi- ging, over. Vijfde Hoofdstak. De heer de Wilde gaat m 1707 zelf mede te veld. Breekt op van Samarang en wordt door den keizer op Kartasoera verwelkomd. Perwata Sari getrist. Het leger breekt van Kartasoera op. Beilwits gaat de Pagar Tandoerang verwoesten. Post door ons veroverd. Onze komst in Kadiri en Wirasaba. Krijgen klop bij Kakaper. De heeren Sergeant en Google Digitized by VjOOQ 469 Tan der Horst komen bij 't le^r. Sterkte yan het leger. Namen der brigadiers. Sterkte van 's yijands post bij Kakaper. Die door de onzen veroverd werd. Het leger trekt voort Schans bij* Calianjer. gemaakt. Slag van den vijand met de onzen. De Madorezen op de vlugt gedreven. Slechte staat onzer zaken hier, die door matrozen hecsteld werd. Passaroewan veroverd. Groote eere door de heeren de Wilde en Knol ingelegd. Wat hoofden van den vijand hier bleven. Depati van Soerabaja in dit gevecht geroemd. Vesting omtrent Passaroewan. De heer de Wilde vertrekt naar Soerabaja en t leger breekt op. Velen komen zich vernederen. Soerapati's gebeente opgegraven en verbrand. De heer de Wilde vertrekt met de heer Knol naar Samarang. Vergcefsche getuigenissen tegen de heer de Bevere. De heer de Wilde komt ziek op Batavia en stierf. De dood van den Panom- bahan van Madora. Zijn opvolger Sederma vermoord. Troawe daad van zijn slaaf. Slecht gedrag van den Ingabey van Torrabay, Ondertasschen waren er op Batavia zware woorden tasschen Zijn Edelheid en de heer Herman de Wilde gerezen , zeggende Zijn Edelheid aan dien heer , dat hij al& veldheer uitgekomen was en dat hij wel wenschte te zien , dat dio zware en kostelijke oorlog van de E. maatschappij met Pangeran Depati Anom en met Soerapatis zonen, dewijl zij anders niets ter wereld uitrigtten , door Zijn Ed. mogt ten einde gebragt wor- den , daar men ten nadeele van de E. madtschappij niet weinig er mede sammelde , dat Zijn Edelheid oordeelde niet te zollen voorvallen , indien Zijn Ed. daar tegenwoordig was. Dit deed dien heer, hoewel tegen zijn zin, besluiten om de naaste veldtogt zelf bij te wonen. Daarop vertrok Zijn Ed. in Janij 1707 naar, Samarang , van waar Zija Ed. met het gros des legers den SSsten van die maand opgebroken en den 27sten dito, zonder dat er iets van belang voorviel, op Kartasoera gekomen is. De Soesoe- hoenan Pakoebowana hoorende, dat Zijn Ed. aankwam, zond Zijn Ed. zijne twee zonen, Pangeran Mangkonagara en Pangeran Blilar al tijdig tegen en Zijn Majesteit zelf kwam- 3 mijlen buiten Cartasoera Zijn Ed. mede te gemoet, om hem te verwelkomen, gelijk ook *t geheel leger nog op dien dag te Kartasoera gekomen is. Den 28sten dito werd de wijdberuchte landlooper, Perwata Sari, in een draagbaar, waarover een net gespan- nen was , bij den keizer en den heer veldoverste de Wilde gebragt en op de pasebaan in 't openbaar met 23 krissteken gedood. Den ISden JaJij brak het leger van Karta- soera op, trekkende dien dag naar de rivier Solo, waar de kapiteins Beilwits en de Roode met hunne troepen lagen. Op Zondag brak men wederom op , trekkende door 't landschap Jagaraga naar 't prinsdom van Madion en heeft de edele heer de Wilde nevens den heer bevelhebber Knol goedgevonden, om kapitein Beilwits met zijne brigade, die uit acht zoo Europesche als inlandsche vaandels bestond , uit het groot leger naar 't land van Kadoewang af te zenden, om onze vesting^, Tandoerang^ met drie vaandels bezet , te slechten en dan weer herwaarts te komen , om de vijanden te noodzaken van daar te verhuizen , vermits zij daar een vaste schans op de scheiding van 'Kadoewang en Panaraga hadden, die den 28sten stormenderhand ingenomen werd, met verlies van maar 2 mannen en 6 gekwetsten , onder welke een Europeaan was. Dit was een post van veel belang , Pintoe Tamb^ng genaamd , die een snijding of enge doortogt tusschen het zwaar gebergte van Java daar maakte en 't was een groote schande voor de vijanden en een groot geluk voor ons , dat zij deze voorname schans verlieten , omdat wij daar- door van die kant een open weg door 't land Panaraga en Hadion kregen, om ons met bet groot leger te vereenigen, dat den 4den Augustus ook geschied is. De onzen trok- ken van daar naar de rivier Kadiri, bij welke wg den 16den kwamen en, nadat er een brug over gemaakt was, den 20sten dito moi het geheel leger overgetrokken en den 24sten dito in de stad Kadiri gekomen zijn , zonder eenigen vijand te ontmoeten , aangezien de gevlugte Pangeran Depati Anom vier dagen te voren met zijne magt van daar naar Pasaroewan vertrokken was. Daar zijn er meer als eene van de voornaamste , die gezegd hebben , dat, zooals de veldheer over de rivier van Kadiri met het leger ge- Digitized by VjOOQI^^ 470 komen was , Pangeran Depati tot ons zoo overgekomen hebben ; doch zijne Panakawans of hovelingen werden door iemand, die den heer de Wilde de eer niet gunde, gewaar- schuuwd , dat hij niet overkomen moest , daar de Hollanders hem den hals zoudea breken. Dit verhaal ik uit den mond van iemand , die het zelf van deze hovelingen had en die, toen op de brandwacht liggende, hen zelf gevangen gekregen heeft. Den 31 sten dito kwam het leger in Wirasaba, w^aar mede geen vijand vernomen werd, van waar de heer de Wilde den 5den September uit onze legerplaats te BangsaI naar Awang Aveang in een bosch trok , van 'twelke ons gezegd werd , dat wij er in geen 4 mijlen drink - water vinden zouden. Om dit zeker te weten, zond de veldheer den vaandrig Josefje Herri met 44 Europeanen en 46 inlanders nevens een troep javaansche wapentorschers vooraf, welke, omtrent den berg van Kakaper gekomen, de vijanden daar sterk be- graven vonden , die hen zeer schielijk overvielen en op de vlugt dreven , bij welk geval Herri, de sergeant, Karel Richard, een korporaal en 6 geroeene soldaten van de Euro- peanen, buiten 6 gekwetsten, het leven lieten; doch van de inlanders waren er maar 2 dood gebleven en 4 gekwetst. Men besloot, nadat men berigt hier van had, den vijand daar te doen verhuizen ; waartoe de weg ten eerste bereid en de werkers met zes vaandels die hen dekken moesten, afgezonden werden. Den 8slen dito kwamen de heeren kapiteins Willem Sergeant en Uenrik van der Horst, bij welke de prins vsm Soerabaja en de Panombahan van Madura was, bij 't leger, brengende een groote magi van wapentorschers roede , die zeer welkom waren , daar de onzen zich door de zware togten reeds afgemat hadden. Het geheel leger, te dier tijd zeer talrijk, bestond na in 8 brigades van de dienaren der E. maatschappij , ieder van 8 vaandels , dat te zamen 64 vaandels en met die van den veldheer en van den heer Knol, 66 vaandds uitmaakte. Het werd geoordeeld met de bijloopers over de 60,000 mannen sterk te zijn. Te weten: Mannen. De javaansche soldaten van Kartasoera en de stranden . . • 25,000 De Madurezen 10.000 De soerabajasche soldaten 5,000 De japarasche soldaten . . , 3,000 De dienaren der E. maatschappij 3,000 46,000 Waarbij de Batoors of lastdragers in 't leger en bijloopers maar geregend worden op 14,000 60,000 (hoewel zij veel sterken waren) gesteld , zoo beliepen die rijkelijk een getal van 60,000 mannen. Deze stonden , behalven de prinsen en inlandsche hoofden , die over hen geboden , onder 8 kapiteinen , die nu als brigadiers gebruikt werden. Deze waren de heeren ; Willem Sergeant, Zadiarias Bintang, George Frederik van Beilwits, Jurriaan GhristoffiBl Roode , Henrik van der Horst , Joost Michielszoon Wilstede , Wolfgang Mejer en Henrik Blankert. ju. Van den 8sten tot den 15deQ dito werd alles vervaardigd, om 'svijands voordeelige post bij en onder den berg van Kakaper, Pintoe Laral (of, zoo andere willen, Tjarat) waardoor zij ons de intrede in 't land van Panonggongan , Bangel en Passaroewan Eochten te betwisten , in te nemen. Dit was een steenen muur en een post van zoo ved sterkte , Digitized by VjOOQIC 471 dat zij daar wel 10,000 met 50 mannen konden afkeeren. De hoofden, die bier aan 's vijands zijde 't opperbevel hadden , waren ingabei Loor en ingabei Kidol , 2 wak- kere mannen , die als leeuwen gevochten en de onzen daar vrij lang opgehouden hebben. Alles nu tot den aanval klaar en bij de heeren de Wilde en Knol den 15den dito besloten zijnde , om die naauwe doch gewigtige post , het kostte wat bet wilde , te ver- overen , is zulks nog op dien dag geschied en door de dapperheid van de heeren voornoemd en van andere legerhoofden , niet zonder groot gevaar en een onuitspreke- lijke moeite volbragt. De Madurezen gedroegen zich hier mede zeer dapper. Den 16den dito trok men , om den vijand geen tijd te geven van zich te herstellen', met het gros- van bet leger door zgne schoone en vruchtbare landen van Pananggongan , Derma en Bangel , welke veroverde posten in 't voorleden jaar zoo onvoorzigiig door de onzen verlaten waren , zonder nu daar eenige vijanden , dan hier en daar een klein troepje te ontmoeten, daar zij allen naar Pasaroewan gevlogt waren. Wij verloren hier een sergeant , Nabel genaamd , een Delvenaar en nog 3 of 4 soldaten , die uit moeskoppen gegaan zijnde , ongetwijfeld door den vijand waargenomen en gemold zijn. Den 23sten (Ëto werd aan den kapitein Wilstcde bevel gegeven , om van Bangel met zijne brigade naar de rivier van Kalianjer te trekken en daar een schans te maken. Hij ging er , ia gezelschap van de heeren Knol en van der Uorst naar toe , die met hem een be- kwame plaats afkeken , waaraan 2,000 Javanen gesteld werden , die ze ten eerste vol- tooid hadden en waarin vooreerst de luitenant Jacob van den Bussche als hoofd gelegd werd. Van den 23sten tot den 28sten dito viel er niet van belang voor , dan dat zich nu en dan eenige vijanden vertoonden , met welke maar eenige schermutselingen voor- vielen; doch den 28sten dito lieten zij zich met verscheiden troepen bij Wankel zien^ meenende op dien dag, even als het jaar te voren met den heer de Bevere, de onzen hier weder klop te geven , doch dit mislukte nu , daar 't gros van 't leger eerst in-^ gewacht en met het geschut toen zoodanig onder hen gespeeld werd , dat zij genoodzaakt waren 't dorp Wankel te verlaten , waarop de onzen nog dien dag naar de rijstvelden van Singirie getrokken zijn , waar zij den vyand aan alle kanten ontdekten , die hea daar een zeer feilen veldslag leverde. De heer Bintang had hier de linkervleugel, em was daar (gelijk ik van den luitenant van den Bussche, naderhand kapitein in Amboina,. gehoord heb) geplaatst, om de Madurezen te dekken. Deze geraakten aan die kant ook eerst roet den vijand handgemeen en stonden een wijl tijds zeer wel hun post uit; doch door een zwaarder troep vijandeu, die uit de padi hier en daar te voorschijn kwamen en zich als de mieren vertoonden , wat schielijk overvallen zijnde , namen de vlugt, wiliardoor de brigade van den heer Bintang aan de linkervleugel geheel en al voor 't geweld der vijanden begon bloot te staan. De vijand dit merkende, drong er ten eerste sterk op in « waardoor die heer genoodzaakt was zachtjes terug te deinzen, verliezende daarbij 1 6 man , waaronder 3 Europeaneir , nevens een Ternataansche lui- tenant , Boeloe genaamd ; doch hij werd ten eerste door de brigade van kapitein de Roode ondersteund en gedekt. Doch de vijand ondertusschen veel sterker geworden ea Pangeran Depati Anom daar met die 2 veldheeren en de zonen van Soerapati zaam- gevoegd zijnde , vielen zij , nadat men nu omtrent de zee en niet ver van Pasaroewan gekomen was, weer met een nieuwe woede op de onzen aan, waar 37 of 38 Baliers, Bureel en nog een ander, die een post aan de zeekant bezet en die ieder 60' man bq zich hadden , tot halfwege hun lyf in 't water dreven. De heer de Wilde zag hier , dat er ecu groot onderscheid was tusschen een leger van laffe inlanders en van Hol- landers, die naar bevelen luisteren en stand houden. Ja de zaken liepen hier eindelijk zoo slecht , dat de vijand , op 't vlakke veld gekomen zgnde , de onzen als tot het uiterste bragt. En had zich de prins van Soerabaja hier niet zeer dapper of zoo schelm- achtig als te voren gedragen , hti had nog veel slechter met de onzen afgeloopen. Dit Digitized by VjOOQIC - 472 werd Teroorzaakt , door dat de oiiseu ontijdig en vruchteloos vuur gegeven hebbende , ten eerste zich op de vlugt begaven , roeenende omtrent de rivier de vaartuigen , dk hen beloofd waren , te vinden ; maar daarin misleid zijnde , was de vijand op hen in- gedrongen en zon ze allen in de pan gehakt en *t gansch leger geslagen hebben , indien niet eenige matrozen, die 't kanon bestuurden en den vijand daaromtrent al genaderd zagen, stand gehouden en, builen eenigen last, nit eigen dap{)erheid besloten hadden » op den vijand , aleer zoo schandelijk de vlugt te nemen , nog eens braaf vaur te geven , dat zij ook zqo gelukkig deden , dat de vijanden , eenigen van de hunnen ziende neder- storten , daardoor gestut en door de onzen , nadat zij zich wat hersteld hadden , op de vlugt gedreven werden , verliezende op dien dag niet alleen het veld , maar op den 29sten dito ook al hunne sterkten in en omtrent de stad Passaroewan, waaruit na al bet gebroed van Soerapati (dat hier nu over de twintig jaren aaneen in dit schoone land zijnen zetel gehad en 21 van de schoonste land voogdijen van Java van Demon af tot de grenzen van Soerabaja toe en van daar 16 mijlen landwaarts in en alles om de Zuid aan die kant, gelijk ook Kadiri zijne grenspaal aan de andere zijde was, met die heerlijke eernaam van Radin Aria Wiranagara , de grootste na die van een prins van den bloede, oppermagtig en gerust bestuurd had) eensklaps naar 't gebergte van Malang verjaagd werd , zonder dat zij er ooit weer bezitlers van geworden zijn. Een ongemeene groole eer voor de wapens der E. maatschappij , dat zulk een magtig ge- weldenaar en beroover van de beste landen van den Javaanschen keizer, nog eindelijk voor dezelve heelt moeten buigen , en geen minder eer voor den heer de Wilde , dat dit groot werk onder zijn opperbestuur en kloek beleid daar zoo gelukkig voor zijne heeren en meesters volbragt is. Deze heer met den heer Knol (die hier mede zeer veel eer ingelegd heefl) in de stad getreden zijnde, werden hen de hoofden van Ingabd Loor, Kijaij Maas en nog 10 of 12 andere der groeten , die zeer wel bekend waren, gebragt en aan de brengers een geschenk gegeven. De oudste zoon van Soerapati, Haas Pangantin , was ook gekwetst en men zei , dat de 2 anderen met eenige Javanen tot ons afgekomen waren. Uit de menigte der ooren , die hier van tijd tot tijd vertoond werden, kon men zien, dat er zeer veel volk van den vijand moest gesneuveld zijn^ daar die van onze verslagenen (wie hun ooren nog bevonden werden te hebben) zeer wel te onderscheiden waren aan zekere opening, die de onzen niet hadden. Men zei, dat Pantangin naar Balaroboahg zoude gevlugt zijn om zich daar bij zijn zwager te laten genezen. Hij zou zich mede aan ons overgegeven hebben ; doch Ingabei Kidol ried hem dat af, zeggende: c Denkt gij dat zij u spaaren zullen, die uw vaders gebeente niet gespaart hebben ? » en dit weerhield hem. Hoe groot een vriend de Depati van Soera- baja van Soerapati in zijn leven geweest was , scheen echter nu die vriendschap en dat verband niet meer tusschen hem en deszelfs zonen te zijn , aangezien hij zich na zeer dapper tegen hen gedragen en vooral in het laatste gevecht zeer veel roem behaald had. Hij had er ook groole redenen toe : want zij hadden hem in zijn land mede niet ver- schoond , maar alles tot digt omtrent Soerabaja verbrand , zijn dorpen in kolen gdegJ en hem een groote menigte bufieis ontroofd. Dus heeft hij dit dan zoo zeer niet ait liefde voor ons , als wel ait eigen billijke wederwraak gedaan. Ook zullen wij nog nader ontdekken , dat hij nogtans een schdm in zijn hart en een man gev^eest is , die 't , buiten alle tegenspraak , met ons en den keizer niet wel meende en 't met onze vg- ianden hield , gelijk hij daardoor aan een slecht einde geraakt en nog eindelgk gekrist is. Den 3den October werd aan de heer kapitein Bijlewits belast, om aan de rivier van Gombong , niet ver van Pasaroewan , een pagar of schans op te werpen , welke ten eerste begonnen, in 13 dagen voltooid en door dien heer met 6 vaandels Euro- peérs en inlanders bezet werd, om daarin het opperbevel te voeren. In deze vesting waren 32 stukken geschut en in die van Kaliaqjer , waar naderhand kapitein Blaokert Digitized by VjOOQIC 473 met 5 vaandels geplaatst werd, 30 stokken. Buiten deze twee vestingen was er nog een digt bij Pasaroewan, de Bewaarder genaamd, liggende aan *t strand en digt bij de rivier, waar de luitenant van der Mast met omtrent 100 man, zoo Europeers, als inlandsche dienaars geplaatst was. Nadat nu alles hifcr door de heer do Wilde wel ver- zorgd en genoegzame bezetting gelaten was , is die heer den 1 Sden October opge- broken en , nog op dien dag door de rivier van Pasaroewan gelrokken zijnde , na boord en op *t jagt Natris gegaan en daags er na , terwijl Zijn Ed. de zorg van 't leger na verder op de heer Knol rusten liet , op Soerabaja gekomen , waar de heer Knol den 20sten dito met 't leger ook zonder eenige ontmoeting kwam , brengende tijding , dat vele der gevlngten uit Pasaroewan van het gebergte weder afgezakt en in de stad gekomen waren en daaronder veel groeien, raden en ingabei's, die voor zich en voor de gemeente vergiffenis verzocht en bekomen hadden, niet genegen zjjude langer 't onzeker krijgsgeval van Pangeran Depati Anom en van Soerapali's zonen te volgen. Vijf dagen te voren, eer de veldheer van Pasaronwan vertrok, gelastte Zijn Ed. aan de heer Bintang, om *t graf van Soerapaii, dat achter zijn hof daar was, op te graven en zijn gebeente (gelijk openbaar op de pasebaan geschied is) nevens dat van veel anderen en den tempel , tot asch te ver- branden en die asch in zee te verstrooijon. Van den 20sten tot den 24sten dito waren de heeren de Wilde en Knol bezig met bet leger in de winter-rustplaatsen te Soerabaja, Japara, Samarang en daaromtrent te verdeelen, waarop zij den 24sten October ook met de schepen, jagten, sloepen, pantsjalangs en andere vaartuigen naar Samarang vertrokken zijn. Nadat nu de heer Knol daar gekomen was, vernam hij, dat de heer de Bevere voor zijn vertrek naar Balavia verscheiden getuigenissen tot zijne verdediging, door toedoen en hulp van de heer Govert van Wyngaarden , hoofd op Japara , had laten beleggen, dienende om Hgeen hij over hem aan Hun Edelheden geschreven had, te wederleggen. Dit speet hem geweldig en hij voorzag zich aanstonds van verscheiden andere getuigenissen tegen hem en bakte hem de koek zoodanig bij den heer de Wilde, dat de heer de Bevere er veel moeite mede gehad zoude hebben , indien deze heer lang daarna geleefd had. Ook voorzeide hem zeker vriend , waar hij veel op vertrouwde en wiens raad zeer zwaar bij hem woog, dat hij te laat komen zou, daar de Bevere in tijd ver vooruit was en al zijne getuigschriften beêedigd en die van den heer Knol onbeêedigd waren , gelijk ook die beéedigde papieren (na den dood van den heer de Wilde) den heer de Bevere meest gered hebben. Ondertusschen vertrok de heer de Wilde , die door de vermoeidheid en ongemakken op dezen togt tot nog toe henen geworsteld had , met een niet al te frisch ligchaam van Samarang en kwam den 7den of Ssten November ziek op Batavia, welke ziekte zoodanig toenam, dat die heer daaraan den i4den dito over- leden is. In 't eind van dit jaar kwam ook de oude prins van Madura (dien men ten onregte na zijn dood nog een kwaden naam zocht te geven) te sterven en zijn oudste zoon , Saslra Nagara , die 't gansch eiland rondom met wachten bezet had , om er Radin Soeria Nagara buiten te houden , verving hem vooreerst ; doch men wist het door groole beloften zoo te schikken , dat bij afstand deed en dat Soeria Nagara prins van Madura geworden en er in bevestigd is. In dit jaar stierf Sedjana Poera , prins van Japara , ook door ziekte. Sederma , vorst van Sammanap , dat door Hun Hoog Edelheden op zich zelven onder hem gesteld was, had in den laatste togt naar Pasaroewan zich als een schelm gedragen en niet alleen geweigerd tegen de vijand te vechten maar 't kruid en lood , hem door Hun Hoog Edelheden geschonken , ook aan Soerapati vereerd en den vijand van tijd tot tijd van alles kennis gegeven. Hij had ook wel i 3 of i 4 vaartuigen met bassen , kwanzuis voor ons , gereed gehouden om , zoo de onzen vlugten moesten , daarin zich te bergen; doch naderhand heeft men bevonden, dat zij eigenlijk voor den vijand beschikt waren en tot zijne hulp dienen zouden. Om wraak over deze schelmerij te nemen, daar die van Sammanap zelf over hem geklaagd hadden en om dit geheel Digitized by VjOOQIC eiland bij de dood van den Panombahan in rust te stellen , vonden Hun Edelheden goed den heer van der Horst naar Sammanap te zenden, die daar met 24 man en eenige inlanders gekomen en ten volle door de Sammanappers roet tranen in de oogen van zijne schelmstukken overtuigd zijnde, zoo is door zijn bestel Sederroa in den vollen raad door zijn geheimschrijver met een kris van achteren ingestoken ; doch , weder op- gestaan en zijn kris nog getrokken hebbende , is hij nog eens door een der andere groeten getroffen en , na nog eenige treden verder gegaan te zijn , ter nedergestort Zijn dood werd aanstonds door zijn jongen of slaaf (een trouw stuk waarlijk) gewroken en die geheimschrijver door hem onder den voet gestooten , welke deftige daad de heer van der Horst (zoo hij mij zelfs verhaald heeft) wei door een begenadiging en 't schen- ken van zijn leven, dat hij voor zijn meester in de waagschaal gesteld had, zou hebbea willen beloonen; doch hij moest, om de groeten van Sammanap genoegen te geven» tegen zijn wil zien , dat die trouwe en dappere jongen gekrist werd. Hij was daarovw zelf eenigen tijd in gevaar met de zijnen op een puntje of bolwerk, door des doeden broeder bezet zijnde ; doch kreeg ten eerste ontzet , keerde dus zegepralende weder eo woonde naderhand den veldlogt bij. Radin Ajoe (dat de schoone prinses in 't Javaansch beteekent) zijn gemalin, werd gedurende de minderjarigheid van haar zoontje, in 't be- stuur van Sammanap gesteld, dat zijn broeder Sïedarga waarnam; maar zoodanig, dat hij , noch zij iets buiten kennis der vier voorname landsgrooten doen koude. De Ingabei van Torrebay was ook als een schelm doorgegaan en had zich zeer slecht gedragen. Zesde Hoofdstak. De heer Knol in 1708 als oppergcmagtigde naar Java, om Fan^eran Depati Anom in handen te krijgen. Die verzoekt in genade aangenomen te worden, dat de heer Knol toestaat en gaat dien prins afhalen. Vergiffenisbrief aan dien prins gegeven , waar- toe hij last moest gehad hebben. Zond hem naar Batavia. De Depati van Soerabaja opperstrandheer eemaakt. Nieuwe blijken van zijn ontrouw. De keizer besluit hem te doen dooden. Wat de heer Knol verder gedaan heeft. Djaja de Ningrat bevorderd. Kosten van den oorlogin 1708 en te voren. Fangeran Depati komt op Batavia. Hoe hij daar behandeld werd. Hij weigert zijn kris over te geven. Zijne verschijning voor Hun Edelheden en deftige aanspraak. Zijn straffe redenen te^en de heer van der Horst. Hun Edelheden loochenen den vergiffenisbrief. Verdere behandeling van dien prins. Die den koning, van Bantam kennis hiervan geeft. Die daarover bew^ng maakt. Dat echter niets helpt. Eestvaardi^ng van Hun Edelhedsu in dit stuk. Slaan 't ver- zoek van dezen prins af. üe rijkssier^en hem onthouden. Werd naar Ceilon gezonden en op Gale geplaatst, waar hij zich tracht uit te redden, doch 't lekt uit. Wat van der Horst hierin gedaan heeft en hoe hij beloond b. De Depati van Soerabaja wrad gekrist. Tijgersgevecht. Zijn broeders in genade aangenomen, doch vernederd. Staat van den oorlog op Java. Hoe de Heereu Zeventienen *t werk van Java opnamen. Hun gedrag geregtvaardigd. Nieuwe vonken van oorlog. Intrede der gezanten van den Soesoehoenan m 1712. Hun behandeling in de gehoorzaal. De redenen van hun komst. Jangrana weigert ten hove te gaan. Verdere vonken van oorlog. Moegeljjk- heden omtrent Fasaroewan en waar me begon. De prins van Balamboang schiint onder Bali te staan. Nieuwe oorloz on Java in 1718. Ontsteltenis hierover op Ba- tavia en orde daaromtrent gesteld, opstand der Madurezen. Dood van den heer Google Digitized by VjOOQ 475 ChaTonnes. Hoe dit verder afgeloopen is. De oorlog meest teu einde. Door 's keizers dood weer van een andere kant begonnen. De hoofdverrader Erberveld in 1722 op Batavia geregt. Nieuwe bewegingen der wederspannigen op Java. In 1708 vonden Ilun Edelheden goed den heer Knol als commissaris of oppergc- volmagtigden weder naar Javas noord-oostkust te zenden, om de verdere vijanden en bijzonder Pangeran Depati Anom in *t Malangs gebergte te vervolgen, om hem, was 't mogelijk , in handen te krijgen , daar er anders op Java geen rust wezen zou. Mij is zeer dikwijls door heeren , die grondige kennis van deze zaken hadden , verhaald , dat deze prins menigmaal verzocht heeft , om tot ons over te mogen komen , mits dat men hem prins van Djapan of van eenig ander landschap maken en zoo buiten den keizer op zich zelven en alleen maar van Hun Edelheden afhankelijk , stellen wilde ; doch daar waren er, die den heer de Wilde die eer alleen niet gunden, die ook ondertusschen hoop en grond hadden , om hun beurs beter te maken , als hij nog zoo schielijk niet overkwam en die de hovelingen, die hg over en weder zond, dit afgeraden en door verdichte bedreigingen, van dat wij hem *t leven benemen zouden, zoo hij tot ons over- kwam, hem hiervan afgeschrikt en bezorgd hebben, dat die Panakawans van den prins maar stil weder los gelaten werden, zonder dat die heer de Wilde dit ooit geweten heeft. Daar nu al deze redenen en de tijden en zaken zeer veranderd waren, vertrok de heer Knol den 8sten Februarij naar Java's oost-kust, om te zien wat daar nog te doen mogt zijn. Hij was zoo ras niet op Samarang gekomen, of hij schikte alles met veel omzigtigheid zoodanig , dat hij de veldtogt vroeg beginnen en zoo veel te eer een einde aan dezen oorlog maken mogt. Doch eer deze heer dit alles naar zijn zin ver- rigt en de troepen op Soerabaja bij elkander gezameld had, verliep er nog al een groote tijd. Aangezien nu Pangeran Depati Anom dit zwerven mede zeer moede begon te worden en maar tot rust wenschte te geraken , zond bij zijne gezanten aan den heer gevolmagtigde Knol , verzoekende dat men hem in genade wilde aannemen. Dat de heer Knol te voren stille en geheime onderhandelingen met dien prins , om de zaken zoo ver te brengen , moet gehad hebben , is niet alleen waarschijnlijk , maar zal ook klaar uit de gevolgen blijken , buiten dat bij ook toen al veel zaken buiten kennis van den krijgsraad en nooit door eenige van ons volk, maar altijd door Javanen behandeld had, waaruit men met reden wel besluiten mag, dat hij eeoigen geheimen last heeft gehad, zon- der welke hij dit anders nooit op zich genomen zou hebben , dewijl hij anders daarover zeker laag door den advokaat fiskaal aangesproken en ook gestraft zon zijn geweest, dat mij een klaar bewijs is, dat die heer papieren onder zich gehad zal hebben, met welke hij zich heeft kunnen dekken. Nadat die prins dan , op zijn gedaan verzoek en op dure beloften van onzen kant (zoo mij van heeren deskundig zijnde , berigt is) besloten had tot ons over te komen, waren er leden, die van ter zijde kennis daarvan gekregen hebbende, den heer Knol vraagden of Zijn Ed. ook eenige schriftelijke last had wegens 'tgeen men tegen dien prins zeggen zou. Zijn Ed. zeide toen wel neen , maar men zal uit de ge- volgen zien , dat het daar anders mede gelegen en dat door de heer Knol een geiiade- brief toegezegd was, daar die prins anders zeker niet overgekomen zon hebben. Daar waren leden in dien raad, die meenden, dat men met een zaak van zoo veel aange- legenheid zoo los niet moest te werk gaan, aangezien de heer Knol zeide, dat men bem maar een 'knol in de muts douwen en maar wat wijsmaken moest. Eenigen waren van oordeel, dat men dit dus doen moest, maar anderen, die wat verder zagen, hielden voor zeer onbillijk dat men zulk een prins , *tgeen men zoo plegtig in een vollen raad hem beloofde, niet zou houden en zeiden vlakuit, dat men onbevoegd was dit te doen ^ dat z\j geen deel daaraan wilden hebben. Dit heb ik van sommige lieden, die het Google Digitized by VjOOQ 478 4705 begon) tot het begin van 1707 al 23 tonnen gouds gekost, zonder de grootc schade , die op Batavia geleden is , er bij te rekeneo. Den 6den September (zoo ons in Amboina uit de Batavische nieuwe tijding bleek) kwam Pangeran Depati Anom met Rcigersdaal op de reede van Batavia. Toen hij na zag , dat er bij zijn aankomst geen eerschoten , om hem te verwelkomen , gedaan werden , en dat men derhalve weinig werk van hem scheen te maken , zeide zijn ge- malin s moeder , een grijze en zeer verstandige vrouw : • Zoon , heb ik het u niet wel gezegt , dat gij beter zoud gedaan hebben , met u zelven als een dapper Keizer voor het recht , dat u God , uw vader , en alle de Rijxraaden gegeven hadden , dood te veglen , en zoo rocmrugiig met de wapenen in de hand te sterven , dan als een ver- agle slaaf , gelijk gij nu wel zult moeten doen , dewijl men u in de val heeft , Ie leven? Daar ziet gij een begin , van *t gene ik u wel voorspeld heb, en een voorspel van 't verdere , dat u te wagten slaat. De prins gaf daarop tot antwoord , dat hij hel beste hoopte , en dat het beter gaan zoude , als zij dacht ; hoewel *t net zoo uitge* vallen is. Onder meer andere zaken hem te Soerabaja in den vollen raad (zoo mij van eenige lieden , die dit zeer wel wisten, gezegd is) beloofd, dat men hem de rijkssieraden , bestaande in een gong, een wit badjoe met eenige Arabische letters of spreuken, een kris, een piek (het voornaamste erfgoed van zijn vader) zou laten behouden en hem zulks zelfs onder eede toegezegd ; doch wij zullen aanstonds zien vrat daarop gevolgd is. Hij werd dan eindelijk door den heer van der Horst (om zijn taalkunde , geleider der Javaansche gezanten en groeten , doch zijn doodelijke vijand) en door de heer Heir- mans van boord gehaald en in zijne verblijfplaats in het kasteel vooreerst gebragt; doch aan van der Horst, daarna op de groote zaal in 't kasteel gekomen en hem zijn kris afeischende , zeide hij : c U en geve ik die niet, maar zal die aan die genen ge- ven, die boven miLzijn. » Daarop zou de heer van der Horst naar binnen gegaan zijn, om (zoo mij een neer van aanzien uit de mond van een der heeren raden gezegd heeft) Hun Edelheden daar berigt van te geven , die hem last gaven , hem die weder af t« vorderen. Hij deed dit, doch de prins weigerde het tot driemaal toe. Men liet hem dan met zijn kris op zijde binnenkomen. In de vergaderzaal toen getreden zijnde en nu voor den opperlandvoogd , de heer van Hoorn , staande , nam hij (zoo mij die vriend almede uit de mond van een der ordinaris raden verhaalde) zijn kroon van zijn hoofd en lei die met zijn rijksslaf en kris aan de voeten van zijn Edelheid , 'tgeen de heeren niet zonder beweging of met drooge oogen konden aanzien. Vooral nogtans werden zij zeer over deze zijne deftige aanspraak bewogen : c Ik ben , zei hij , de wettige zoon , en erfgenaam van den overleden Keizer , Amangkoerat , mijn vader , en alzoo ook een wettig opvolger en vervanger van hem op den ihroon mijner voorvaderen , de Javaan- sche Keizers. Dat ben ik, niet alleen door *t regt van mijne geboorte, dat mij God gegeven heeft, maar daar en boven ook door de wil en openbare verklaring van mgnen gezegenden vader, waar bij hij mij in de tegenwoordigheid van alle de rijxra^den, weinig tijds voor zijn dood , als opvolger in 't Rrjk , openbaar voorgesteld èn verkorefi heeft, gelijk ook die keure bij alle de Rijxraaden goedgekeurd is. Nu wete ik niet, dat ik de E. Maatschappij , of u Hoog-Edelheden , oit of oit ergens in benadeeld , of beledigd heb ; en derhalvcn kan ik niet bedenken , wat de reden zij , dat u Hoog-Edel- heden nochtans rcij, een wettig erfgenaam, en een getrouw bondgenoot, zoo bittw hebben gelieven te vervolgen , mij van mijn kroon , en throon te ontzetten , en die aan eenen , die daar geen recht ter wereld toe had , te geven. Maar , vervolgde hij , wal zal ik daar verder at zeggen , dat is voorbij , en niet te herdoen. Ik verzoek nu maar alleen , dat gij , volgen uwe beloften , en den inhoud van dezen brief van vergiffenis , waar voor ik u Hoog-Edelheden dank zegge mij als een Prins van den bloede, mgne vrijheid , en een landstreke gelieft te geven , die ik als een vrij Prins , die niet van den Google Digitized by VjOOQ 479 Keizer, maar van u Edelheden afhangt, beslieren, en van welkers inkomsten ik met de mijnen, als een Prins na mijn staat, leven mag, belovende dan noit meer op mijn Rijk te zullen denken, en mij daar in gerust te houden; gelijk dit ook het verdrag is met de uwen aangegaan , en waar op ik tot hen afgekomen ben. » Toen nu de heer Tan der Horst dit wilde vertolken , verbood hij hem dat , zeggende dat hij zijne woor- den niet trouw vertolkte en Hun Edelheden maar misleidde, herhalende die woorden wel twee- of driemaal met een groote moeijelijkheid , zoodat er tusschen dien prins en dezen heer een biltere haat wezen moest. Toen hij nu echter zag, dat de heer van der Horst, zonder zich daaraan te kreunen, maar voortging, riep hij gedurig tegen hem : c Vertolk het recht , vertolk het recht voor haar Edelheden , en zoo , als ik het zegge. » Nadat nu zijne aanspraak vertaald was , zei hem zijn Edelheid , de heer van Hoorn , dat Hun Hoog-Edelheden wel zekeren bepaalden , doch geenen last , om hem zoo een brief van vergiffenis te geven en hem daarbenevens nog al die beloften te doen , gegeven en geen kennis daarvan hadden; maar dat de heer Knol en de raad daar dit op eigen gezag en aldus op goedkeuring van Hun Edelheden gedaan hadden ; doch z^ zouden zijn venoek nader overwegen. De kris en 't verdere gaf zijn Edelheid hem weer , zeggende dat hij die houden kon , zoolang hij zich als een gelrouw onderdaan van de E. maatschappij gedragen zoude. Daarop werd de prins weer naar zijne ver- blijfplaats in 't kasteel op het middelplein , waar de opperwondheeler of de eerste klerk van zijn Edelheid gemeenlijk woont (doorgaans den Hoek genaamd en die hem waarl'^k tot een gevangenis diende) gebragt. Men geleidde hem derwaarts met een lijfwacht van 1 sergeant en 1 2 gewapende oppassers , niet zoo zeer om hem te eeren (dat die prins ook zeer wel begreep) , als wel om op al zijn doen en laten naauw achl te geven en om hem , als een gevangen van staat , te verzekeren. Ook mogt niemand , buiten van der Borst , Heirmans of Garsin met hem spreken of bij hem komen. Hoe naauw er nu op hem , terwijl hij daar als een gevangen van slaat zat (want zoo is hij daar en anders niet behandeld) gepast werd , heeft hij echter , zoo ras hij voelde , dat het leuterde , een middel weten uit te vinden , om den koning van Bantam , zijnen bloedverwant en geloolsgenoot , een afschrift van dezen vergiffenisbrief toe te zenden, ten einde hem kennis Ie geven van de wijze, op welke men hem behandelde. Dit is door dezen ko- ning zeer hoog opgenomen en men wil , dat hij er niet alleen veel bewegingen over gemaakt heeft , maar dat ook daarom de heer de Vos , de heer Garsin en van der Horst naar Bantam geweest zijn , om hem te neder te zetten ; gelijk de heer van Hoorn zdfs eens met 't schip Sandenburg naar Bantam gevaren en den koning op dat schip zelf bij zijn Edelheid, 'tzij over die, of wel over andere zaken gekomen is. Altans de tijd heeft geleerd , dat , wat ook die voi*st voor dezen zoo zeer verongelijkten prins bij Han Edelheden verzocht mogt hebben (zoo het een en 't ander mij daarvan berigt, waar is) , het van geen uilwerking ter wereld geweest is. Wat nu dit zeggen van Hun Edelheden betreft , dat zij geen kennis van dezen vergiffenisbrief gehad , noch last tot denzelven en tot al de verdere beloften , aan dien prins gedaan , gegeven heb- ben , is een zaak tusschen Hun Edelheden en den heer Knol , ia welke ik mij niet Terder , om redenen , inlaten wil , hoewel ik alles grondig weet. Aan de andere kant moet men vaststellen , dat Hun Hoog-Edelheden zeer groote redenen gehad hebben , om welke wij dezen prins ^oo behandeld en grond gevonden hebben, om hem toen, als VixiTvwen vijand , daary^j^ :^i meer Ie zeggen , dan zij wilden hebben , dat hij zoude welen. Staatkundige z^i tjgjjben diepe en verborgene gronden , over welke men niet n kwa- iemand men 't ^^ en gezond oonj^'^^n ^^^^^ ^ i^^^- ^q^ J^eiAve 'm al bare omsUndigheden kent. Schijnen dan Hon ^^ ^l^p ^ tjj^^^^ j, , i ^n d\e prins , zooals sommigen op een kwa- *i^ ^rond vastete//e.^'^/r^^^ _,ijk. ^ , .beu , st\ujT^> zeegen wij, kan zeer ligt ^ ' •bedriegen en deriJ, Küfl0,?^\^ ^^^^ ' u aWes ^mto bel alzoo, als ^1 ^^)d^^^ '^^l te?t " Digitized by VjOOQIC 480 ons berigt heeft in al zijne omstandigheden is) ter verantwoording van die heeren (è laten, die dat, om zeer gewigtige redenen, goedgevonden hebben te doen en die ook niet gebonden zijn van al hun doen aan een iegelijk in 't bijzonder rekenschap te geven, zijnde het genoeg, als de heeren en meesters in 't vaderland daar kennis van heb- ben, en als zij aan dezelve daarmede genoegen geven, hetwelk, zoo het al zoo breed over 't een of 't ander geval niet wezen mogt , dan nog maar een zaak is , die lusschen deze heeren blijft en geen anderen raakt. Voeg hier nu eens bij, dat Hnn Edelheden meer als eenen brief van dezen Pangeran , gedurende den oorlog, onder- schept hebben , waarbij klaar blijkt , dat hij al bij zijn vaders leven met Soerapali , hunnen vijand, te zamen gespannen zon hebben, om hen alle afbreuk te doen, en dus heeft die prins zich dit alles zelf op den hals gehaald en geen reden van klagten, daar hij dien brief voor den zijnen erkend hecfL Nadat nu Hun Edelheden het ver- zoek van Pangeran Depati Anom nader overwogen hadden , vonden zij goed het af te. slaan en hem aan te zeggen, dat het besluit van Hun Edelheden was, dal hy met al de zijnen eerstdaags naar Ceylon zou moeten vertrekken. Een tijding, die dezen prins zeer verbaasde en uitnemend bedroefde; doch aan welke hij zich, aangezien hij nu in de magt van Hun Edelheden en buiten vermogen was, heeft moeten onderwerpen. Gelijk hem 't eene afgeslagen werd, zoo kreeg hij ook (zoo men zeide) niets van de beloofde rijkssieraden, maar deze zijn aan Ratoe Iboe of de oude keizerin overgegeven en in de maand Maart door den heer Knol , bij zijnen togt naar de keizer medegenomen , aangezien de keizer zonder de rijkssieraden geen zegen (zoo zij gelooven) hebben konde, gelijk hij om dezelfde reden ook trachtte van Karlasoera naar de oude keizerlijke zetd , Mataram , met zijn hof op te breken. Nadat hij nu omtrent een maand op Batavia zoo slatieus gevangen gehouden was, werd hij met zijn 3 zonen, 19 vrouwen en 52 mannen van zijn gevolg in October naar Ceylon , op het schip de Koning Karel en zijn zonen met een ander schip gezonden. Hij nu daar gekomen, werd op Galo geplaatst, waar hij (zoo men mij berigt heeft) behalven de rijst en andere noodige voorraad nit het pakhuis alle maand voor zich en voor zijn zonen met al hun gevolg, maar 250 rijksdaalders trekt, waarmede hij zich sober behelpen moet, daar 75 personen daar niet veel vette soppen van maken konden. Men heeft hem daar ook een wacht van meor aanzien, dan op fiatavia gegeven; want nu heeft hij 1 vaandrig, 2 sergeanten en 24 mannen bij zich ; doch zeker , om hem te naauwer waar te nemen. Naderhand heeft men gehoord , dat hij kennis aan twee mohammedaansche priesters en nog twee andere heeft weten te krijgen , die voor hem , over Persién aangenomen hadden , een brief naar Europa te bestellen, in welke hij kennis van 't ongelijk, hem aangedaan, gaf, verzoe- kende op het ernstigste, om in zijn rijk hersteld te worden. Had die brief voortge- gaan , hij zou de onzen veel moeite hebben kunnen baren , doch hij werd daags Ie voren, als hij van de laatste post afgaan zou, onderschept, daar 't uitgelekt was. De bestellers en zijne raadslieden werden hierover zeer streng gestrafL Daar ziel gij om- standig 7 hoe de zaken zich met dezen prins tot nu toegedragen hebben, van welken ik oiet meer weet te zeggen, dan dat hij op Ceylon, op Punto Galc, nog in dien stast zich bevindt , zoo hij ondertusschen niet overleden is , zijnde nu anders een ptins van omtrent 52 jaren. Men wil, dat dit groot werk, voor zoo ver het dien prins betreft, meest door df»n heer van der Horst bewerkt is , en dat hij ook daardoor den haat van dezen Pangeran op zijne hals gehaald heeft. Men had hem , eer 't zoo ver kwam , gouden bergen beloofd ; doch men liet hem , nadat hij groote diensten , met veel gevaar en niet zonder do uiterste moeite gedaan had , door den majoor Ketel de kapiteinsplaats in 't kasteel aanbieden ; daar men op zijn minst beloofd had, hem oppergezaghcbber van Java's noordoostkust of Landdrost (zoo men mij berigt heeft) te maken. Hij zei , dat hij dan veel liever , daar zijn tijd Digitized by VjOOQIC 481 uH was , Daar *t vaderiand wilde gaan. Men legde hem daarop voor 27 maanden aan^ de Rotterdammer poort , waar bij zich verkniesde , hoewei hij naderhand nog den 5dea November 1709 eerst inleider der vreemdelingen en den 27sten Mei 1710 land* drost door den heer van Riebeek gemaakt werd. Leefde die heer en mijnheer Knol nog , zij zouden veel dingen tot opheldering van het te voren aangehaalde kunnen zeggen* Dit nu zijn de voornaamste zaken, die in 1708 op Java voorgevallen zijn» van alle welke wij in 1709 b'y *t aanlanden der batavisebe vrienden roet de schepen, zeer omstandige berigten en ook menigvuldige verzekering bij het schrijven , zoo van bijzon- deren, als van Hun Edelheden aan den landvoogd van der Stel en den raad van Am- boina, onder de nieuwe tgdingen van staat bekwamen. Wij konden dit alles eerst niet gelooven , doch zijn er naderhand zoodanig , bij onze komst op Batavia , van verzekerd , dat wij geen reden meer hadden , om daaraan te twijfelen , daar mij te veel lieden dit eenparig verzekerden. Nu begon ook de tijd te naderen, dat men de rol met dien trouw* loozen Depali van Soerabaja voornam uit te spelen. De keizer vond dan goed, ala/t beste middel , om dit met de minste opschudding te doen , om een algemeene vergade- ring van al de prinsen en rijksraden te beleggen , te gelijk alom latende weten , dat bij tot vermaak van deze prinsen (gelijk meer geschiedde) een groot tijgergevecht aan zou rigten. Zulk een tygergevecht is een van de grootste vermaken van Java. Men noemt het ook wel een tijgervangst. Als dit geschieden zal, worden er op een opeae vlakte verscheiden hooge sterke huisjes voor den keizer, zijne gemalinnen en voor de groeten en hunne wyven gemaakt, opdat zij dit buiten gevaar zouden kunnen aansdiouwen. Dan gaan 8,000 of 10,000 piekeniers uit, die zulk een stuk lands, waar een tijger is, bezetten en hem van alle kanten allengskens tot elkander naderende, zoodanig he- sluiten, dat hij noodzakelijk op dat veld en omtrent die huisjes komen moet en on- mogelijk ontkomen kan. Als nu die tijger zoo digt tusschen de pieken , die bjj elkander sluiten , gekomen is , dat hij nog maar een tree vijf of zes verloopen kan , dan begint hij afgrijselijk te brullen en eindelijk zeer verwoede en hooge sprongen in de lucht te doen, totdat hij eindelijk op de pieken gevangen en zoo aan zijn einde gebragt wordt, dat echter altijd een Javaan of twee 't leven kost. Somtijds laat men ook wei tijgers tegen buffels , wilde ossen en andere dieren vechten , dat mede zgn vermaak in beeft. Tot zoo een tijgergevecht dan , om hem te minder nagedachten te geven , werd hij mede geroepen. Hij kwam ook , doch met beide zijne broeders (daar de derde overleden was) en met een gevolg van ettelijke 100 mannen. Men liet dan dit tijgergevecht eerst vooraf gaan en na 'tzelve liet de keizer hem bij zich ontbieden , daar hij met hem over zaken van groot gewigt te spreken had. Gelijk nu niemand, dan door verscheiden poorten, waar wachten liggen en, na iedere reis wéér nieuwe last bij ieder poort afgewacht te he\h ben, tot 's keizers Dalam naderen kan, zoo moest hij, die niets kwaads vreesde, zich getroosten bij de eerste poort, tegen zijne verwaande gedachten aan, te blgven staan* Dit gaf hem aanstonds eenige achterdocht, zelf zoo ver dat hij besloot wederom te koeren ; doch toen hem de overste der wacht verzekerde , dat de keizer hem noodcakelijk iets zeggen moest, daar hem veel aangelegen was, ging hij zillen. Kort daarna kwam nader tijding , dat hij bij den keizer komen moest. Derhalve ging hij naar de tweede poort , doch moest zijn gevolg aan de eerste poort lalen. Aan de tweede poort vond hij weder last , om aansio/^Js bij nj^^el>owana in Febniarii \H9, in den ouderdom van 71 jaren, na een bestuur va^ ^^ jaren en Qjt vje\u\g» dat gedenkwaardig was, uitgerigt te hebben (hoewel Ay ^ ]^^ie tijd van zÜO® tejemg \n oorlog geweest was) overleden zijnde, kwam zijn ^0 ^^oon , Ifln , H^jMa, met den naam van Amangkoerat de Jfe in «öflö plmts^ %d^^ Je verder ^'^^rmwïvNanSoesoelioewan ^'"^^^^^ Sin^^x Google Digitized by VJjOOQ 488 lugalaga Abdul Rahhman Mohhammed din il Cobra Safaidin Panatagama, welke laatste titels (de naam alleen nitgezonderd) zijn overleden Tader mede gevoerd hafd. Deze vorst « een prins van 40 jaren , genoot niet lang , nadat bij op den troon zijner voorvaderen gestegen was , de rust , die bij zicb zelven verbeeld bad. Zijne twee jongste broeders stonden ten eerste al na zijn leven , die aanstonds een groeien aanhang van alle kan- ten kregen en in slaat geraakten, om weer nieawe bewegingen tegen hem te maken, waardoor dan de E. maatschappij en Hun Edelbeden (builen welker goedkeuring ik niet geloof, dat bij op dien troon geklommen is) weder in een nieuwen en voor Batavia zeer ongemakkelijken oorlog ingewikkeld zijn , die buiten allen twijfel zeer veel moeite geven zal. Den 205ten Jannarij 1722 werd itiij van Batavia geschreven, dat er kort te voren 9 van de Javaansche wederspannelingen gekregen , waaronder er 2 waren , die den keizer van Java al zeer na in den bloede bestonden, die voor hem gebragl en tot zekeren tournooi of rendag bewaard zijnde , heefl hij die toen op de pasebaao doen brengen en na 't rennen niet alleen veel smaadheden laten aandoen , maar ein- delijk opstaande , ook gelast dat die eenige liefde voor bunnen vorst hadden , dit na openbaar met bet straffen dezer booswichten beloonen konden; waarna eenige grooten met de bloote kris op hen, die daar geboeid in een rij zaten, aangevallen zijn en hen in weinig oogenblikken ter dood gebragt hebben. Eenige van hen werden nog begra- ven ; maar de meeste bleven ten prooi der vogelen daar liggen. De kleine aanhang van hen , die zich nog hier en daar in H Malangsch gebergte ophield , meende men dat wel in *t kort of van zelf smellen , of dat eene hoofd , dat men oordeelt nu nog maar overig te zijn , welhaast in onze handen raken zal. Dit was wel de gissing , maar den 28sten Maart van dat jaar schreef mij diezelfde vriend , dat die vonken nog niet al te wel schenen uitgedoofd te zijn , vermits do vijand omtrent het Malangsch gebergte weer bijeenverzameld en onlangs weer te voorschijn gekomen en bezig was met al wat op 't veld stond , onder hun bereik jammerlijk te verwoesten , weshalve Hun Edelheden den 27sten dito besloten hadden , om eenig versch krijgsvolk tot ondersteuning van onze krijgsmagt, daar af te zenden, gelijk zij ook den 28sten naar boord gegaan zijn; zoodat hier de zaken nog geenszins zoo klaar staan , als men zich verbeeld heelt Hierbij nu is (zooals mij die vriend in dien laatsten brief schrijft) nog een veel grooter gevaar voor de slad Batavia en een heilloos verraad nog tijdig ontdekt, waarbij zeker gespuis van Godvergetene schelmen besloten hadden deze stad te overvallen en Batavia tot een bloedbad te maken. Bij hen was al een dag vastgesteld , om eerst deze en gene men- seben in eenige tuinen te overrompelen en eerst hen en daarna alle andere te dooden; doch het lekte nog tijdig uit en men kreeg in een tuintje zeer digt, of op een na, bg de tuin van zijn Edelheid de heer Zwaardekroon gelegen en den schurk Pieter Erber- veld, een Mixties, toekomende, pas drie dagen voor den bestemden dag hem zelfe (*t hoofd van deze bende verraders) met eenige van zijne vloekverwanten en naderhand nog omtrent 30 stuks derzelven gevangen , van welke deze Elberveld en eenige andere het voorgenomen verraad reeds bekend hadden. Ook had men ontdekt, dat zeer veel Mobamroedaansche prieslers en een groote menigte andere , die nu reeds gevlugt , hee- wel er 2 of 3 van gevangen waren , hier mede deel aan hadden. Naderhand heeft men vernomen, dat zij wel 17,000 man sterk waren, waarvan de voornaamste echter ge* vat en op de volgende (zoo mij den 8sten Julij 1723 door een vriend medegedeeld is) gestraft zijn. Kort verhaal van de zware justitie, die m April Ao. 1722 op Batavia over eenige verrraders gedaan is. « Den 22 April wierd een mixties , genaamd Pieter Elberveld , oud 59 jaren , ea Digitized by VjOOQIC 489 ' ^ * een lavaati , Carladria , alias Radeen genaamd , met gloejende tangen 't vleesch op zes ' "^A plaatzen uit het lijf genepen, de regterhand afgekapt, 't hart uit hel lichaam gehaald, -^ en in 't aangezicht geslagen, 't hoofd afgehonwen , vervolgens gevierendeeld, en de *'*.H^ stukken en hoofden buiten de stad op verschelde plaatzen tot een schrik, en voo. beeld - ^'a voor anderen opgehangen, mitsgaders het huis van Erberveld, staande voor aan op de '^-n weg van Jakatra, onder de voet gehaald, vernield, en ter zei ver plaatze een gedenk- *>-^^ teeken gesteld, opgcmetzeld van steen, een doodshoofd daar boven op, met een pen ^-^ s -. daar door : verbeeldende het hoofd van bovengenoemden Erberveld , en een blaanwe :^i zark in de zelve slaande, waar op in 't Nederduits, en Javaans zijn uitgekapt deze —3 1 woorden: uit een verfoejelijke gedaglenis tegen den gestraften landverrader, Pieter Er- :.■:;: berveld , zal niemand vermogen ter dezer plaatze f e bouwen, timmeren, melzclen , of '^v planten, nu, of ten eenigen dagen. Batavia den 22 April A^. 1722. Vier Javanen, : *i of Inlanders , Madja Praja , Sara Soeta , alias Wangsa Soeta , Anga Tsilra , en Layea ^.: 3 genaamd, wierden roede met gloejende tangen, als boven, genepen, de regterhand i^ afgekapt ; maar levendig na buiten gebragt. Tien Inlanders , Baliers , of Javanen , wier- ; ;. den de beenen en armen aan stukken geslagen , en moesten zoo , zooder de slagen op .- de borst of kop, sterven; wierden levendig naar buiten gebragt; dog waren alle al ■^- r voor den avond ten 6 uuren dood , drie Javaanze vrouwlniden , Toembar , Gambrek , ..£: en Mita, zijnde bfjzitten van de voorsz. wierden geworgt. De voornoemde tien gera- ... braakte Javanen, enz. waren aldus genaamd, Carta Naja, Anga Sarana, CarlaSinga, Singa Ita, alias Marangi, Sara Pada, Maja Djaja, Wangsa Dila, Pandjang alias Wisa Soeta , Carti Wangsa , Singa Patra. Deze zestien persoenen , of schelmen , zijn voor- nemens geweest roet een groeten aanhang van zulken soort, op Nieuwejaars dag jongst- '.[. leden, Batavia af te loepen, en alle Christenen, zoo Europianen, als Inlanders, op een grouwelijke wijze te vermoorden , dog de Moeren , Chineezen , en verdere Hei* denen , indien zij zich onderwerpen wilden , te spaaren , en om dat die vrouw- lieden zulx ook geweien, en niet aan den dag gebragt hebben, zijn zij geworgd, c Den 24 April Zondag , wierd ter ordre van de Hooge Regering in alle Kerken God de Heere voor zijne genade gedankt , dat deze zamenzweeringe uitgekomen was , ', en dat de boosdoeners in hun quaad voornemen verhinderd waren. De almogende zij gebeden ons voor diergelijken onderneming meer te behoeden. Ten dage van de justitie werden nog zes van dien aanhang gevangen genomen, en op den zelven dag wierden nog een amokspeeler of moordenaar gerabraakt , en een opgehangen , mitsgaders i 2 Inlanders gegeesseld , en gebrandmerkt. «Den 25 April wierden negen quartiermeestcrs van Tandjong Poeras (of vaartuigen , die tot het lossen en laden der schepen gebruikt wierden) opgehangen over het stoelen en verkoopen van specerijen uil de vaartuigen , hen loeverlrouwt , en vijftien zwarte Inlandze Christenen , om dat zij die gestelene specerijen gekogt hadden , en de koop- lieden of heelders van zulke dieverijen waren, roede opgehangen. « Een dito qnarliermeesler , en een konstapels-roaat , zijn over het steelen en ver- koopen van buskruit opgehangen , en drie roatroozcn daar over gegeesseld , en gebrand- merkt. Een Soldaat wierd over begane manslag geharquebuzeerd , of doodgeschooten , mitsgaders nog eenige zwarten gegeesseld , en gebrandmerkt. » Zulks er in deze week 12 Europianen, 1 Mixties, en 35 Zwarten , of Inlanders, ea dos , ^toen 48 gjnks g^cchi, en mei den dood gestraft zijn, dat bij meascheo gebe^ ^ .^ diervoege hier »i«^ «^^^^* *^- Die lemder, zoo Ii0^ ^^er heer ''ft \^ vfaarscbijnUjkst (schoon een Christen Digitized by VjOOQIC 490 in naam) als een Mohammedaan en zonder berouw gestorven. Of na dit vnil gebroed niet wel voorgehad heeft, om zich bij de wederspannelingen op Java te voegen en of de vlngteiingen derzelve zich niet nog wel daarbij znlien zoeken aangenaam te maken (vermits zij toch elders niet wel een goed heenkomen zullen zien) moet ons de tijd loeren; maar indien hun ontwerp voortgang gehad had, het zou er ellendig met die schoone stad Batavia en zoo veel daizend ingezetenen uitgezien hebben. Nog later ben ik door een vriend, bij schrijven van den 20sten Januarij 1723, van Batavia bmgt wegens den oorlog van Java , dat een lid der drie hoordmuiters, Pangeran Blitar, over- leden was ; doch dat de andere 2 , nevens die van den aanhang van den gekrislen prins van Soerabaja, zich onder de bescherming van den prins van Balamboang be- geven hadden en derwaarts gevingt waren , niet veel goeds uitbroeijen en Java dus nog lang in beweging houden zal. Dit zijn de laatste tijdingen , die wij met de Oost-Indi- sche vloot van 1723 hier ter reede gekomen, ontvangen hebben; waarmede wij van 't verhaal der zaken van Java in het algemeen , daar wij nog van Bantam en Batavia in het bgzonder spreken zuilen, zouden afscheid nemen; ten ware wij noodig oordeel- den hierbij te voegen die opmerkelijke en voor de E. maatschappij zeer voordeelige tgding, die men op Batavia den 26sten Mei 1723 kreeg, namelijk dat de weder- spannige prinsen op Java, waarmede men tot nog toe had moeten oorlogen zich met al het hunne op de bescheidenheid der E. maatschappij hadden overgegeven. En dewgl de schadelijke oorlog van Java daarbg ten einde was , vonden Hnn Edelheden den 5de& Julij goed, een bededag tegen den lOden dito te ordonneren, om God voor die bg- zondere genade te dankea Den 19den Julij daarna verschenen zij op Batavia. De Kar- tasoerasche prins of zijn broeder en het zoontje van den keizer werd in 't logement der Gezanten bij de Nieuwpoort geplaatst; doch die van Soerabaja kregen hun verblijf boven 't Vierkant en Soerapati's zoon werd op de punt de Diamant geplaatst. Zij ^wzrea met hunne wijven en kinderen 44 personen sterk. De keizerlijke erfprins , die mede (meest de rebellen geweest was, is tot nader orde onder de heer Dubbeldekop, commissaris, commandeur en hoofd van Java's noord-oostkust, gebleven. Digitized by VjOOQiC BESCHRIJVING VAN B A ]\ T A M, VIERDE BOEK. Eerste Hoofdstuk. Bantams beschriJTing. Is niet zeer roemwaardig. Waar en hoe 't ligt. De schrijver eiet die in 1694. Werd beleefd door 't opnerhoofd ontvangen, ^peelwijk beschreven en verder de stad. Het kasteel, 's Konings nof. De moorsche tempel. Bantamsche zaken. Bantam en deszelfs koningen op zich zei ven. Oorspronkelijk van Sjeich Ibn Moelana. Honne namen. Wat landen onder hen stonden. De onzen in 1596 hier verschenen. Werden wel ontvangen. Maken een verbond met de landvoo^. De Bantammer be- driegt de onzen, vaarop zij hem dreigen. Hoatman met eenig volk gevangen. Ge- vaar der onzen hierdoor. Verdere zaken ondertusschen voorgevallen. De onzen wer- den voor 2,000 rijksdaalders gelost en zeilden van daar. Van Nek beter ontvangen in 1598 en dappere Wolfert Hermanszoon in 1603. In dat jaar en in 1603 onze eerste kooplieden daar vast geplaatst. 3Sen steenen logie in 1603 vemmd. Eerste op- perhoofd en zijne vervangers tot 1619. Geveinsde b^andeling der Bantammers met ons in 1634. Wie hier in 1632 lag. Sultan Agong werd in 1634 koning. Leeft met ons in gedurige vijandschap. In 1659 een vast comptoir weer opgerigt. Namen der opperhoofden. Sultan Agong doet in 1679 ons comptoir afloopen en geeft in 1680 zijn rijk aan zijn oudsten zoon over. Die gezanten aan Hun £delheden zendt, om kennis hiervan te geven. Die genoegdoening over de geladen schade eischen. Hande- ling over en weder. De vrede werd getroffen en de koning erkend, zoo bij ons, jda bij die van Engeland. Misno^en t^n den jongen koning. Waarop de oude zich voorneemt hem weer af te zetten. Tast hem in 1682 aan, verbrandt de stad en belegert den vorst in zijn kasteel. Die Hun Edelheden om hulp verzoekt. Die hare bemiddeling aanbieden. De heer St. Martin last gegeven, a£i veldheer, om den jongen koning te helpen. Rivieren door de onzen bezet en de vijand veijaasd, ^sKoninsrs achting voor ons. Die op ons verzoek de verdere Europeers genadig be- jegent. Hoe de kom'ug verder met de Engelschen handelt. Nadat wij 't eiland Java met de zaken, van tijd tot tijd daar voorgevallen, beschreven hebben, zal 't nn ook eens tijd worden, om van de steden Bantam en Batavia, van welke wij betoofd hadden in 't bijzender te sprekeo , zoo kort mogelqk te handelen «a Google Digitized by VjOOQ 492 de zaken, betrekking daartoe hebbende, in liare nette orde voor te stellen. Vermits Bantam buiten alle tegenspraak de oudste in tijd is , zullen wij daaraan ook met reden den voorrang geven. De regte naam dezer stad is niet Bantam , maar Bantan , dat klaar op hare munt te zien is. Het is een van de oudste en van oudsher beroemde steden, niet alleen van Java, maar zelfs van 't geheel Oosten. Een stad, die in 't Javaansch zoo veel beduidt, als een plaats, die alles heeft, bezit, of waar niets ontbreekt, daar dat woord zijn oorsprong van 't woord Antam heeft, dat zijn, in wezen zijn, in zich hebben , beteekent. Sultan Agong liet ze naderhand , op de raad van een priester. Soera Soan, dat een kloek, een deftig onthaal beteekent, noemen; doch Sultan Hadji heeft na den oorlog bij gongeslag verboden, dien naam meer te noemen. Uet is een stad, waarop van oude tijden een groote handel en vaart van zeer veel oostersche en westersche vol- keren geweest is, die niet alleen om de peper, daar, of vallende in de landen, die onder de bantamsche kroon staan , kwamen ; maar vooral om den handel van de nooten en nagelen , die zij zelfs uit Banda en Temate nevens andere volkeren van Java gingen halen , waarvan de stapel op Bantam was en waardoor die stad ongemeen plagt te bloeijen. In de vorige tijden (zooals Herbert onder 1678 en meer anderen melden) plagt zij wel 2 engelsche mijlen lang te zijn; doch daar gelijkt zij niet na, omdat z'9 sedert verbrand is. Om nogtans de waarheid van die stad te zeggen, zoo moet men, die gezien hebbende , bekennen , dat zij in zich zelve niet waardig is , om daar met zoo veel roem, als sommigen doen, van te schrijven. Zij ligt in 't midden van een groote bogt , ruim 0. en W. 6 mijlen breed en 4 mijlen van Poeloo Pandjang (of 't lang eiland , dat regt tegenover de stad ligt) diep. Ten oosten van Poeloe Pandjang heeft men nog twee eilanden, Groot en Klein Hadi genoemd, gelijk vlak er voor nog twee andere eilanden zonder naam en bewesten 'tzelve, doch al zuiden aan, nog zes andere eilanden met eenige droogten en naast aan de stad, een kleine mijl er af, in 't westen nog een eiland, Hollands Kerkhof en 2 groote mijlen ten oosten, twee an- dere, de Twee Eilanden genaamd, die zamen die groote kom of vlakke baai zoodanig dekken , dat men daar een schoone reede voor een groot getal schepen heeft , die daar op 2 of 3 vadem, zeer goede grond, ten anker komen en zeer veilig liggen kunnen. De stad zelf ligt op een laag land en als aan de voet van een zwaar gebergte, dat üch achter dezelve, vrij ver landwaarts in, opdoet (gelijk men ook naar 't westen en het oosten veel gebergte daar heeft) dat het aangenaamste gezigt van de wereld aao deze stad, vooral van de reede geeft. Zij ligt 24 mijlen de straat Sunda in (dus na 't aloude Sunda Kalappa genaamd ; doch naderhand beter roet de naam van Jakatra bekend) en van Batavia 12 mijlen, van waar die straat oostelijker op haren naam ver- liest. Aan wederzijden van de stad heeft men een rivier, die beide omtrent een mijl er af in zee uitwatcren. Midden door dezelve loopt er mede een , die wel de grootste , hoewel zij (gelijk ook de anderen) niet zeer diep en maar voor kleine en platgebodemde vaartuigen van gebruik is , die gemeenlijk maar met een bamboezen boom gesloten werd. Ik heb die stad in 1694, toen ik naar 't vaderland ging, gezien en ben er een dag en een nacht geweest, om het fraaiste te beschouwen en om mijne nieuwsgierigheid omtrent een stad, van welke ik zoo veel had hooren zeggen, te voldoen, hoewel ik mij ongemeen in mijne verwachting bedrogen vond. Ik werd door 't opperhoofd daar, de heer Wanderpoel, zeer beleefd ontvangen die mij zijn tafel en woning tot mijn ver- blijf, in de vesting Speelwijk, aanbood, gelijk ik mij daarvan bediende, vindende daar ook D. Costerus met zijne huisvrouw. Ik was er voornamelijk gegaan, om te zien of ik gelegenheid zou kunnen bekomen, om gehoor bij den koning te krijgen ea dien vorst te zien; doch dat was op die dag (zoo mij kapitein Cufieler zeide, die toen in 's konings kasteel lag) onmogelijk en ik kon , daar de vloot 's nachts er na vvrtrok , niet langer blijven. Ik vond, toen ik omtrent de stad kwam, aan de mond der rt^ Digitized by VjOOQIC 493 de yesling Speelwjk liggen, die, hoewel niet heel groot, echter in staat is, om de geheele stad te dwingen. Het was in 't eerst maar een gemeene zeepunt tot dekking van den boom dienende. In 1680 was die met eenige pallissaden omheind en had toen de gedaante maar van een gemeene pagar; doch in 1686 is dit met een steenen muur gedekt en naderhand tot een net vierkant, waarvan iedere zijde ruim 30 roeden lang iS| gebragt. Het is nu langwerpig vierkant, heeft een zeer hooge muur, vier punten en twee halve manen , die vrij wel er uitzien. Het heeft een hooge kat met 5 en een groole batterij met 10 stukken voorzien, waarmede de onzen alle andere werken der stad volkomen kunnen dwingen , hoedanig de zuid- en oosthoek ook op hare bolwerken zeer wel van kanon voorzien zijn. Op die kat heeft het opperhoofd een fraaije woning , tot welke men met eenige trappen opgaat en waarvan men een schoon gezigt in zee heeft. Beneden langs de gordijn naar de oostkant woonden de opperkoopman , fiskaal en meer andere bedienden, in redelijke goede woningen en verder had men daar rondom een groot plein en langs hetzelve veel pakhuizen , om de goederen der E. maatschappij te bergen. Zij werd Speelwyk (zoo men wil) naar de heer opperlandvoogd , Speelman, genaamd. De stad nu van binnen vond ik zeer slordig gesteld en zonder eenige orde , hebbende aan de zeekant een redelijke hooge en dikke muur met eenige punten , waar- van die van Caragante wel de voornaamste, die ook van steen in 't vierkant opgehaald en van 10 stukken voorzien is. De zes grootste ziet men naar de zeekant, de drie kleinste naar 't westen en een naar 't oosten. Men ziet er drie voorname straten, die alle op de pasebaan uitkomen en daarin veel kalappus en andere boomen; maar al de huizen, die ik in deze stad zag, waren uitnemend slecht, bestaande meest uitgespon- nen bamboezen , heele rieten en ook uit kalappusboomen , die zij maar met klei toege- smeerd en met kalk bestreken hebben , van welke sommige met pannen , doch de meeste met atap of kalappusbladden gedekt waren. Ik weet niet, dat ik een goed huis (uitge- nomen van den kapitein der Chinezen , dat groot is) in de gansehe stad ontmoet heb ; dan alleen in de straat , waarmede men regtuit naar 's konings hof gaat , daar ik vooraan digt bij Speelwyk , ter linkerhand , een hooge steenen muragie , waarin ook een steenen toren was, die men van verre in zee al ontdekt en ter reglerhand regt er tegenover, nog een zeer donkere steenen woning, met zeer groote getralide venstei*s gewaar werd, waarin men mij zeide, dat in vorige tijden de Ëngelschen of wel andere europesche yoiken , zouden huis gehouden hebben. De wijk der Chinezen aan de westkant der stad etk weleer de verblijfplaats der Europeêrs, ligt wat ter zijde af en van de stad eenig- «ns afgezonderd, waar men 's namiddags een groote markt heelt. Indien er geen Chi- nezen en hunne winkels in die stad waren, zoo was zy een doodsch nest, hoewel men nog een andere markt wat verder als de pasebaan, die maar 3 uren duurt en nog een bijzondere voor de vruchten van 't land, heeft. Aan de zeekant wonen visschers in slechte huisjes en als men de geheele lengte der stad aan die kant narekent, zal zij niet boven een vierde van een mijl beslaan. Bij het groot plein (waarover de voor- noemde rivier een groote steenen brug ligt, de Ketenbrug genaamd) heeft men een kasteeltje, de Diamant genaamd, doch niet zeer groot en met eenig geschut voorzien, waarin de woning van den kapitein is, die met 1,000 man de wacht bij 's konings hof heeft. Ik vond die geweldig bekrompen en bijna niet bekwaam , om er een mensch van fatsoen te ontvangen , dat kapitein Cuffeler ons echter zeer beleefd en , zoo veei die woning toeliet, zeer net en wel deed. Naast die woning was 's konings hof, een schoon paleis (zoo men mij zeide) in zich zelven, dat in 1610 door zekeren Henrik Lucaszopn Cardeel gebouwd is, een gewezen metselaarsbaas , weleer in dienst der E. maatschappij, doch 8 of 10 jaren te voren naar Bantam weggeloopen, waar hij door den koning in gonst aangenomen , Moorsch geworden en sedert Pangeran Wiragoena genoemd is. Naderhand is hij tot ons wedergekeerd, wéér Christen geworden en den Digitized by VjOOQIC 496 De eerste die ben aan boorjd kwamen, waren 6 Portugezen met hnnne slaven, in een praauw, niet zoo zeer om hen ie verwelkomen, als om hen te verspieden en om de idianders (gelijk zij naderhand met alle magt deden) tegen hen op te rooijen en voor den valschen keizer van Java « daar toen zijnde , op te hitsen , ten einde hij onze schepen afloopen mogt, gelijk zij hem voor de bloote rompen 4,000 rijksdaalders be- loofd hadden , al 'twelke ons door een Portugees, ons geheel getrouw en Pedro d'Attaido genaamd en dien zij naderhand nog op zijn bed vermoord hebben , werd bekend gemaakt. Den 24sten dito verzocht de Sjahbandcr, dat Kornelis Houtman (die zich kapitein-majoor liet noemen) toch aan land wilde stappen; dat hij afsloeg, verzoekende dat de landvoogd van Bantam eerst eens aan boord wilde komen , en dat hij dan met hem naar land zou gaan. Daarna kwam de zeevoogd van Bantam , Temanggong Angabaja , mede aan boord en den onzen des landvoogds vriendschap aanbieden, zoodat zich alles in bet eerst zeer wel scheen op te doen. Zij verzochten de onzen , om die van Palembang te wHIen beoorlogen en met onze schepen derwaarts te gaan, om hen ter zee aan te tasien, gelijk zij te land doen zouden , om den dood van sultan Aboe il Maali Ahmed te wre- ken ; doch de onzen zeiden , dat zij kooplieden zijnde , niet om te oorlogen , maar om koophandel te drijven , daar kwamen en niet bevoegd , noch gemagtigd waren om dit te doen, verzoekende derhalve daarvan verschoond te worden. Den 278ten dito gingen de onzen aan land , om den landvoogd van Bantam te begroeten en te beschenken , bestaande dit geschenk in sommige schoone kristallijnen glazen, een vergulden spiegel en eeu stuk rood scharlaken , *tgcen door 4 adelborsten gedragen werd. Zij bragten hem dit geschenk , met verzoek dat hg de opperhoofden aan boord geliefde te komen bezoeken , om met elkander een vast verbond te maken , waarop hy zeide zich te zul- len beraden. Uij kwam daags er na roet 16 groote praauwen, doch verzocht zijnde om in de kajuit te gaan, begon hij te beven, vrcezende dat men hem daar gevangen zon houden , hoewel hij dat eindelijk op aanrading van den Temanggong en Sjahbander nog deed. Hij beloofde de onzen toen , dat geen anderen van specerijen voorzien zoadeo worden , voordat de onzen voUaden waren. Hij bezag *t schip overal, verzocht dat men al 't geschut losbranden zon, gelijk geschiedde, en verhaalde de Sjahbandar toen ook, dat de Portugezen hen 200,000 dukaten voor Poeloe Pandjang, om zich daar ned^ te zetten, geboden, doch dat zij voor iets kwaads vreezende, dat afgeslagen hadden, omdat zij zich sterk makende, Bantam volslagen in hun bedwang zouden hebben. Het scheen toen echter uit veel omstandigheden , dat de Bantammers de Portugezen en ook die de Bantammers niet veel vertrouwden , daar zij beiden ons gedurig de een tegen den ander waarschuwden , dat zij toelegden om de onzen te bederven , daar ik ^^eloof dat zij beide even ernstig meenden, en vooral de Bantammer, die in de Portugezen al zoo weinig zin als in ons bad. Den Isten Julij ging Kornelis Houtman met 9 adel- borsten aan land , werd zeer deftig ontvangen , gaf aan den landvoogd zijne gelooGs- brieven over, om volgens dezelve een vast verbond met hem te maken. Hoe zij den gewaanden keizer van Java met zijne twee zonen toen ook aan boord kregen en hoe deszelfs toeleg was , om de schepen af te loopen , hebben wij te voren in *t leven vaa dien keizer al aangehaald , alsmede hoe de Bantammers en Portugezen ons toen voor den keizer en de keizer ons weer voor hen waarschuwde , hoewel zij alle schelmen en verraders te hoop waren. Den 1 2den dito gingen Houtman en Verhel naar land , waar zij met den landvoogd een verbond maakten , beloovende elkander bij eedstaving , als getrouwe vrienden .in alles wat billijk en redelijk was , te helpen. Daarop kwamen de onzen den i4den dito met hunne goederen aan land, waar hen een steenen huis tot bewaring dcrzelve gegeven werd. Den 16den dito kwam de landvoogd met zijne ver- dere giooten die zien, kocht er veel, beloovende die met peper, zoo ras zg die iji- oogsten zouden en die zg meest uit de bogt van Lampon krijgen moesten, t^en óea Digitized by VjOOQIC 491 prijs , die er dan op wezen zon , te betalen; doch de onzen, denkende ze bij *t nieuwe gewas nog beter koop te krijgen , wilden nog niet koopen , schoon hen dat sterk door anderen , die de zaiïen van Bantam beter dan zij kenden , geraden werd , dat den landvoogd kwade gedachten van hen gaf. De Portugezen boden hem groot geld dat hij de onzen daar toch van daan zou doen vertrekken en ons geen handel geven wilde. Onderiusschen had hij van de onzen al een deel geld en koopmanschappen weg , op belofte dat bij ons met peper betalen zou , vergaderende dikwijls om met de onzen daarover te spreken, doch ondertusschen kwam er niet van, waaromtrent de Porluge^ zen ons zeer veel kwaad deden; zoodat het scheen, alsof zij de onzen daar maar wilden doen uitteren. Dit maakte onze kapiteins en verdere scbeepsoverheden zoo moeijelijk, dat zij den landvoogd vrij stout zijne trouwloosheid van zijn woord niet te houden , verweten, hem dreigende, zoo hij hen niet betaalde, de stad in brand te schieten, waaromtrent zich Houtman vrij scherp gedragen en waarop hij ook zeer sterk geroemd had. Daarop hadden de Bantammers voor ongeval vreezende , niet alleen al hunne vaar- tuigen met kerving van de kabels , naar de wal laten drijven , maar men had de onzen aan land zijnde , ook gewaarschuwd , wel op hun hoede te zijn , vermits er te Jakatra veel vaartuigen toegerust werden , om hunne schepen aan te tasten. Niettegenstaande deze waarschuwing ging Houtman echter weder met 7 mannen aan land , waar bij , bij den landvoogd gekomen , met al de zijnen over zijn stoute en trotsche woorden , vastgehouden werd , latende de landvoogd tot gerustheid der onzen , aan boord door zijn tolk en 9 slaven weten , dat zij voor hun volk niet bevreesd moesten zijn , daar hij den kapitein en 't volk maar alleen om zijn dreigementen van 2 jonken , die daar met nagelen lagen , te willen aanhalen , maar zoo lang bij zich behouden zou , totdat ze vertrokken zouden zijn. De onzen den tolk niet geloovende, zetten hem en 7 slaven mede gevangen , latende hem door die 2 andere slaven weten , dat hij de onzen aan* stonds loslaten , of dat zij de zijnen mede gevangen houden en verder wel weten zouden wat zij met hen te doen badden. De landvoogd dit hoerende , zwoer , dat , zoo die tolk Yoor zonsondergang niet aan land was , hij ons volk zou doeden. Hierop , alsook op 't sdirijven der gevangenen , die in gestadige vrees des doods zaten , werd de tolk daags er aan losgelaten. Ondertusschen lieten de onzen iemand met eenig geld aan land gaan , belastende aan onze gevangenen toch te maken dat zij los komen mogten , doch ia plaats van dit , hield de landvoogd dezen man mede gevangen. Daarop lieten de on- zen hunne gevangene makkers weten, dat zij met de schepen voor de stad wilden komen , om den landvoogd te dwingen hen over te geven. Zij schreven daarop dat , zoo zij dit deden , zij dan zeker lijveloos waren. Zij lieten dat echter den 4den Sep- tember aan den landvoogd zeggen , om hem door dit dreigement tot reden te brengen , nemende ondertusschen nu en dan niet alteen eenige van hunne vaartuigen , maar zij kwamen metter daad kort daarna de stad beschieten , waarover de landvoogd de onzen aanstonds doeden wilde , hoewel hij dit nog uitstelde. Toen nu de onzen , die men beloofd had , hunne gevangenem den 7dcn September los te laten , zagen dat er weer niets van kwam , hebben zij de stad weer beschoten , in welke tusschentijd de Pinas vastraakte en door veel Bantamsche vaartuigen bezet, doch door de onzen weer gered werd. De landvoogd over dit nieuwe beschieten der stad zeer op de onzen verbitterd , wilde toen zonder eenige genade de onzen om hals brengen. Op *t schrijven van Hontman bielden onze schepen wat op met schieten, ook zeilden zij den iSden dito weg wegens ge- brek van water. Zoo ras de schepen weg waren , werden de gevangenen aan degenen die slaven in de seheepsstrijd verloren hadden , omgedeeld , door welke zij zeer hard geperst werden , om Moorsch te worden. De Portugezen hun booze rol hier weer spe- leode , boden 4,000 rijksdaalders aan die van Bantam voor onze gevangenen , wen- scbende hun hart aan Kornelis Houtman, dien zij wisten oorzaak te zijn, dat de onzen HL 32 Digitized by VjOOQ IC 500 bonden meineedig te breken , dat eindelijk zoo boog liep , dat bij zich niet ontzag ia 1652 Batavia met 60,000 man te belegeren. Hoewel dit beleg van weinig belang was, leden wij echter bij dien oorlog op Batavia groole schade , vermits zeer veel van on» misnoegde slaven maar naar Bantam liepen en daar aangebonden werden , bdulve dat zij onze suikermoleos , huizen, 't veldgewas , enz. omtrent Batavia, «!at hij bezet hield, verbrandden. Deze oorlog dnurde al eenigen lijd, totdat er eindelijk een vaste vrede (zoo 't de naam bad) door den beer Arnold de Vlammg den lÖden Julij 1659 gemaakt werd, sedert welken tijd de onzen hier weder een vast comptoir en een vast opper- hoofd gehad hebben. De namen der opperhoofden , die hier sedert gelegen hebbeo , zijn deze : BANTAMSCHE OPPERHOOFDEN. In 1659. 1660. 1661. 1662. 1669. 1683. 1684. 1685. 1686. 1687. 1688. 1689. 1692. 1694 1696. no3. » 1707. 1709. 1715. 1721. 1723. De koopman Dirk van Lier en de vaandrig Frederik HendrikszooQ. onderkoopman Jan de Harde, koopman Evert Michielszoon, en assistent Jan van Meerwijk. boekhouder David Luton en de assistent Jan van Meerwijk, asssistent Ocker Ockerszoon. boekhouder ^^illem Caaf, die naderhand koopman werd. kapitein Herman Dirkszoon Wanderpoel. bevelhebber Willem Hartzink. opperkoopman Everard van der Schanr. bevelhebber Salomon Ie Sage. opperkoopman Johannes Leeawenzon. provisioneel-luitenant Roelof Goens. koopman Louis de Keizer, opperkoopman Edmon Sterreveld. bevelhebber Herman Dirkszoon Wanderpoel. koopman Zacharias Roman. * opperkoopman Jan van Velzen , en bevelhebber Bitter van Rhede. koopman Guilliam Wijs. Naderhand opperkoopman. kapitein George Frederik Beilwitz. tot 1715, die hoofd van Java werd. Emond Buik, tot 1731. Adriaan van Tets, tot 1723. N. van Arrewijnen. Wel is waar, dat wij sedert dien tijd daar weer een vast verblqf hadden, doch ge- lijk deze boosaardige koning niet rusten , noch nalaten kon ons , even als in vorige tyden , te kwellen , zoo deed hij van tijd tot tijd ons weer moeite aan met *t aan- houden van onze slaven. Nadat hij al deze moedwil bedreven had, vond hij goed, eo zijn oudste zoon , Sultan Aboe il Nasaar Abdul Cahar (anders gemeenlek Sultan Hadji genaamd) over te leveren. Hij was daartoe , 'tzij wegens zijnen ouderdom van 63 jaren en om zijn rust nu wat te zoeken , overgeslagen , zich voorgenomen hebbende zgn vermaak in Tirtajassa, een stad 6 mijlen van Bantam en 1 mijl van zee gelegen, te nemm , zich van alle zorg en rijksbekommeringen te ontdoen en daar zijn verder leven gerust door te brengen, bij de overgave van 't rijk echter zeer groote inkomsten, om Digitized by Google 501 met zgn andere kinderen te bestaan , aan zich behoadende. Zoo ras de jonge vorst op den troon yan zgn vader gestegen was , vond hij goed daarvan kennis aan Hun Edel- heden te geven , zendende den 8sten Mei van dat jaar , zeer kort na zijne verheffing , z^ne gezanten met een gevolg van 300 mannen (om te meer luister aan dit gezant- schap te geven) naar Batavia, vraar zij zeer wel door Hun Edelhcden ontvangen wer- den. Nadat zij nu de ware reden van hun komst hadden gemeld, om 'skonings ver- heffing tot de kroon, bij zijns vaders aftreding bekend te maken en om de oude ver- bonden te vernieuwen , werd hen vertoond hoe menigvuldige verbonden van ons met Sulthan Agong gemaakt en hoe trouwloos die van tijd tot tijd door dien vorst gebrokea waren , houdende niet alleen onze slaven en naderhand ook onze dienaren en vrijliedea aan, maar zelfs zich nog onlangs niet ontzien hebbende onze jagten vljandeiyk aan te tasten en ons comptoir op Andragiri af te loopen, ja zelfs ons opperhoofd daar, met de verdere dienaren, schandelijk en jammerlijk te vermoorden, roovende al hunne goe- deren en hen dus als openbare vijanden behandelende. Derhalve zeiden Hnn Edelheden over geen nieuwe vrede te kunnen handelen , voor en aleer zij over al deze vyanddijke bedrijven en groote schade, hen aangedaan, genoegdoening en vergoeding hadden. De gezanten over dit voorstel, dat zij niet verwacht hadden, ontzet, zeiden hieromtrent geen last te hebben en derhalve zich daarover met ons niet te kunnen inlaten, doch Hun Edelheden niet eer van eenige andere zaken willende spreken , zoo moest niet alleen een van de gezanten, om nader last hierover teruggaan; maar men zond den SOsten Juni) zelfs eenige gezanten van onze kant aan dien vorst , om te zien of men elkander zou kunnen verstaan. Deze afgezondenen waren de advokaat-fiskaal Zeeman en de ticent- meester Okker Okkerszoon, die 36 man onder een vaandrig, allen in 't rood, bij zich haddon, benevens de heeren Jacob Does, Johan Cops, Steven Schorer, Mr. Henrik de Bollan , Maarten van Ingen , David de Vicq (als geheimschrijver en den kapitein der Maleijers Wan Abdnl Bagoes; doch zij keerden den 14den Augustus vruchteloos weder. De koning kon de zaken, die hem voorgesteld werden, niet wraken noch loochenen^ maar verzocht Hun Edelheden toch geen voldoening van hem te vorderen over zaken voor zijn tijd en buiten zijne medewerking begaan, verzoekende alleen erkend te wor- den en in vriendschap met Bun Edelheden te leven. Hen schikte van onze kant dan alles zoo veel mogelijk in , te meer dewijl de koning beloofde al onze slaven , die nog in wezen waren, weder over te leveren en daarop werd een nieuw en vast verbond met dien vorst gemaakt. In October 1681 zond deze vorst ook eenige gezanten naar Engeland, om dien koning ook kennis van zijne verheffing tot den troon van Bantam (of Socrasoan , zooals hij het in zijne brieven noemde , hoewel hij na den oorlog dien naam openbaar verboden heelt) te geven , waarop hij , bij schrijven van den koning en van de engelsche maatschappij, in Julij 1682 daarvoor erkend en een uitdrukkelijk gezant met geschenken door dien vorst en met last, om een nader verbond met hem op te rigten, is gezonden, dat bij nader schrijven der Engelschen den 7den Julij 1682 vernieuwd en weder aangeboden is. In dit jaar ging ook de heer Johan van Hoorn, extraordinair raad van Indien, als gezant naar Bantam , om dien koning nader te be- groeten en veel geluk op zijn troon te wenschen, die echter nog zoo vast toen niet stond , gelijk wij in 't vervolg zullen zien. Ondertusschen vond de jonge koning niet geraden , zich op de oude hovelingen van zijns vaders aanhang te vertrouwen ; maar wel op eenige nieuwe, op welke hij meer staat kon maken, zonder de ouden echter te beleedigen. Dit speet deze oude hovelingen zeer, en toen zij dit den ouden koning bekend maakten , nam die dat niet alleen zeer kwalijk ; maar zag het aan als een hoon , hem zelf aangedaan , dat zijn zoon , na zoo groote gunst , nu zoo veel achting niet voor hem had , om die groote oude en ervarene staatsbedienden , die hij hem zoo ernstig aanbevolen had , in eere te houden en zich van hunnen goeden raad te bedienen , maar Digitized by VjOOQIC 502 dat hg zich zelven verstoDten dorst, hen met de nek aaa Ie ziea en nergens in te g^ broiken , latende hen als verschoTeltngen maar dood eten , zonder eenig ambt iwn be- lang aan hen te geven. Dit deed den ouden koning, die dagelyks door deze gehoonde groeten meer en meer tegen den jongen vorst werd opgezet, in 't geheim hierover morren en wrokken, en gelijk hij toch nooit rusten kon en altgd woelen moest, aam hg van dien tijd af voor, zijnen zoon wéér van den troon te stoeten en of zelf weder te regeren , of een van ti^ andere vier zonen op den troon te zetten. Bg kreeg ook onder de hand een groeten aanhang, daar vele tegen den jongen vorst ook zeer mis- Boegd waren , omdat hij hen met een nieuwe schatting bezwaard had , dat hg , om de lasten des r^s te dragen (daar zijn vader nog zeer groote inkomsten voor zich be- dongen en behouden had) echter genoodzaakt geweest was te doen. Hoe stil nu dit by den ouden konmg en zijne schepselen bedisseld en opgcstemd werd , echter kvram er de jonge koning ita eerste achter. Hij sprak er den koning, zgn vader, over aan, die zich in 't eerst gehed onkundig hield en het daarop nam, dat hg wel gewenschtbad, dat de jonge koning zijn oude mantri*s en raden zoo verachtelijk niet behandelde; maar de jonge koning zich daarover niet verder willende inlaten, zei vlak uit tegen z\in vader, dat hij best doen zou, dat hij zich met de zaken van 't ryk nu niet meer bemoeide, die maar aan hem liet en zich gerust hield in Tirtajassa of anders e^ reis en bede- vaart naar Mekka deed , of dat hg , zoo hij zich wéér met zijne regering bemoeide of eenige aanslagen met zijne vijanden tegen hem smeedde (gelijk hij zeer wel vrist ge- schied te zijn , maar dat hij nu nog overstapte) zich genoodzaakt zou tinden , zoodanige maatregelen omtrent hem en zijnen aanhang te nemen, als met de rust en zekertieid van zijn kroon best zouden overeenkomen. Dit waren woorden, die de vader niet koa verduwen en die hem als uitzinnig maakten , zoodat hij onverzettelijk voornam openbaar uit te voeren wat hij met de zijnen nu al eenigen tgd in het geheim besloten bad. Hij versterkte zich daarop ten eerste in Tirtajassa, vergaderende zoo veel wapenen ea Toik als hij kon. De jonge koning, die van alles net berigt kreeg, zat mede niet stfl en liet ten eerste door Pangeran Wiragoena, een gewezen metselaar en redelgk goed bouwkundige, een vesting in de stad maken, in welke hij zich, in tgd van nood, 200 kunnen verdedigen. Eindelijk barstte het vuur, dat nu nog eenigen tijd onder de asch had liggen smeulen, met een heldere vlam het dak uit. De oude koning kwam in 1682 in het begin zeer stout te veld, verscheen voor de stad Bantam met een groot hei^ leger, stak dezelve alom in brand en noodzaakte den jongen koning, die nu eerst lag wie zgn vrienden of vijanden waren , van zijn meeste onderzaten verlaten , met zeer weinige van zijne getrouwste vrienden deszelfs woede in dit kasteel den Diamant te ont- wijken. Nadat nu zijn vader de stad verwoest had , kwam hij hem daar met zijne bat- terijen en geschut zoo naauw, dat het m'et lang te harden was, 'tgeen de jonge koning wel bemerkte, zoo ras hg gewaar werd, dat de Engdschen en Deenen zich by zijne vijanden gevoegd hadden en zich tegen hem lieten gebruiken. Hij weerde zich onder- tussdien zeer deftig, voornamelijk door eenen Jacob de Roy, dien hij als zijnen kapitein aangenomen had en door Pangeran Wiragoena geholpen; maar deze, zoo wel als de koning te gemoet ziende, dat zij dit niet lang konden uithouden, rieden den koning, dat hij door een van zijn getrouwste vrienden Hun Edelheden om hulp verzoeken zoude. Daarop zond hij ten eerste Pangeran Wiragoena zelf (zoo men wil) of althans een van zijne beste vrienden, die, na veel gevaar uitgestaan te hebben, den lOden February op Batavia 'kwam. Deze vorst maakte zijn boogsten nood, alsmede 't gevaar van onzen koopman, comptoir en goederen daar, aan Hun Edelheden bekend, biddende zeer ernstig, dat Hun Edelbeden hem , hun bondgenoot , toch in dit uiterste wilden bijspringen. Hun Edelheden het gevaar van dezen koning en to gelijk ook hun eigen hier bij te gemoet ziende, werden nog nader hiervan door onzen koopman, den heer Wilelm Gaaf, ver- Digitized by VjOOQIC 503 zekerd, die met groot gevaar van zijn leven naar Batavia kwam vhigten, verhalende dat de onde koning onze logie verwoest, ai onze goederen weggeroofd, hem in 't uiterste levensgevaar gebragt en het kasteel van den jongen koning zoo naauw bezet had , dat het die vorst, met het klein getal manschap, daar binnen, niet lang tegen 't gewekl van zoo een groete menigte zon knnnen gaande honden, gelgk die koning met een nieuwen verzoekbrief, Hun Edelheden wéér bekend maakte. Na rijpe berading over deze zaak, die zeer teeder en van een groot inzigt was en dertialve wel een diepe naden- king van al wat daarop volgen kon, vereisdite, begrepen Hun Eddheden het wijselijken net in den haak, zoodanig als het door wdberadende mannen omtrent dit stuk begrepen kon worden. Zij namen een besluit, om de zijde van den jongen vorst, hoezeer hij hen ook bad , nog niet te kiezen ; maar om hun bemiddeling tussehen den vader en zoon eerst aan te bieden, om te zien of zij die twee vorsten niet zouden kunnen bevredigen. Zg schreven derhalve twee brieven, een aan den vader en een aan den zoon en men ver- koos den heer majoor St. Martin als 't hoofd dergenen, die deze brieven te water brengen en met die vorsten daarover nader handelen zoude. Men vond echter niet goed deze gezanten voor de woede des vijands bloot te stellen, daar men niet wist of zq wel als vrienden ontvangen en als gezanten, volgens 't regt van der volkeren, veilig toegelaten en gehoord zouden worden. Men zond derhalve vooraf drie wel voorziene bodems , de Alezander , de Gekroonde Vrede , Roeinerswaal en een hoeker, op den 4den Maart en hij zelf volgde den 6den dito met 't schip Europa, waarop 3 kapiteins en 200 man, behalven de matrozen en waardoor zij in staat waren, zich wel te verdedigen. Hiermede vertrokken zijnde , kwamen zij den 8den op de reede van Bantam , vaardigden die twee brieven van Hon Edelheden ten eerste aan die beide vorsten af en boden de bemiddeling van Hun Edelheden aan , die dien heer te gelijk veldheer over al ons volk en om onze zaken daar te verrigten , gemaakt hadden. Nadat zij nu eenige dagen naar het antwoord van den ouden koning gewacht hadden en geen bescheid op dien brief of op deze aanbieding kregen en integendeel zagen , dat die vorst het kasteel even fel be- schieten liet, (waaronder men zeide, dat andere Europeérs niet weinig roeiden, doende den vijand van kruid en lood rijkelijk onderstand) zoo vonden de onzen goed , een troep volks naar dien koning af te zenden , om te hooren wat hg op dien brief en aanbiedmg zou gelieven te antwoorden. Deze daarop afgegaan zijnde, kwamen eenige Europeérs te gemoet, die hen door een Engelschman afvraagden: cWat zij met de geschillen van deze twee koningen te doen hadden, en waarom zij zich daarmede bemoeiden?» Zij gaven tot antwoord : < dat zij quamen als vrienden , om die beide vorsten , waar 't mogelijk , te verzoenen, t Dit geleek hen niet aan te staan, behalve dat er ten eerste zeer veel volks bijeen kwam en alles vervaardigd werd , om de onzen (gelijk uit de gevolgen bieek) aan te tasten, weshalve zij overrigter zake weer naar boord keerden, zeggende hoe zg gevaren waren en wat zij gezien hacklen. Toen men dan zag, dat de oude koning zich niet verwaardigde om ons te antwoorden, en dat men zelfs niet ontzag vuur op onze schepen te geven en de jonge koning ons weten liet, dat hij het niet langer harden kon , zoo kwam er last van Batavia , om dien vorst spoedig uit zijnen nood te helpen. Daarop begon de heer St. Martin alles gereed te maken, om te lan- den; maar gelijk die heer in al zijn doen en zelf in zijn spreken zeer langzaam was, en dit veel wakkere kapiteinen verveelde, zoo hij nu (zoo men mg gezegd heeft) al 3 maanden voor die stad gelegen had , om te landen (willende dat doen vlak voor de rivier, waar het toegeheid was) zoo maakte kapitein Jonker Hun Edelheid in stilte be- kend , dat, zoo er geen ander hoofd kwam , de zaken des jongen konings (die in den uitersten nood was) en van de onzen daar wel een slechten uitslag konden nemen. Daarop zonden Hun Edelheden den heer Tak, om hem te raden (doch onder de heer St. Martyns gezag) die de derde dag, na zijn komst, o^s volk den 7den Arpil 1682 op een plaats, Digitized by VjOOQIC 504 waar men hem niet Terwachtte, landen deed, den vgand opsloeg en den jongen koning uit zijnen nood verloste. De heer St. Martin, die hierover zeer misnoegd was en wei denken kon , dat de een of de ander van de legerhoofden hem die koek moest gebakken hebben , kwam er achter wie hem bij Hun Edelheden verdacht gemaakt had , gelijk bij sedert dien tijd ook een bitteren haat tegen kapitein Jonker gevoed en naderhand zijn slag waargenomen heeft , om hem dit vrij onvoorzigtig en vuil op Batavia in zijn huis betaald te zetten. Ondertusschen hadden de onzen niet alleen de vesting Tangerang doêr kapitein Hartzing ingenomen; maar den ouden koning, schoon wel 50,000 man sterk, zoo schielijk op de vlugt gedreven, dat hij al zijn grof geschut, door verbaasdheid ach- tergelaten en zich naar Tirtajassa op de vlogt begeven had, waar hij zich weer sterk maakte. Zij bleven daarbij niet berusten , maar deden nu en dan uit verscheiden rivieren met hunne gewapende vaartuigen , veel schadelijke uitvallen op de onzen , die eerst vrij veel daardoor leden ; doch dit werd hen ten oei*ste door onze schepen verleerd , die voor de monden dezer rivieren gingen liggen , zoodat er geen een Bantam*s vaartuig dorst uitkomeD. Nadat nu de vorst door de onzen zoo gelukkig en zoo tijdig (daar het er op aankwam en 't water al tot aan de lippen was) verlost werd , belastte hij aanstonds , dat men de hollandsche vlag even onder de zijne zou laten waaijen, eensdeels om te meer schrik en verslagenh<^id in de vijanden te brengen en anderdeels om te toonen wat achting hij voor ons had. Zoo veel achting als nu de vorst voor ons had , zoo veel verachting had hij integendeel voor de Ëngelschen en meer andere Europeêrs , die hij zijn vijanden had zien helpen. Zijn wraaklust en woede tegen hen was zoo groot, dat hij hen allen wilde laten om hals brengen en hunne goederen doen aantasten. Onze veldheer dit als een zaak aanziende, die, hoe onschuldig wij daaraan waren, echter door de Ëngelschen op onze rekening zou gezet worden , raadde dit den koning af en deed hem begrijpen , dat hij dit om oozentwil nalaten moest , gelijk hij liem daartoe ook bewoog, zoodat de Ëngelschen het dien heer alleen dank te weten hebben, dat z^ niet alle toen vermoord zijn, daar de koning in het eefst geen van die Europeêrs, die h^ tegen hem had zien vechten en zijn vijanden zien ondersteunen , in 't leven wilde laten; waarin men hem geen ongelijk geven kon, dewijl zij zich dat zelf op den hals gehaald hadden, behalven dat het regt des oorlogs dit medebragt en in allen deele bil- lijkte. Het was een groote genade , dat hij de Ëngelschen , Franschen en Deenen , als zijnde aan een en dezelfde misdaad te-gen hem schuldig , maar ongemoeid vertrekken liet en het is zeker , dat geen van hun koningen in zoodanig geval zoo veel bescheidenheid aan een Bantammer , die tegen hen in hun gezigt bad durven strijden , bewezen zou hebben, als nu die koning, latende diegene vrij en vrank op ons verzoek uit zijn rijk gaan, die, na 't genieten te voren van zoo veel weldaden tegen hun verbond, met hem gemaakt, openbaar legen hem met zijne vijanden hadden durven vechten. Zoodat het wel *t werk van dwazen geleek, dat men ons daarna de schuld geven wilde, dat het ons bedrijf was dat de koning hen allen den handel verboden had. Het was niet alleen de handel, dien hij hen ontzegd had, maar hij had hen allen ook verboden ooit weer in zijn rijk te komen en deze lieden wilden nog moeite doen, om weer op Bantam een comptoir te hebben , wiens koning zij zoo groote en billijke reden van toom gegeven en die , zoo w\i 't niet belet hadden , hen allen deerlijk zou om hals gebragt hebben. Had- den wij toen en daar hun verderf gezocht (gelijk zij ons naderhand zeer vuilaardig en tegen de waarheid zochten aan te wrijven) wij hadden niet anders behoeven te doen, als de koning te laten begaan en het werk maar aan te zien en *t is zeker, dat er geen van hen allen zou in 't leven gebleven zijn. De koning ondertusschen vol beweging tegen de Ëngelschen (die hij om veel redenen 't minst vertrouwde en 't meest haatte) deed de vensters , die zij niet wilden toespgkeren , door Pangeran Wiragoena met geweld sluiten en toespykeren en hunne galledj wegnemen , ook door zijnen kapitein Digitized by VjOOQIC 505 Jacob de Roy » de engelsche vlag van 't huis van hnnnen hopman Jan Fischer viraai- jeode , afhalen , niet begeerende dat zijn vijanden en die met hen tegen hem gebenld hadden en nog henlden, hem nog met 't waaijen van hunne vlag zonden komen trot* seren. Ook scheurde bij die vlag in flarden en deelde van dezelve aan zijn volk sjerpen nit, dat de Engelschen naderhand almede zeer kwaadaardig en ondankbaar (schoon zij wel beter wisten, de Roy wel kenden en wel gezien hadden, dat hij niet in onzen, maar in des konings dienst was) op onze rekening openbaar dorsten stellen. De Engel* schen al dezen hoon en smaad niet kunnende verdragen, verzochten zeer ernstig, dat wij hen en hunne goederen , met onze schepen naar Batavia wilden brengen. Men deed dit, doch onder beloften, dat zij vracht er van aan onze maatschappij belalen zouden, waarna zij en hun goederen met de schepen Europa, Nieuw Middelburg, Delfshaven en 't Woud naar Batavia gevoerd en in allen deele door ons (daar de inlander hen geen een vaartuig geven wilde) met booten en tsjampans, om hunne goederen af te zenden, geholpen zijn. Tweede Hoofdstuk. In 1683 tast Tak Tirtajassa aan. Dat hij verovert en raakt over de rivier in groot ffevaar. Na de verovering yan Anir, Tcrlaten veel grooten Sulthan Agong; doch 06 oude koning geeft zich ook o?er. De jonee koning bevoorre^t ons, daar hem de E. maatschappij alles kwijtschold. De oude Koning naar Batavia verplaatst, waar hij stierf. Terwijl de Engelschen nu naar Batavia waren , ging de heer Tak naar 't dorp Mar- kesari en veroverde dat in korte tijd, na een scherp gevecht, zonder dat er in dat jaar veel meer van belang voorviel. In 1683, al een groot stuk wegs er in, begon men de vijand weer op te zoeken en in zijn eigen nest aan te tasten. De heer Tak Ustle tegen Paschen de stad Tirtajassa aan , waarin de oude koning zich zeer hard- nekkig verweerde. Doch deze heer ziende , dat het bij dag naar zijn zin niet ging , her- vatte den strijd des nachts met zoo groot geluk, dat hij de vijand, die 't vuur van onze granaten en stinkpotten niet langer verdragen kon, zoo ver komen deed van met ons nu wel te willen handelen , doch dit vlak afgeslagen zijnde, begonnen zij weer even verwoed, als te voren met ons te vechten; doch als zij nu zagen, dat wij ons daar sterk maakten en ons weinig aan hen gelegen lieten, snijdende hen alle toevoer af, staken zij zelf in de derde nacht de stad Tirtajassa in vollen brand. De onzen kregen niet voor de morgenstond berigt hoe 't er was en hoorden toen , dat de vijand over de rivier getrokken en naar 't gebergte achter die stad geweken was. Daarop trok do heer Tak er naar toe , vond die nog smookende en in 't paleis wel eenige buit en Teel zwaar ijzeren geschut op de bolwerken , doch geen de minste voorraad van oorlog. HÖ ging met eenigcn over de rivier, waar hij sommige verlatene schansen vond, wes« halve hij dacht over de rivier terug te keeren ; doch werd daar door een groote troep Bantammers aangetast, die hen de pas naar do schuitjes afsneden. Velen die niet zwem- men konden , heten daar 't leven , buiten dewelke nog wel 200 stuks , die den vijand afwachten , zich zeer dapper doodvochten , daar de vijand hen veel te sterk was. De beer Tak ontkwam het gevaar met 4 of 5 schuitjes, die hij nog tijdig kreeg, moest Digitized by VjOOQIC 506 het Termoordea van de zijnea aanzien , zonder het te kunnen wreken , koelende ^n moed aan een nienwe vlam , die hij bij zijn terngkomst in de stad aanstak en leggende dezelve dus nog verder in kolen , waarop hij weer naar Bantam keerde , latende zijn meeste magt daar onder kapitein Hartzing beschanst. Kort daarna werd ook de stad Aiür door kapitein de Ruiter belegerd en na een hardnekkig gevecht veroverd, door 't verlies vaa welke stad 's vijands werken ten eenenmale gefnuikt werden , daar zij nu al de zee- posten kwijt en niet in staat waren , om het lang in 't gebergte te kunnen uit- harden. Men zag er ook niet lang er na blijken van , want de groeten , dat zwerven wars wordende en niet genegen den ouden koning langer te volgen , dropen aliengskens van hem af en kwamen ons om vergiffenis verzoeken, brengende hunne zaamgebondeoe wapenen voor des jongen konings voeten , dien wij met zijne onderdanen bej^n lietea. Hij beloofde hen wel genade , maar herdenkende wat smart zij hem aangedaan en tot wat voor een uiterste zij hem gebragt hadden, deed hij velen derzelven ongemeeneeD vreeselijke straffen aan. Sommigen werden voor wilde dieren geworpen , anderen zoo lang met rottans geslagen , dat zij er bij nederzegen. Dan werden zij weder met spijs eo en drank verkwikt en als zij wat bekomen waren , weer zeer hevig en eindelyk zoo lang geslagen , dat zij geen slagen , ja geen gloeijende ijzers noch kolen meer gevoel- den en zich dus doodsliepen. Al deze wreedheden door Hun Edelheden vernomen zijnde, bewogen zij den koning daarvan at te staan en op genade te denken, daar zijn land genoeg ontvolkt was. De oude koning was door de zijnen verlaten en niet langer kon- nende bestaan , kwam eindelijk ook vergiffenis verzoeken en werd door de onzen in genade aangenomen , op Bantam eenigen tijd in verzekering gehouden , doch door den koning zijn zoon zeer verachtelijk behandeld. Zeker vriend van mij , nog op Batavia wonende, heeft mij verhaald, dat hij op den dag, toen hij afgekomen was en zich eerst overgegeven had , met eenige andere Nederlanders bij den jongen koning onthaald werd , waar al zijne Pangerans wat ver af op den grond , en de oude koning mede op den grond , doch 't allerverste bij 't slecht volk nederzat en dat hij hem toen als een hond zag langs de grond kruipen, om nu en dan een schU van een vrucht of twee, die hem toegeworpen werden (daar de Pangerans verscheiden vruchten van de tafel kregen) te komen oprapen, gedurende welke daad de jonge koning zijnen vader niet alleen met de uiterste verontwaardiging, maar ook met zulk een bitter gezigt, als of hij hem verscheuren wilde , aanzag. Hij wilde hem in het eerst ook in hun aHer gezigt krissen , doch de heer Tak hem dat uit het hoofd gepraat hebbende , wilde hij hem in een beestenhok opsluiten en had er last toe gegeven , hoewel dat mede door de heer Tak belet werd. De jonge koning zoo groote hulp van ons genoten hebbende, vond zich niet alleen tot groote dankbaarheid verpligt, maar meende, dat hij iets meer behoorde te doen , dan ons de onkosten te belalen , die wij om zijnentwille gedaan hadden. Hij deed dat ook op den 17den April 1684, verleenende ons een zeer groot voorregt wegens 't alleen inkoopen van peper en 't verknopen van deze en gene witte of geschilderde kleederen , in zijne landen , welk voorregt Hun Edelheden den 28sten April aannamen ; maar mM die edelmoedighdd , dat zij hem bij een geschrift van ont- slag wel 600,000 rijksdaalders , wegens gedane onkosten op die voorwaarde kw^t- scholden , zoo lang zij dit voorregt behouden zouden , mits dat de schuld weer ten laste van den koning zijn zoude, zoo ras dit voorregt hen mogt worden benomen, waartoe zich die vorst zeer gewillig verbonden heeft, gelijk dat ook door zijn Hoogheid met de heer Tak, kapitein Wanderpoel, de koopman Everard van der Sdiuur en de kapitein der Maleijers , Wan AbduI Bagoes , afgezondenen uit naam van Hun Edelheden dus besproken, besloten en bezworen is. Ik zal nu weder met het verhaal van den ouden koning, tot zijn einde toe, voortgaan, om daaraa dan tot de zaken, die tosschea beiden voorvielen , te komen. De oude koning op Bantam nu al twee jaren gezeten en Digitized by VjOOQIC 507 de onzen gemerkt heMeade, dat de zoon nit bitteriieid tegen zijn vader zidi de of de andere tijd wel eens vergrijpen mogt, behalven dat veel Javanen reeds al veel middelen, tot verlossing van den onden koning in 't werk gesteld hadden (waarover reeds verscheiden van hen gekrist waren) ^ zoo vonden de onzen goed dien vorst in November 1686 van Banlam naar Batavia in praauwen al vrij stations met al zijne vrouwen en cenige slaven te doen vervoeren en hem op de pont de Robijn , in *t kasteel te plaatsen, waar hij eenige jaren gevangen gezeten heeft, wordende door Hun Edelheden onderhooden (die den 8sten November 1690 zijn inkomen maandelijks, gelijk ook dat van Pangeran Poerabaja , verminderden) en gaande gemeenlijk met 2 oppassers uit. Hy stierf hier oroteot 1695 en zijn lijk werd naar Bantam gezonden, om het daar te begraven. Nu zouden wij wel eens gaan zien hoe deze Bantamsche gevallen en bewe- gingen in Europa en vooral in Engeland opgenomen werden ; maar dewijl die van een vrij langen adem zijn en hier zeer veel vellen zouden beslaan, oordeelen wij best den lener na 't vervolg van Aitzeroa, door S;lvius, waar dit in 't breede te vinden is, te wijzen; behalve dat het ook iedereen niet lusten zou al de papieren, daarover ge- wisseld , na te lezen , daar dat in verseheiden groote eischen en eenige brieren , die men daar in 't breede vinden kan, bestaat. Derde Hoofdstak. De heer van Hoorn in 1685 weer gezant derwaarts. Aboe il Ealaal Mohhammed Jachia, 9e koning in 1687. Door den heer Fits gelokeewenscht. VeroTeringen door dien Torst op Borneo in 1698. Zijn zorg om zijn tweeae zoon bij zrjn leven te doen kroonen.. Overgave van een Christen-vrouw aan dien koning, die hi) dooden doet. In dezen staat nu waren de zaken tusschen onzen staat en de Engelschen gebleven, zonder dat er verder van zich weder in Bantam te zetten , iets werd gevergd , hoewel die nadwhand bij den opstand door Jacobus de II in 't rijk verwekt en door 't ver- heffen van koning William de III tot die kroon, nog al meer en meer verdwenen en eindelijk geheel te niet geraakt zijn. In 1685 ging de heer Johan van Hoorn weder bij dezen jongen koning van Bantam , om met hem over zaken van gewigt te spreken* Hij had op dien tijd een Armenische prinses en nog eenige andere bij zich, tegen wdke hij, in 't bijwezen van die wijven en van dezen heer een zeer vuile bordeeltaal in 't Hoog Javaanseh uitsloeg ; dat door onze koopman Kaaf , die deze taal wd spreken kon , ook zeer wel verstaan werd. Hij leefde niet heel lang daarna, stierf in 1687 en werd vervangen door zijn zoon Sultan Aboe il Falaal Mohammed Jachia, die de ne- gende m rang was. Hun Edelheden lieten hem in dat jaar door de heer Jacob Joris- zoon Pits, buitengemeen raad van Nederlandsch lodie, een heer die de Haleische taal 2eer wel sprak, met zijn verheffing tot de kroon veel geluk wenschen. Toen in 1698 nn Aboe il Machasin Mohammed Djenoel Abidien (bij anderen Zainalabdyn genaamd) aan de kroon was, zond deze vorst zekeren heer Roeloof Goens, nevens eenige andere Ne- derlanders , naar Borneo , waar zij op Snccadana voor hem groote veroveringen deden en niet groeten buit weer kwamen. Het net berigt er van is aldus. Zeker koning tamdwaarts in had boven 18 of 20 mijl, de rivier op een negry en nam Snccadana yfïïa den koning van Bantam, die buitendien nog 2 negryen aan wederzijden van Google Digitized by VjOOQ 508 Süccadaiia had. Deze koning eerst Saccadana ingenomen hebbende, nam daarna de twee andere dorpen ook en daarenboven tot twee- of driemaal 16 of 17 pantsjalangs nn den koning van Bantam en maakte zijn volk gevangen en slaven. Hij verzocht, na veel verlies en geleden smaadheden, dan de E. maatschappij om holp, die buiten de 75 pantjalangs des konings, nog 8 pantsjalangs, 3 schepen, de Faam, de Bije en nog een met volk en ammanitie in 1698 derwaarts zonden. Naderhand kwam nog een schip de Thee- of Peperboom genaamd. Als hoofd van de commissie ging de heer Gocns, als tweede, Jacob Klaaszoon, zijnde koopman en als luitenants daarop geworden , Govert Knol , en N Oorthoorn en de constapel , Spiegel Voor 't land komende, raakte een van de schepen vast: ook was ^ een Engelsch koopman en kapitein gekomen, die dezen koning hielp en *t lang tegenhield. De koning vlugtle allereerst naar 't gebergte en omtrent 14 dagen er na nam de Eo- gelschman zonder reden, daar anders zijn pager onwinbaar en al ons schieten te vergeefs was , ook de vlngt derwaarts ; doch bragt eerst 20 of 30 pikols amfioea en een groote menigte pakken roet kleeden in een grens aan land en stelde daar 2 man bij , 'tgeen alles buit was voor de Bantammers. Hij boven gekomen , werd met de nek aangezien en zijn volk gedwongen in onze handen over de weg, naar een der dorpen naast Succadana gelegen , te komen , daar alle drie de passen der drie rivieren bezet waren , om den konmg 't vlugten naar beneden te beletten. Zg bragten 1,800 rijksdaalders mede, dat almede voor de Pangeran van Bantam met zijn volk of voor hunnen koning was. De heer Goens uitdrukkelijk door de koning hiertoe van Hun Edelheden verzocht, had zich in Jen beginne door een snaphaan, die afging en waarin hij onvoorzigtig zijn duim stak, de duim afgeschoten; waarvan hij , die sedert niet in staat was , om iets te doen en 't bestel aan de heer Klaas- zoon liet , na de bevochten overwinning en herstel van 't regt des konings op de 3 negrijen (als zij 3 mijlen builen de wal weer naar Batavia voeren) stierf, sedert altijd zeer kleinmoedig geweest zijnde. Nadat men voor Bantam en op de reede g^ komen was , mogt er niemand van de Bantammers aan land komen ; maar zij moes- ten onze schepen met hun 75 pantsjalangs naar Batavia geleiden. De koning zond eenigen tijd daarna 2 schepen met peper tot een bijzonder geschenk , nevens ^t aaide op een zilveren schotel , ten bewijze dat hij al de onkosten aldaar gedaan aan de E. maatschappij, volgens gewoonte zeer wel betaalde; doch de bijzondere lieden, die op dien togt zoo dapper voor hem gevochten hadden , hebben nooit van dit ge- schenk iets gekregen. Nadat men de voornoemde moeijelijkheden op Batavia wegens het afzetten van Pangeran Depati Anom en over het op den troon stellen van Pan- geran Poegar gehad had , vond deze koning van Bantam goed deze zaak bij zijn leven met Hun Edelheden zoodanig te schikken en vast te stellen , dat daarover na zijn dood geen geschillen meer mogten vallen. Het is daarom (zoo men meent) dat niet alleen verscheiden bedienden van ons menigmaal over en weder geweest zijn, maar zelf heeft ook in Augustus 1708 zijn Edelheid van Hoorn, met 't schip Sandenbarg naar Bantam , met de heeren de Vos , Zwaardekroon en Garsin , enz. gevaren zijnde, zeer lang met dien vorst (waarschijnlijk over dit werk) alleen gesproken om de opvol- ging van zijn tweede zoon als erfprins vast te stellen, daar den oudste iets scheelde en deze wel zoo schrander was. Hij kwam zijn Edelheid wel roet 80 vaartuigen , allen met rood laken bekleed , te gemoet. Hij had zijn 4 echte gemalinnen en veel bijzitten bij zich , die alle op zijn Javaansch toegetakeld en gansch niet fraai waren. Zijn Edel- heid ontving dien vorst aan de valreep ; doch hij kwam niet aan boord , voor dat al zijn wijven eerst over waren. Nadat zij omtrent een uur bijeen geweest waren, ge- leidde Zijn Edelheid dezen vorst met zijn schip en nog 4 of 5 andere , die hij bij zich ihad , weer tot omtrent Bantam en nam een vriendelijk afscheid van denzelven , betuigende Digitized by VjOOQIC 509 aan oos opperhoofd daar zijn groot genoegen over de eer, hem door Zijn Edelheid aangedaan. In 'i begin van 1709 ging de heer de Vos, ordinaar raad van Indien, naar Bantam, ten overstaan van wien (zoo mij door den krankbezocker Simon Dol, die dat mede aangezien heeft, berigt is) de voornoemde tweede zoon des konings van Bantam, als erfprins gekroond is. De heer Zwaardekroon , tegenwoordig opperland voogd van In- dien, is mede eens bij dezen vorst geweest, op welken tijd die koning hem weder op Bantam bij kwam , juist toen er een predikatie werd voorgelezen , bij welk geval hij 't zakje ziende gaan en niet begrijpende wat dit zeggen wilde, vraagde hij dat dien heer, die hem zeide dat wij in *tzelve gewoon waren iets voor do armen te go- ven. Hij verontschuldigde zich toen van geen geld bij zich te hebben; maar zond daags er aan een zilveren schotel vol Spaansche matten voor de armen. In 1705 is er een zeldzaam geval op Batavia gebeurd (zoo men mij in 1712 verhaald heefi), dat namelijk zekere Bantamsche vrouw, Christen geworden en met een Christen op Batavia getrouwd zijnde , door dezen Koning verzocht en door Hun Edelheden aan hem overgegeven is , die daarop ten eerste door hem zeer ellendig ter dood gebragt werd. En toen Henrik Lucaszoon Caardeel , van Steenwijk , die gewezen weggeloopen metselaar , naderhand Pangeran Wiragoena genaamd, naar Bantam uit de werkplaats van 't ambachtsvolk der E. maatschappij weggeloopen en Moorsch geworden was , werd hij door hun Edelheden wel zeer ernstig weder geëischt, doch is toen geenszins op Hun verzoek door dien koning wedergegeven, maar naderhand, bij een ander voorval, van zelf tot ons weder overgekomen en weer Christen geworden. Digitized by VjOOQiC BESCHRIJVING YAlf DE STAD BATAVIA YIJÏDE BOEK. Eerste Hoofdstak. BeBcbiïWing van Batavia. Hare eeleeenheicL Scboone reede. De lucht hier. De hitte. Middelen daartegen. Koelheid der huizen en der avondstonden. Omtrek , lengte en breedte der stad. Punten en verdere sterkte. De rivier, door de aardbeving in 1699 zeer bedorven. Gevolgen van die aardbeving. Zeldzaam voorval van een kaaiman. Poorten der stad. Zeer fraaije straten en grachten dezer stad. Ongemakken derzelre en der straten. Net getal der hoUandsehe en chinesche huizen. Getal der tuinhuizen. Stadhuis. Scherpe wacht der burgers op 'tzelve. De kruiskerk. Yerdere openbare stads- gebouwen. Het kasteel Batavia. Het plein en de stal. Dieren daarin. Het kasteel De kasteels-kerk. Paleis van den opperlandvoogd van Indien. De Pinangpoort. Het verdere 'tgeen van dit kasteel te zeggen valt. Buitensterkten. Schoone wegen en tuinen en verdere fraaijigheden buiten de stad. Gelijk de naam van het koningrijk, waarin deze stad ligt, Jacatra is, zoo plagt de hoofdstad weleer ook dien naam te dragen , dat op dezelfde plaats , wa^ wdeer de stad Jacatra lag, gelegen is. Onder de steden van het Oosten is er geene, die in heerlijkheid , netheid van gebouwen , schoonheid van belonomerde grachten , sieraad van lijnregte straten en wegen, mitsgaders in grootheid van wijd nitgestreklen han- del , bij Batavia kan vergeleken worden. Zij is niet alleen die magtige koningin van 't Oosten , die daar als op baren troon zit , die van daar hare bevelen aan al onze comptoiren en naar alle andere gewesten van het Oosten geefl, en die, gelijk als de Koningin der koningrijken, en als de volmaakte in sdioonheid met Digitized by VjOOQIC 511 haren luisler boven al de stedmi, die men daar heeft, uitblinkt; maar ik ken ook zeer weinig steden io Holland, die zoo fraai zoo sierlijk gebouwd en in 't gemeen van zulke schoone huizen voorzien zijn, behalven dat zij in w^jd uitgestrektheid van handel, al dezelve zeer ver overtreft, gelijk ons dat klaar genoeg blijken zal ter plaatse, waar wij (pas voor de beschrijving van 't ambt van den opperlandvoogd of gouverneur-generaal yan Indien) aanwijzen hoedanige bezendingen Hun Edelheden van maand tot maand te verzorgen hebben. Zij is op 6 graden en 10 minuten zuider breedte en op de lengte van 126 graden en 54 minuten, op een lage moerassige grond gelegen, waardoor zij in de morgenstond gemeenlijk als met eenen nevel of damp, die op de geheele stad ligt, bedekt is, dat men allerbest, als men 's morgens met het aanbreken van den dag van de schepen op de reede naar de stad vaart, bespeuren kan. Zoo ras echter de zon opkomt en , vooral zoo ras de zeewind begint door te waaijen (dat men gemeenlijk omtrent 10 uren 's morgens verneemt en die tegen den avond liggen gaat) worden al die dampen verstrooid en weggedreven. Hen ziet den blaauvven berg (omdat hij zidi van verre zoo vertoont, als men op de reede ligt, dus genaamd) omtrent 12 of 14 (en eeoige wel 20) mijlen er af liggen, hoewel sommige onkundigen deze stad aan deszelfs voet plaatsen. Voor dezelve heeft men de schoonste reede, die men zich vei^ beelden kan en die zoo groot en wijd van uitstrekking is, dat er een groote vloot van zeer veel schepen gemakkelyk en zeer veilig zou kunnen liggen , daar dezelve door een groote menigte eilanden (te voren in 't beschrijven van 't koningrijk Jacatra te dier plaats al gemeld) zoodanig gedekt is, dat men er bijna geen aanslag van water heeft, schoon het al sterk waait, zoodanig, dat men chinesche praauwen in menigte naar en van boord ziet varen, hoewel het echter voor een enkele reis wel. gebeurt, dat zij 't onderste boven geraken. Ook zijn in 1713 op Kersdag door een zware storm (het eerste wel in 100 jaren) bijna al de schepen van hare ankers geraakt, gelijk er ook een schuit, die van 't eiland Purmerent kwam, omsloeg en eenige lieden zeer digt by de reede verdronken, waaronder mijn neef, de jonge Rumphius, mede was. Gemeenlijk ligt er een groot getal schepen op die reede, pas een vierde mijls van de stad; doch de zeevoogd ligt wel een halve mijl van dezelve, als op de brandwacht. De lucht hier is doorgaans zeer frisch en gezond en niettegenstaande men hier zoo na aan de linie ligt, is de hitte hier niet onverdragelijk ; maar integendeel door 't waaijen der koele winden zoo wel te lijden, dat men het naauwlijks zou kunnen gelooven. In het droog 8aizoen (dat in Mei begint en tot 't einde van October duurt) waait de oosten wind 5 maanden aaneen zeer sterk door, zijnde de zesde de Wjfiel- of Kenter-maand , in welke men zoo geen vaste winden heeft. In 't regen-saizoen (dat hier zoo veel als de winter is en io November of wel eerst regt in December begint en tot 't einde van Maart duurt) waait de westenwind sterk door en dan kan 't somtijds hier wel een dag of twee aaneen regenen ; maar zoo ras die regen ophoudt , zijn de straten en grachten weder droog en dit geeft een groote verkwikking in de lucht en verfrissching aan de boomen , die dan uitnemend schoon en groen staan. In den heeten tijd vooral moet men echter zeggen , dat het van 9 uren 's morgens tot na de middag ten 5 ure al fraai heet op straat is en die dan uit moet gaan, kan zeer ligt in korten t\jd zich doornat zweeten; maar de hitte, hoe groot zij ook zij, is zoo benaauwd niet, als zg in Holland in de zomer voorkomt. Zij verveelt ook niet anders, dan dat zij ons wd wat doet zweeten, maar dat is ligt te helpen met zich een reis meer des daags te Terschoonen (dat sommige wel twee- of driemaal doen) en dan geeft dat zweeten gansch geen ongemak. Velen weten dit te ontgaan, latende (zoo zg geen orembaai hebben) een chinesche praauw voor hun huis komen, die hen voor twee stuivers brengt, waar zij wezen willen. Anderen rijden te paard of met een koets ter plaatse, waar zij be- geeren te wezen , behalven dat men zich ook gemakkdgk met een geverniste en ver- Digitized- by VjOOQ IC 512 golden draagstoel (omtrent 2 voeten in 't vierkant breed en 5 of 6 voeten hoog , van een groote raam in de deur en aan wederzijden van nog een raampje voorzien , waar- door men een ieder zien kan , zonder gezien te worden) overal , zonder van eenige hitte te weten , kan laten brengen. Een gemak , dat met geen geld te betalen is en dat ons geen stuiver kost, daar twee van onze huisslaven dal in een oogenblik kunnen verrigteo. Ook laten alle lieden van fatsoen (onder welke een onderkoopman de minste in rang ge- rekend wordt, te weten, die regt hebben, om het te voeren) zich een groote zonne- scherm tegen de hitte boven 't hoofd dragen ; daar een assistent maar een kleine voeren mag en die zelfs dragen moet: want zoo die zich verstoutte met een geopend zonne- scherm in 't kasteel te komen , zou hem die door de soldaten afgenomen worden. Schoon het nu van 9 tot 5 uren zoo heet op de straat en buiten is, is 't echter na 5 uren weer zoo gematigd , als men het zou kunnen wenschen. Oodertusschen weet men ia de huizen van geen hitte ter wereld , daar men daar zeer koele gallcrijen heeft , die met gordijnen koel en donker gehouden, behalve dat de minste winden, die er zijn, door de rottanramen ten eerste vernomen en gevoeld worden. Allhans ik heb het, te huis zijnde , nooit te warm gehad, 's Nachts kan het daar (vooral door den daauw) zou koud zijn, dat het verveelt en nadeelig is. De stad beslaat in haren omtrek ruim 4,800 kloeke treden , hebbende aan de westkant , van de eene wal lot de andere , de lengte van 1,317 en aan de oostkant tot 't kasteel toe, maar de lengte van 802 en van de Rotterdamsche tot de Utrechtsche poort de breedte van 1360 van mijne treden , zoodat^ zij breeder dan lang is. Als men de buiten- of voorsteden er bij rekent, die al vrij wel bebouwd zijn, dan is zij wel 11 mijl in haren omtrek. Zij is rondom omringd met een schoone muur van kraalsteen, die met 22 punten of bolwerken versterkt en daar- door in staat is, om zich zeer wel te kunnen verdedigen, daar die van zeer goed geschut en verder al wat daar noodig is; voorzien zijn. Deze punten zijn genaamd Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn , Enkhuizen , Vianen , Gelderland , Cat- zenelleboogen , Oranje, de Nieuwe Poort, Hollandia, Diest, Nassauw, Zeeland , Utregt , Vries-land, Overjssel, Groningen, Zeeburg, Kuilenburg en de middelpunt, welke laatste in het midden der stad en omtrent de groote middenbrug, die over de rivier ligt, ge» plaatst en in staat is, om met haar geschut bijna al de toegangen in de stad te ver- ïledigen en de voornaamste straten te bestrijken. Ook is de barm onder de muren der stad met een digte hagehoom of Karindang bezet, waar niet wel is door te komen, behalve dat dezelve van grachten rondom, die wel een breedte van 13 of 14 roeden beslaan, voorzien en die met 3} roeden hoog, met steenen van buiten omzet, versterkt is. De stad is door de groote rivier (anders die van Jacatra genaamd) in tweeen ge- scheiden , die van boven , van 't nabij gelegen gebergte Pangerano (gemeenlijk de blaaowc berg genaamd), komt afstroomen en hier in zee stort. Zij is omtrent 37 treden breed. Zij plagt in de vorige tijden zich alom, de gansche stad door, in de grachten te ver- dealen ; doch tegenwoordig liggen sommige grachten bij laag water geheel droog , vooral in Mei in het ooster- of drooge saizoen , hoewel zij tegen den avond dan meest vol zgn , diens tegendeel men in 't wcsier-moesson heelt, hoewel het wel wat verschiet. Dit is ver- oorzaakt door een zware aardbevmg, die men nu en dan hier onderhavig, en dat, vermits men daar niet dan steenen huizen heeft, al zeer gevaarlijk is. Den 13den Februarij 1684 en den 4den Januarij 1699 en den 21sten JanuaFg 1706 had men hier het gevoel van ettelijke sterke bewegingen van 't aardrijk, van welke de middelste dat bederf der rivier veroorzaakt heeft. Een zeer schadelijk gevolg van deze aardbeving was, dat, wat kosten en moeite Hun Edelheden ook gedaan hebben, om de bank voor de rivier liggende en dagelijks nog aangroeijende , weg te nemen , al hetzelve te vergeef geweest is. In 1707 kwam de heer Jacob Fi.as, als opperkoopraan en raad van de justitie en wel voornamelijk uit, om deze bank dooreen moddermoten Digitized by VjOOQIC 5ia weg te nemen. DU gelukte in 't eerst zoo wel, dat die heer, op 't ganstig schrijven van Han Edelheden hierover in 17iO extraordinair raad van Indien werd; doch door de stoffe, die gedurig van boven kwam, groeide die bank van tijd tot tijd weer zoo sterk aan, dat zij nu al weer zoodanig als voor zijne komst gevonden werd. Daarbe- nevens heeft de stof, die van boven af komt zakken, niet alleen die bank daar gemaakt, maar een eeuwigdurende last voor de ingezetenen , die op de grachten wonen , ver* oorzaakt, vermits die nu alle jaar in de maanden Jnnij en Julij moeten uitgemodderd worden, tot groote moeite en kosten voor den eigenaar en huurder, daar die dat alle jaar dan moet laten uitbaggeren, dat vooreerst een schrikkelijke hoop modder voor ieder huis , die gansche gracht langs , eens lecht gezigt , een groote stank , in die heetste tijd en ten minste nog 6 of 8 rijksdaalders onkosten aan ieder geeft , daar men ten eerste zorgen moet, dat die modder van daar naar buiten gebragt, die dan gebruikt wordt om de wegen of landerijen te verhoogen. Zoo ras nu een gracht uitgemodderd is , is zij een maand of twee daarna weder even vol. Waaruit men dan zeer ligt be- grijpen kan hoe groot ongemak die aardbeving deze schoone stad heeft toegebragt, behalve dat men nu met laag water ook overal niet varen kan , gelijk men voor dien tijd plagt te doen. In deze groote river heeft men, vooral in 't drooge Moesson, ter plaatse waar zij in zee uitwatert , zeer veel kaaimans of krokodillen , die daar op doode katten , honden , buffels en mcnschen , die de Javanen hier en daar vermoorden en dan zoo komen afdrijven, azen en loeren. In 1692 werden 3 bhaaren of nieuwgekomene soldaten (zoo men berigt heeft) tot aan zekere galg, omtrent de rivier, buiten den boom toen staande , zoo vinnig door een kaaiman vervolgd , dat zij genoodzaakt waren boven op dezelve hunne behoudenis te zoeken , daar hij op zijn achterste pooten regt overeind staande , tot boven aan het hout der galg met zijn bek kwam. Dit is 't eerste voorbeeld, dat ik ontmoet, van lieden, die door de galg behouden zijn, daar zij anders voor zoo velen doodelijk is en nooit andere , die dezelve beklimmen , dan alleen de scherpregter , levend weder beneden dalen. Deze stad nu heeft vier voorname en zeer fraai gebouwde poorten , de Rotterdamsche , die in 1636, de Nieuwpoort, die in 1631 , de Ulrechtsche, die in 1651 (volgens besluit van Hun Edelheden van den 24sten Jolij tot voortzetting van den landbouw) en de Diestpoort, die in 1657 gebouwd werd, gelijk voor dezelve uitgehouwen te zien is. Daar is nog een klein poortje, Speelmans* poortje genaamd , slaande schuins tegenover de Konijnegracht ; doch van weinig gebruik. Ook heeft men nog een poort bij 't vierkant , die regt over 't fort zich vertoont en gemeenlijk de Vierkante poort genaamd wordt. Het is een van de fraaiste zaken , die men in een nieuw aangelegde stad vereischen kan, dat al de grachten en straten lijn- regt en doorgaans buiten de steenen weg langs de huizen (die nog wel 5 voeten be- halve de rollaag beslaat en die overal van blaanwe of roode zeer gladgejegde steenen is) 30 voeten breed zijn en die onbestraat doch tot een zeer vasten en goeden weg, Toor de slaven en koetsen dient om gebruikt te worden , daar alle fatsoenlijke heden op die sieriijke en nette geplaveide weg gewoon zijn te gaan. Van deze straten telt men er 8, sommige daarvan regt, andere maar dwarsstraten zijnde. De eerste die men, uit het kasteel ontmoet , is de Prinsen- (anders ook , doch kwalijk genaamd de Heeren-) straat , loopende regt op het Stadhuis aan ; ter linkerhand van welke men , zoo als men uit het kasteel komt, ook de Prinsensteeg (of de Thee-water-, anders ook de Heerenstraat genaamd) heeft. Men ontmoet in dezelve 2 bruggen , ieder over een dwarsgracht liggende. Omtrent dezelve of wat aan de oostzijde heeft men een dwars- straat , de Jan Fermentstraat genaamd , na een landdrost van dien naam , die men wil dat daarin verscheiden huizen gehad heeft. De tweede straat is de Pasar- of markt- straat , de derde de Pitavin's-straat , die daar tegenover is en de vierde straat bij 't Gasthuis of voorbij de Maleische kerk loopende. Behalve deze straten beoosten de rivier ni. 33 Digitized by VjOOQIC 514 heeft men nog verscheiden andere aan de westkant gelegen. Hen ontmoet daar eerst de Jonkersstraat, die door een dwarsgracht, de Jonkersgracbt genaamd, in 2 fraaqe opene breede straten gedeeld en afgescheiden wordt. De naaste na 't Vierkant toe ge- legen , wordt gemeenlijk de Lepelstraat en de naaste naar de Roewa Malakka of de Malaksche straat gelegen, wordt de Zandzee genaamd. De eerste wordt meest door her- bergiers, tappers en lieden die kostgangers houden, doch de tweede door zeer veel fat- soenlijke lieden , doch aan de oostzijde meest door Chinezen bewoond. De tweede straat aan de westzijde (daar wij die twee vorige maar voor eene rekenen , schoon zij twee bij- zondere namen bij 't gemeene volk hebben , daar zij anders maar die van Jonkersstraal heeft) is de Utrechtsche, die van de Roewa Malakka regt op de Utrechtsche poort aan loopt. In deze stad zijn ook zestien zeer fraaije grachten, die alle met schoone tamaiinde- en verscheiden bloemboomen beplant zijn , die behalven het fraai gezigt en de aangename geur , tegen 4 uren des namiddags vooral , ook den ganschen dag een uitnemenden ver- kwikkenden lommer geven. Een van de breedste en grootste grachten , midden door de stad loopende en zich van daar naar de andere grachten verdeelende, maakte de groote rivier uit, over welke in het midden een schoone lange houten brug ligt met steenen vleugds, zijnde de brug zelfs 57 treden lang, gelijk ook de barm of de weg aan wederzijden van deze rivier 54 treden breed is. Langs die rivier wonen naar de oost- kant meest Chinezen; doch aan de westkant, vooral omtrent de Diestpoort, heeft men zeer schoone huizen door Hollanders bewoond , waar na de zuidkant bij de Gasthuisstraat nog een steenen brug is, gelijk er nog twee zulke aan de noordkant zijn, waar moi van de groote middelbrug af, naar de westzijde, de Gauwdiefsmarkt heeft, waar allerlei waren verkocht worden en waar veel groote huizen der Chinezen met groote porselijn- winkels zp. Deze wordt zoo genaamd, omdat men daar veel gestolen goed te koop vindt, en naar de oostzijde is een zeer lange markt van al wat men bedenken kan en vooral van 'tgeen men in de huishouding en voor de slaven noodig heeft, die tot aan de Hoenderbrug loopt en gemeenlijk zoo vol slaven en ander volk is, dat men vooral 's morgens werk heeft, om er door te dringen. Ook heeft men omtrent de middeo- punt, bij die groote brug, een zeer groote markt, waar dagelijks niet dan bloemea verkocht en weer versch aangevoerd werden , aangezien de jonge jufiers veel werk daar- van maken, waarom de jonge heeren tegen den avond veel kransen of snoeren koopea en die aan de jonge jufiers, waar zij dan bijzijn, vereeren, waardoor al die kraampjes gedurig levendig raken. De tweede gracht loopt achter 't ambachtskwartier, waar meo ook de geschutgieterij heeft en over welke drie bruggen liggen. De derde is de Kaai- mansgracht , tusschen dezelve en tusschen de Tygersgracht , aan de oostkant der stad gelegen, dat al een zeer fraaije gracht en die van vier bruggen voorzien is. De vierde is de Tijgersgracht, die van eenparige schoone gebouwen en de heeriijkste is, die ik in deze stad ken. Over dezelve heeft men vier steenen bruggen noet over- welfde bogen en eene van hout. Het schoon gezigt van deze lynregte en zoo sierl^ beplante gracht overtreft al wat ik ooit in Holland gezien heb : want schoon men tê Amsterdam op de Heeregracht en elders schoone paleizen en broeder grachten d» hier heeft, geven zij noglans dat genoegen en dat voldoende aangenaam gezigt niet, dat deze gracht en andere hier geven, behalven dat de gewoonte van Indien roede brengt, dat de meeste lieden van fatsoen bier tegen 4 of 5 uren of in hoone poepen of aan de waterkant onder de boomen op zekere banken, die zij daar vast hebben of wel brengen laten , zich veriustigen , gaande daar met hun goede vrien- den zitten , om een pijpje te roeken en een glas wijn te drinken , waar men ia Holland al die paleizen meest doorgaans gesloten ziet en ook die lommer van de boomen zoo groot niet en 't gansch jaar door zoo groen niet, als hier heeft. Be- halven deze regte gracht aan de Oostkant der stad , heelt men er ook vier dwars- Digitized by VjOOQIC 515 gnchten. De eersto is de Stads binnengracht , hebbende eene brug. De tweede de Groene gracht, die geen bruggen heeft. De derde de Leewinnengracht. Deze loopt van de middelpunt naar de Rotterdammerpoort en heeft zes bruggen. En dan is er nog een binnengracht, die eene brug heeft. Aan de westkant der stad heeft men mede verscheiden grachten. De eerste en de naaste aan de groole rivier is de Jon- kersgracht , die beter met de naam van de Roewa Malakka , dat in het Portu- geesch de Malaksche straat beteekent , bekend is , over welke drie bruggen loopen. Deze beslaat (gelijk de Tygersgracht en de groote rivier) de gansche lengte van de stad , zijnde mede sedert eenige jaren herwaarts met veel schoone nieuwe huizen en hooger uit de grond , dan men in vorige tijden gewoon was , gebouwd , waar- door dit ook (vooral aan de westkant) een schoon bebouwde, siertijk beplante en heerlijk belommerde gracht is ; doch aan de oostzijde heeft meest men dunesche petakken en kleine huizen , die daar met kloppen en stampen van padi , een groot ongemak (vooral 's morgens) aan hunne buren geven. Naast aan Jeze komt de Rhinoeer- gracht , die zoo aanzienlijk en zoo fraai bebouwd niet is , als de vorige , hoewel men er mede zeer goede huizen , een fraaije lommer en drie bruggen heeft. De derde gracht aan die kant is de binnengracht der stad , die mede van drie brug- gen voorzien is. Naar 't noorden toe heeft men ook eenige dwarsgrachten. De eerste derzelve is de stads binnengracht. De tweede loopt tegen de timmerwerf, dragende de naam van de Javaansche gracht. De derde is de Chinesche gracht, hebbende eene brug. De vierde bij de punt Vriesland loopt met drie bruggen naar de nieuwe brug en naar de vischmarkt toe. De vijfde is de stads binnengracht, die ook eene brug heeft. Al de bruggen over deze grachten maken zamen een getal van 56 uit , waai*van de meeste zeer net van koraalsteen opgebouwd en van zulke over- welfde bogen voorzien zijn. Hoe groote frischheid nu deze grachten, vooral als het hoog water is en ook het verkwikkend en groen gezigt der hoornen geeft, hebben echter degene , die op die grachten wonen , een groot ongemak van de muggen , die daar onder die boomen en , van wege de modder der grachten , menigvuldiger dan io de straten zijn ; en nog een veel grooter des avonds ten 9 uren , wan- neer de slaven gewoon zijn de halls en tobben met menschendrek (daar men er geen onder de aarde gegravene secreten heeft) buitens buis te brengen en , of in die grachten , die toch uitgebaggerd moeten worden , of wel in eenige schuiten der Chinezen , die dat komen afhalen , uit te gieten , dat dan (gelijk men denken kan) een zeer vuile lucht geeft (dat bij de naam van foela novi horas, dat is, de negen naren bloemen , bekend is) waarvan men , in een straat wonende , zoo veel niet weet ; hoewei die , in den heeten tijd en bij sterke winden , vooral wegens 't menig- vuldig rijden van de koetsen, geweldig door 't opvliegende stof geplaagd wor- den , zoo zij 't niet dagelijks door hunne slaven laten begieten , om er van bevrijd te zijn. Behalven al deze straten en grachten, is er nog een plaats, kat Blok en bet Vierkant genaamd , die mede in 't Vierkant en ook aan de oostkant er tegen- over, teer fraai betimmerd is. In deze stad nu zijn veel schoone huizen. Ea om net te weten, hoeveel en wat soort men er in ieder straat of op ieder gracht, beeft, heeft men dit berigt maar na te zien. Digitized by VjOOQiC 510 RUIZEN IN DE STAD. 'firooCe BoUuid- Klote* Bollud- QüMtch* •ciM hoiMB. tdi» btlm. .p«Ukk0B. Op de Roewa Malakka of Jon- kersgracht . ^ 75 53 i32 De groote rivier 30 16 332 De Rhioocergracht 23 76 54 Langs de wal rondom .... 40 1^ 22 De Heeren- of Thecwaterstraat 1 p « a k j a a De Nieuwpooruslraat | ^"^ ^^ ^^^ De Prinsestraat en bij 't stad- huis «8 12 44 De Tygersgracht 151 82 36 De Kaaimansgracht ^1 9.9 6 De Zandzee of de Jonkersstraat en de Lepelstraat en achter dezeWebij de.Rijst-pasar .23 4 113 Het fedeelte waar de kapitem der Maleijers woont . ... 14 14 60 Het BIdi 57 3 1 Het Vierkant. 41 8 ^2 De Utrechtsche straat .. • . . 44 44 « 75 10 210 42 420 4 157 € 196 32 220 IS 139 7 276 156 40 180 3% 111 64 i6 88 5 168 6.78 564 99J 203 2,442 HUIZEN BUITEN DE STAD. Buiten -de Nienwe poort . . . » i Diestpoort » » Rotterdamroerpoort » i Utroehtsche poort . Koetshuizen . . . . . ... . ▲nkihviteD. GrooUJiollaBd» 6 1 Kleine Hol- ' I hoiMB. 62 7 120 27 181 33 «01 135 309 236 106 589 559 277 732 751 9 42 216 850 1,240 2.328 Men ziet hieruit, dat m«n -biiHien en baiten de stad 4,770 hnizen in 't gdieei, en dat daarvan 894 groote, 1414 lileiae bollandsche hnizen, en dat er 2,440 greott en kleine woningen der Chinezen zijn , bebalven dat mm buiten de stad nog deze na- volgende hnizen bij de tuinen heeft, dat geen gemeene, maar uitstekende üraage «n zeer groote hnizen zijn. Buiten de Dtreditsdie poort 17 ■ > Rotterdamsche poort 23 « t Nieuwe poort 18 Op de weg van Jakatra ...>.... 28 Op de dwarsweg tegenover de heer van Swol's tuin 9 95 Digitized by Google Onder de fraaye stadsgebonwen mant boven alle bet tegenwoordig stadhnis uit Hier plagt een ond stadhuis te zijn, dat in 1652 gebonwd en door de heer Nienwhof a^ geheeld is; dodi het was vrg laag en had, in vergelyking van het tegenwoordige, zeer weinig aanzien. Het is in 1 706 afgebroken* en dèn 7den Jnny in dat jaar een nieuw stadhois door Hoff Edelheden aanbesteed en door eenen baas N. Cammer voor 30;000 rijks- Aaaldiers, buiten 't ijzerwerk e» dé twee huizen aan wederzgdea (gemeenlijk de boeijen der E. maatschappij en de bnrgerboeijen genaamd) aangenomen , mits dat hij ook den afval van het oude stadhuis en eenige penningen meer, voor eenige buiten-onkosten hebben en ook niets van 't oude hout aan dit nieuwe gebouw gebruiken zoude; Hei werd begonnen den 25sten Januarij i70? en voltooid den Isten Julij 1710^, gelijk men binnen ia 't portaal, dat er voor staat, lezen kan. Het doet een^ sohoone ver> tooning , dewijl het aan een plein staat , dat van de hoUandsche kerk. tot aan de Tygersgracht zichr uitbreidt, na* gissing over de 230 voeten breed en^ van 'f stadhuis naar 't kasteel te rekenen (waar het regt tegenover staat) nog' wel zoo lang of -diep^ zijnde. Ret stadhuis zelf is, buiten de boegen der E. maatschappij ter regter- en die- der burgerij ter linkerband, omtrent i25 voeten in de breedte van voren en met de boeijen gis ik dat op 200 voet, daar men in 't westen en ia 't oosten nog de breedte van de Nieuwpoortsstraat en van de Tygersgracht heeft. Het heeft een deftig portaal , waarna men met vijf trappen aan drie zijden opgaat en men een groote poort ontmoet, wier breedte 7i en hoogte 12^ voet net in 't midden is^ Het is in de 20^ voeten van voren breed. De diepte van 't stadhuis is omtrent 110 of tfi voeten. Ret heeft twee verdiepingen, ieder voorzien van^ 10 kruiskozijnen, die 6} voet breed en 13| voel hoog zijn. In 't midden derzdve, htende aan iedere zijde van ieder ver- dieping 5 kozijnen, heeft men, tot een sieriijke sdieiding derzelve', & vensters in een fraaije koepel of rendeel , uit welke vensters de regters , als er regt van schepenen ge- daan wordt, het gewoon zijn te aanschonvwn: want die van den raad van justitie doen dat op een andere plaats, op het plein omtrent het kasteel. Boven dit rondeeh ziet men verscheiden fraaije sieraden van ijzer. Vooreerst de geregügheid staande als in een poort, houdend 't zwaard in de regier* en de schaal in haar linkerhand. Terrep- leiiand van dezelve ziet mei de letters Y. 0. C, dat de vereenigde oost-indische compagnie te kennen geeft en ter linkerhand het wapen van Batavia, zijnde een zwaard, welks punt door een lauwrierskrans steekt, in een diergelijk fraai gewerkt vierkant geplaatst. Boven de geregtigfaeid ziet men den hoUandschen leeuw met het zwaard in den eenen en de bussel met de zeven pijlen in de andere klaauw. Nog. liooger ziet men een fraaije toren in een mooije koepel en wat daar boven^ een vrouw , met een zeil in de regter en de bussel pijlen in de linkerhand, dienende tot een weer- liaao; alles zeer fraai en kunstig uitgewerkt De toren heeft naar mijn gissing geeo; minder hoogte, als de teren van 'I stadhuis te Amsterdam. Het stadhuis zelve is van zeer deftige vertrekken voorzien, onder welke de raadkamer zeer groot, fraai, met heer- lijk huisraad van stoelen, kussens en een schoon tapijt op de tafel gesierd, geen van de minsten is. Ook heeft men daarin veel andere vertrekken voor de borsten, die op de geheime schrijfkamer hunnen dienst waarnemen , behalven dat boven ook een sdioone ^andclplaats is voor de menschen , die daar eenige zaken te verrigten hebben. Op het- zelve vergaderen de lieefA„ /eden van den raad van justitie, de schepenen, weesmees- aaar bmtea is, op A Xtff"'^ kk » "F .^^ ^ «otUa\ te komen (want Jangs bel slad- imis ea bags de L" yje** ^ »»e» l^r" ^^ ^^ m» breed als 1 bord« strekt, met grnnm uiwimtMt^»»** die "^Ölfcl» ' U* ^ ^^ ^^ "^^ ^* tusscben haU ., die ^wr. \\^ en nek, zonder aanzien van rmf of persoon, kunnen krygen, om 'twelk te mijdeD, men builen die steenen op 't plein gaan en antwoord geven moet Ik ken een heer van zeer veel aanzien , die als raad van justitie pas op Batavia gekomen en nog on- kundig van deze gewoonte zijnde , een dragt weg had , eer hij 't wist en de heer, die hij bi} zich had , een oud medelid van dien raad , had hem , ik geloof roet opzet , geen woord er van gezegd , gaande stilletjes en tijdig buiten de steenen en wat ter zijde af op 't plein, om gelegenheid te hebben van daarover eens hartelijk bij zich zelven te lagchen. Men heeft ook onder dit Stadhuis en ter zijde 'tzelve in beide de boeijcn of in de woningen der cipiers , zeer fraaije gelegenheid , om gevangenen , 'tzij zware , 'tzg ligte te bewaren en op te sluiten ; en zijn beide die cipiers- buizen en bedieningen zeer goede huizen en ambten , die vrij wat kunnen op- brengen. Men heeft hier 2 Nederduitsche , 2 Portugesche kerken en 1 Maleische. De voor- naamste Dnitsche kerk, in 't midden van de stad bij 't Stadhuis en aan de westkant van dat groot plein slaande , is een zeer fraai stuk werks. Het is een kruiskerk , die in 1640 begonnen, van binnen vrij hoog en luchtig en 70 treden in 't kruis lang is ; en die zoodanig gebouwd werd (zoo mij zeker geheimschr'yver uit oude papieren berigt hetft) dat ieder dienaar onder de E. maatschappij staande, een maand van zijne soldij tot het bouwen van dien heeft moeten geven , van welke dienaars in zjjn tijd nog ettelijke leefden, die sommige een en sommige wel twee maanden daartoe hadden moeten betalen. Men ziet daarin ettelijke koperen kroonen , een sierlijke predikstoel eo zeer veel fraaije en net geverniste ruime gestoelten voor den heer opperlandvoogd en de hoeren raden van Indien , voor Hun Ed. gemalinnen en dochters , voor de schepe- nen , voor de predikanten , voor de ouderlingen en voor de diakenen (ieder bijzonder en alle zeer ruim) , voor de weesmeesters , voor de heemraden , voor de kapiteinen der burgervaandels , voor de weeskinderen en meer anderen. Voor de predikstoel is geen hekje , maar een schoone ruime en breede plaats , waar men gewoon is tapijten en kussens voor degene, die in den echten staat staan bevestigd te worden, te leggen, op welke men in ouder tyden (dat nu overlang al af is) plagt te knielen. Als de heer opperlandvoogd daar in de kerk komt , rijzen de mans daaromtrent op , nemen bui hoeden af totdat zijn Ed. zit en dekken zich dan weer , dat ook wel menschen doen , die verder afzitten. Bij deze kerk , die een ooster en noorder uitgang met hooge den- ren heeft , is ook een schoone groote kerkkamer , met verscheiden kassen , tot berging der kerkboeken en deze is zoo fraai, dat ik in Holland nergens een dergelijke gezien heb. In deze kerk , die alom met groote blaauwe zarken belegd is , heeft men ook de graven der heeren opperlandvoogden , die in Indien overleden zijn , te weten , die van de heeren Koen , van Diemen , Reinierszoon , Maatzuiker , Speelman , van Outhoom en van Swol; doch de heer van Riebeek ligt buiten op 't kerkhof, waar ook veel fraage graven met zarken zijn , om welk kerkhof ook een nette eteenen muur , borstweringo hoogte gemaakt is. Deze kerk is zeer wel in Nieuwhofs Land- en Zcercize verbeeld. Bij dezelve is, als er dienst gedaan wordt, een wacht van 12 soldaten, met 1 ser- geant en korporaal, 6 bij de voordeur, met den sergeant en 6 aan de zijdeur met den korporaal , om daar de wacht tegen alle wanorde en onverwachte voorvallen te houden. De tweede Nederduitsche kerk is in 't kasteel , waar wij van dezelve znllen spreken. Men heeft in de stad ook een zeer fraaije Portugesche kerk, die omtrent 1670 begonnen en tnsschen de Roewa Malakka en de gaauwsdiefs markt, niet ver van de middelpunt gelegen is. Dit is mede een fraaije luchte kerk. In dezelve wordt mede Zondags voor de middags Nederduitsch gepredikt. Zij is van voren 166 treden breed en 60 treden diep en ook van een borstwering voorzien. Buiten de stad, op de weg, waar men naar die van Jakatra gaat , heei\ men nog een schoone Portugesche kerk Digitized by VjOOQIC die den 20sten Febaarij 1693 aanbesteed en begonnen, en die zeer sierlijk, luchtig en vrij kostelijk van binnen gebouwd is , hebbende een ongemeen fraaijen gevernisten en vergulden predikstoel en Teel dergelijke gestoelten , die een groot sieraad aan dezelve toebrengen. Den 23sten Augustus 1695 werd daarin de eerste predikatie door D. Theodorus Zas uit 1 Reg. VUL 23 — 30, in de tegenwoordigheid van den heer op- perlandvoogd van Outhoorn en zijne gemalin gedaan. Rondom dezelve is ook een steenen borstwering gemaakt, volgens besluit van den ISden April 1697. De Maleische kerk is in de Gasthuisstraat , welker zuiderzijde zij bijna beslaat. Zij is niet zeer groot, maar zeer net, luchtig, hoog van verdieping en van verscheiden zeer fraaije gestoelten voorzien. Omtrent 1682 of 1683 heeft men die eerst beginnen te gebruikrn. Behalve deze openbare stadsgebouwen heeft men hier ook een schoon gasthuis, om* trent de Nieuwe poort en in dezelfde straat, ziet men de woningen van den eersten, tweeden en derden wondheeler, alsmede van den apotheker, en in de gasthuisstraat, naast de Maleische kerk , ook de woning van den schaftmeester van dat huis , alle voor 'tzelve en voor de zieken geschikt, over welk huis (gelijk over al de andere) zekere bnitenvaders het opzigt hebben en die alle weken komen naspeuren en onderzodeen hoe 't met de zieken al gaat en hoe dezelve behandeld worden. Binnen in 'tzelve is ook een schoon open plein , met boomen beplant , dat een groote verlustiging , niet alleen voor de gezonden, maar ook voor de weer bijkomende zieken is, die zich on- der die aangename lommer verkwikken en dus met er haast weder op kunnen luiken. Dus heeft men hier ook een armen- en oude mannenhuis , een weeshnis , Chineescb oude mannen- en ziekenhuis (dat in 1646 gebouwd werd), en een spinhuis, staande op de Rinocergracht. Men heeft daar ook een groot getal van markten , als de groen- markt, de rijstmarkt, de hoendermarkt, de vischmarkt, de bloemmarkt, de Gaauwdiefs- markt, de linnen- of katoenmarkt (die overdekt is), de porcelijnmarkt en meer andere, die mij niet te binnen schieten. Ook zijn daar 2 vleeschhallen^ die op de Gaauwdiefs- roarkt aan de groote rivier gelegen en op palen gezet zijn. In dezelve werd tweemaal 's weeks ossen- , schapen- , kalfs kabriten en ook wel hertenvleesch geslacht , al 'twelke tegen een redelijken prijs te bekomen is ; doch 't schapenvleesch is er zeer duur. Men heeft ook aan de oostkant der stad, omtrent het midden derzelve, eengroot gevaarte, het Ambachtskwartier genaamd, waarin allerlei ambachtslieden, die men bijna bedenken kan, door de E. maatschappij gehouden worden , gelijk daar de fabrijk (die opperkoop* man is) en een koopman , zijnde boekhouder van 'tzelve, hunne woningen hebben. Dus is er aan die kant wat meer naar 't kasteel toe een rijstmagazijn, tot berging van de rijst der E. maatschappij. In oude tijden plagt hier ook een Latgnsche school te zijn, op de Tijgersgracht ; doch daar men zag , dat het met den rector en een preceptor , die men er had, niet opnemen wilde, werd die in 1656 weer a^eschaft. Naderhand heeft men nog eens beproefd of het gelukken wilde; doch zij is allengskms geheel te niet geloopen. Daar is ook een zeer groote timmerwerf tot het herbouwen van oude vaartuigen der E. maatschappij , waar de algemeene ontvanger en de equipagiemeester (zijnde 't opperhoofd der schippers en een heer van groot gezag) hunne woningen heb- ben; maar deze schoone timmerwerf is in 1721 afgebrand. Een groot sieraad en de voornaamste sterkte der stad is het kasteel Batavia. Het ligt in 't noorden , digt aan zee , hebbende de groote rivier aan de westkant en de Prinsestraat in het zuiden. Zoo als men , van 't Stadhuis afkomende , die ten einde is, komt men eerst bij de Steenhouwersbrug, in het midden van welke een hek met een schildwacht en ook aan de westkant van dat hek naar binnen toe, een wacht ge- plaatst is. Als men nu van deze brug is , om naar 't kasteel te gaan , heeft men een ongemeen groot plein , dat van voren 430 groote treden breed en waarbij de breedte Digitized by VjOOQIC Yan bei kasteel aan die kant ten naaste bij , als zgnde wat minder (dat aan de water- kant maar 390 treden baalt) af te roeten is; zijnde omtrent vierkant en van de Steen- houwersbrug 183 treden lang, behalve de gestrate weg, die van *t plein naar 't kasteel loopt. Het is met verscheiden reijeo van tamarinde-booraen beplant, waarvan de middelste zoo breed is , dat er wel 3 koetsen nevens een kunnen rijden. Zij geven een heerlijke lommer , zonder welke het daar voor degenen , die in 't kasteel iets te doen hebben, onverdragelijk beet zijn zonde, daar de koetsen, chaizen en draagstoelen van d ze en geoe bijzondere heeren aan 't einde van dat plein gewoon zijn te wachr ten; doch die van de raden van Indien rijden over de steenen bmg en door 't bek, 'tgeen midden op dezelve is , tot voor de mareo van 't kasteel , dat geen bijzondere personen mogen doen. Op dit onbestraat plein aan deszeiïs oosteinde is 't open en onbephnt en daar heeft men ook de geregtsplaats van den achtbaren raad van jnstitie des kasleels Batavia. Achter dat geregtshnis heeft men de stal der E. maatsdiappij , naar welke men gaat met een weg , die tusschen 't kasteel en dit geregtshnis loopt , waar men eerst bij het huis van den stalmeester van Zijn Edelheid (dat na een kapitein is), en dan bij een groote plaats en daarna bij de stal zelf komt Ter zijde van dat binnen* plein ziet men ter regterhand een stal voor verscheiden dieren , waaronder ik no en dan al zeldzame gezien heb. In 1694 zag ik hier een zwarten beer, doch nog veel zeldzamer was 't , dat ik er toen ook een tijger van een ongeroeene hoogte en grootte en van een schoone teekening zag, die gewoon was met een klein hondje, dat door een gat in zijn kot kroop , te azen en te spelen. Het is eenigen tijd daarna gebeord, dat men door onvoorzigtigheid dit kot niet gegrendeld en de tijger de deur open ge- stooten had en uit hetzelve naar buiten kwam , waar hij eerst een groote schade aan de paarden der heeren van de hooge regering zou hebben kunnen toebrengen; doek hg ging van de stallen af, langs de weg, die naar 't kasteel loopt en tot alle gelak weder naar 't kasteel; want had hij zijnen gang naar de stad genomen, wie weet wat schade hij daar de menschen, en vooral de kinderen der Chinezen en der slaven, die daar veel op de straten zijn , zou toegebragt hebben. Toen hij nu moedig daar heen* treden kwam , nam de schildwacht bij 't hek omtrent het kasteel en ook de schildwaGbl bij de landpoort de vlugt , daar zij niet gewoon waren zulk een vijand af te wachten. Die van de hoofdwacht , die in de poort hun vergaderplaats hebben , deden 'tzelfde en sloten de deur, waarop hij op 't binnenplein verscheen en ten eerste door den heer kapitein Winkeler met een snaphaan zoo wel getroffen werd, dat hij in 't gezigt van den heer St. Martin, die op de pui voor 't huis van zijn Edelheid stond, ter nederstortte. Hij had dus, niet lang te voren, ook een leeuw daar ter neder geschoten. In deze stal zag ik in 1713 een jonge kemel, die naderhand aan den Soesoehoenan vereerd is. Deze eens buiten gebragt zijnde, gaf hem ka- pitem Gallaart (toen stalmeester) een emmer met water, dien hij uitdronk. Zeker pre- dikant, die toen bij ons was, bleef er regt voor staan, ziende dit met groote nieuws- gierigheid aan ; doch de kemel brak die zeer schielijk af (dat kapitem Gallaarts wel van te voren wist), toen hij hem een groote golp met water over zijn hoofd, bef en kleeden gaf , dat die heer weg had , eer hij 't wist. Indien men mij niet gewaarschuwd had wat ter zijde te wijken (zonder dat ik wist, om wat reden) had ik er net de helft van op mijnen bef gehad, daar ik zoo moeijelijk over geweest zoude hebben, als die andere heer nu met veel reden was. Ik zag er te dier tijd ook een zeldzaam wild Arabisch, alsmede een Turksch en een bont Mogolsch paard, welk laatste een ge- schenk van den groeten Hogel en (zoo men zeide) een paard van 1,200 rijksdaalders, doch in mijn oog gansch niet fraai was. Althans ik heb ongelijk schoener paarden op de stal van den heer Zwaardekroon gezien, den grootsten liefhebber van fraaije paarden, die ik op Batavia gekend heb. Daar was ook een dier , van gestalte en kleur bijna Digitized by VjOOQIC als een Deaisohe os; doch zoo zwaar met, zijnde spits van bek, grijs en niet minder dan een eland, hoedanigen naam men er aan gaf, gelijkende. Dit was almede een ge* schenk van den grooten Mogol. Regt uitgaande , zoo als men op dit binnenplein komt , heeft men een zeer grooten paardenstal, die in tweeen gescheiden en aan een gracht gelegen is. In deze stallen slaan de paarden van den heer opperlandvoogd en van de heeren. raden van Indien , alsook de paarden van de roiterij , die zijn Edelheid , als hij nHnjdt, gewoon is te volgen. Ik zag er aan de regier* en linkerhand 148 stallen, die toen vol paarden waren. Op het plein ter linkerhand , als men regt voor deze stal- len slaat , heeft men verscheiden smidswinkels , meest daar ten dienst voor die stal , koetsen en paarden en voor hun beslag en boefijzers geschikt. Dus nu van de stal weer naar 't kasteel koerende, om dat van binnen te beschouwen, ontmoet men daar een gestrate weg, met steenen vleugels aan wederzijden, 2 hekken en 1 ophaalbrug over de gracht , die vrij breed is , dat men daarnaar afmeten kan , dat men tnsschea het plein en het kasteel nog wel een lengte van 26 roeden te gaan heeft, over een weg of brug, die met bogen over deze gracht gemaakt en die 10 voeten breed is. Deze bestrate weg is niet broeder, dan dat er maar eene koets over rijden kan en op dezelve zijn bij die hekken ook schildwachten. Het kasteel vertoont zich zeer hoog van muren , zijnde voonien van vier bolwerken , te weten , de Robijn , naar de oost- kant of naar de Tijgersgracht (waar de majoor woont), de Paarl, in 't westen tegen- over de werfkant of naar de groote rivier toe, de Diamant in t zuiden, mede tegen- over de werf, waar de kapitein van 't kasteel zich ophoudt en de Zafier in 't noorden, naar de kant van 't Buffelsvdd gelegen. Men ziet dezelve rijkelijk van geschut en van zes schilderhuizen voorzien. Aan wederzijden ziet men twee vlerken en poorten er in, welke laatste nu en dan tot 't afladen van eem'ge goederen haar gebruik hebben. Dit kasteel nu heeft een zeer fraaije gedaante, hebbende een breedte van 274 en een diepte van de Land- tot de Waterpoort van 290 treden, waaruit men ziet, dat het ten naastebij vierkant is. Het is rondom zoo met zijn muren , als met zijne bolwerken van koraalsleen opgebouwd. Als men tegen de Landpoort aanziet , ziet men dat dezelve zeer hecht en sterk ANNO MDCXXXI (dat er boven staat) gebouwd is. Pas daar boven ziet men regt in 't midden het wapen der stad Batavia en vlak daar boven de wapens van de steden Delft, Rotterdam, Amster- dam , Middelburg , Hoorn en Eokhuizen , alle te zamen steden , waar men kamers der Oost-Indische maatschappij heeft. Boven die wapens staat een fraai ijzeren staketsel en daarboven een geschilderd uurwerk , met zijn bovensieraden , zonder dat men daarvan eeojg nut heeft, daar ik niet weet, dat men in de stad of in 't kasteel eenig uurwerk vindt, dan alleen op de zaal van zijn Edelheid een klein dat slaat, anderzins werd de klok maar , op het wijzen van een zandiooper , door een soldaat geslagen , dat in zoo groote stad niet gemakkelijk valt , waarom bijna ieder huis van een klokje of uurwerk voorzien is. De uitwendige sieraden voor de Landpoort geven een fraai en trolsch ge- zigt en belooven iets groots van dit kasteel van binnen. Zoo als men door de poort, die al vrij lang is en wat krom loopt, naar binnen gaat, heeft men aan wederzijden een wachthuis naar binnen toe, welks deuren digt bij 't eerste plein, even binnen die poort, naar de binnenzijde uitkomen. Even builen deze poort zijnde, heeft men boven dezdve, naar de binnenkant, Let wapen des prinsen van Oranje en daaronder ANNO MDCXXXVII, ten bewijze dal die Wnnenpoort zoo veel later gebouwd is. Als men nn binnen de i^3#^/s-iandpoorl js , onlrooel men een plein , dal zeer breed en van de Landpoort tot ^ p/nangpoort omtreivl ÏO ot 25 treden diep is. Rondom dit plein ael men verscheide/ï ^." ^ geboqv» f aii» *^ tónnenpoorl Ier reglerhand , zoo ais men op 't plein io/v/f^^^/i nje^^^^' -* \et toVerhand 2 zeer schoone woningen voor 5 ordittBire , v/ P^^^^?^ 3 e^ x\Mxiy a\le in \ zuiden gelegen , in (wee blokken door de landpoort afgezonderd » van welke de dürectenr-generaal yan den handel van Indien, die de eerste van de zes ordinaire en stemmende raden is , ter linkerhand in den hoek , naast de kasteelskerk woont. Voor die buizen zijn boomen in groene hekken met bankjes er om , om te kunnen zitten , ge- plant. Daarna volgt de kasteelskerk , die klein doch zeer net , achtkantig en in i640 gebouwd is. Men gaat tot dezelve van buiten met eenige trappen op. Ook ziet men aan weerszijden boven twee ronde vakken met glazen bezet. Ak men even iu die kerk komt, die omtrent 25 of 30 treden diep en breed is, heeft men boven zich een fraai orgel, waarop des Zondags altijd onder het zin gen door een organist gespeeld wordU Ook ligt in deze kerk een zeer fraaie italiaansche vloer van witte en blaauwe geslepene steenen, waarop verscheiden bankea voor de bezetting des kasteels en voor andere lieden staan , gelijk de gemalin van Zijn Edelheid en die van de hoeren raden van Indien, daar ook vlak voor den predikstoel en achter denzelven de vrouwen van verscheiden bedienden van aanzien, in *t kasteel wonende, zitten. Ter regterhand van den predikstoel, in het inkomen, ziet men een deur , door welke Zijn Edelheid in de kerk komt en in zijn gestoelte gaat , zijnde het eerste aan die zijde van den predikstoel en naast die deur, ook is dat alleen overdekt Daaraan volgen na die kant de gestoelten voor den heer directeur-generaal en voor de verdere hoeren raden. Ter linkerhand van den predikstoel is ook een deur van e^ ver- trek waar zich de predikant, die prediken zal, ophoudt en die den na-psalm daar ge- meenlijk aan een man geeft, die uitdrukkelijk daarom voor den organist komt, opdat alles net en zeker gaan zou. Ook is er ter linkerhand van den predikstoel een gever- niste bank, waarop de predikanten, die daar ter gehoor komen, kunnen zitten. Deze kerk is zeer licht , redelijk hoog van verdieping , sierlijk van glazen en in allen deeleo zoo fraai , als men naar dat klein begrip , *tgeen voor die gemeente overvloedig groot genoeg is , zou kunnen wenschen of zich verbeelden ; doch zij is voor iemand , die een zware stem heeft , wat te klein , maar men schikt er zich dan na. Naast aan deze kerk , die de diepte van 't plein , op een kleine kamergang aan wederzijden na , beslaat , heeft men het paleis van den heer opperlandvoogd van Indien, een schoon en heerlijk ge- bouw , twee verdiepingen hoog , gelijk al de gebouwen aan die kant van *t plein zijn , die aan de andere zijde van de Pinangpoort staan. Voor deze woning heeft men een zeer fraaije aanzienlijke bordes , na welke men met zes breede trappen aan weerszoden op- gaat. Voor dit bordes is een zeer breede graauvve steenen leuning, balustersgewijze , met twee afgaande vlerken , die bovenop zoo breed zijn , dat op ieder vlerk een groote graauwe steenen leeuw ligt, wiens achterste poolen gekromd zijn en wiens voorste pooten zich op een groote bol , die zij aanvatten , zeer grootsch vertoonen. De afgaande vlerken zijn door drie steenen pilasters of doorluchtige traliën ondersteund, hoedanige men er 5 boven op het bordes in de regte leuning heeft , waar gemeenlijk een gewa- pende schildwacht is. De ovale poort van dit paleis (gelijk ook van de kerk) is in 't midden van de grond af tot boven toe, 11 voeten hoog en 6j wijd; gelijk ook al de kozijnen zoo van dit gebouw, als van de verdere aan die zijde van het plein binnens- werk 9} voet hoog en 6 voeten breed zijn. Aan wederzijden van deze soort, die overal met groote spijkerknoppen bezet is, heeft men de beeldtenis van een muskettier en van e^n piekenier, naar de wijze der ouden gekleed en ieder als zijn geweer klaar houdende en daarmede aan de inkomenden eere bewijzende. Deze staan als in twee uit- geholde niches of vakken met hare pilasters en doen een fraaije vertooning. Vlak boven de poort van de zaal, het eerste vertrek daar men inkomt, staat A». MDCXLVII en even daarboven ziet men een rondeel , in welks midden zich hot gemeen merk van de vereenigde oost Indische compagnie met den naam van den opperland- voogd, Comelis van der Lyn er 'onder, ten bewijze waarschijnlijk,- dat hij het in Digitized by VjOOQIC dat jaar gebouwd beeft , vertoont Ter zijde van betzelfde rondeel ziet men een lijst van asohgraauwe steen en aan wederzijden twee zulke kleine zeer fraaije fruitvazen. Boven de tweede verdieping is maar een gemeene voorgevel ; docb die aan weder- zijde met een ascbgraauwe groote vaas met fruitagie en met een groote schuins afgaande, liggende en na die vazen gapende dolfijn van 6 of 7 voeten lang, zoO' danig versierd is, dat zjj met bare staarten tegeneen komen en met bare opene bek- ken naar die vazen zich wenden. Boven op 't dak ziet men een torentje met 6 pilaren en met een getralied staketsel rondom , borstwerings boogie en boven op een schip , dat voor een weerhaan dient. Als men nu naar binnen in Zijn Edelheids woning treedt, komt men op een groote zaal, die met 22 groote schoone vierkante steenen, ieder ruim 2 voeten breed, in de breedte van voren en met 15 in de diepte belegd en die aldus 30 voeten lang of die.p en 47 of 48 voeten breed en van een zeer fraaije hoogte is. Men ziet tegen de wanden 48 pieken en ettelijke rakken met 1 20 musketten en snaphanen en ter linkerhand, als men inkomt, eenige schilderijen. Men ziet er ook eenige veroverde vaandels , ter reglerhand van de zaal een tafel met een tapijt , een stoel , eenige banken en naar dezelfde z\jde en na 't einde der zaal bij do kozijnen , een slaande uurwerk , dat ook van buiten de uren aanwijst , het eenigste openbaar uur- werk in de stad en dat een weinig hooger en grooter dan een gemeen huisuurwerk is. Na de regterhand als men op die zaal komt, gaat men ook naar de geheime schrijfkamer van Zijn Edelheid , dat mede een groot vierkant vertrek op zich zelven ter regterhand (zooals men er omtrent komt) gelijk ter linkerband daar, tegenover de secre- tarie, nog een bijzonder vertrek voor den geheimschrijver van Hun Edelheden en voor den eersten klerk is. Ook kan men tosschen die twee vertrekken in , met een trap ter zijde afgaan, die in de Pinangpoort uitkomt. Ter linkerhand, zooals men op de zaal komt, zijn verscheiden banken voor de bezetting, als daar 's avonds 't gebed gedaan wordt. Als men nu de zaal inkomende, regt uitgaan wil, komt men bij een groote deur, ter regterzijde van welke men een uitstekenden dikken arm met een groote lan- taarn met drie groote glazen er op beeft, die 's avonds ontstoken wordt; vlak onder die lantaarn staat gemeenlijk een helbaardier, die de wacht beeft, met zijn geweer en een ander helbaardier, zijnde de bijwacht, die gewoon is dezen en genen bij Zijn Edel- beid aan te dienen. Even door die deur zijnde, komt men in een kleine luchte vier- kante trant, ter regterhand van welke somtijds een raad van Indien, somtijds de ge- heimschrijver van Zijn Edelheid, plagt te wonen. Daar is een fraaije gallerij meteenige vertrekken, en zoo men uit deze trait, die maar 8 voeten in 't vierkant is, regt nit {raat, heeft men een fraaije opene gallerij met een zeer net geschilderde zolder en van beneden aan wederzijden van een fraaije balusler voorzien; zij is omtrent 12 of 44 treden lang en omtrent 6 voeten breed. Ter regterhand derzelve heeft men een klein net bloemtuiolje en ter linkerhand een groote vierkante plaats met groote graauwe vier- kante steenen belegd, die wel 50 of CO treden lang en niet minder breed is,behoo- rende tot het paleis en de woonplaats van Zijn Edelheid en na welke plaats men met 3 of 4 trappen afgaat. Uit de voornoemde gallerij, bij welke die bloemtuin is, gaat men in de vergaderzal van Hun Edelheden , die nog wel zoo groot als de voorzaal is. In dezelve ziet men aan 't einde , na binnen toe , een lange tafel met een schoon tapijt en een stoel aan 't boof(j Jcr/elve, voor Z'qn Edelbeid en aan wederzijden verscheiden andere voor de heere/j j^^ van Indien. Rondom die zaal ziet men tegen de wanden de opperlandvoogdefl V^. ^^ytierlandsch Indien, xm \ leven geschilderd, hangen. Wan- neer men na uit Je 1 j^^emde ir Lr ViüVevtend opgaat, heeft men daar een be- sAot en een deor p^^^^Qj. ^^^ '^ ^ ^^ eeu «rooVe schoone gallerij komt, zoo lang als die gmte J p f ^^,% f^^ ,v.%^c,v tecft, gelijk men in 't midden der- 2e)re ook met mj n ' ^^ ^'ke •• % A iWude de breedte van deze gallerij dezelfde, als die van de iroornoemde trant, te weten 8 of 9 voeten. In deze gdler^ geeft Zijn Edelheid gemeenlijk gehoor en langs dezelve zijn verscheiden zeer schoonr beneden- en bovenverlrekken , behalven dat er achter aan ook een breede zitplaats is, waar hij gemeenlijk gewoon is te eten. Als men dien trap in 't midden van de gailerg naar de plaats afgaat, heeft men regtuit tegenover die galierij veel vertrekken voor den hofmeester en voor al wat tot de keuken noodig is , als ook nog andere kleine beneden- en bovenverlrekken, op een van welke ten tijde van den heer van Hoorn, de heer Cor- nelis de Bmin, knnstschilder, zijn verblijf had, gelijk ik daar den 21 sten Jnnij 170& zgne teekeningen van Persepolis gezien heb. Aan de westzijde van die groote plaat» heeft men nog een lange, doch lage galierij, waar Zijn Eddheid gemeenigk het af^ scheidsmaal aan de vertrekkende vloten geeil en daar ik menigmaal met een groot ge- tal vrienden gezeten heb. Ik gis dat er wel 140 of 150 menschen kunnen zitten en dan is aan wederzijden nog een ruime plaats, om achter de aanzittende vrienden t» kunnen henen gaan. Zij is vol vensters met rotanramen en zeer digt omtrent de rivier gelegen, waar ook een zitplaats is en waar ik met Zijn Edelheid de heer van Hoorn (loffelijker gedachtenis) wel gezeten heb. Ook heeft men ter zijde van die galierij nog een klein tuintje langs de wal , dat niet onaangenaam , doch zeer smal is. Naast aan heC paleis van Zijn Edelheid (zooals wij nu op 't binnenplein van 't kasteel weer voort- gaan) of eigenlijk naast de geheime schrijfkamer, heeft men de Pinangpoort. Dit i» een groote opene poort, die omtrent 7 of 8 treden lang en 4 of 5 treden breed en boven over welke het met een toren en vertrekken bebouwd is. Zij v^rd de Pinang- poort genaamd , omdat er pinang onder verkocht werd. Het is gelijk als de beurs van Batavia, waar vele kooplieden, onderkooplieden en andere fatsoenlijke lieden, vooral 's morgens, bijeen komen, en waar alle nieuwstijdingen van geheel Indien verhanddd worden. Gelijk men in die poort ter linkerhand den opgang naar de geheime schryf- kamer van Zijn Edelheid heeft, zoo gaat men te regterhand naar 't comptoir van deo algemeenen boekhouder en van den algemeenen visitateur, of naspeurder van de mis- slagen in de rekeningen, zoo der buiten-comptoiren , als die der bedienden op Batavia. Als men nu van Zijn Edelheids woning naar de Pinangpoort voorbij gaat, heefl men daar eerst de woning van den algemeenen boekhouder en daarna komt men op 't einde van die rij bij het soldij-comptoir , dat een groot gevaarte is, op welker bovenver- trekken zich de assistenten, die binnen moeten blijven, ophouden en voor welke daar- ook opgeschafl werd. Dan heeft men daar een weg ter linkerhand om, gaande naar het tweede binnenplein; doch als men nu langs 't soldij-comptoir regt uit loopt, heeft men daar, naar de oostzijde van 't plein, allernaast dat van de raden van Indien, in den hoek eerst de groote winkel van de kleeden der E. maatschappij, waar naasi naar 't noorden toe of wel in 't midden van 't plein aan die kant, de groote geldkast en dan de smidswinVel. Tnsschen deze woningen en die der heeren raden van Indien is een net geschoren grasveld, dat in de hitte des daags een aangenaam gezigt geeft. Als men nu door de Pinangpoort het kasteel dieper intreden wil, heeft men ter regter- hand de kleine winkel en ter linkerhand het Dispens of de plaats waar de dranken , boter, kaarsen, enz. aan de bedienden der E. maatschappij verstrekt of ook wel ver- kocht worden. Dit is mede als een kleine beurs , waar 's morgens veel heeren komen en vergaderen, om iets nieuws te hoeren of aan anderen mede te deelen. Als men nn al regt uitgaat, heeft men ter linkerhand een groote plaats voor de kuipers der E. Maatschappij en ter regterhand een groot pakhuis voor hare dranken. Dan komt men bij een hooge bebouwde middelpoort , voor welke ANNO MDCXLI van binnen en van buiten hetzelfde nog eens staat. Boven dezelve is ook een woning, waar zich deze of gene in de gunst van Zijn Edelheid staande , van bedienen kan. Als men door die poort is , komt men op een tweede plein, dat bijna zoo lang, maar wat smalier dan 't vorige Digitized by VjOOQIC 18. Ter regterhand pas otn den hoek , wonen de 2 opperkooplieden , de opper-opzieder ▼an de aigemeene geneeswinkel der E. maatschappij voor geheel Indien, die tegelijk ook hoofd van al de wondheelers is. Ook plagt de geheimschriJTer van zijn Edelheid daar naast te wonen. Ter linkerhand van die poort heeft men de woning van dmi eersten klerk van de geheime schrijfkamer van zijn Edelheid en die van den opper- wondheeler van 't kasteel. Dit plein is vrij doodsch en in verre na zoo lacht, zoo breed, noch vermakelijk, als het eerste. Als men nu door de voornoemde poort al regt uitgaat, komt men bij de Waterpoort, die ANNO MDCXXX, gelijk er aan de binnenzijde voor staat, gebonwd en van binnen met verscheiden groote pakhuizen voor de kleeden van de E. maatschappij en verder van een groot wachthnis voor de bezet- ting, die men aan die zijde van het kasteel heeft, voorzien Is. Daar hebben vdj nu bet kasteel in zijne gelegenheid van binnen en beneden vertoond. Als men boven op de wallen en ponten van hetzelve gaan wil , moet men de Landpoort inkomende , de lin- kerhand pas omslaan, waar men met een breede trap naar boven gaat en ten eerste oost opgaande op de punt de Robijn komt, waar de majoor een schoone woning en de kapitein van 't kasteel een dergelijke aan de andere kant in 't zuiden op de punt de Diamant heeft. Verder ziet men langs de gordijnen verscheiden wachthuizen , met zeer veel soldaten opgepropt en die voornaamste vesting van alles wel voorzien. Regt voor de punt de Rohijn is een vlakke grond langs de gordijn , waar een drilmeester 4dle morgen gewoon is 't volk te drillen, gelijk men ook de gewoonte heeft, om alle Zondag na de middag , na de kerktijd , de bezetting op 't eerste plein de parade te laten •doen, dat zijn Edelheid nu en dan, op het bordes voor zijn paleis staande, wel eens by- woont. Buiten 't kasteel en buiten de boom , is een zeer fraaije wandelplaats langs de rivier naar buiten of naar zee toe, waar dezelve aan wederzijden met hooge palen beheid is, zqnde er aan de linkerzijde, zoo als men de rivier inkomt, buiten i44 en ter regter- band 112 stuks. Men heeft wel een half vierde deel uurs werk, eer men de rivier visch zijn. De opene winkeliers onder hen belalen ook , volgens besluit van Hun Edelheden van den i2den Afaar^ {658, 2 rijksdaalders 's roaands. Die met fijne kleeden of por- selijn omloopen , njoe/^^ een schelliug daags en per maand 2 rijksdaalders ; en die met grove kleeden ö/b/q ^ i stuivers beUteu , doch die mei visch , groenten , enz. op^ op markt zitten, ^ P^ g stuivers daag^ » 8*1^ ^^ *^ ^^^^ ^^^ ^^ visscherijen in de zoele mieren of. kfl £apbrier,.c tófpocto, a\ \welkc verpacht werd. In 1142 be- liepen d/e facbiei^ \ ^ ^ rijksj \^ K\s er een \0T\k van hen uil China plagt op Baüiwa te kome. /^^^^eml^/^W^ T^ec^mto ot Januari] geschiedt, moest dezelve xan tol van in- en uitvoeren 1,500 en een wangkang 1,000 rijksdaalders , volgens besluit van den 23sten Maart 1654, geven. In 1706 kwamen er wei 27 of 28 en mei ieder 70 of 80 Chinezen. Zoodanige jonken kwamen er anders jaarlijks 6 of 8 en meer , die een ongelooflijke menigte van allerlei Chinesche kostelijke waren , tot groot gemak van deze stad , aanbragten , daar men die anders met groote moeite en onkos- ten zou hebben moeten gaan afhalen ; doch sedert de heer opperland voogd van Zwol hen zoo onbillijk behandeld en als weggejaagd heeft', zijn zij tot nog toe op Batavia niet weder verschenen , dat een groot nadeel en ongemak aan die stad veroorzaakt heeft; daar zij ettdijke millioenen aanbragten en niet minder goederen weer inkochten, dat aan de Uoote tol zeer veel bedroeg. Men zegt dat zij aan allerlei Hoilandsche fraaye snuisterijen wel een half millioen rijksdaalders en meer, en ook zeer veel geld aan peper plagten te besteden. Hoe veel er van dit volk op Batavia zyn, is niet wel te zeggen. Daar zijn er die willen, dat er wel 100,000 Chinezen alleen in of buiten de stad zijn. Wat d;iarvan zij , *t is zeker , dat de huizen der Chinezen in en vooral buiten de stad met volk opgepropt zijn, en dat zij ook overal in de stad de beste plaatsen bewonen. Zeker verstandig Chinees heeft mij daarvan verzekerd, en dat heeft mij dik- wijls voor onheil doen vreezen. De heer van Hoorn (loffelijker gedachtenis) was zeer islerk voor de Chinezen en 't is zeker, dat het zijne heeren en meesters niet schade- lijk , maar zeer voordeelig geweest is. Na zijn Edelheids tijd , is dat niet verminderd » maar heeft nog al zeer sterk toegenomen. Hun Edelheden , voor dat groot getal echter met reden zeer bekommerd zijnde , vonden een middel uit , om zich van velen derzd^e te ontlasten , of immers om te ontdekken of het goede of kwade ingezetenen waren. Zij maakten hen bekend , dat al de Chinezen , die geen aanwijzing doen konden » dat zij van dezen of genen handel of anders van 't een of 't ander ambacht bestaan kon< den , zich aanstonds tot den landbouw (waartoe hen land aangewezen werd) begeven of anders vertrekken moesten. Hierdoor hebben zich velen van hen zeer naarstig ea ver- nuftig tot den landbouw begeven , en die dat niet doen wilden of niet aanwijzen kon- den , waarvan zij bestonden , die moesten dat jaar vertrekken , dat voor dien tijd een groote ontlasting gaf; maar het is wel zeker, dat zij niet alle, die wel behoorden, toen vertrokken , en dat er naderhand velen van de nieuwe van tijd tot tijd aangekomenen , zich hier of daar zoo !ang tot hun tuit gewassen was , verborgen en zich hier stil gehouden hebben, zonder dat zij een verlof briefje hadden (daar de keten ten straf opstaat) dat zeker bi) oogluiking van de Sjahbanders (die dit, als zij wilden , weten konden en die ook wel wisten waarom zij dit door de vingeren zagen) geschied is; hoewel het tot groot nadeel van de stad en de ingezetenen was: want dat er schelmen, ledij^angers , dieven en moor denaars onder deze gasten schuilden, heeft men in de maand Augustus 1713 gezien, toen men een troep van omtrent 150 Chinesche deugnieten ontdekt heeft, die niet alleen de wegen buiten de stad *s avonds en 's nachts zeer onveilig maakten , maar zich niet ontzagen , zelfs naast de tuin van zijn Edelheid , de heer van Riebeek , in 't huis van een burger-luitenant of vaandrig, Jongerheld genaamd, met geweld in te bre- ken , hoewel die , door eenige slaven zeer gelukkig geholpen zijnde, zich er nog man- nelijk door redde, nadat zij al een bouwer tusschen de deur van zijn kamer, waar hij zich in bebolwerkt had , gekregen en die krom gewerkt hadden , gelijk zij hem , buiten voorval van 't springen van een kardoes met kruid, die op een tafel daar in 't voorhuis lag en dat nog een van hen 't leven kostte, zeker overweldigd zouden hebben. Dit ongeval gaf in en buiten Batavia zulk een opschudding, dat niemand bijna 's nachts meer in zyn tuin blijven dorst. Ook kon men niemand van hen kennen , daar zij alle zwart gemaakt waren , zoodat men daar toen ook van zwartmakers wist. Om daartegen echter iedereen veilig' te stellen, vonden Hun Edelheden goed, den 18 den Augustus een plakaat te doen afkondigen , waarin zij last gaven , dat alle Chinezen , Digitized by VjOOQIC inlanders of slaven , 's avonds na 9 ore een lantaren of flamboaw bij zich hebben en aan de wacht antwoord g^even moesten , of dat men hen » geen antwoord gevende of geen licht bij zich hebbende, vrg onder den voet schieten mogt. Dit bragt er een groeten schrik onder , behalve dat de rondgaande wacht merkelijk versterkt werd. Mea deed groote moeite, om dien doeden verbranden Chinees in handen te krijgen; doch zij hadden hem al nit eenige huizen, waarin men ontdekt had, dat hij geweest was^ vervoerd en men zegt dal dit gansche rot, voor onheil vreezende, naar Tangerang ge» vlngt was. Dit is een van de grootste ongemakken , die men hier van de Chinezen te wachten heeft; maar batten *tzelve is er nog in Jony 1713 en de volgende maanden ontdekt, dat t0t groot nadeel der E. maatschappij geweest en buiten twijfel al veet jaren aaneen, door ontrouw van deze en gene bedienden derzdve, die \ opzigt over de specerypakhuizen gehad hebben, gepleegd is. Daar waren op dm SSsten dito 38 Chinezen met den schipper van een Chinesche jonk , dat reisvaardig was , op het stadhuis gebragt , omdat men in dat jonk niet alleen veel nagelen en noten gevonden , maar ooL een groote menigte derzelve , die zij over boord wierpen , zien^ drijven had , zoodal er geheele manden van opgevischt werden. Op dienzelfden nacht waren ook zeer schielijk 2 of 3 andere jonken vertrokken, waarop men met veel grond vaststelde, dat er te- voren nooit jonken zonder die specerijen vertrokken zijn; te meer daar er, niettegen- staande ettelijke jaren aaneen , veel honderdduizend ponden nagelen openbaar begraven en ten deele ook verbrand zijn , echier nog zoo groot getal in de pakhuizen is , datr dezelve alleen op den eed aan de opzieners en opperhoofden vertrouwd wordea, waar- door men dan hen nooit van eenige ontrouw of kwade behandeling in dezen ,. dan bi} de stukken (dat ook ai v«el voeten op aarde heeft) overtuigen kan. Om net te weten ^ sedert wanneer dU smokkelen van die opperhoofden der specerij-pakhuizen zijn aanvang al genomen heeft , behoeft men maar na te zien , wanneer zij hüust die specerijen ge- kocht hebben, dat in langen tijd niet geschied is, omdat dit een beter middel voor hen was , daar *t beter koop is , honderd rijksdaalders dan 500 gl. voor een piket nagelen van 125 pond te geven. Het heugt mij, dai men er het opperhoofd der west^ zijdsche pakhuizen zeer klaar van overtuigen kon , daar de Chinees , aan welke eenige pikols nagelen tegen een vaste prijs verkocht waren , genoemd werd door een man , die mede kwam , om zoo eenige pikols van hem te koopen, meenende dai dit hem bij Run Edelheden toegestaan was , om zich van de menigte deczelve te ontlasten , maar deze man werd, op verkeerd aanbrengen van dit opperhoofd, door den heer opperlandvoogdr zeer kwalijk behandeld en 't opperhoofd werd over zijnen ijver nog geprezen, doek daar zijn geweien hem voor ongeval vreezen Jeed , varlrok hij kort er na naar t va- derland. Omtrent dien tijd , dal dit met het Chineesch jonk , waarvan 't volk op \ Stadhuis gebragt was , voorviel , was er een schip uit Amboina op de reede gekomen ,. IJsselmonde genaamd, welks schipper en boekhouder 3,800 ponden op hunne lading te kort kwamen en die men derhalve de schuld wilde geven van die nagelen aan deze Chinezen verkocht te hebben, of ten minte dat de Tandjong-Poera's gasten hieromtrent schuld hadden, want Tandjong-Poera's zijn zekere vaartuigen, die men tot het bssen der schepen gebruikt. Immers dit zocht de opperlandvoogd de heer van Rtebeek , de gevolmagtigde 2 opperkooplieden , van Wijngaarden en Storm wgs te maken ; doch men kon aan de 27 zaUen nagelen en 2 zakken nooten, die men gevonden had, al te klaar zien , dat zij ^^ een veel ouder tijd waren ; hoewd een van de gelastigde opperkooplieden de tijif p 2 of 8 jaren (ö\e z\i wd oud waren) niet uitgedrukt wilde hebben in 't berigt, ^ •^^g er tan Lven » leggende, dat werd ons niet gevraagd , daar I dat echter groot b^^ H ^^ ^aalc n ^^ *^^^^ duidelijk aanwees. De Clünezen en hon sMfper werdet^ i0^ jsten Ai.^ ^ Cxoo tncn mij berigt heeft) gepijnigd; doch I wat zg bekeod i^in^ ^^^ ^^m^ -^ teat men oordeelde, dai al vrij groote 536 heeren deel aan dit werk hadden, ook waren er, die dit aangehoord hebben; maar die tegen zekere vrienden van mij zeiden, dat zij het wel zwijgen zouden, hoewel zg zich zeer daarover ontzet hadden. Korten tijd daarna in 't laatst van Oclober of in 't begin van November, is een schipper van dat jonk gegeeseld, gebrandmerkt eo voor 8 jaren in de keten geslagen en gebannen. Het jonk en al de goederen werden prijs verklaard. De andere Chinezen (hoewel vrij verklaard) waren tot de komst der naaste jonken ook tot de keten of wel zoo lang vast te moeten zitten, verwezen; dodi nit wat oord van de lucht die nagelen en nooten in dat jonk gekomen zijn kon men niet vernemen , hoewel 't wel zeker is , dat die Chinezen wel znlien gezegd hebben hoe zij aan die specerijen gekomen zijn en van wie zij die gekocht hebben. Ook moet de geweldige van den waterfiskaal, Pieter Bastiaanszoon van der Ende, er van geweten hd>- ben; die ook in 1713 niet zonder reden met de vloot mede naar *t vaderland vertrokkei IS, zonder dat men weet, dat hij daarover gemoeid, hoewel het zeer waarschijnlijk is» dat die man ook niets buiten last gedaan heeft. Of hij nu toen op schildwacht gestaan , dan of 't een ander gedaan heeft, toen die specerijen in 't jonk gebragt zijn, dat weetik niet; doch ik heb redenen om te gelooven , dat men de regt§ specerijdieven (zoo men gewild had) wel had kunnen ontdekken , maar dat ze om gewigtige redenen sedert zullen verzwegen zgn. Als de Chinezen met een jonk of wangkang een behouden reis doen, dan zijn zij ge- woon een wajang te geven. Dit is een Chineesch blij- of treurspel, hoedanige er op Batavia zeer veel gespeeld worden, en dat ieder hen omtrent 100 rijksdaalders komt te kosten , waarvan de bailluw (zonder wiens verlof er geen spelen mag) zijne vaste voordeelen of 6 rijksdaalders van ieder heeft. Zij vermorsen jaarlijks wel 30,000 of 40,000 rijksdaalders daaraan en geven in September (dat hun voornaamste Hoogtijd ter eere van den Heere der aarde is) wel 100 wajangs en in de maand er na (zijnde de viertijd der dooden) weder wel zoo veel. Zij worden gespeeld door arme jongens ea meisjes, die daartoe gehouden worden en die hunne heeren buiten de vrije kost op ieder dag, voor hem en voor haar, 36 rijksdaalders moeten opbrengen. Zoo een vra- jang , 'tzij blij- of treurspel , begint *s Maandags ten 3 of 4 nren , durende tot 6 uren ; dan gaan zij wat eten en dan begint het weer te spelen van 9 oren lat 's nachts ten 3 of 4 uren. De nieuwe aangekomene Chinezen bekostigen zoo eeo wajang met hun drieën of vieren te zamen; en ieder, die maar wil, kan dit voor niet gaan zien spelen en , zoo 't fatsoenlijke lieden zijn , die worden in hnis met thee, confituren, sampsoe (een soort van sterk Chineesch bier) enz. zeer vriendelijk onthaald. Bet is ongeloofelijk wat leven de Chinezen op hun nieuwe jaar (dat in 't begin af met de nieuwe maan in Febmarij zijn aanvang neemt} in Batavia, vooral tegen den avond, brengen en hoeveel spelen zij dan met hunne paarden, schepen, wagens, vis- schen en iOO schilderijen, van papier gemaakt en met lichtjes of kaarsen voorzien en vooral met het rond loepen met de afgrijselijke groote lange en dikke slang aanrigten. Honderden van Chinezen, op zijn kostelijkst opgeschikt en vele van de Hollanders ziet men dan overal op de straten met een menigte slaven, en ieder ten minste met een tamboer of een paard om 't lijf of in een vaartuig, in een wagen, in een kaaiman of in eenig ander dier vol kaarsen zittende en een vervaarlijk geraas en geschreeaw makende, behalven, dat zij dan ook veel vuurwerken aansteken, tijgers laten vechten (zijnde menschen , met tijgervellen om 't lijf) of de schilpad en ooijevaar (dat zij c&bedo noemen) of ook wel hier en daar een wajang voor hun deur laten spelen, waar dan de Hollanders en hunne vrouwen en dochters vrij mogen ingaan en deftig met thee, confituren en chinesche dranken en andere versnaperingen , in een huis , waar een menigte van dikke roodgeverwde en vergolden flambouwen branden , zeer minnelijk en beleefd onthaald worden. Den 24sten Mei zag ik hen met een groote menigte van fraai ge- Digitized by VjOOQIC schilderde orembaaijen , vol volk gepropt en met veel lange roode, blaanwe en anders wimpels versierd, langs de groote rivier scheppen en, ten einde derzelve gekomen zijnde , wederom keeren , niet anders dan Pélo , Pélo , gedurig roepende , zijnde de naam van een hunner heiden, die zij zeggen, dat het zout uitgevonden heeft en verdronken is, om wiens lijk dan kwanzuis te gaan opzoeken en te gelijk zijne gedachtenis te vieren , zg dus alom met hunne orembaaijen rond scheppen. Dit scheppen en dit schreeu- wen van Pélo, Pélo duurde tot den 2 7 sten dito, zijnde de laatste dag van die vreugde en zoo zij hem dan nog niet gevonden hebben, laten zij het daarbij tot 'sjaars er na berusten. Een ongemeene pracht en statie hebben zij in hunne begravenissen (waarvan wij onder Amboina al gesproken hebben) en een ongemeen groot sieraad geven hunne uitnemende fraaije graven en prachtige tomben aan den weg naar Jakatra, waar hun kerkhof is en waar men die in groote menigte en in nette orde, bij elkander ziet. Zij doen een zeer fraaije vertooning, daar zij verheven en zoodanig gemaakt zijn (im- mers de aanzienlijkste) dat men met eenige trappen tot dezelve opgaat, waar men dan een heerlijke grafstede half rond van gedaante ziet , alom met groote en blaauwe en witte en met opstaande zarken belegd, die de deur des grafs uitmaken, en op welke veel diinesche letters en merken uitgehouwen zijn , vermiljoenrood geschilderd of heerlijk ver- guld, waaruit men oordeelen kan of die niet een fraai gezigt van verre moeten geven. Omtrent deze plaats van hunne graven hebben zij een tempel en buiten dezen nog een anderen pas buiten de Nieuwe poort, bij de waterplaats, waar men over een klein bruggetje, met een wegje, slaande eerst de regterhand om, naar toegaat. Ik heb dezen tempel gezien en aldus bevonden. Vooraan treedt men in een slecht hek en dan komt men op een woonplaats, die een tuin met een staketsel van glinten ter linker en den tempel zelf ter regterband heeft. Het is een laag Chineesch gebouw , onder *twelke , zoo ras men er in komt, men vooraan in de muur aan wederzijden als een niche of uit- geholde plaats heeft, waarin men een zittend graauw steenen vrouwenbeeld (mogelijk een van hunne afgodinnen) ziet, dat gekleed, omtrent 2 voeten ieder hoog en IJ voet dik b. De tempeldeur, die maar gemeen is, intredende, ontmoet men nog een voortrant» wiens balken en verdere houtwerken zeer fraai met allerlei kleuren en beeldtenissen be- schilderd zijn. Ik vond daar een tafel , eenige stoelen en twee banken , voor hunne priesters , die bij ben Santali of op zijn Chineesch Hoi Sijö genaamd werden. Daar waren ook aan weder- zgden van deze trant cellen en kleine kamertjes voor hen , gelijk er nu en dan al een uit te voorschijn kwam. Wat dieper ingegaan zijnde, kwam men bij een breede voet, die in 't vierkant rondom een opene plaats liep, in *t midden van welke een groot ijzeren offervat met traliën stond, omtrent i voeten hoog en 1} voet in 't vierkant breed, dat op een plaats stond, die omtrent 7 of 8 voeten breed en lang was. Als men na wat dieper ingaat, ontmoet men een hangend kasje, 4 voeten hoog en 2 breed, waarin een zeer aanzienlijke Chinees met een rood en deftig aangezigt, met een schoone chinesche rok en met een groeten baard zich vertoont, zijnde hij wel 2 of 3 voeten hoog , hebbende ter zijde twee schrijvers , kleiner beelden , met schrijftuig in de hand en ter regterhand ziet men 2 oppassers of lijfwachten van dezelfde grootte. Dit groot beeld is een van hunne goden , Calamija genaamd , zijnde een begunstiger van degene , die hem aanroepen. Ter zijde van dat kasje hangt nog een andere ter regterhand, doch platter of ondieper en in een menigte van kleine laadjes verdeeld , waarin veel losse chinesche papier^j. jBg^^- Regt tegenoNer deze hangende kas , aan de oostzijde van dit vierkant opea vgj^ U0ne^ nog 7«llc een kas, waarin maar een zittend beeld is, wat kleiner als Calaioij^ ' frJb^idenda ^lede eftU godheid, doch gelijkende wel een Orang Chodja o[ m Gu^* ff j^^^ ^^ ^^^ aangezigt; doch zoo prachtig niet gekleed, als Calamija, nog \^^ f^ig y * '^^^ rfOr l¥ ^^^^ "^^^ ^^^^' ^'^ ™^" "^^ "^^^ Terder gaat, komt men, pas voorbij die open plaats, langs die breede daar omloo* pende voet , eerst regt in den tempel , v^aar men eerst een breede tafel ziet , waarop ik een schoon donker verguld en als half gebronsd zedig vrouwenbeeldje , omtrent 2 voeten hoog en zeer fraai gemaakt, staan vond. Dit was mede een godin, Quam lam Hoedsö genaamd. Achter haar stond een wierookvat, 2 voeten lang en 1 voet breed, zijnde met de asch van haar wierook vervuld. Aan weerszijden stond een porselgoen beker met bloemen. Ter zijden van dit vrouwenbeeld was een dikke houten trom, ge- lijkende wel een stierenkop; ook zag men daar twee gelukhouten liggen, van een rond- achtige wortel gemaakt , zijnde in de middellijn 4 duimen dik , waarmede zij gewoon zijn hun geluk te beproeven , naar dat het hol van deze houten onder of boven vaJt. Als men na voor deze tafel staat, is er vlak achter u, omtrent 8 voeten hoog een duis- tere hangkas, waarin zich drie groote vergulden en vlak er voor eenige kleiner bed- den, mede godheden van hen, vertoonen. Vijf of zes treden ter regterhand van deze tafel ziet men weer een andere hangkas, i} voet diep en boog en 9 of 10 voeten lang, en daarin negen beelden of goden, ieder ij voet lang, en elk een bijzonder zeldzaam postuur hebbende , en zoo heeft men ter linkerhand nog een kas met 9 andere beeldeo. Deze zijn met hunne namen niet bekend en daarom bij ons onbekende goden genaamd. Daarna voorbij die kas ter regterhand van die tafel tredende, ontmoet men 3 of 4 treden verder een zeer groot zittend verguld beeld, wel 4 voeten hoog, met een zijde chiae- sche rok bekleed, hebbende nog verscheiden kleine beelden bij zich. Dit kleed zit als in een alcove, die wel 3 voeten diep is. Dit was een vrouwenbeeld en deze godin voerde de naam van Quanteja, gemerkt. Vlak in *t midden achter die tafel, als men met de rug er toe staat^, niet men een zeer groot vergold beeld, 3 of 4 voeten hoog» mede in zoo een alcove zittende. Dit was de godin Mintöio, die verscheiden minder goden of porselijnen poppen, een span groot en wat hooger, aan wederzijden en be- neden haar zitten had. Doch vlak voor haar had zij een verguld vrouwenbeeld van ij voei hoog Deze was Marso genaamd, die bij hen voor de godin, die voorspoed en geluk op zee geeft , gehouden wordt. Vlak beneden die grootste alcove , na gissing 5 voeten hoog zijnde , slaat omtrent 2 voeten lager , weer een reukwerktaiel , die om- trent 5 voeten hoog , 5 lang en 3 è 4 voeten breed en van een klein wierookvat , een wierookbeker en meer andere snuisterijen , daartoe behoorende , voorzien is. Als men nu, vlak daarvoor staande, ter linkerhand wat opgaat, heeft men in dien hoek, mede vrij donker, een groot vrouwrenbeeld , 3 voeten lang, zijnde de regie Matzè of de godin der zeeën en winden , en achter en ter zijde van haar , een groeten drom van kleine vergulden zittende vrouwenbeeldjes, ieder 1 voet hoog. Aan die eene zijde van dit ver- trek tusschcn die tafel en de ooster-hangkas , waarin die 9 beelden zijn, doorgaande, komt men op een kleine doch redelijke breede plaats, waar ik een speelhuisje met een tafel en stoelen en een groote tuin daaromtrent, vond. Van deze plaats komt men ra een bijzonder huisje buiten den tempel , die vol cellen is en als men de deur van dat huisje inkomt, ziet men vlak voor zich een zittend koper vrouwenbeeldje, 2 vo^en hoog, zeer fraai gemaakt, zijnde de godin Quamiem. Deze had vlak voor zich, een weinig lager, 3 kleine koperen beeldjes, ieder een hand breed groot; doch achter deze vrouw zag men in een hangkas 5 zeer sterk vergulden beeldjes, ieder een span groot waarvan het middelste 14 armen bad en de naam van Ke Soentèh, gelijk de vier andere die van Kim Koang voerden. Deze tempel is, na gissing, 12 treden breed en van de voordeur af, met de opene plaats mede, omtrent 18 of 20 treden diep. Dit werd voor de hoofdtempel gerekend. Ook is de zolder zeer fraai beschilderd. Hen zag er ook een menige van groote en zeer fraaije chinesche lantarens in, die 's avonds die ontstoken worden en tot 9 uren brandden, gelijk ook 's morgens vroeg, op welke twee tijden zij gewoon zijn voor hunne goden te sombaijen en zich te buigen. Ik zag daar Digitized by VjOOQIC toen 48 Priesters, sommige joog, andere bejaard. Deze vergaderen tweemaal 's jaars van de hier zijnde Chinezen aalmoezen , van welke hen sommige een rijksdaalder, an- dere een halve en sommige maar een schelling geven. Zij mogen niet trouwen. Als zy uitgaan , dragen zij zeer lange en wijde nachtrokken , met lange en wijde monwen en beide tot de grond toe hangende. Zij hebben een zwarte mnts, die wel na de bol van een hoed gelijkt , op het hoofd. Sommige van hen wareo geheel geschoren , hebbende weinig haar ; doch andere droegen een lange Tartaarsche tuit. Eenige hadden ook lange paternosters om den hals , eenige niet. Zij mogen niet dan meeskruiden , zout en rijst eten en hebben dat regt , dat zij , al kwam er een keizer bij hen , echter mógen blijven zitten ; doch zij mogen ook de armste niet verachten. Anderzins zijn zij bij de Chinezen niet zeer geacht Het trouwen van de Chinezen gaat ook met groote statie toe. Wij hebben onder Amboina daar al een proef van gegeven ; doch hier is het nog wel zoo statieus. Want behalve het gedurig kloppen op de gongen , tataboang , tifa*s , rabana's , koperen bek- kens en op al wat geraas maken kan , zijn zij ook gewoon zeer prachtig , in een langen omgang van een menigte Chinezen , de bruid zeer statelijk in een kostelyke draagstoel , waarin zij niet gezien kan worden en echter een iegelijk zien kan , onder bet spelen op lange koperen en korte andere schalmeijen , naar 't hais van den brui- degom , die zeer deftig daaromtrent op zijn rang te paard rijdt , geleiden , waar dan weer (gelijk te voren bij de bruid) ettelijke dagen aaneen zeer groote vreugde bedreven wordt. Ik zal mij niet inlaten om hier van verscheiden andere bijzonderheden, 't postuur, vernuft , de kleeding en opsiering van dit volk te spreken , vermits wij dat onder Am- boina reeds breed genoeg gedaan hebben. Het is iets zeldzaams, dat zij de letter R niet kunnen noemen. Ik heb er nogtans i gesproken , die niet alleen die letter zeer net en krachtig wisten uit te spreken, maar ook het Duitsch zoo goed als een Hol- lander spraken. Een van deze 2 , in de wandeUng de Vaderiandsche Willem ge* naamd , was in veel steden van Holland en ook te Londen in Engeland geweest , waar hq (zoo hij mij gezegd heeft) de eer heeft genoten van met koning Wil- Ham de III zeer lang te spreken. Ook is in 1709 met de heer Johan van Hoorn de Cbinesche arts Tsieuwbitja naar Holland vertrokken en weer op Batavia ge- komen. Buiten de Chinezen zijn er nog veel andere ingezetenen hier. Onder de Maleijers en Baliers zijn zeer vele visschers en sommige kooplieden , gelijk meest de verdere volke- ren , die men hier vindt. Den 6den December 1678 werden ook de Maleijeis, Am- boinezen , Baliers, Bandanezen en Boetonders in vaste vaandels van 100 koppen verdeeld en onder bijzondere hoofden geschikt, gelijk zij ook in bijzondere wijken wonen. De Armeniers en Persianen handelen sommige in gesteenten , in bezoar en andere steenen , tot de gezondheid en genezing van deze en gene kwalen dienende , en in allerlei andere waren , waar maar winst mede te doen is. De Mooren of Mogolders , de Mard^ers , de Toepassen en anderen handelen in kleeden , agaten en in veel kleinigheden , die fraai zijn. Behalve den overvloed van vleesch , heeft men er ook overvloed van allerlei , doch meest van zeevisch , als koningsvisch , kakab , schoone karper , varkensvisch , steen- brasem , galjoenvisch , geep , harder , babara , schoone zandspiering van een ongemeene grootte en zeer blank ^ schoone Jacob Evcrlzen, Goasche kabbeljaauw, paropusvisch, l«ervisch, baggerboiieij ^ ^^5 leli of melkvisch , kabos , paling, aal , pees-porco , zynde een kleine soort raa v^lrgyisch , Wipvisch , negen oogen, tongen, rog , stompneuzen , yapegaaivisch, zeekatle^ i^P sjapviscf nesters > tóVLTuikcn , garnalen, krabben, kreef- ten, mosseteo en /^ J, ^JLfe vigth l ^ouA- civ lavervischjes zijn er mede; doch alleen iot remaak e^"^ 0^\n in J.* ^^ %,ento«^o\ wier mei wormpjes aankweekt. Men heeft er koeijenboter (tegen een halve rijksdaalder) en buffelboter (die slecht is) tegeo 12 stuiters 't pond en zoete melk (legen 12 stoivers de flesch) en buffelmelk (tegen een schelling) in overvloed ; doch ongemeen schoon is het brood , dat men voor 2 stuivers heeft en zeer blank en lekker en van grootte als een broodje van i stoivers in Holland. Van gevogelte heeft men er mede overvloed , te weten van hoenderen , gan- zen, eendvogels, duiven, ook kalkoenen , hoewel weinig ; doch tortelduiven , kakaiocha's , loeri's , perkiten , kleine eksters en martijntjes , die fraai klappen , kropganzen , reigers en groote roofvogels ; doch een groote menigte glatiks of rijstvogels , kleine groene papgaaitjes , kwartels , bijna als de onzen , op de rug en verder met bruine , aan de borst met blaauwe vederen en gele bekken en met 3 klaanwen aan de pooten, doch slaan niet , maar smaken zeer lekker. Daar zijn ook konijnen , doch niet overvloedig. Men heeft hier ook overvloed van allerlei groenten en aardgewassen , aangezien de grond zeer vruchtbaar is. En zoo men zich met 't gewas des velds, zonder vaderlandsche waren (die zeer duur zijn) hier behelpen wil, kan men zeer lekker en beter koop le- ven , als in Holland , daar ik manden met kool , jonge groene Turksche boontjes, eu. hier voor een gering geld heb zien koopen. Daar zijn allerlei zaden , als Kaapsche ,. Suratsche en Persiaansche , die zeer schoon zijn. Men heeft er overvloed van lekkere kool , Chinesche en uitmuntende schoone groote en dikke radijs , die men als knollen snipperen en bij een hoen zeer lekker kan stoven en die onze radijs en knollen zeer verre in vastigheid overtreffen. Daar is ook overvloed ven selderij, velerlei malsche s^ lade , andivie , krooten , kervel , schoone Persiaansche pieterselie , Turksche boonen het geheele jaar bijna door jong , witte en andere boontjes , zeer goede aspergies (doch een daalder en 15 stuivers, naardat zij dik zijn, de bos) spenagie en veel andere moeskruiden, in, Holland onbekend, maar van goed gebruik, porselijn , een soort van lepelbladen , roode en witte beet , fenkel , dille en wat dies meer is. Onder de aard- vruchten zijn er schoone watermeloenen , pompoenen , heerlijke Chinesche en andere gele peen , komkommers , fokki fokki's , balata's , ajuin , zoo Suratsche (die zeer groot is) als Javaansche, taratti's vruchten (een soort van plompen) en andere. Onder de boom- vruchten heeft men er overvloed van Mangga's , Tonkinsche en meer andere zoete ap- pelen , manggostans, djamboezen, gojavas, ananassen, velerlei pisang, lanssers, djam- boelan's of djoewats (een soort van pruimpjes) katappa's (of Indische lekkere amandelen) bilimbing's , Japansche en Chinesche kastanjen , Chinesche peren , pistasjes , rozijnen , kismis (een soort van Persische krenten) Persiaansche kraak-amandelen (die ongemeen lekker zijn) en meer andere versnaperingen , ook druiven , hoewel er die zeer weinig aangekweekt worden, dat mijns oordeels meest door nalatigheid komt, daar ik geen reden weet waarom zij daar niet, zoowel als in Ambon, waar ik die zelf in overvloed gehad had , voort zouden willen. Men heeft er ook bloemen van allerlei slag, als de Boenga Raja, de tsjampaka, de gemeene Manoor bloem en de moegri tonkin, de Ca nangan , de camoeni , de kaukibloem , de vier uren-bloem , de taralti of trattebloem , zijnde een zeer groote tulp en meer andere bloemen. Ook heeft men er veel ongedierten , als duizendbeenen , groote en kleine , scorpioenen , vliegende en andere hagedissen , ka- pellen van allerlei soorten, vliegen, vuurvliegen , muggen , sprinkhanen, krekels, spin- nekoppen , bijen , horsels , kakerlakken, mieren van allerlei soort, te weten witte, zwarte en roode. Men heeft er ook gekko's in menigte , daar dit haar eigen land is en donker- gele kikvorschen met bruine vlekken, die verkocht en door de Chinezen zeer vcd gegeten worden. Een groote menigte van kaaimans heeft men in de rivieren, alsook te land zeer veel leguanen , egels , wilde varkens , herten , velerlei apen (en dèaronder boschmenschen , die ik verscheiden gezien heb) zeer veel slangen , veel koeijen , ossen , paarden, bokken, geiten, buffels en wat landwaarts in nog zeer veel tijgers (van welke men drieërlei soorten kent. 1. Tijger van grootte als een kat. 2. Een soort van grootte Digitized by VjOOQIC 041 als een kalf. 3. De koninglijke tijger , die , bebaWe de staart, 5 voet hng en 3} voet hoog, een vervaarlijk dier om aan te doen is. Men heeft er ook de rinoceros, van ^elke na en dan wel een afgedwaalde zich omtrent de stad komt vertoonen, waarvan ook ten opzigte van de tijgers, nog versche voorbeelden zijn, daar er in 1706 of 1707 nog een in een tuin pas buiten de Nieuwe poort en nog eens in een ander omtrent de Sontar gevonden en geschoten is. Derde Hoofdstuk. Verscheiden yergaderingen. De eerste vergadering en wat daarin verrigt wordt. Wan- neer dit na ieder comptoir geschiedt. Van den opperlandvoogd. 2iijn lijfwacht en gevolg. Wanneer zijn Edelheid gehoor geeft. Zijn Magt. Het gevolg van zijn Edelheids dochter. Post van zijn Edelheid en de andere heeren omtrent het beschrijven der landvoog- dijen. Het ambt van algemeen bestuurder van den handel van Indie. Het ambt van de raden van Indie. De raad des gerigts. Wat die verrigt. Aardig vers op al de raden van Justitie in 1694. De bank van schepenen. De vergadering der weesmeesteren. De vergadering der heemraden. De vergadering van huwehjksche en kleine zaken. De vergadering van de boedelmeesters der Chinezen, enz. Groot getal koetsen en groot inkomen der stad. Allerlei Oost-Indische munten. Maten en gewigten van Oost-lndie. Wijze van leven op Batavia zeer kostelijk. Pracht der vrouwen. Aardie geval tusschen een schoenmakersvrouw en haren minnaar. Aardig geval tusschen Klaarbout en een juffer. Ongemakken in de huishouding met kwade slaven. Proeven om diefstal bij hen te ontdekken. Praaije uitspanningen 's avonds bij lichte maan. Het eiland Onrust. Van de ziekte en bijzonder de la^erij. Talen, die men hier gebruikt. Dosver nu van de ingezetenen en wat verder tot die stad behoort, gesproken heb- fcende , zal het tijd voorden , om te zien hoe zij bestuurd wordt. Deze aanzienlijke en van alles wel voorziene stad wordt door verscheiden bestuurders en vergaderingen ge- regeerd , bestaande in deze navolgende: 1. Die van den opperlandvoogd en de raden van Indien. 2. Van de raden van Justitie of des gerigts. 3. Der heeren schepenen. 4. Der heeren weesmeesteren. 5. Der heeren heêmraden. 6. Der heeren commisarissen van de kleine- en huwelijkszaken. 7. Van de heeren boedelmecsters. Waarbij men die van de krijgsraad zou kunnen voegen , zoo die een vaste zitting had. De eerste vergadering van gansch Indien is die van Hun Edelheden, waarin de opperlandvoogd voorzitter en de directeur-generaal van den handel van Indien de tweede is , bestaande voorts uit 5 ordinaire raden , die naar hun rang volgen en een beslui- tende stem hebben ; waarbij dan nog eenige extraordinaris raden , alleen maar met een raadgevende stem , gevoegd worden ; doch bij 't sterven of vertrek van een ordinair raad , krijgt de oudste buitengemeene raad een besluitende stem , totdat er een ander komt. Bij deze vergadering, die, volgens besluit van Hun Edelbeden van den liden October *650 alle ïïing^^^g en Vrijdag ten 4 ure na den middag vergadert, worden al de groote zaken va/j j^ E, maatschappij verhandeld en zelf plagten zij in de eerste tijden (gelijk mij in f^. ^^g kj^p i^y ^ea brief van een bewindhebber aan de heer van Twist bleek) ook ^ ^^.jjuaris raden van \vMxi \e maken, dat de Heeren XVÜen Tan iwjsi mcchj uuk w ^^//jariS raden van ItvmëU \e raaKen, uav ue necieu AYiwu naderhand m zicb A ^f Xtldkostóiike stoffen afgeladen, gdijk ook 544 de schepen, die uit Persiên met geld, te weten, zilveren abassis, persiaansche zijde, sjirasche wijnen, vruchten, rozewater, brokaden, armozijnen, fluweelen, tapijten, paarden en dergelijke andere waren, daar vallende, bevracht worden. In Hei komen van Ceyloa ook 1 of 2 schepen met kaneel en andere daar gelatene goedenen en des noods zendt men ook half October wel schepen van daar. Bezending naar Bengalen. Men is gewoon in Julij of Augustus de schepen naar Bengalen te zenden , zoo om de geëischte goederen daar te lossen , als om de waren die men daar vordert , in te nemen. Dezelve bestaan in salpeter, rood en zwart hout, koper van Japan, amfioen, armo- zijnen, balen met zijde, boter, oUe, suiker, was, verscheiden soorten van bengaalsdie kleeden , tarwe en meer andere waren , daar vallende waarmede zij in Junij of Jolq en ook wel in October, naar Batavia komen, hoewel van daar ook wel in December en Januarij schepen derwaarts vertrokken. Bezending naar de Westkust van Sumatra. Deze schepen worden gemeenlijk in April en Mei, ook wel in Junij en Julij, niar Poelo Sinkel gezonden, die dan van daar de schepen naar de andere comptoiren, daar omstreeks, verzenden, om hun voorraad en de geëischte goederen daar over te geven, brengende van daar niet, dan goud, peper en eenige andere waren in Augustus, Sqh tember , ook wel in October ; doch allerbest en gemakkelijkst in December en Jannar^ wederom. Naar de oostzijde van Sumatra gaat men van Mei tot September toe, waar naar toe dan do goederen, op ieder comptoir geëischt, als lijwaden, realen, enz. ge- bragt worden , waartegen men dan van Palimbang meest peper , van Jambi good en peper, van Andragiri (dat al vrij diep landwaarts in ligt) goud, mede neemt, waar- mede de schepen dan in October op Batavia verschijnen , om een deel van hun lading in de schepen, die naar 't vaderland staan te vertrekken, over te schepen, gebrui- kende meest van de grootste schepen daartoe, die dan de helft daarvan voor hun hding inhouden. Bezending naar MalaUui. In *t begin van Mei gaat er een schip naar dit comptoir, hetwelk, zoo 't de Japans- vaarder dan meteen niet waarneemt, moet er een ander met de noodige voorraad bij een tweede bezending gaan. Ook vertrekt er in September of October een kustschip over Malakka, om daar (gelijk wij te voren gezegd hebben) de Japanvaarders waar te nemen. Van daar brengen zij tin , peper en meer andere waren naar Batavia , sommige schepen worden ook gebruikt, om naar Bengalen, Geylon of Persiên te gaan, die daar somtijds wel een maand blijven wachten. Bezending naar Siam. In Junij, Julij of Augustus zendt men een schip naar Siam, om de geëischte goe- deren te lossen en om de grove waren van hout, huiden, was, hoorn, enz. ook wel olifanten van daar te halen en dan langs den hoek van Djohor en Ligoor met de west* zuid-westen winden te loepen, waar het dan in September komt, zijn lading inneemt en in October met de noord-oosten wind weer van daar vertrekt, komende in 't begin van November met eenig tin, op Ligoor ingenomen, aan te landen. Google Digitized by VjOOQ Bezending naar China, Tonkin^ enz. daar omstreeks. la de maanden van Mei , Junij en Julij plagt men de schepen naar Tonkin , China ^ Qninam en Cambodia, toen men op die rijken nog handelde, te zenden, met zoodanige goederen, als in die tijden daar geéischt of getrokken waren. Van Tonkin (waar de specerijen, lakens, kwikzilver, vermiljoen en andere waren geéischt werden) plagten zij met zijde en andere chinesche waren, voor zilver daar ingehandeld zijnde (daar dit daar meer, dan 't goud, dat men ook veel van daar voert » waard is) alsmede met mnskns in October of November, ten ware dat zij van daar nog een togt naar Japan wilde doen (dat dan in 't begin van September ook wd vroeger geschiedde) regt toe regt aan naar Batavia te stevenen. Wat nu den handel van China betreft, die zoo menigmaal door kostelijke gezantschappen naar 't hof van Peking door ons gezocht is, men heeft daar tot nog toe het regte oogwit niet knnnen bereiken, daar dit ons al van oudsher zoo goed als verboden is , vermits de tijd , om dit te doen , zoodanig voor ons werd bepaald, dat men niet heeft knnnen goedvinden, daarom een reis derwaarts te ondernemen. In Cambodia hebben wij verscheiden malen logiên gehad; doch de onzen zijn al dikwijls overvallen en vermoord en wij dus aldaar van al het onze beroofd, gelijk er mede op het rijk van Qninam geen staat ter wereld te maken is, weshalve men best geoordeeld heeft al deze vaarwaters liever door de burgers van Batavia vrij te laten bevaren, die op die togten nog al 70 of 80 ten hon- derd hebben weten te winnen, sdioon hen die vaarten door de hoeren der landen verboden zijn. Bezending naar Arrakan. In de tijden, toen wij nog een comptoir in Arrakan hadden, dat onder de kust van Choromandel plagt te staan, maar dat verscheiden malen opgebroken is, plagt men in Augustus of September de schepen derwaarts met eenige vaderlandsche waren te zenden en weer rijst, slaven, olifanten (die er goedkoop zijn en wel twee hoofdsommen winst op de kust en in Bengale geven) enz. van daar te voeren, wdke slaven door eenige roevers , die met Sjeliassen binnen in het land door naar de Ganges varen , hier en daar genomen en medegesleept werden en die zij voor 8 of iO rijksdaalders ieder verkoopen. De rijst komt er pas op 6 of 8 rijksdaalders 't last te staan; viraarmede dan die schepen in November en December, hetzij binnen Hahikka door, of buitenom door zee, naar Batavia plagten te stevenen. Bezending naar de Groote Oost of naar Macasar^ Atnlfoina^ Banda^ Timor, Solor en TemaU. Naar deze oostersche gewesten vertrekken de schepen in November of wel meest in December, Januarij en Februarij, en, bij nood, ook wel m Maart, maar dan kan men , al neemt men de reis langs 't land van Ende, Timor en de verdere daar om- streeks gelegene eilanden wel wat lang sukkelen, genoodzaakt zijnde zich dan meest van de landwmden (die daar niet heel veel en dan zeer slap zqn) te bedienen. Men gaat naar deze gewesf^ , om er de noodige voorraad van alles en de goederen , die voor ieder comptoir g^ischi zijn, als rijst, tarwe, spek, vleesch, boter, olie, vw», bieren, wijnra, az/jq ^ aU^r)^ Ueede0 ^^ brengen. Uit Ambo'ma (van waar 't eerste sdiip in Mei of Janj: ^^ 0^ laatste in ScP^ï»^^^'^ vertrekt) krijgt men niets dan kruid- nagrien, met eem^ ^ e^^ derzelve i>nfii^ ^^8» Ymarnevens ook wel eenige zakken '"'-']^^jf;^ - ffflca . ,,,.,_... . .. l0^ moeroBgelai (au eif LtJ^^r JanaK ^^i^dbX) en andere któnigheden van eenige waarde worden gevoegd , ook wel eenige fraage houtwerken. Van daar komt ook de Bacassam. Uit Banda bekomt men nootenmoskaten , foelie, nootenolie, geconfijte nooten in potjes en ook wel marmelade, van nooten gemaakt. Van Timor en Solor werd sandelhout ea schildpadshoren of karet aangebragt. Uit Ternato en de verdere moluksche eilanden krijgt men niet terng, dan nu en dan wel eenige vogelnesjes, die er zeer goed val- len, karei en dergelijke snuisterijen, door bijzondere lieden van daar gebragt; weshalve dit coroptoir ons meest dient, om alle vreemde volkeren wat verre van daar en van de specerij-eilanden te houden. Van Hacasar bekomt men geheele scheepsladingen en vde sloepsladingen met zeer schoone rijst, waarbij dan nog veel andere kleinigheden, als pikols met dinding ot gedroogd hertenvleesch , een zekere soort van ckinesche zeer aan- gename boontjes , koeibeesten , enz. gevoegd worden , die aan dezen en genen , op • dit eomploir varende , al een fraage winst geven ; doch voor de E. maalschappg , bestaat de lading alleen in rijst Bezending naar de Kleine Oost, ah Japara en andere daarömirent gelegene comptoirem, In de maanden van Febmarij ef Maart zendt men de schepen met den geéisditjai voorraad en verdere goederen naar Japara of naar Samarang (waar 't hoofd-comptwr -van Java's Oostkust is) om van daar of van Indramaja, Rerobang, enz. allerlei hont- iwerken ^ als zwalpen , planken , halken en wat dies meer is en vooral ook scheeps- ladingen met rijst, katoenen garen, zout, allerlei vee en voornamelijk allerid koebeesten en paarden (die er goedkoop zijn) naar Batavia te voeren. Op dit eiland wordt ook zeer veel amfioen of opium verteerd. Men kan van p de dagen en uren van vergadering , ten dienste van Hun Edelheden , daar zg dan voor de vergaderzaal ie wacht hebben. Zij zijn sergeanten in dienst en worden gemeenlgk tot 't vaandel bevorderd. Behalve deze 12 zijn er ook 2 trompetters 'en een koetsier, die eveneens , als de andere helbaardiers gekleed zgn. Dit is haar or de stemmen der andere leden bepaald is, het is echter zeker, dat hi} gemeenlijk door een streng, die hij maakt te hebben, daar altijd* roeester is; en zoo hij zulk een streng al niet hebben mogt, is z\jo magt echter zoo groot V dat geen van de hoeren (als hij een man is, die uit de borst spreken durft) het m zijne gedaditeu zou durven nemen, om hem tegen te spreken of, zoa hij zulks dêsd, zou dat de opperlandvoogd hem en ai zijn vrienden (waar ook vooiteelden van zijn) iu de* oogen doen druipen, en al» zij nu allen^ te zamen tegen hem wilden zamenspannen (gelijk wij daarvan mede een voorbeeld onder de regering van den heer Camphuis toonen kan) dan neemt hij aan de zaak, waarover ge- schiV is, alleen bij de heeren Zeventienen te verantwoorden en dus zegepraalt hij doorgaans over hen. Ik heb nogtans gevallen en tgden beleefd, dat de opperland- voogd, klemhartig zijnde, bijna niet dorst spreken, en dat de directeur-generaal het alles in de vergadering na zijn eigen zin doordrong, dodi dat was dan des opper- landvoogds eigen schuld : want , gelijk de buiten-landvoogden van Hun Edelheden , tegen het draisschen van hunne raden, beschermd worden, zoo heeft men ook ge- meenlijk gezien, dat de Heeren Zeventienen den opperlandvoogd in geschillen en zaken tusschen hem en zijne raden voorstaan en doen triomferen, waarvan ons verscheideu gevaHen m de levens der opperlandvoogden voorkomen, waaruit wij bespeuren zullen, dat , op hun enkel verzoek , verscheiden raden en daaronder een wakker directeur- generaal, door de li^fea in 't vaderland afgedankt zijn. Zijn magt gaat over al wat ra Indien is ^ yoorvall ; doch lagcnwoordig hangt de raad des gerigts niet meer (gelijk wel y^ i7ii) van -jjo Eddheid of wet aan Bun Edelheden af. Geen dienaar van de E. k ^-^iiappij ka -rt ^^%^ bediening treden voor en aleer Vx] zijne acte van den Vp^J^^^^gd iJl ' heeïl. OoV kan geen dienaar van de E. maat- schappij tmweo, /m^'^J aleer r"**^ ^eiT\oï\«^# vau zijn Edelteid bekomt. Ik heb daar 2 zeldme } ^ ^ ^ ^^0^ \ix^ yieWo xete opveriandvoogd daartoe geen 550 verlof brieQe aaa de jongmans wilde ge? en , schoon de een een man was , die vral 100,000 rijksdaalders bezat, maar de ander een verstandig borst en dien opperiand- voogd (hoe verstandig hij in andere zaken was) hierin te gaaaw zijnde, raadde zyoe bruid , dat die hem voor heeren schepenen ontbieden en vonnis tegen hem zoeken zoo. Zij deed dit, verkreeg ten eerste vonnis ten haren voordeele, da»* de bewijzen lea klaar waren en zij tronwden in weerwil iran den opperlandvoogd , die dit mei al zijne magt niet beletten kon, dat hem geweldig speet. Alle geschenken van boiten-vorsten aan den opperlandvoogd of de raden komende, mogen zij, mits betaling, naar dat zij gewaardeerd zijn en anders niet, eigenen. Hij ontvangt zijne commissie of lastbrief eigenlijk van Hun Hoog Hogende, de Heeren Stalen Generaal en van de Heeren Zeveo- tienen, en ik meen, dat de heer Speelman de zijne ook van den prins van Oranje ontvangen heeft, *tgecn mij daarbij te meer heugt, omdat hij den commissaris-generaal of algemeenen oppergevolmagtigden van de Heeren Zeventienen (zoo men toen op Batavia zeide) geenszins , zoo hg bij zijn leven daar gekomen had , erkend zou hebben , ten ware men zijnen lastbrief als opperiandvoogd eerst ingetrokken had. Uit kracht van dezen lastr brief van Hun Hoog Mog. dorst Jan Pieterszoon Koen (zoo aiéü mij berigt en uit oude papieren gezien heeft) aan de Heeren Zeventienen wel schrijven, dat hij hunne brieven niet aannemen , noch opvolgen kon , ten zij hem eerst bleek , dat dezelve in de vergade- ring van Hun Hoog Mog. nagezien waren. Als er een bevelhebber over de naar 't vader* Und vertrekkende vloot verkozen is , is hij gewoon denzelven aan boord van den zeevoogd te gaan voorstellen. Hij is ook gewoon, als er een lid van de hooge regering vertrekt, denzelven nevens de raden van Indien» tot buiten de waterpoort van 't kasteel en tet aan de schuit uitgelei te doen. Met een woord gezegd, die heer is de koning des lands, dien keizers en koningen van Indien na de oogen zien en die door zijne bloote magt in staat is , om hen of op den troon te zetten of van denzelven af te stoeten , dat ons al bij verscheiden voorbeelden gebleken is. Zijn adem gaat over alle en zelf over de minste zaken. Hij wordt door alle bedienden der E. maatschappij , groeten en kleinen en vooral op Batavia, als aangebeden. Ieder doet zyn best maar, om in zijn gunst te staan en niets geschiedt er door dezen of genfcu in de stad , dat hij ten eerste niet net weet, 'tgeen ook veel losse borsten bijzonder in toom houdt; of zoo zij zich niet zeer voorziglig wachten , kunnen zij met een kwade daad hunne gansohe hoop en geluk omver stoeten, want op zijn bloot bevel wordt alles aanstonds uitgevoerd en die in zijn ongunst geraakt , is zoo goed als bedorven , gelijk een gunsteling van Zijn Edelheid een behouden man is. Zijn gemalin uitrijdende, wordt door twee helbaardiers te paard en een korporaal en 12 man gevolgd. Zij houdt gemeenlek 's Maandags bezoekdag voor alle vrouwen en jonge juffers van fatsoen, die haar of haar dochter, (zoo zij er een heed) willen komen bezoeken, gelijk de vrouwen der raden van Indien mede ieder haar dag houden. Als Haar Edelheid nu bezocht wordt, staat zij voor niemand, dan alleen voor de gemalinnen van de heeren raden op , buigende zich maar voor de andere , die inkomen , en wgst een ieder, 'tzij zelf, 'tzij door hare slavinnen, die daar oppassen, hare plaats na hare rang aan; doch als de juffers vertrekken , staat zij op en doet haar tot aan de deur van 't vertrek uitgelei. De gemalin van den heer van Riebeek, een zeer zedige en nederige vrouw, had de gewoonte, als er een jufier inkwam, van altijd op te staan en haar te verwel- komen , bij welke gelegenheid dan ook al de mevrouwen en juffers opstonden. Wanneer hare gezondheid gedronken werd, stond die mevrouw, die dezelve instelde en die, aan welke zij het bragt , op , terwijl Haar Edelheid zitten bleef en zich maar boog ; doch als zij daarvoor bedankte, stond zij op. Als de dochter van den opperlandvoogd uit- rijdt , volgt haar een helbaardier te paard. En als Haar Edelheid of mejufvrouw haar dochter uit de koets treden zullen, springt de helbaardier van zijn paard (gevende dat zoo lang aan een slaafj en een andere jongen zet ondertusschen een bankje voor 't portier Digitized by VjOOQIC •B de heibaardier houdt dat blootshoofds 200 lang vast, totdat Haar Edelheid of mejaf- ▼roQW haar dochter of andere joffers, bij Haar Eddheid in de koets zijnde, daar mt* getreden zyn, dat bij 't intreden mede geschiedt; doch zijn zoon heeft geen getolg ter wereld , noch het minste be>^ijs van uitzondering , waarbij men zien kan , dat hij dea generaals zoon is. Wanneer na een opperlandvoogd zijn dienst nederiegt (daar maar drie voorbeelden van zyn, te welen van den heer Camphuis, den heer van Outhoorn (die 't beiden daarna zeer leed was , daar zij nu en dan door den regerenden opperlandvoogd in der tijd niet al te wel behandeld werden) en dea heer Zwaardekroon) zoo blyft hij in rang de naaste aan den regerenden opperlandvoogd , behoudt zijne soldij en verder inkomen en heeft ook een lijfwacht van 12 soldaten, onder 1 vaandrig,, sergeant en korporaal, hoewel hem, als hij uitrijdt, gemeenlijk 12 man ia 3 ge* lederen , met een sergeant voor en korporaal achter volgen , gelijk dat besluit deoi 356ten Julij 1704 ten opzigte van den heer van Outhoorn, even als te voren omtrent den heer Camphuis, is genomen. In 't beschreven der landvoogdijen heeft men Zijn Edelheid en ieder raad vaa Indiêa (gelijk wg te voren zeiden) zijn bijzondere post en daarom ieder een assistent tot zija dienst. Dus beschreef ieder van Hun Edelheden in 1711 de navolgende posten. Zgn Edelheid of de gouverneur-generaal Java's oostkust en Bantam. De directeur-generaal heeft geen post van beschrijving , omdat zijn ambt hem buiten dat werks genoeg geeft. De heer van Zwol Suratte en Bengale. De heer Chatelein Ternate. De heer de Haan Maeasar. De heer Zwaardekroon Malabar en Choromandel. De heer Roozelaar Banda en de Kaap de Goede Hope. De heer Haze Amboina en Timor. De heer Castelein Persiên , Siam en Japan. De heer Steeland Cejlon. De heer Timmerroau Malakka. De heer d'Ableing de westkust van Suroatra, Palembang en JambL Om liu verder van de op- perlandvoogden van Indien te spreken , die 19 in getal zijn geweest,, van welke de heer Koen, tweemaal geregeeni heeft en nu regeert de twintigste, te weten de heer Mattheus de Haan. Hoewel er om de heer Koen's dubbele beurt 21 rogeerbeurten ge« weest zijn. Naast den opperlandvoogd is de algemeene bestuurder van den handel, gemeenlgk directeur-generaal genaamd , de naaste in rang na Zijn Edelheid en de tweede van go» boel Indien. Geen lastiger ambt ken ik in ganseh Indien, dan dit,, dewijl op dezea de gansche handel van Indien rust. Men kan niet het allerminste uit de pakhuizen, dan op een ordonnantie-briefje, door Zijn Edelheid onderteekend, bekomen. Niemand van eenige rang of bediening kan op een schip komen, zonder zulk een ordonnantie. Al de voorraad voor alle landvoogdijen en buiten-eomptoirea moeten door Zjjn Ed. be- zorging derwaarts worden afgezonden, waartoe ook papierea behooren, die naauwkeirig nazien vereiseheo. Alle morgen ten 8 of 9 uren staat het vol volk voor zijn huis , van schippers, assistenten, onderkooplieden, kooplieden, enz. om ordonnantien Ie laten teeke- Ben, of om Zijn Ed. te spreken, waarmede de voormiddag henen loopt, zoodat die heer dikwijls van al die bezigheden als versuft wordt, waarbij dan nog komt het bijwonen der geroeene en buitengemeene vergaderingen van Hun Edelheden , om alles tot het ver- zenden van de schepen naar de coroptoiren en 't nazien , zoo van de beschrijvingen der bijzondere landvoogdijen als van de brieven, daartoe behoorende en daarheen geschikt, behoorlijk te verzorgeu dat op zich zelven een leer zwaar werk is en in den drukken tijd (vooral als de v^d^I j^dsche schepen verlretten zulten) wd lot diep in de nacht duurt, zonder dit daarom / «vi^aarwigi;!! laken ^aö dezen heer een oogenWik mogen stil staan. Vooraamelijk "0 ^^ bedU j an ^^ pakhuizen onder hem en als hij hen ó&k voet dwars ZQf %0^ AanT? "* ^\eA ti^*^ en anders zeer ved voordcel doen.. Ik heh dea tgd ik ^^^ ' j^j M igj ^^^^v*ftt i^^ *^^^^ heddening anders) ziju u neD m ii/q i% i/r^' - ^^^ uq jgj "^ v ^t [m schoone beüiemng anders) ziju imbt OW ^^^^^^|p/^^)^i , ^<^ ^ifi j^ pus^g m den heer opperlandvoogd, X^^ '^1/) 55!2 60 aan Zijn Ed. al zeer na verniiaagsdiapt was. Voor al deze moeite geoiel hij wd anders (baiten de soldg en buitenvoordeden » te voren bi) ons a^üogehaald) dan Je eer van twee oppassers (gelgk alle raden ?an Indien) als hij uitgaat, achter adi te hebben. Het ambt der raden van Indien bestaat noest daarin , dat zij de vergadering vaa Am Edelheden bijwonen, de beschrijvingen van de landvoogdij, hun opgedragen, net op- stellen en in vergadering op zijn tijd brengen en vooral mede om andere vergaJerin- gen , waarin zij als voorzitters gewoon zijn te zitt«n , behooriglc bij te wonen ea zorg te dragen , dat de zaken daar wel bestnurd worden , daar doorgaans een van hen zoo m den raad des geregts, als ook in die d^ scliepen^, der weeskamer, in de ver- gadering der heemraden en ook een als politiek commissaris m kerkerade gewoon is te verschijnen. Tnsschen de gemeene en de boitengemeene raden is alleen dit onderscheid, dat de eerste in rade van Indien (volgens besluit van Hun Edelheden van i 6 November 1663) een besluitende en de laatste maar een raadgevende stem, behalven dat de eente ook / 150 per maand aan soldij meer hebben. Dat zij Dingsdags en Vrijdags ten 4 ure vergaderen, geschiedt volgens een besluit van Hun Edelheden van den Uden Octobar 1650. Dit is wel de voornaamste dat van Hun Edelheden, in 't gemeen of in 't bg- zonder, te zeggen valt. De naaste vergadering aan die van Hun Edelheden is die van den raad van jnrtitie. Deze bestaat uit een voorzitter (die een gemeen raad van Indien is, doch die geen be- sluitende stem in rade van Indien heeft) en negen leden, die de rang naast aan Hon Edelheden en zoodanige inkomsten hebben, als wij te voren hebben aangewezen. Deze voorzitter, nu de heer Laurens Tollens zijnde, is dat voor zijn leven en heeft een groote magt in dien raad. Zg kregen dezen heer in 1710 tot hunnen voorzitter en^ zgn in dat jaar onafhankelijk van Bun Edelheden, ten opzigte van de zaken des g^ regts gemaakt, gelijk zij ook niet hng daarna, op hun verzoek, dezeUde buiCenvoo^ deelen als de predikanten van Batavia bekomen hebben. Waanneer deze raad zijn aanvang nam, blijkt mij nergens; doch dal hij er al vroeg geweest is, is zeker en klaar uit de Igst'der voorzitters te zien. De leden deszelfs hadden wij hier gaarne bijgevoegd; doch hebben die niet kunnen magtig worden. Dit is de hoogste raad des geregts van geheel Indien, tot dewelke de zaken van al de mindere regtbanken, 'tzij op Batavia, 'tzg vaa al de buiten-comptoiren , bij appel gebragt worden, gewoon zynde mede, gelijk alle andere regtvergaderingen van Indien, hunne vonnissen volgens de statuten van Batavia uit te wijzen. Zij vergaderen Dingsdag en Zaturdags , 's morgens ten 7 uren. De meeste zaken worden bij deze raad geheel en al afgedaan , hoewel er twee of drie voorbeeideii in mijn tijd voorgevallen zijn , bij welke hun vonnis in revisie getrokken en door andere daarbij gekozen regters weer verzien is. Die wat tegen de E. maatschappy in te brengen heeft , moet het voor zyn vertrek naar 't vaderland (volgens oau besluit van Hun Edelheden den 17den Augustus 1639, den Uden November 1646, den 21sten October 1650 ea den Isten November 1651 genomen) daar bankvast maken en inbrengen, om daar uitgewezen te worden , of hij is daarna (zoo men zegt) in 't vaderland van zijn regt verstoken , dat mg echter zeer wonderiijk voorkomt, omdat er redenen kunnen zijn, die iemand beletten kunnen zijn zaak in Indien aan te geven. Giften, geschenken of gaven te nemen is aDe vergaderingen en leden des geregts verboden; ook is er bij Hun Edelheden den ISden December 1654 en den 27sten November 1657 besloten, dat de eed jaarlijks daarop bg de leden zal gedaan worden. Deze vergadering heeft in 1711 hare onafhankelijkheid van Hun Edelheven en van den opperlandvoogd zoo ver zoeken uit te rekken , dat zg , op 't >evel van Zijn Edelheid , niet zouden verpligt zijn op de vaderiandsdie vertrekkende schepen naar boord te gaan , om die (volgens gewoonte) te monsteren. Zijn Edelheid van Riebeek schreef er over en zg mede aan de Heeren Zeventienen ; doch Zijn Edelheid werd (ge- Digitized by VjOOQIC lijk wij reeds gezegd hebben) in 't gelijk gesteld en aao de heeren raden des geregts geschreven , dat zij , schoon onafhankelijk van Ban Edelheden ten opzigte van de zaken des geregts , echter Toikomen in alle andere zaken van Hnn Edelheden Ueven afhangen en derhalve ook verpligt waren voortaan op 't bevel van den opperlandvoogd de schepen te gaan monsteren. Ook werden hon te dier tijd verscheiden andere zaken , door hen van de Heeren Zevimtienen verzocht , geweigerd. De bedieningen van de twee heeren fiskaals (die hunne belrekking hiertoe hebben en over borgerzaken mede zitten) en die van den geheimschrgver , zijn zeer aanzienlijk en voordeelig. De twee* eerste mogen ook, zonder iets &r voor te betalen (gelijk ook de bailln en landdrost) een koets honden. Voor dezen raad worden de pleitzaken niet door advokaten, maar alleen door procureurs of pleitbezorgers, behandeld. Zolke heeft men er nog zes, doch in vorige tijden heb ik er 10 of 11 gekend. Onder dezen is er in 1694 een geweest, die, *t eens verkorven hebbende, binnen gebannen en vast gezet werd, doch zijne verlossing door dit vers in 1694 op al de leden van den raad ge- maakt, verkreeg. Een onvolmaakte schets van dat vobnaakt getal, Daar de Indiaansche Astre haar grond op bouwen zal. Geen valk, die snelder ziet, als 't oog van Valkenier, Nog is hy steke-blind en ziet geen enkle zier, Daar hy als Regter zit; maar schoon hij blindling wyst. Men vind geen reedlyk mensch, die niet zyn wyzen pryst Wie zag of kende ooit Heyns, die (waar toe diend het veinien^) In hem geen zoon beschouwd van die vermaarde Heynzen, Daar 't Christenryk van waagd , en zegt dan tot zijn voordeel , Dat hy zyn stam naastreefd in deugd, verstand en oordeel? Zie Nienwstad, die 't qnaad door straffen kan bedislen, En zoo het vuil m schoon , het schuim in goud verwislen , Streng daar het wezen moet, maar echter steeds regtvaardig, Een schut voor deugtzaam zaad , zijn eerampt dubbel waardig. Daar Ketting *t recht bewaard raakt boosheid in de keten , ' De deugd in 't hert geplaatst, het schelms daar uit gesmeten. Of immers van zyn kragt berooft: gelnkkig land , Daar Ketting 't regt, aan 't regt gekettingt, houd in stand. Is Kleyer grys van kruin, en vrij wat hoog bejaard. Daar werd een frisse geest in 't oude hooft bewaard ; Die blinkt nog daaglyks door 't regt, na regt, ta spreken; Waar van dat vroom gemoed nog noit is afgeweken. Het was u niet genoeg, o schandere ten Rhyne! Het menschdom deugd te doen in koortzen , ziekte , pyne. Hebt gy de lauwer-krans van Febus eens verdient, Gy toend van Themis meè te zyn geen minder vriend. Het vriendelyk gelaat , dat Hochepied vertoond , Toont dat //^/la/ighcid hem in zyn boezem woond: Noit was ^. gtraf of stuurs voor groot of klein , maar egter P^ '^ ?W doen straf verdieüd, bewyst lij zich een regier. ^^' CLregi daar 7-. ia spmk wierd een Romem , I 554 Van Baitenhem, g«sold op bnldereade baren. Naar 't goud ryko Japan , verlaat dat moeilijk faren , En zoekt zijn rast in 't Recht, dat hij voor Heer ea Knegt , Met de eige biiljkheid naar rechten recht beslegt. Van Outhoorn , die den dienst der Maatsehappy gestaig , Bey verde onvermoeid b; nagten en bij daag , Staat na in d eige dienst ten dienste van bezwaarden , Die hy noit regt onttrok , maar steeds hon regt bezwaarden. Geen Hollands lost-prieel , geen boomgaard was zoo schoon , Die Bogaard honden kon; hij zingt een andre toon. En wil , on door zyn geest de Regt-bank te onderschragw , En lyf en leven graag op holle baren wagen. Noit Buis zoo vol gepropt met kostelijke schat. Als deze Buis alleen torst in zijn herssen-vat: Hij is dog Themis zoon , zy is zyn eige moeder , Dus werd een voedsterling zijns voedsters beste hoeder. Zie hier een tafereel van die gansch agtbren Raad , Met hoofd , en tweede hoofd , mitsgaders verdre Leden , Die dagelyks hun tyd, hun zweet, hun geest besteden Voor 's volks gerechtigheid , de welvaart van den Staat. En twijffeld iemand of het geen ik zeg ook waar is , Hij vraag het aan Quevelleer, dien schrandi^ Secretaria. Hij, die geheimen weet, en ook geheim bewaart, Wed ik , getuigt dat hier geen waarheid werd gespaarL N. VAN HELMOND. Men heeft hier ook 5 notarissen (hoewel er in i 650 maar 2 waren) (fie alle stok- ken voor dezen raad en anderen dienende, maken. Volgens dit beshiit van den ISden Oclober 1650 mogen ook geen notarissen te gelijk procureurs zijn. De vergadering van schepenen , die de derde in rang is , bestaat uit een voorzitter (zijnde mede een ordinaris raad van Indien) onder-voorzitter en 7 leden, van wdke de onder-voorzitter en nog 4 leden burgers en de andere bedienden van de E. maat- schappij zijn. Deze behandelen al de geregtszaken der burgert) van Batavia en aBe schuldzaken, die boven de 80 of 100 rijksdaalders zijn. Ook kan men niet, dan van een hooger som tot den raad des geregts appelleren; doch buiten appel doen zij zaken van 50 rijksdaalders af. Zij dragen ook zorg voor al wat de welstand van die stad eo de burgerij betreft, kiezende ook de bestuurders van deze en gene stads huizen den Istea Junij. De leden van deze vergadering, die burgers zijn, trekken jaarlijks 40 rijksdaal- ders mantelgcld en dan maandelijks nog wel 30 of 40 rijksdaalders aan buitenvoor- deelen. Zij worden nit een nominatie van 14, den SOsten Mei (zijnde de dag van de verovering of liever van de grondvesting van Batavia) door Hun Edelheden gekozen en 's namiddags aangesteld, vergaderen 's Maandags, Woensdags, en Viijdags ten 9 uren en zijn gewoon hunne vonnissen voor 't stadhuis uit te doen voeren. Hun geheim- schrijver heeft een schoon en zeer voordeelig ambt, dat wel op 5,000 of 6,000 rijks- daalders 's jaars geschat werd. Ook staat de bailluw en landdrost (2 ambten van aanzien en veel voordeel) met hunne bedienden onder deze vergadering. Daar plagten twee landdrosten van 1678 tot 1685 te zijn. Hij heeft ook een geweldige en die 8 of 10 dienaars of kaffers onder zich, volgens 't beslait van den 19den Augus- tus 1672. Digitized by VjOOQIC De vierde ïergadering is dia van de heeren weesmeesteren , die uit een voorzitter (die roede een ordinaris raad van Indien is) een onder-voorutter (een burger zijnde) eo nog 5 leden , (en deele hnrgers en ten deele bedienden der E. roaatscbappij , beslaat, hebbende n^ede een geheimschryver , wiens ambt een van de beste op Ba- tavia is. Zij werden roede bij Bon Edelheden daags er «in, nevens de leden van meer andere vergaderingen, of wel den 6den Jnoy, geijjk 8 dagen daarna gemeen < lyk ook de hoofden der bnrgervaandels , gekozen worden. Deze vergadering handelt enkel over de zaken der weezen en gelijk men in Indien van geen voogden weet, zoo worden alle weezen en hunne goederen onder deze kamer gesteld , daar zij won- derlijk wel en zeker zijn , trekkende 's roaands 4} per ot. van hun geld en wor- dende zeer wel door de leden van dien van al 't noodige verzorgd. Eohter trekken de leden jaarlijks nog al een fraaije stuiver inkomen, die wel 5,000 of 6,000 rijksdaalders beloopt. Hierna volgt de vergadering van heemraden , daar na roede een ordinaris raad van Indien als voorzitter in is, bestaande verder uit een onder-voorzitter (zijnde de land- drost) en nog 7 leden, met hun geheimschrijver. Deze heeren bezorgen alleen de zaken van de landerjjen , builen de stad gelegen « gelijk ook de landdrost (in rang na den bailluw, volgens besluit van Hun Edelheden van den 30sten November 1666, volgende en voor den water-fiscaal gaande) gemeenlijk buiten de stad woont en als hoofd-officier aldaar door zynen geweldigen en kaffers de noodige zaken bezorgt. Deze vergadering is den iSden October 1679 ingesteld en den 21 sten November 1692 is 't huis van den heer van Goens tot een vergaderplaats voor Hun E. E. door Hun Edelheden gekocht voor 3,700 rijksdaalders. De vergadering van huwelgks- en kleine zaken heeft mede een Voonitter (gemeenlijk een oud-landvoogd of ander aanzienlijk heer, wien bij besluit van Hun Edelheden van den 12den JnHj 1691 kostgeld en rantsoen toegelegd is) een onder-voorzitter en nog 3 leden, bedienden der E. maatschappij, nevens hun geheimschryver. Deze handden over alle zaken van de bedienden der E. maatschappij aldaar, die maar 80 rijksdaal- ders bedragen ; doch al wat daar boven is , komt voor den raad des gerigts , tot de- welke men zich ook van de vonnissen , bij deze vergadering geveld , ais tot een hooger reglbank beroept, te weten, zoo zij van meer, als van 80 rijksdaalders zyn, anders worden zij daar volslagen, zonder zich elders te kunnen beroepen, afgedaan* Ook geven zich hier aan allen , die trouwen willen. De laatste vergadering is die van de boedelmeesters der Chinezen en andere vreemde sterfhuizen. Deze, vóór 1655 afgeschaft zijnde, werden den 5den November 1655 weer aangesteld. Deze bestaat uit een voorzitter, zijnde de Sjahbandar, 3 Chinezen en een ' geheimschrijver , door welke de zaken der Chinezen en van andere sterfhuizen der inlanders behandeld worden. Aan al deze gerigts-vergaderingen en leden van dien is bij besluit van Hun Edelheden van den 27sten November 1657 verboden eenige geschen- ken te nemen, waarop zij jaariijks den eed moeten doen. Men heeft in deze stad ook een groote pracht en tegelijk in die hitte een groot gemak van de koetsen en beriijnen , die er wel omtrent 200 m getal zijn. Niemand mag er een houden of hij moet 40 rijksdaalders , te weten voor een koels en 20 voor een rijtuig met 4 ^jelen , en een paard 's Jaars betalen , en van een chais met een paard werd 12 rj^j.alders gegeven; waarvan geen andere, dan Hun Edelheden èn de 4 ofüciers va/, , " . j te vt,o.^ de iidvocaal&scaal , baiUuw , landdrost en ; I — :,* —•;- I /ï"''fb * *^ Wül6»« ♦ , •• U».^*» «MkKfiilltAii maar water-fiscaal rry z^a ^ ' f^^dïeuiiJT Ê. mauctam ^ ^^"^ pbtmkm maar ' ^Ki^n mag ^ ""'' staAti zwarie Koaswn, a^ • p^ p-delhed ii ndst\ve. OoV: iqn w een grwv g«ai vu..wu, doch geen cbm wei . A///* ^ ma«. !* B^" ItaA tnien en moet het paard bq de hand er door geleid wordeü,o. f J^/^'^^JJ^^ S èP ® j ju/mmv s^axen-tóndetea ent. ^oor te komen. ^/;# '»^^ 556 De inkomsten dezer stad van de tollen en van de menigvuldige pachten over aBes zijn zeer groot, die meest door Chinezen gepacht worden. Als daar zgn de arak pacht, die van 't Chineesch hoofd- of condegeld , van de rijst , visch , van de beesten cb vooral van de. varkens, die er geslagt worden, van 't was, brood, van depraanweo, «van 't maandelijks omloopen der Chinezen , van de Top-baan , de bont- en siri-pacht , alle welke jaarlijks omtrent 200,000 rgksdaalders opbrengen. In 1711 beliepen al deze pachten 13,069 en in 1712 een som van 13,242 rijksdaalders 's maands. Ook brengt het klein zegel en de 40 penning hij 't verkoopen van huizen en landen, een groot geld op- De mnnten , die hier gaan , zijn verscheidenlei , zoo van Indische , als van HoHand- sche , die men vervolgens hier zien kan. VERSCHEIDEN SOORTEN VAN MUNTEN , in Oostloditn gebrnikelyk en gangbaar. Op Batavia. 1 rijksdaalder, doende 48 zware of 60 ligte en op rekening 64 Kgte stniveis. 1 reaal (hoewel niet in wezen) doet 38j zware of 48 ligte stuivers. 10 Bantamsche pitjens doen 1 stuiver; zijnde de eenigste koperen munt b^. Op Java heeft men nog een soort van pitjens van lood en tin, van welke er 50, aan een strooitje geregen zgnde, een dobbeltje doen; met 1 van welke men kan ttr markt gaan om pinang, sin, enz. te koopen. 1 Hollandsche zilveren ducaton doet 13 schellingen. 1 schelling en ook een zesdhalf doet 6 stuivers. 1 dubbeltje doet 2 stuivers. 1 ropia doet 30, een halve dito 15 stuivers. 1 gouden koebang (die mee nu niet meer ziet) plagt 10 rijksdaalders te doen. 1 itzebo , doende 2| rijksdaalder. 1 gouden dukaat met een B gestempeld 2{ rijksdaalder k 48 stuivers ieder; doch de andere ongestempelde 2 rijksdaalders. Op Amboina^ Banda, Temaie. Gaat ai het voornoemd geld ook zoo; doch men heeft er geen pitjens en zeer wei- nig ropia's, alsook nu geen Japansch geld meer. Op Solor en Timor. 1 tayl goud, doende IH of Ij rijksdaalder schaars.. 1 tayl doet 10 maas, een maas 10 condryn. Op Macassar en Büna. Gaan meest dubbeltjes , taylen en maazen. 1 tayl doet 16 maas, van welke de 11 een reaal in gewigt doen. 1 maas doet 30 stuivers hier en op Bima. 1 koepang op Bima 6 stuivers. In Japan. 1 kati doet l\ pond. Digitized by VjOOQiC i tajl 3 golden 10 stuivers of 10 maas, k 7 stuivers ieder; doch te Hokzieuw. in China doet een maas 8 stuivers. 1 dito is 1[ ons. 1 gouden oebang doet 7 gouden Icoebangs, wegende 4 tayl, 4 maas, of llJ en- gelzen , is rond , als een zool van een schoen en gestempeld met eenige wapens en schrapjens. 1 dito koebang plagt 10 rijksdaalders te doen; doch hedendaags hebben zij er een soort, die maar omtrent 6 rijksdaalders waardig zijn, hoewei zij die, in betaling van goederen, tegen 10 ryksdaalders weer aannemen. Hij is in 't klein, als de oebang in 't groot. 1 gouden itzebo doet { van een koebang of 2^ rijksdaalders , zijnde 1 maas 2 eondryn zwaar. Dit is een langwerpig vierkant stul^e, almede roet eenige wapentjes geteekend. 1 maas is 2} engelze. 1 condr;n is 8 azen of doet 8 pi yens. 1 gouden t;boos doet 1 ta;l, 6 maas, 6 eondryn. 1 casje doet 10 avos, 1 avos 10 hebreeuwsjes. 1 Japansch pitje is een koper stuk als een Bantamsch pitje ofs al een duit, met een vierkant gat en met 4 wapentjes, aan ieder zijde van 't gat een. 1 schuitje zilver is een plomp gegoten stuk geld , omtrent een vierde van een el lang , een duim dik , ongelijk en ruim een duim breed , doende 4 tayl , 6 maas en 5 eondryn , hebbende aan de eene zijde geen munt en aan de andere 8 wapens of iapansche merken. 1 zilveren boon, van grootte als een witte Turksche boon, met kleine wapentjes, hoedanige er verscheiden al mind^ en minder zijn , tot 6 bgzondere soorten toe , die gewogen en na hun gewigt betaald worden. In China ^ te Hokzieuw. 1 tayi 4 gulden, of 10 maas k 8 stuivers ieder. In Caimbodia. 1 tayl 3 gulden. 1 maas 3t stuiver. In Tonton. 1 tayl 4 gulden 2| stuiver of 10 maas. k 8i stmvers ieder. i lies doet ifj penning. 100 tayl Japansch doet 84 dito Tonkins. In Siam. i kati zilver doet 144 gulden, doende 20 tayl, & 7 gulden 4 stuivers ieder. i tayl doet 16 maas, k 9 stuivers ieder; doch op Ligoor doet 1 tayl 18 tnaazen. 1 maas doet 800 casjes; en 1 gouden maas doet op Ligoor 51 stuivers. i tikal , een stuk zilver ais 2 heupen tegen een , met 2 merkjes , doet 24 stuivers. 1 maas, zijnde van 't^elfde fatsoen, doch kleiner, doet 6 stuivers. 1 toewang doet 3 sl^^^^rs. 1 sampang doet /ƒ .-.^er. i payning éoet 6 rf^.^**^ 1 oompin doet 9 Qp P^"^^^ i 558 OP SÜMATRA'S OOSTKUST. Op Palembang. 1 reaal van achten doet 3 gnlden hier. 1 dito doet 20, 19 en 18,000 pitjens. Op Djambi. 1 tayl 16 maas. 1 rijksdaalder doet 3 gulden. Op Andragirij imder Malakka. 1 rijksdaalder doet 3 gulden of 5 koepangs, k ii stuivers ieder. 1 ta;l doet 16 maas; en 1 bouson l dito. Op^ Malakka. 1 rijksdaalder 3 gulden ligt geld. Hier gaat ook de Batavische , westkust en andere munt. Op BiUy. 1 Atsjehsche (gemeenlijk genaamd 1 Atsjiensche) gouden- maas of koeping doet 15 stuivers. i zulke maazen doen een rijksdaalder van 60 stuivm^ en z'yn deze gooden maazen van 7 mat of 16t karaat, vregende omtrent 12^ azen. Op ArrakatL 1 ropia doet 28 stuivers hier of 80 cauri's. 1 tang 24 stuivers. 1 ta;l doet 4 maazen. Op Oec^ong Salang onder Malakka. 1 tajl, wegende i{ rijksdaalder zwaar, doet 3 gulden. 1 maas doet hier 3| stuiver. 1 bitsjin 4} dito, of 17 stuivers. i crusado doet { reaal. 1 djohoorze tayl weegt 18 maazen. Op At^eh (of At^ien) 1 spaansche reaal è 60 stuivers of 6 maazen i 7| stuiver. 1 tayl k 16 maas. OP SUMATRA'S WESTKUST. Op Padang of *t Hoofd-Comptoir. 1 spaansche reaal & 60 stuivers. 1 tayl i 16 maas of 108 eondryn Japans en is Hl rgksdaalders zv?air. 3 tayl doet 3 oneen troys en 12 tayl 1 pond. 1 maas doet 6| coddryn. Op 'i eiland Sinkd en Priaman is een tayl en maas als aan 't hoofd-comptoir. IN BENGALEN. Op Hovgly of Ougdy. 1 ropia è 28 stuivers, zijnde een soort van geld, dat in Ilindostan of in *t rgk van de groote Mogol en in Golkonda plagt gemunt te worden en op zoo eea ropy staan deze of dergelijke woorden , na dat de oppergebieder van .naam veraulcrt: Immers op de oude stond weleer dit in 't Persiaansch: Digitized by VjOOQIC Sika sad der Djihaan Tsjoen Baddire Mooier Sjahe Earangzeeb alem gier. Dat is : Dees munt, door Earangzeeb (gelyk men ziet) geslagen In deze wereld, die zoo rond is als de Maan, Die vol is, en zeer haast veroverd door de daftn Van dezen Held, doet hem nog leven in dees dagen. i ropia doet 16 ana en 1 ana i{ stuiver hier en in Pattena; dooh op Cassim- bezaar 11 stuiver. 1 ropia doet 31, 32, 33 en meer, gende of ponis. Op Pattena en PipelL 1 ropia doet 16 ana op Pattena. 1 ana van 1| stuiver doet 17 Jomeri of 2 peizen. i ropia doet op Pipeli 38 i 40 poni*s of 760 i 800 gandans. 1 pooi doet 20 gardans of 80 cauri's. 1 gandan doet 4 caurFs. Op Bellesoor. 1 ropia 28 stuivers of 16 ana, è ItV stuiver of 28 penningen ieder. OP MALABAR. Op CoeUdien. 1 rgksdaalder h 60 stuivers. 1 ropia è 30 stuivers. 1 mamoedi gamze en een canaraze pagode is 2 rijksdaalders. 1 moorsche dukaat 2 realen. 10 kleine of 8 groote persiaansche abassis doen 3 rijksdaalders. 1 groote abassi doet 22^, een kleine dito 18 stuivers. 24 coetsjienze en daar gemunte fanum (k ieder i\ stuiver) doen 1 rQksdaalder. 1 pardeau doet 1 gulden. 1 rijksdaalder doet 1440 tinnen of 275 koperen basaroeken. 25 basaroeken doen 1 stuiver. Op Konanor. i rijksdaalder doet 60 stuivers of 8 fanums i 7} stuivers ieder. i groote abassi doet 23 iV stuivers hier; doch op Coylan 22} stuiver. Op Wingurla. 1 gouden pagood, zoo genaamd na een heidensdie zoogenaamde tempel, die er op slaal of anders een afgodje, doet 95 stuivers of 10 bryns. Het is een plat kno#pje van gedaante. 1 larjrn doet 9} stuiver. In Goa. i pagood doel i7,' ^^^ of 3» Serafino. 1 serafino doet 300 f^ of | rijl^sdaaidcr en 5 \anga ook een serafino. 1 reaal nn acbtea ^ ^^' ^qq ^^1% k i{ basaroek ieder; ook hebben zij viereodeelen ^« 2 palactóM w^ 0^ƒ ^^n j^ V „,|acisjtoe 65i\ basaroeken doet. i gouden parèo ^k^^^^ga ^ ^[J^^- 560 1 Venetiaansche of Turksche dukaat doet d( tanga of l8i schellingen; doch klimt en daalt, doende somtijds 10 tanga's. De gouden serafino te Ormus , in Persiên , geslagen , doet te Goa 5 laryns , ujnde Tan 't beste goud. 1 laryn doet 93| basaroeken. 5 dito doen 1 serafino van 5 tanga, goede munt. Zij hebben ook een zilveren munt, met een kruis aan de eene en kroon aan de andere zijde, doende een halve tanga, en nog een ander van die slag, retinno genaamd, gehouden voor zeer goede munt en doende 14| basaroeken. Zij hebben ook een munt van tin en blik, dik en rond, met een bol aan de eene len 2 pijlen aan de andere zgde, een basaroek genaamd. Acht zulke doen 1 Yentmo, een zeer slechte munt. 5 ventino*s doen 1 tanga. 5 tanga doet 1 zilveren serafyn. De kwade tanga verschilt van de goede 25 ten honderd. Als zij hout, kolen, kalk, enz. koopen of verkoopen, gebruiken zij de bragumii, van welke ieder 24 basaroeken doet, zijnde klein gemunt geld. Ook gebruiken zq nog een kwade soort van tanga, ieder 50 basaroeken doende, om hout te betalen. In *t r^'k van Yisiapoer onder Malabar. 1 pagood doet 10 laryns. OP DE KUST VAN CHOROMANDEL. Op PaleacaUe. 1 rijksdaalder 51 stuivers. 1 pagood 120 stuivers, of 6 gulden en 24 laryns, k 5 stuivers ieder. 1 dito doet 16 groote of 24 kleine fanums, hoewel er ook wel 26f en 251 bniims voor ingewisseld worden. 1 groote fanum ( 7^ doet I stuivers. 1 kleine dito | 5 44 en ook 40 koperen casjes doen 1 fanum. 1 tical Siams zilver tot po 5{. 1 dito Spaansche realen tot 4f|. 1 gouden St. Thome, bij de Portugezen geslagen, doet 4 zilveren ropyen. Op Maxulipainam. 1 rijksdaalder 51 stuivers. 1 pagood 120 stuivers of 12 fanums, & 10 stuivers ieder. 1 fanum doet 8 i 9 nevels. 1 ropia doet 52 Peys of 16 ana. 100 oude pagoden doen 168 pagoden, klimmende zelf tot 171 toe vm de nieinn dito, die maar 120 stuivers doen. Op Nagapatnam 1 pagood doet 120 stuivers of 12 fanums» k 5 stuivers ieder. 1 fanum doet 80 cassen of casjes. 1 dukaat doet 1* of l^V pagood. 1 pardau doet 10 fismums 43 ( stuivers. Op Goleonda, 1 pagood doet 120 stuivers of 12 fiinums. 100 oude dito doen 154 (tot 184) nieuwe pagoden Google Digitized by VjOOQ 1 fanum doet 8 & 9 nevels , & 12 in een pagood. 1 ropia doet 28 stuivers. Voor 520 pond Peguaansche gans (een soort van erst of mineraal) geeft men 27 pagoden. Op Bmilapainam, 1 pagood doet 120 stuivers of 12 fanums, & 10 stuivers ieder. 1 fonum doet 10 nevels, é 12 in een pagood. In Pegu. 1 bits gans, wegende 3 pond, doet 10 stuivers. OP CEYLON. Te Colombo. 1 coer sjanco's doet 1 pagood van 120 stuivers. 1 ropia doet 30 stuivers. 2J groote Persiaansche abassi^s en 3^ gemeene dito doen 1 rgksdaalder. 1 groote abassi doet 22^ stuivers. 1 kleine • § 18 § 1 dukaat doet 2 i rijksdaalders of 6 gulden 12 stuivers. 1 koperen casje, Colombosche munt, doet 1 stuiver en 60 dito doen 1 rijks- daalder. 1 stuk als een Zeeuws-oortje, doch wel vijfmaal zoo dik, doet 1^ stuiver. 1 soort, die wat kleiner is, doet ieder 1 stuiver. 1 soort wat grooter, doende 2 stuivers, dat ook op ieder aldus, I S., of II S., gestempeld is. 1 tammecasje doet een halve stuiver, hebbende aan de eene zijde een degen en aan de andere zgde Y. 0. C, het merk der E. maatschappij, ziende bijna als een kwaad oor^e. 1 atacassi is een stuk koper geld der E. maatschappij van 2 duiten. 1 eacassi doet 1 duit. 1 schelling doet 6 stuivers. 1 seraiyn doet 1 gulden. Te Punto Gak. 1 rgksdaalder doet 5 laryns, è 12 stuivers ieder of 60 stuivers, gelgk ook te Toeteeoryn. 1 Hoorsche dukaat doet 19 fknums k 6 stuivers of 5 gulden 14 stuivers. Op Jaffanapaimm, i kust-pagood doet 2 rijksdaalders & 3 gulden ieder. OpMasHiar, 1 Europeaansche dukaat doet 2 rgksdaalder è 60 stuivers. 1 Hoorsche dito doet 2 of 2| rgksdaalders k 60 stuivers. 1 mamoedi ganze p; doet Ir^ rijksdaalder. In SuraUe, 1 ropia doet 30 stuiters of 100 doquieras. 1 mamoedi (Penkaj^^^ geld) 13^ stuiver. 1 Moorsche dukaat ^^t 4rl ronja's of *^ ^^ *** dito, ignie veel beter van goud, dan de Hongaarscbe (jf f^. ^ Ook werd bier fof.'^^^et allep].* r, ^oeaati^cJi eu Persiaansdi geld gehandeld. 1 ropia doet oo^ [y ^ jjifl./'^^ Eo'^*^34 OTieR, t^aatdat de koers van 't koper hoogofbagk y en -^^l ^^ ^^^ ^'^t^ i thola zHfer doet 32 waal. Te Brotga. i ropia doet 30 stuivers of 16 ana, k 1| slai?er of 30 penningea of 59 k 60 peyzen ieder. IN PERSIEN. Gamron. i mamoedi doet 8i stuivers of 2^ sachis of 20 casbegis. i sjej doet een j mamoedi of casbegis. 2 casbegi*s doen 20 ges of 40 peyzen , i ieder een ! stuiver en een | peys doet 2 duiten. 7 mamoedi's doen 1 rijksdaalder. i laryn doet i\ mamoedi of 1$ stuiver. i Thoman (die niet in wezen of een gangbare munt, maar een zeker getal van gulden , evenals bij ons wel een pond groot genaamd is , schoon het bij ons niet ge- munt gevonden wordt) doet 100 mamoedi s of 421 gulden en ook 50 abassfs. 1 dito doet ook 10 grey*s. i grey doet 10 mamoedi of 4 gulden 5 stuivers. 1 dukaat doet 14ii of ook wel 15 manioedi*s. i kleine abassi doet 2 mamoedfs of 17 stuivers. i groote dito doet 2J dito of 21| stuivers. 1 maticaal doet lj[ mamoedi en 4 dito's doen 5 mamoedi's. 100 maticaal doet net 5 onsen. IN ARABIEN. Op Mascaêe, 1 Mascaatsche basareek, van wdke de 36 doen een ceti of omtrent 2 stuivers heb- bende aan de eene zijde een lang kruis. 1 Suratsche ropia doet 24 stuivers. | . 15 • -I f Alle welke ik heb , nevens verscheiden 3 6 d "ten. / '""'^" soorten van Oost-Indisch 1 • 7 15 penningen. 1 ceti doet omtrent 2 stuivers en de 4 doen en mamoedi of 7 stuivers. VERSCHEIDEN MATEN EN GEWIGTEN VAN OOST-INDIEN. Op Batavia, 1 last rijst 3,066 ponden of 46 maten k 5 gantang ieder; doch een gemeen Ust r E. maatschappij houdt 3,000 pond of 40 maten, 75 pond ieder. Digitized by VjOOQIC i gantang doet 13iH pond. 1 maat ü pond. 1 bhaar of bahara doet 3 picol. 1 picol 120 kati of vae ouds 122 (doch nu 125) ponden. 1 legger wijn, azijn, brandewijn, enz. boudt 360 kannen van 10 mntsjes ieder 1 dito Batavische arak of towak-azijn houdt 393 kannen & 10 dito ieder. 1 aam houdt 90 kannen. 1 half rem 54 kanuen. 1 pot kalappus-oUe houdt 10 kannen. 1 vat vleesch houdt 420 ponden. 1 dito spek t 300 • 1 dito boter » 280 » 1 lacsa steen, enz. doet 10,000 stuks. 1 roede 12 voeten. 1 voet doet 12 duimen. Op Java of op Bantam. 1 bhaar of bahara peper doet 3 pikols; en ieder bhaar betaalt 5 rijksdaalders tol. 1 pikol doet 100 kati of 122 ponden. 1 Damaksche last, of een kojan houdt 3,484| ponden. In Amboina. 1 bahara weegt 550 ponden of 50 barotti; & 11 pond ieder. 1 last is 3,000 ponden of houdt 40 maten i 75 pond of 6661 gantang ieder. 1 gantang houdt 4^ pond. 1 rantsoen-maat der E. maatschappij houdt 80 ponden. 1 vat vleesch houdt 360 i i 400 ponden. i dito spek • 260 [ hoewel er eigenlijk in is | 320 t 1 dito boter • 280 \ f 310 t 1 legger wqn houdt 400 kannen, doch men kan volstaan met 350 dito. 1 am houdt 90 kannen. In Banda en Temate is alles eveneens. 1 sokkel foeli houdt 28 kati Banda of 154 ponden. 1 kati Banda houdt 5 of wel eigenlijk 5| pond. Op Solor en Timor. 1 bahara of bhaar houdt 5 pikol, & 100 pond ieder of 500 pond. 1 last houdt 50 maten van 75 pond ieder of 3,000 ponden. Op Macasar, 1 bahara houdt 100 kati of 57U pond. 1 bahara op Bima houdt 3 pikol ï 125 pond ieder of 376 pond. 1 kati houdt 14 ponden hier. 1 last 800 gantang of 3,000 ponden. In Japan, 1 kahara houdt 374 ponden of 3 pikol k 125 pond ieder. i last of kojan i^^jt 140 maten, i 15 ponden ieder. /n. Siom. .*i"t«<»r.v'^v«'»«"''-'*'*^ D04 In CSdna. 1 bahan hondt 375 ponden of 3 pikol, è 125 ponden ieder. OP SÜMATRAS OOSTKUST. Op PaUmbang. 1 pikol boadt 100 kati of i22j pond. 1 kaü hondt lif pond. Op BütmbL i pikol 125 ponden. 1 kati li > 1 last 3,000 * Op Andragiri, onder Malakka. 1 bahara hondt 488 ponden. 1 pikol > 122 > 1 kaü • ili > 1 last • 3,000 . Op Malakka. 1 last hondt 3,000 ponden. 1 kojan 1 4,800 r 1 gantang i 6 > 1 bahara ■ > 325 > 1 pikol ■ > 125 1 1 bidoor ■ 3 < 1 kaü ■ n ' 1 vat vleesch i » 400 1 dito spek i » 300 < i 1 dito boter i • 280 1 Op Perah , onder Malakka héhoorende. i bahara weegt 375 pond 125 bidoors. 1 bidoor weegt 3 dito. In Arrakan. 1 pikol hondt 118 ponden. 1 bahara 3 pikol k 118 dito ieder of 350 ponden. 1 man 42 ponden. Op Oe^'ong Salang^ onder Malakka. 80 wissa doet 350 ponden, i dito f 4i f 1 bitsjin • *\ * Op Asfjeh of Atsjien, op Sumaira 1 bahara weegt 200 kati of 350 pond. 1 kati doet 1^ pond. 200 cati Malajoe of Haleische catTs doen 300 Chinesche dito's of 336 pondeo 1 last doet 3,000 ponden. OP SUMATRA'S WESTKUST. Op Padang of aan 't HoofdComptoir. 1 bahara peper doet 220 Maleitsche of 230 Chinesche kati of 4121 pond. 1 iast hondt 32 maten of 640 soncatan. Digitized by Google 1 kojan doet I4 last van 40 mateo, i 75 pon4 ieder. i maat houdt 20 soucatan. Op 't eOand Sinkd. i kojan zout hondt 50 maten. 1 maat hondt 50 soucatan. i bahara en kati is hier als op Padang. Op Baros. 1 kojan houdt 600 soucatan of 50 maten, van 12 soucatan ieder. 1 kati baros houdt 3 pond. Op Priaman. i bahara peper 220 kati malajoe of 430 chinesche dito, doende 412f Holland- sche ponden. 1 pikol weegt 73j kati of 137} pond. 1 kati mal^oe of een Haleisch kati, lU pond. IN BENGALEN. Op Hougly, 1 Man zijde weegt 63 pond, ook wel 64ii pond. i man doet 40 ceer. 1 ceer van een man van 64} ponden weegt i»f pond. 1 man is 68 pond. 1 ceer van zulk een man weegt ItI pond. i last tarwe weegt 3,000 ponden. Op CassMesdr. i man zijde weegt 64} pond. 1 ceer van een man t IH • 1 man specerijen § 64 • i dito van sandelhout, kwikzilv^, tin, lood weegt 68 pond. 1 dito man houdt 40 ceer. i ceer van zulk een man houdt irf pond. In Suratte. i man zijde weegt 71 pond. i man houdt 40 ceer of 640 candi. i ceer houdt 16 candL 1 candi is 20 man. 1 Man weegt 34| pond, van Rassemalo, katoen, garen, lak, benzoin, vermiljoen, kwikzilver, speauter, koper, tin, sandelhout, areek, zegellak en olifiintstanden ; doch een man weegt 36( pond van kamfer, specerijen, thee, poetsjok, cariva, sappanhout boenen en tarwe; maar weegt 38 pond, van catsje, gommelak, en 40 pond van Hing, doch van Indigo 35{ pond. 1 ges is 7j^ minder als onze el. Op Amadabath. 1 man is 41 ceer, vam rompen, lange peper, amfioen. 1 dito 40f ceer, van ronde peper en aluin. i dito 43} » » caweh of koffij. 1 dito 40i( » f Goetsjiensche areek, sjouwd en anijs. 1 dito 45 » , Borax en Hing of Assa Fetida, anders Duivdsdrek. Op BeUesoor in Bengalen. l man vfeegt ^i of 40 ceer , te wetöi van ijzer en staaL 1 ceer W(y, «^y^jid. 1^ Op Makbar, te Cod^UrL 1 candi katoen weegt 690 ponden of 20 man. i candi weegt 500 ponden en dus ook op Cananór, Calicolang, Porca en Coylang , doch op Goa eon Candil of babara, 480 ponden. 1 man 24 ponden, op Cananör 25 pond. 14 parra rijst doen 1 candil. 1 vat vleesch houdt 350 ponden. 1 dito spek » 250 » 1 dito boter » 280 • i legger • 360 kannen. Op Canara, 1 candil peper weegt 480 pond. 1 dito lood i. 500 • 1 Man rompen (zijnde slechte of raapnoteo) foelie en nagelen, houdt 36| pond. 1 dito koper 34^ pond. Op WingvrU en^Vimpoer. 1 goeni peper 288 ponden. 1 candil op Visiapoer 480 ponden. 1 man specerijen • • 24 • 1 » van zijde » c 27 » OP DE KUST VAN CHOROMANDEL. Te Pdeacatto. man 68 pond of 40 ceer; en ook 24 pond. ceer Ir^ dito. Amroenam areek of pinang houdt in 20,000 stuks derzelve« patsjery is 2 stuks, cobido's doen 1 eL gaas doet ly| el. Op Mazvlipalnam, candil weegt 480 ponden, dito » 20 tombe, ceer » 24 thool. thool » 30 chimaal. Op Nagapainam. bahara weegt 480 ponden. man » 24 • last » 80 parra's. parra 9 37^ ponden, last » 3,000 » Op Golconda. bahara erts weegt 520 ponden of 20 man. andere dito » 480 • man weegt 24 pond. Op Poücq. candy weegt 1,200 ponden of 20 tombe, tombe » 60 9 Op Bimüipainam. last weegt 72 parra of 3,420 ponden, parra weegt 45 pond. Op Nagdwawte. 1 lilta weegt 300 ponden. Digitized by VjOOQiC In Pegu. bite gans weegt 3 ponden. • f f 100 tikal. tikal • 6 boy. boy • 8 grein, parra rgst » 52 ponden, talot • 3 » oester, 16 talot of 48 » Op Samsoetepeei onder Choramandel. bdiara weegt 490 ponden. Op Pdapodi onder Oioromandel. cantokm weegt hier en op Paleacatta 240 ponden. Op Ceylon ie Colombo. last doet 75 parra h 40 pond ieder of 3,000 ponden, tat vleesch houdt 200 ponden. » spek i 300 • • boter f 300 » Op Toetecoryn last 75 parra, è 40 pond ieder, of 3,000 ponden, bahara weegt 510 ponden, man t 25^ • ratil i 24 • Op Jcffanapatnam, bahara weegt 480 ponden, parra • 4| martal. dito hier, is | kleiner als op de kost yan Choromandel. In Perriën te Camron. narcaal is 1 ons zwaar, bahara weegt 550 ponden, pikol • 100 kati of 124 • carga t 408 t i i 36 mansjaag. mansjaag • llipond. maris doet 2 1 mansjaag. man Surats § 10 ponden üjaêfi de groots man , die men gemeenlijk gebruikt om koopmanschappea aan elkander te leveren en te ontvangen. 250 flescbjes rozewater maken 1 cas nit 153 dito en dito, die wat kleiner vaHrni, zijn een halve cas. In Bauara. 1 man weegt 25 ponden. In Mocha^ in Arabiën. 1 bahara doet 15 frasel of 393^ ponden. 1 frasel weegt 26 en ook 28 dito. Bij den apotheker Kroonenborg op 't Rusland, te Amsterdam, hd) ik gezien een koppen penning van eeo ^^'^^ stuiver, geslagen in 1644, hebbende aan de eene zijde de letters V. 0. C. ^ ^$0 de andere 2ij<^^ ^^ zwaard overeind met de punt omhoog en rondom 't 2tva^^ '^ ^^ Batavia Ad^^ 1644. Daar zijn ook dukatons met een rui- tertje er op, om " ^ 12 j |g gd^dlS^ö^ te doen gaan en in 't land te houden, ooo geweest, doch dit werd mede verboden en zij werden allen ingewissdd. Die zonder mitertje waren, gingen maar voor 12 schellingen. Indien men zich hier maar blootelijk behelpen wO met groenten, visch, hoendereo enz. dat het land hier 't gansche jaar door overvloedig en zeer schoon van alle soorten geeft, kan men met weinig geld al redelijk wel en goedkoop leven; dodi de hnishnur is er duur, doende een huis met een zij-salet, 20 of 22 voeten breed, op een fraaqe gracht of in een mooije straat, 16 é 18 en meer rijksdaalders per maand. OcriL makea de goederen, die uit hek vaderland hier komen, als Fransche wijn, Hollandsche bierea en sterke dranken, als brandewijn en gedistilleerde fijne wateren, mitsgaders hamoieD, Hollandsche boter , kaas , gerookte of gezouten zalm , saucijs de boulogne , haring , bokking , olijven , gerookt vleesch en meer andere dingen van dien aard, dat het huis- houden hier zeer veel komt te kosten, zoodat men met 1,000 rijksdaalders of 3,000 gulden 's jaars , daar niet veel figuren maken kan. Hierbij komt nog , dat meo op Batavia gewoon is zeer prachtig te leven. Die geen koets heeft, wordt er als niet ge- rekend. Alles moet er in huishouden dubbeld en dubbeld van zilver zijn, zdfe tot de confyt- en theebakken toe , waar men de thee op aanbiedt , die ik er zoo groot gezi^ heb , als een kleine theetafel , 70odat een meid werk had , om er een te dragen. Voeg hier nu bij de kostelijkheid en pracht, zoo der mannen (om groote gouden knoopeo aan een fluweelen of andere rok , om een degen met een goud gevest , een goodeo rotan-knop en meer andere dingen van goud te hebben) als der vrouwen, omtrent de menigte van hare kostelijke kleederen , juweelen , enz. , dat zich ook ten dede tot de slavinnen , die haar volgen , uitstrekt , die hier mede al vrij kostelijk gaan. Dit ziet meo niet alleen omtrent de Hollandsche vrouwen bij uitstek, die als prinsessen leven eo 't grootste deel van haar huishouden op goede slaven kunnen laten staan , maar zdf ook onder de Mixtisen en Castisen, die niet alleen zeer fraai en vrij kostelijk, maar ook zoo net uitgedost voor den dag komen , dat er wel zeer aanzienlijke Hollanders op kun- nen verlieven en zelfs zulke , d^e dat anderen behooren te beletten. Men heeft mij daar een geval van verhaald, dat ik niet wel voorbij gaan kan hier in te lassen, daar ik den heer fiscaal , die mèa zegt dit gebeurd te zijn , zeer wel gekend heb en 't geval te aardig vind, om het den lezer niet mede te deelen. Het gebeurde, dat zeker fiscaal de vrouw van een schoenmaker, die hem niet onbillijk voorkwam, gezien en genegen- heid gekregen hebbende, om zich bij die vronw aangenaam te maken, de stoutheid en onvoorzigtigheid had , om op zekeren avond, als de man uit was, in matrozen-kleedo^ bij haar te komen en zich ondertosschen in allen deele, als degene, die hij was, aan haar te openbaren, met verzoek, dat hij zoo nu en dan eens bij haar komen mogt De vronw, die eeriijk in haar gemoed, maar tegelijk ook zeer bang voor die man was, wetende wat magt hij had, oordeelde best hem vooreerst goede woorden te ge- ven , zeggende dat zg haar omtrent zulk een zaak zoo schielijk niet verklaren konde , dat zij uitdrukkelijk deed, om zich eerst met haar man hierover te beraden en met hem een middel uit te vinden , om zich op zoodanig een wijze van hem te ontshan , als zij best zouden oordeelen , om niet vei^er daarover aangezocht te worden. Zg ver- zocht derhalve, dat haar man haast thuis komen zou, maar stond hem toe daags er aan tegen den avond weder te komen. Zoo ras haar man thuis gekomen was, verhaalde zij hem 't geheele geval, die er zeer over ontsteld zijnde, zeide, dat zij zeer wd ge- daan had met hem tijd te stellen , om weer te komen , daarbij voegende , dat hij tegen dien tijd uitgaan zou ; doch dat zij hem moest laten waarschuwen , zoo ras die fiscaal weer in zijn huis zou gekomen zijn , opdat hij zich dan wel ter dege aan hem vrreken mogt. Dit tusschen hen zoo besproken zijnde , werd ook zoo uitgevoerd en zoo ras die heer weer in matrozen kleederen bij haar gekomen was, liet zij haar man daarvan waar- Google Digitized by VjOOQ schouwen. De schoenmaker daarop spoedig thuis gekomen zijnde en emi brave spanriem in zijn hand genomen hebbende, kwam zeer stil en onverwachts binnen. Hij stond kwantsuis verbaasd , dat hij daar een matroos bij zijn vrouw zag , schold hem eerst braaf uit en lei er de spanriem toen zoo digt op , dat die arme fiscaal , die de sterkste niet was , onder de handen van den schoenmaker meende dood te blijven , daar het een gemeene , maar wel dubbele goede spanriem was. Ja het trof den fiscaal zoo wel overal , dat hij de slagen niet langer kunnende doorstaan , den schoenmaker stil ea als in vertrouwen zeide , dat hij geen matroos , gelijk hij waande , maar de fiscaal was. De schoenmaker dit gehoord en wel verstaan hebbende wien hrj noemde, begon toen wel eens zoo hard te slaan, met groote moeijelijkheid zeggende, schoft, zult gij den naam van zulk een braaf en eeriijk man, dien ik zeer wel ken, mij hier noemen, om uwe vuile en goddelooze toeleg op mijn vrouw te bedekken en. om daardoor mijne han- den te ontkomen , ik zal u dat verleeren en niet nalaten dien goeden heer daar kennis van te geven. Nadat hij hem nu zoodanig toegeteisterd had , dat hij meende , dat het genoeg was , ziende dat hem het bloed niet weinig langs het aangezigt liep , en dat hij zeer wel getroffen was , liet hij hem henen loopen , riep hem nog na , jou rekel , pas me nooit weer hier te komen of ik zal u nog beter havenen ; doch de fiscaal geen lust hebbende daar verder na te luisteren , rekte , zoo veel als bij kon , naar zijn huis , ziende nu en dan nog eens om of de schoenmaker met de spanriem hem niet volgde. Het aardigste nu van alles was, dat deze schoenmaker daags er na omtrent 9 uren Toor de middag na die fiscaal ging , vragende aan een van de jongens of hij mijnheer niet spreken kon. De jongens zeiden , dat mijnheer niet al te wel was ; doch op nader aandrang van den schoenmaker van dat hij hun heer over een zaak van aangelegenheid spreken moest , gingen zij hem aandienen. Hun heer niet wetende wat hij mogt te zeg- gen hebben, oordeelde best (hoe ongesteld hij ook was) hem te hooren spreken. Hij kwam dan bij hem, met zijn gezigt vol pleisters en doeken (onder voorgeven, zoo de jongens zeiden , dat hij de roos in zijn aangezigt had) en zoo ras zag hij hem niet , of hij zei , dat er gisteren avond een matroos in zijn huis geweest was , die een aan- slag op zijn vrouw gemaakt en die hij wakker met de spanriem afgerost,' maar die de onbeschaamdheid gehad had van hem te zeggen, dat hij de fiscaal (te weten, die, daar hij toen mede sprak) was. Hg voegde daar kort er aan bij , dat hij , wel wetende hoe veel ongelijk hij daarmede deed, hem daarop nog wel eens zoo digt afgerost had; doch dat deze eindelijk het ontvlugt zijnde, hij (schoenmaker) noodig geoordeeld had hem daarvan ten eerste kennis te moeten geven , opdat hij naar die schurk mogt doen doen zoeken en gelegenheid hebben van hem te straffen. De fiscaal , die razende meende te worden en er al eens tusschen beiden inviel , zei , vent hebt gij mij anders niet te zeggen , zoo scheerd u aanstonds hier van daan , of ik zal weten wat ik met u te doen heb; maar de schoenmaker, die hem nu niet te na kwam, wel wetende, dat een hond stout op zijn eigen erf is , zei eer hij weg ging nog , ja wel heer fiscaal , ik moest het u evenwel zeggen, dat die schoft uw naam daarin gebruikte, opdat gij *t weten zoudt , waarop de fiscaal weer zeide , ja brui maar henen vent , Ik weet dat al te maal al; waarop de schoenmaker hem beleefd groette en al meesmoilende henen ging , doch eer gij thuis kwam , wist bijna half Batavia al wat er tusschen hem en de fiscaal voorgevallen was, waarover die heer in langen tijd niet dorst te voorschijn komen en toen hij al te voorschijn kwam , kon hij , onder zgne goede bekenden , de menigvuldige schimpscheuten , die men hem over de uitwerking van de spanriem en over de scherpe kracht van 't leder gegeven had , niet ontwijken ; maar hij kwam nooit weder in het huis van den boezen schoenmaker, die hem de liefde zoo vin- nig uit zijn lijf geslagen had , dat hij vreesde , dat er zgn ziel welhaast mede op zou gevolgd hebb^. Digitized by VjOOQIC Ik moet (daar ^ij hier bg de gerigtszaken zijn) een aardig voorval aanhakD , dat ée geheimschrijver vaa deo raad des gerigts , de heer Jacob van Naarssen mq verhaald heeft in zijn bijwezen, in 1689, ten deele ia, ten deele baiten de gerigtskaraer Ie zijn voorgevallen. Jacob Klaarbont, visitalenr-generaai , zekere jufvrouw (die ik van naan zeer welke kende) voor een hoer uitge<^^holden hebbende en daarover voor dien raad gedagvaard zijnde , om baar dat of dat te bewijzen of te herroepen , zei voor den reg- ter, heeren: Ik heb deze jufvrouw voor een hoer uitgemaakt, dat is waar, dodi zeg ik nu , dat ik die jufvrouw voor een eerlijke vrouw houd en dat ik dit gelogen heb. Hij daarop met die jufvrouw buiten staande en die geheimschrijver ergens over ook eens buiten komende, vraagde hij aan den heer van Naarssen, mijnheer, mag men een hoer ook wel een jufvrouw noemen? Welja, zei de heer van Naarssen; waarop de heer iGaarbont, zich naar die jufvrouw, keerende , zeer beleefd goeden dag jufvrouw zeide. De jiifvroow wel verstaande hoe hij dit meende , daar zij de vorige vraag ook gdioord had , ver- zocht weder binnen te staan en verhaalde 't geval aan den rcgter, die de woorden zeer aardig en er wel iels naders op te zeggen vond; doch hij geraakte met een ernstige vermaning van zijne stekelige tong wat meer te bedwingen en zulke aardigheden zoo digt omtrent de hoogste gerigtszaal na te laten, vrij. Hoe gemakkelijk nu een vrouw het ook in de huishouding heeft, wanneer zij goede daven en slavinnen heeft, gebeurt het echter nu en dan wel, dat men ook eeaige kwade krijgt, die hunne meesters en meesteressen 6f met op te drossen en weg te loopen (dat in vorige tijden ten eerste naar Bantam plagt te geschieden), öf oiet dronken drinken , roet stelen óf bij de hoeren of hare pollen te loopen , gewddig gewoon zgn te plagen. Om hetwdke hen te verieeren , men dezelve wel door de fiscaals Gaffers wakker geeselen laat, behalve dat sommigen ze ook wel door hun eigen voik m hnis laten straffen , dat zoo zeer niet in gebruik is , als wel het andere , dat men hvHat ^eenig gevaar of verantwoording voor 13 stuivers kan laten doen. Wanneer een slaaf iets gestolen heeft, gebruiken sommige een aardige vond om de diefstal te ontdekken; doch vooraf moet men weten , dat gelijk de meeste slaven geen groot verstand hebben en zeer bijgeloovig , zij derhalve ook gemakkelijker dan andere , die meer vernait bcè- ben , te misleiden zijn. Hen haalt uit het bosch 1 i 2 rijsjes , van dikte als een ha^ zelaar en ook van dezelfde kleur. Men spouwt een van dezelve of men neemt er 2 tegen een en men die 2 einden (of anders 't einde van het eene gesponwen rijsje, zoo als het aan 't eene einde nog vast is) door iemand aan de eene zijde om de schnl* dige zijn hals houden , die tusschen het gespletene of tusschen die 2 hazelar^ (welke zij Jan Preto , dat is , zwarte Jan , noemen) in komt en dan komt er aan de andere zijde , die vat de 2 gespletene einden van dezen Jan Preto , die om den halo , zoodat hij 't wel verdragen kan, behooriijk toenijpende, na welk bedrijf deze verdachte eenige reizen deze woorden herhalen moet: Jan Preto, impi dreto , si eo tenho coelpa, eo- forca per mi , dat is , zwart Jan , sta regt , zoo ik schuld heb , hangt mij op , of worgt mij. Indien hij nu , die dit zegt schuldig is , zoo zeggen zij , dat die hazelaar van zelf (dat maar voorgeven of bijgeloof of wel een uitwerking van de vrees des sdiol- digen is en die zijn aderen aan den hals opzwellen doet) allengskens meer en meer zoodanig toewringt en toenijpt, dat het den verdachte onmogelijk langer kunnende ver- dragen en meenende te stikken , het eindelijk bekennen moet Op die wijze nemen nraa(] Frederik) I 543 , II 300. Ho^endorp (Godefridus 't Hoen) I 603. HolKcher I 542. Holts III 463, 464. Honimoa I 239, II 91, 95, 96, III 289, 806. Hoofd (N.) I 517. Hoogeboom I 527. Hoorn (Jolian van) I 129, 281 , 5421, Il 194, lU 466, 479, 601, 507, 508, 534. 9 (Pieter van) I 129, 517, lil 280. Hoornseiland I 116. Horst (Hendrik ter) II 620. # (Hendrik van der) III 433, 470, 474, 477, 478, 479, 480, 484. Hosein (Dato Moela) I 546, 547. Hossein II 550 III 476. Hote (Christofal de Ia) I 538. Houhraken (Cornelis) III 499. Hooten (Hans van) I 109. Houtman 1 106. Houtman (Cornelis) I 77, 78,^79, 80, 84, 126, II 403, III 331, 833, 495, 496, 497. # (Frederik) I 87. 406, II 407, 408, 409, 410, 412, 415, 423. Hove (Fran^ois van) I 99. Hndde (Hendrik) I 78. Hadson (Uenri) I 39, 77. Hogtenbroek III 442. Huibetsen (Aamont) II 446. Hoibertsx (Abraham) I 128. Huichelboscb (Gerant) III 107. Hnidekooper (Jacob Jansx) I 85. Huigen (Jan) I 39. Huigens (Geriit) I 99. Huisman (Isaac) I 561. Huift (Evert) II 483. Hulst (Gerard) I 131. Hunger (Hans) I 99. Honter (Jokan) III 89, 128. Hupperts (Gosiusinus) I 602. Hurdt (Antoni) I 149, 185 499, 540, U 198, 288, 850, 634, 635 ,«636, III 90, 107. Hnstaart I \n, f^^ ^qq 430 541, II 6(w, e^^ ci2,eiV 623. (Jacob) 488, Ides (Cornelis) ff (^04^ *•* ^ ifj^^^j 0^^ Ibamahoe II 97. Ihsaan (Bokje Mahir) l 530, 684. Ila II 6. llat II 16, 618. Ilsevier III 74. Indramaja III 269. Ingen (Maarten van) III 501. Intsji (Wang) III 435. Isabclla I 356. Isera III 52. Israël (Ben) lU 264. lU (Singa) III 489. Itani (Boelan) I 546. Itawakka II 97. lle (Roemah) II 16. Itoe (Radin Poespa) III 438. Itsnun I 513. Jachia (Aboe il Falaal Mohammed) III 495, 507. Jacohst (Cornelis) I 122, 557. (Herman) I 126. (Jacob) I 87, (Krain) III 105. (Magnus) I 64. (Willem) UI 78, 103. Jacobus (David) 578, 681. •Jagaraga III 292. Jakatra I 106, 131, 369, Hl 260. Jakman (Karel) I 39. Jala I 213, 565. Jamma III 51. Jangrana III 482, 484. Janoeloe II 84. Jansien (Barend) I 468. Jansi. (Aart) I 558. (Adam) I 560. (Caspar) U 416, 417. (Cornelis) I 124. (Dirk) I 559. (Govert) I 81. (Henrik) III 499. (Herman) I 559, 660. (Jacob) III 126. (Jan) I 74, 383, 660. (Nikolaas) I 655. (Willem) III 86. (Wouter) II 614. Japan I 31, 35. Japara I 204, UI 279. Jarricus 1 197, 208, 274, U 2»114,m7a Jaspersz (Hendrik) I 230. Jalinciackan UI 286. Java I 43, 80, 81, 86, 204, 291, 352, UI 250. (Intsjeb) II 568. (Major) 111 250. (Olong) UI 50. Javana UI 281. 540,\3ecf m56, 68. 3eTcmica (Crain) UI 141, 148. Jesson (Randol) lU 89. 3oc\ (,S:tt\) 1 64. Joeseï UI 495. 619. U Johan JI. I 297. / /«. I 829. 349, 362. Johor J 380. Jong rAdriaan de) I 481. ^ (Jacob de) II 348. * 'sJ'^tt'mul ' "*• "°' "'' « Jongbloed (Cornelis) lij 267. 278 Jongerlield I 93, JU 624 Ö'." *«Ö. «07, III 141, 503. Jonklieim (Simonsi) I 89 JooinprocIII 426, 462, 455. Jon.i. (Da.id) I 55. Kaarden (Paulns van) II 888. K-^anar (Panombahan Sid.) II 328, 328, RaïlettooII 363. Kal. (Bokje Siri) I 867. Kakiawanpl 241, 242. Kalehali I| 14. Kalianjar II 303. Kalkclioelang I 221. KtloDgang I 600, 602. Kahalius II 118, 119. Kandahar I 694, 600, 602 tel Sï?^""' ''" *'*'•> ^'^^^ " «73. Raralesa I 486. KaramatJIl 16. wn!"i?sr3M^^''">"i'»«.33«^ .Karkalang I 173. 646. ^rkèse (Marlijn Ignatius) I 317. Karoet (Crain) I 369. ^rla (Wangsa) II 326. Kartanagara II 281. Kartasana II 294. Kasiti U 241. Itassingoe I 293. ^^tawangan II 484. Kcdiri (Alrooswrif) I 442, n 641 ^^ong (Siroon) U 476. Keffiog II 62, 63. Keboewat (Anioni) II 418 Keiier (Loui« de) I1J600. ; (Pieter Dirksi) I 79. Kfkcr II 49. Kelder (Sehastiaan) I 176. Keleluno II 66. Keleman (Corncli?) I 129 Ke]l (Kila) n 377 33, * Keiler I 480, 487. 617,%'Tot " ^^^' ^^^' ««*,eOI,6l3, Kemp (Picler) I 127. ' (Willem) I 128. Kenio JI 300. Keper (ChrittofFel) U 666. Kcrrel (Gerard ?an) II 280. Keywrs (Maria) ÏI 87. Keyls (Johannes) ÏI 65. Kiboewa I 293. Kidol (Ingabei) II 449, 451 470 én Kieft (Windrig) II 668. ' ' ^' Kie« (Jan Clemeosi.) I I15. Kilang fl 363. Kimo I 210. Klaarbout (Jacob) II 670 Klarenbeek (Micbiel) I 669. Klehold fl 106. Kleerhagen (Juliaan) I 91. Kleererskerken (Dirk van) I 679 Klensis I 497. Klerk (Maha de) II 446. Kloek I 268, 636, 642, 644. Kloo«ler (Christoffel Boudewijnsi.) II 633 Kloot (Otto) I 643. ' Kluisenaar (.loachim Jodoens) ï 603 Koblay-Chan II 322. Koedijk (Ifaac) I 127. Koekehakker (Mkolaas) I 127. Koelho (Antoni) II 129. (Domingo) II 129, 177. Koelor I 600, 602. , Koema I 600, 602. Koen (Jan ^>ieter8i.) II 499, 618, 550, 561 Koe|>er (Jacob) II 265, 280. Koerat (Amang) II 326. Koessamba II 241. Kokoseiland I 116. Koops (Cornelis) II 436. Kopal (Poelo) III 28. Korea (Martijn) I 314. Kors (Andries) I 679. Koster (Jan) II 67. Kowang (Kim) 11 638. Kowijn (Jan) II 267. Koy (Pieter) I 543. KrakaUo II 252. Kramer II 51, 660, 612. # (Antoni) 1 544. Krawang I 80. Krombnizen (Jodocas) I 542, 543 Krijger (Christiaan) II 267. Konlia (Ëmannel) I 23. Laan II 228. # (Jan van der) I 128. 131. Labatta II 466. Laboang I 195. Lahiey (Crain) II 603. Labodi I 445, 447, II 664, 558, 565 Laboca I 391. Laboean II 14. Lacberoy (Daniel de) Il 71. . Ladvillcro (Don Alonio) I 36. Lagea III 489. Digitized by Google Laja (Ponombahan Giri) 325. Lajafa (Beeton) I 497. JLakasa (Kaitsjili I 597. Laki Luki 1 233. Lakoe 111 56. Laksainana I 427, 441,442,11539,111124. JLalada I 207, 208.' Lalero (Marcas) I 184. 594. Lam (Jan DirJiozoon) I 112, 405, lil 78. Lama II 5, 363. # (Hitoe) 11 105, 107. Lamboe UI 468. Lamboene I 218. Lambora 111 468, 484. Lambri 111 322. Lamma (Gamma 1 339, 358, 359,367,369, 378. 384. » (Bokje Gamma) I 504, 514. # (Prinses) I 499, 607. Lammenipa I 496, 497. Lamoe (Gamoe) I 371. Lamotias (Joannes) 1 131, 111 92. Lampa I 214. Lamponj; I 86. Landsheer (Michicl) I 129. Lankhair 111 78. Lanoero I 442. Laoet I 260, 496, 497, Il 579, 618. jr (Ceram) U 64. # (Noessa) II 88. # (Radja) 1 513, 530, 531, II 124. # (Timor) \VL 39. Laps (Tobias) I 543. Larentoeke III 100. Laresse (Hoibert) I 127. Large (de) I 582. Larike II 115, 118, III 306. Lasambatta I 224. Lassiali II 15. LassiaU II 248,251. Lassinoero 1 477, II 559. Latil (Alezandcr) II 142 , 350. Latoe (Loema) II 57. # (Oebi) I 381. Latoeakeke II 612. Latoecole II 43. I^atoehalat 11 363, 555. Lan I 224, 477. Laulata I 291, 293, 355, 356, 448. 468, II 391, 395, 564, 587. Lanlate (Tomagola) I 458. Laulissa II 70. Laurens (Vasca) I 318. LaTer (Hayman) 1 129. Law (Jan) I 54, 56, 57, 58. Lavadijn I 442, Il 54 J Layal (Willem) I U. Layfo m 140, 141. Lecatoelin \l 570. Lecombessi II 406. Lee (Dr. van der) I ^^ » (Dirk »«o der) ƒ T teendersï. {^nk) ig^ V Leeuw (Gornelis de) I 525, 526, 582, 588, 585, 586, 587, 589, 590. Leeuwen (Dirk van) III 363. Leeuwenzon (Johannes III 500. Legaspe (PAdelantado Michiel de) I 66. Lehat I 443, li 543, 550. Lelie I 600, 601. Lehi I 600. Leiden I 400. Leipsig (Joban) II 18, 19, 20, 21. Lek (Dan iel Yan der) I 104. Leka I 442. Uliali II 6, 7. Leliate I 293, 355, 358, II 438, 437. Lembe (de straat) I 199, 203, 512. Urne (Leonel de) I 327. Lenimens (Fran9oi9) I 644. Lesauw III lOa LesimbaU I 228. I.es8i II 587. Lessidi I 452, U 43. Lessimana (Laurens) II 238. Lessnmbata I 497. Leuven (Antoni fan) I 541. Lewaas I 599. Leijdekker I 691. # (Henrik) II 638, III 245. Letjnitoe II 97. Ley timor II 126. III 306. Lian (MaU) II 380. Lier (Dirk van) III 500. Lieshout III 454, 455. Lietjing II 212. Lietsjing II 215. Lihat II 386. Leieboy II 212, 363. Lima il 640. # (Pali) I 502, 503, 504. Limattan 1 399. Limbotta I 211, 220,513. Lingen (Paye) III 142. Linkakoa I 209 , 210. Linqnes (Crain) 141, 142, 143. Linschoten (Jan Huigen van) I 74, 77, II 403. Lint (Pieter de) I 85, 86; Lirong 1 174, 546, 601, 602. Li>&ël II 32. Lispensier (Constantijn) III 107. LissabatU I 56, 270. Lissaloan II 585. Lissella II 6. Loaysa (Don Fray Garsia de) I 36. Labessi (Siroeway) II 581. Lobs l 210. » (JacoH) 1 517, 520, 521, 540, II 645. Loccum 11 568. Lodesteiin (Gijsbert van) I 144, 421, 422, 42^,425,427, 640, 11 464. lx>acwiiVsi. (Jan) lU 498. LoeWg IBatoe^ U 40. Ix>oV»e ilUdja) m 142. Loehoe I 270, 398, 366. 377, 385, 424, 438. 439, 440, 441, Il 38, 629, 531, 532, 634. ' Loerissa (Bolian) UI 58. Lottang (Anriries Olofsz.) I 544. Li^aba II 668. Lokmao II 226 , 228, 229. Loloda 1 196, 385. Lombat Hl 100. Loor (Ingabri) III 449, 451, 471. Lopez (PerHinand) I 335, 339. Lorenso II 629. Lori (Latop) II 90. Lotheo (Jozef) 1 129. Loothoir III 80. Lucasi (Johan) II 348. r (Pliilip) 1,127, 131 , 417, 418. 425, Il 450, 458. 464, 468. 469, 470. Lucella II 6. Luciela I 429, II 49. La^OD I 66. Ludi I 406. Lagtenbarg (Matthens Yan) I 128. Laton (Davirl) III 500. Lijn (van der) II 551. (Cornelis van der) I 127, (Pieter) I 265, 521. Maarschalk (Laurens de) II 434. Maartensz (Arent) III 126. Maas (Cornelis) I 555. (Kyay) II 117. (Njai) Il 377. Maatsoiker I 196, 225, 254, 351, 459, III 518. Blaatzuiker (Jolian) II 594. Maba I 116 II 225. Maliella (Crain) 111 128, 476. Maboppo I 358. Macasaar I 428. Macassar I 62, 132, 204, 209, 224, 352, 358 III 108, 114, 116. Maccarompiu» I 207, 208. Maccatita II 241 , 248. Machdoem III 264. Macke (Daniel) I 559. Macquelin II 558. Macquelijn (Nikolaaoin I 206, 271, 272. 521. Moffon UI 60. Mogonde I 203, 207. Mohammed UI 476, 495. Mol 11 248. » (Jan Jansz.) I 365, 366. Molacolo II 227. Molenaar (Jan Jansz. de) I 79, 81, III 333. Molen werf (Jan Jansz.) I 115. Motkman (Matthijs) I 544. Molomateja I 286. Molomatsjeja I 537. Molre (Jan de) I 109, III 73, 74. Moluccos I 103, 107., 368. Momoja I 343, 548. Momole I 287, 537. Moiiden (van der) I 230. Moni 111 66. Monia I 569. Montaniu I 196, 205, 206. » (Jacoha^) 561, 1180, 81. Montemarano (Crain) III 137. Moor II 292. # (de) I 230. Moreel (Manniis) II 230. Morgan (Joban) I 38. Moris (Johannes) Il 105, 634. More I 343, 352, 355, 377, 385. Morotay I 238. Molil III 325. Motir I 134, 235, 325, 385, 510. Moacberoo (Balthazar) I 74, 83, 87,91,99. Moutin (Aagustin da) I 521, 523, 526,542. Moy UI 66. 1 Mozambique I 105, 106. Mahais (Gilles) UI 66. Mulder (Jacques de) UI 126. Munk (Johan) I 39. Munnil^s (Jan Louis) II 198,222. Mus (Jan Jacobsz.) I 99. Muykens (Arent Barendsz.) I 127. Nabel UI 471. IHagapatam 1 103, 104, 106. Nagara (Aria Poerba) III 439, 473. w (Poespa) UI 483. # (Sastra) III 439, 478. # (Aria Soeria) UI 462, 473. Nahoebesi II 601. Naja I 293. # (Carta) UI 489. (Taroena) I 258. Nalahia II 97. Nametotte III 62. Narhorougb (Johan) I 38. Narrapaxa III 281. Nasediki (Aboebakar) U 382, 384. Nassau 1 235. Nayla U 49. Neanian (Djonw) I 520. Neira (Thomas) II 213. Nek (Jacob Cornclisi. van) I 81,82,87,104, 126, 360, 362, 363, 364, 639, UI 70, 334^ 335, 498. Neyn (Pieter de) II 645. Ngano 1 250, 430. Nicodemus III 113. Niereboelac UI 435. 454. Nieuwhof UI 517. Niba U 4. Ningrat (Dj««ja de) III 477. . # (Karu Soera de) UI 284, 452. Nis8awatta II 94. Nitoe II 4. Njawa (Ratoe M4s) III 328. Noarobgol II 5. Noas I 196. Noer-eddien I 250. Noer Salaat I 271. Noessaoivel II 363, 555. # (Andrea van) II 446. Nollot II 97. Nomba III 99. Noord (Olivier van) I 37, 66, 86, UI 247. Noorden (Adriaan van) I 124. Noot (Petrus) I 597. Noronba (Alfonzus) I 21, 31, 32. K (Antoni) I 23, 33. # (Garsias de) I 30, 32. f (Gratiaan) I 350. # (Don Micbiël) I 33. (Don Pieter de) I 355. Noronja (Alfonzus de) I 355. Nugnes (Nicolaas) I 551. Nuits II 66. Ohelaar (Jacob) I 109. Obselan II 13. Oeka II 14. Digitized by Google Ockerszoon (Ockcr) III 500. 501. Odessc (Herman Kicnk van) 1 128. Oehi I 231 , 266. # (LaloeJ I 231 , 26ü. Oclal II 97. Oclisiwus I 249. Oeioe 1 599. 601. Oenan UI 50. Oendong I 600. Oerfa II 7. Ocroe (Jan) II 74. Oerong II 231. Oesen II 561. # (Steven Pali) il 190. Oesoek II 227. Oesscn II 550. # (Pati) II 131. Oelsman I 530, II 552. 618. Oc«an II 65. Oewas II 65, 613. Oki II 612. Okkerscn I 512. Olfert». (Heertgrn) I 107. Olivier (Picter) 511. Oma II 97. Oinhatjan I 391. OmhgroeTé (Ahraliant) II 613. Ofiibo m 100. Ondong I 600, 601. Onguron III 282. Onin m 58. Onrust III 255. Oogjes III 78. Ooslhoorn III 508. Orang (Batjoü) I 204.' (Kaja*8) I 206. Orangi I 409, 413. Onnus I 20, 43. Ornay (Anloni d') mi107« r (GoniaUo d') III 105. Os (CarcI) I 74. r (Dirk van) I 74, 78, 99. OUe (Hendrik) I 99. Oltens (Daniël) I 542, II 478, 483. (Johan) I 145. 427, 428, 431, 488, 540, U 45. Ottensze (Lambcrl) I 474. Otteren (Coenraad van) I 176, 543. Olting I 387. Oudo (Jao Jansz. Carel^de) I 78. Ootgerszoon il 533. Oulhoorn (Henrik Tan) I 128, 453,459, 462, 482, 487. II 568, 570, 580. 597, 601, 602, 609, 612. 613, 619, m551. (Prins) i 530 OoUlioorn (ArnoU J^* Vjafning tanl 1 12* 640, JI 823, S3| ^ ^ Oow II 97. Pmow (Reinier) ] Ja 1 i PabeU (Dum UI t Y PêCériUê I m f|Pr^ Vêdê (SaraJ/f/A f^ l Padang I 512, 514. Padbrugge I 195, 196, 199, 202,204,206, 208. 209, 210, 252. 257, 280. (Rohhrri) I 136. 146, 149, 163, 183, 500, 501, 504, 506.511.512,513, 514, 517, 540, II 290, 438. 642. Pader (Jacol») II 213. Padjang (Kyai Gedee van) III 323. Pakoebowaua III 487. Palacca 1 514, III 120,121,135,186,187, 138, 140, 141, 157. Paiembang I 79, 89, III 495. Paling (Adriaan) I 125. Palm (Jacob) III 267. Paloe I 214. Pamncassam III 299. Pamantingan (Ratoe Uk») III 328. Panaraga lil 292. Panay I 387. Pandjalang I 173. Pandjang lU 114. 489. Paneinbahan I 292. Pangantin III 468, 472. Pangasarc I 197, 198, 385; 594, 601. Panbuis (Isaac) I 543. Panjalang (David) II 594. Panna III 141. Pantjano I 222. Panlsoer III 320. Pantsoer (tiamza) UI 320. Paperoe 11 97. Papoa I 252, 253, 496. Papoan (Jan) I 497. Papoela I 593. Papoewa II 128. Papowa (Crain) lil 134. Parampoewam I 211. Parent (Abrabamus) II 28, 25JI. Parigi I 216, 548. Paros (Simon) Il 239, Parve (Johan) I 128. ParwaU III 328. Pasarcan III 325. Passaroewan UI 804. Passigi I 199. Passoerang UI 252. Palacka (Jan Jansz.) 11 449, 469, 474. Patan (Jaffaura) II 398. Palani I 363. Pati (Joan) II 666. (Kijai) II 880. (Soera) 1 521. Patihalat (Pielcr) Il 237. Paüngaloan 1 466, 576, Il 549, UI 124, 128 429 Paü^ani l 441, Il 584, 635, 541, 542, 544. Paüarauga 1 157. Paloa ^Singa) lU 489. PaUaa (^\bTabain) 1 644. ¥aUmga\oan I 369. TaVX\ngi U 660. 602 Paul (Jan) I 553, II 142. Paulo I 357, III 63. Paulus rNikolaas) I 5. Ê (Mattlieus) I 5. # (Marcns) III 320, 322. PanluM (Joris) I 93, III 9t. Paalzen (Margaretha) I 562. Pauwelszen (Pieter) I 443. Pawa (Gaspar) I 23. Pawijl (Timol) U 575. Paijart (Jan Tijsz.) I 128. Paijs (Jan) I 452, II 551, 656, 568, 569, 585, 587, 588. Pedro (Don) II 446. Pehe I 195, 600, 601. Pelimao II 184. Peling I 221. Pellacolan II 549. Peloe (Tania Ela) II 378. Pelser (Dirk Dirkst.) 1 99. Perdriz (David) I 488 , II 606. Perduin (Simoo Jaspertsz.) I 91. Pereira (Antoni) I 554. # (GonzaUo) I 334, 335» 336, 838, 538, II 396. r (Don Joan) I 33. Perigrinus I 580, 581, II 639. Permata I 462. Pessaart (Barent) I 63. Petersom (David van) I 529, 534,585,540, 543. Pertoean (Jang de) 18, 4, 5; Pelte (Arlhur) I 39. Philippijnen I 65, 66. Philipssen (Roeland) I 405, 542. Piantay (Gario) I 181, 594. Platten (Willem ?an) III 107. Pielat (Jacob Christiaan) I 542. Pieteratjay (Opra) I 52. Pielersx. 1 364. r (Barent) I 127, g (Cornelis) I 522. M (Dirk) I 544. III 75. r (Jacob) I 93, III 107. r (Jan) I 558, 559. B (Nikolaas) I 99. # (Simon) I 127. Pimenta (Nikolaas) I 553. Pini (Noeraladin Sjahtibander) I 510. Pinocka II 113. Pinto (Georgio) I 310, 342, 344. Pisang III 28. Piris (Domingos) I 563 , 564. Piso I 199. Pit II 635. Pit (Naarten) I 584. PiU (Jacob Joriss.) III 507. Pittavijn (Abraham) II 552, 553, 554,555, 558. Plas (Abraham Tan der) III 82. Platani I 217. Pleimniden I 103 Poegar lil 326. Poelo III 68. Poeloc I 157, 537. Poeloetang I 173. Poera (Pandjong) III 257. M (Sedjana) lU 279, 473. Ê (Singa) 111 322. Poerabaja 111 325. Poeteh II 232. Poetri (Djauw) I 529. Poglamma I 219. Poit I 283, 536. Poka-Pandole 1 221. Poleman III 136, 137, 139. Poli II 16. Porobaja (Njai) III 328. Pon (du) UI 141. Pondang I 195. Pondi III 299. Pondare III 100 Pool III 43, 128. Poorte (van der) II 345. Poppc (Joban) I 99. Poppen (Jan) I 78. Porto II 97. Pou I 116. Praat (de) II 639. Pree (Gerard du) II 446. ê (Philip dn) II 184. Priprin III 291. Pronk Henrik) I 28. Proost (Gtrbrand) I 541. Putmans (Hans) I 127. Purry lil 67. Püijes (Nikolaas) I 109. Quaalberg (Cornelis) III 90. Qiiakermaak (Jacob) 1 85. Quaniem III 538. Quantteja lil 538. Quiloa I 19. Quirynen (Laurens) I 122. Raad (Jan) I 99. Radja II 595. # (Kaijfjili) I 328. # (Loesa) III 98. M (Njai Tjili Bokje) I 295. Radji (Radja Hamba) 11 569. Rahman (AIkIiiI) I 152. Rande (Quirijn de) 1 512, 513. Ranst (Constaiitijn) 1 127. Raloe (Panombaiian) III 325. Ratsotti III 60. Ranscher (Dirk) II 348. Raij (Jacob van) I 93. (Leonard) I 99. Reaal (Uurens) I 112, 127, 404,405,540, II 389, III 127. Reale I 213. Rebbe II 17. Rebello (Jan) I 553. Rcevebl (Jacobsz.) I 560. Regnlanda 1 197. Reijersz. (Gerrit) III 498. Reinegom (Frederik van) I 122. Digitized by Google Reiniem (Karel) I 456, 459, 48S, II 571, 594, III 518. Reinst (Gerard) I 60, 99, 112,131,11417, 418, Ifl 77. Reinbang III 288. Renesse (Lodewijk Tao) II 666. Rheede (Bitter Tan) III 280, 600. Rheti I 234. Rhun III 24. Rhijn (da) II 253. Rhijne (Willem ter) II 265. Ribera (Nugncs) I 551. Richard (Karel) III 470. Ridja (Radin Soera de) III 439, 470. Ridjali I 459, II 183, 376, 381, 546,549, 550, 589, III 68. Riebeek (Abraham) III 94, 96, 518, 535, 548. Riea (da) II 666. r (Willem da) II 198, 212. Rimbach II 567, 570. Rimbag (Nlkolaas) I 453. Ring (Comclis) III 267. Ringrijk (Cornelis) 1 541. Rion I 601. Roang I 199. Robberts (Adriaan) I 558. Rodoali I 211. Rodrigo (Don) I 111. Rodrigos (Jcremias) II 350. RoeboelioRgi I 239, 291, 293, 358, 359,11 4, 386, 395. Roeboeranni I 352. RocIhus (ChristoiFel) I 74. Roelofsx (Gerard) I 427. # (RoeloQ II 253. Roemaal II 611. Roemah (Ite) II 618. Roemaray II 56. Roggeveen (Jacob) III 67. Rogiers (Abram) II 236. Roman (Zacharias) II 500. Romi I 245. Roa (Cornelus de) II 348. Rood (Cornelus) I 123. Roode (de) III 439, 448, 168. Roodenburg (Emannel) lil 247. Roos I 223, 474. 478, 482, 486. r (Gerard) Il 594 , 596 , 598 , 601 , 603, 604. # (Maarten) III 90. RooMlaar I 204 , 248 , II 254 , 295 , 360 , 664. » . (Pieter) I 532, 583, 540, 542. Rooze (Dain) I 500. Roeario (de) I 594. Rosé (Hendrik) I 124. Rosingein lil 27. Roisa I 197. Rossagoerot TH tiè Rossenraad (A/ei^,. j*' , J 56 Rossinggm (hn) ^^^^^ aS% , Aotleoert JU 9a 560. 538. Digitizedb\ Google Samsammoe II 51, SamsoB (Maarten) III 267. Sanco H 120. Sandai 111 322. Sande (Antoni Paez) I 34. Sanden (Pieler van) I 407, 11 434. SamlersE (Arent) lU 61. Sandjoeta II 384. Sandvoort (Mclchior) [ 85. Sangir I 177, 193, 195, 385, 548, 569, 581, 594, 596, 600, 602. Senkoelang Hl 292. Santen (tan) 11 389. Sapah III 267. Saparvewa II 97. Sapellale I 229. Sapoelalang (Latoe) II 131. Saptiroan I 293. Sarana (Anga) III 489. Sarangani I 171, 842, 377. Saraesa (Iman) II 213, 214, 216,220,222. Sari III 281 , 469. Sarimetia II 243. Sariniento (Pieler) 1 36. Sarotti II 242. Sas (Jan) I 86. Sasbout (Michiel Jansz.) I 99. Savardjali II 390. Sawacca I 217. Sawoe 1 511. Saijco II 568. Saijdi II 564, 576. Saijlani II 4. Schaap (Honrik) III 67. Schaar III 54. Schacht 1 260, 533, 534, 542. Schagen II 345. Schaghen II 94 , 650 , 651 , 652 , 661. M (Gerhrand) 142, 293, 294. 9 (Nikolaas) II 144, 190. Schapenham (Geen Ilulgrn) I 122, 124,127, 144, II 437, 438. Scharlaken I 387. Schathouwer (Martijn) Il 373. Schaijdi (Laoet) 11 577, 579 580, 581, 586. 596, 602. Scheifens (Pran^ois) I 544. Schelling (Willfm Barend»^, van der) I 74 , 75. 76. Sehetlinger (Jan) I 79, III 332. Schcnkeiiherg II 292. III 93, 94. Schepmocs III 483, 484. Schoddenhürg (Fran^is) I 544. Schoon (Pieter) II 389. Schorcr (Slevpn) III 501. Schot 1 387, 389, 390, 393, 402, III 104, 105. Srhot (Apnl1oniti«) I 145, 223. M (Louis) I 235, 388. 391. Srlinttc (Pelrus) ï 557. 558. Schout (Apulloniiis) III 103. Schouten (Cornflis Jnnsr.) I 86, 115. # (Willem Coinelisx) I 115,116,405. Schoaten (Wouter) II 1. Schram (Wijbrand) I 124. Schulerus (Carolus) II 22, 198, 212. Schutte (Ëngelhregt) I 122, 124. Schuur (Everard van der) III 500, 506. Schunrmans I 89, 126, III 334. Schijterait (Matlhijs) I 504. Scrulaa (Bajang) I 271. Sehastiaansz (Corneli.^) I 105, 106,364,266, 371, 539,111 336. Sedang I 363, 367, 401. Sedarga III 474. Sederroa UI 299, 473, 474. Seist (Gillis) I 124 , 163. Sel I 603. Seleliesee III 252. Sem (Si bert Pietersz.) I 78. Semana (Crain) II 603. Samau III 102. Senepaar (Jacques) III 87. Serbitc III 99. Sergeant (Willem) III 433, 442, 470. Seroulaauw II 47. SeroY II 553. Seroijeu I 560. » (Wouter) I 439. Serraan (Andries) I 170. M (Fran9oi8) I 294, 295, 296, 80», lil 169. w (Johan) I 299. Seijlale II 555. Seijlassi II 32. Sialc I 236, 283, 284, 536. Siam I 104. Sibclius (Petras) I 561. Sihori I 140, 220,429,430,409,538,11406. Sidajoe I 80. Siktewa II 235. Sila I 97. Silimbi 111 283. Siltebar III 449. Silva (Bernardus de) II 127. # (Eduard de) II 127. # (Don Jan de) I 394, 395, 399, 405, 693, II 127. Ê (Jeroninio) I 395, 399, 538. M (Pedro de) II 127. (Thomas de) 11 127. Silveira (Ileclor) I 30. (Johan) I 26. Simatan II 597. Simons (Cornelis Jan) I 129. Sinapati II 131. Sindoegati III 449. Singa (Carta) III 480. Singasari I 445, Il 554. Sinoos I 247, II 618, 620. Siort III 127. Sipkens (I^urens) I 461, II 569. a (Sinjona Calharina) II 570, 578. Siprnan I 204, 544. Siqueira (Jacoh) I 20, 21, 26, 27, 23, 82, 301. Digitized by Google Siri (Padaca) I 509, 510, 524. Sirisori III 97. Siroeboed IIJ 326, 827. Siseoeloe il 82, 83, 84. Sitania (Hasan) li 373, 377, 379. Sitliiongko II 274. Sjah (Actja) I 417, 419, 422, 423, 425. w (IskenHer) ill 322. Sjauw 1 183, 195, 197, 198, 208, 209, 596, 599, 601. Slagt (Pieter Klaasz.) I 123, 124. Slobbe (Pieter Hormansz.) I 123. .Sloot (Joh. Albert) III 280. w (Jonker) 111 137. Sluis (Corneiis van der) I 582, il 646. Smit lil 454, 45.5. Smittc (Wilirm ter) lil 267. Snaats II 295, 345. Snijders (Klaas) 11 614. Soa (Vivtts) 1 242. Sedreo (Simon) I 344. Soebiet (Jacob) il 225, 229, 231. Soegale I 482, 483, 11601. Soegi I 469. Socleiman II 110. Soeleijman (Hai'an) 1 502, 504, 665. Socli II 368. Soemaijl 11 547. Soenteh (Ke) III 588. Soerabaja III 300. Soeraga III 325. Soerapati III 303, 462, 463, 468. Soet (Pieter Janst.) I 93. Soeta (Sara) lil 489. Soewel II 14. Sohas III 56. Soisa ill 56. Solor III 100. Solt (Paulu9 «an) II 410, III 71 , 1^5,126. Sombangko lil 120. # (Crain) lil 128. Somict II 83, 84. Songarda I 493. Songi (Gamma) II 50. Sonk (Martijn) II 484, III 86. Sonnebdger III 106. Sopi II 545, 553, 575. Sopi (Jani) II 596. Soping III 111. Sosa (Bernardijn de) I 355, 588. # (Perdinand de) I 354. Sousa (Perdinand de) I 354. w (Simon de) I 324, 327. Soija il 363, 456. ir (Don Andrea) II 418. » (Don Antoni) ƒ/ 432. r (Hcnrik) Il U^ (Jan (ie) II J^^' , (M. de;// 132' Êf (Thomas (k) . » . ^ «o * Digitized by VjOOQiC DUO Tabbert II 254. Tabellola I 412, 418. Tabendji I 339, 340, 341, 850, 351, 537, 548. Tobilolo I 233. Tabinjay (Crain) I 485. Taboekan I 197 « 594, 600, 601, 602. Taccaboey II 230. Tadandang (Mowtijn) I 594. Tadie 111 283. Taffasobo I 234, 412, 413, 558. Taffoeri I 239. Taffoero 1 385. Tagal IH 276. Tagalissa 11 7. Tagolanda I 196, 197, 198, 199, 581» 594, 595, 599. 601- Tabalele II 378, 884, 386. Tahalile 1 476, II 37, 399, 584, 603,606. Tabankeke III 100. Tahilane (Eli) II 71. Tahoelio I 444. TaboeU I 245, 246. Taide (Don Louis) I 33. Tak I 521, 111 503, 505, 506. Takineta (Martijn) 1 181 , 594. Takoma 1 367. Talaiit I 196. Talisse I 199. Taljabo 1 229 , 463. Talino lil 537. Tamacko 1 196, 600, 602. Tainascau II 57. Tambicbaja 111 292. Tumboeko I 222. Taiiibora I 515, III 123. Tamea III 113. Tamilaube»! (Lucas) II 249. Tamilehoe II 33. Tamkeke III 300. Tammatela II 535. Tana Moy I 247. Tanelta III 110 Tanibitoemessen II 390, 537, 538, 541. Taroena (Naja) I 195, 594, 600, 601, 602, II 67. Tarrawese I 303, 305, 307, 310, 311,313, 314, 317, 318.320.325,329,330,332. Tarruweze I 239, II 382. Tasman (Abel) III 44, 45, 48. Tassasobo I 413. Tatantang (Martijn) I 179, 180. Tatjoepintoe III 287. Taussouwer I 62. Tavare (Antoni) I 306, 307. Tafore (Fran^ois de) I 34. # (Don Laorens) I 33. (Ruy Laurens de) I 33. Tawan III 56. Tawiri II 363. Tay (Intsjeb) II 604, 606, 620, 623. Teakan II 549 , 550. Tebil II 411. 464, Il 80. Tebelia I 442, II 629, «32, 541. Teboe (Bennk) I 581. TeboQ (Bcnrik) I 576. Teluboea II 215. Telingamoe I 372. Telissema II 546, 549. Telleboe I 497. Teller II 434. Telles (Antoni) I 34. Tello III 120, 141, 142, 143. Telo (Noesa) I 295. Temanggong III 483. Tenga Baiiro I 195. Tenoek (Laarens) II 416. Terbile I 443, 463, 465, 466, II 645,582, 585. Tercoltoft (Carlo) 1 196, 209. Ternate I 44, 104, 106. 134, 136, 142, 157, 193, 195, 354,370,371.380,391, 413, 548, 581, 596, 602, U 646. M (berg van) I 136. (Sjab Borga) I 531. Tets (Adriaan van) III 267, 500. T4*ylingen (Jan ?an) I 127. Theon (Sviarten) I 85. Theunissen (Tbomas) II 142. Tbeunisz (Joost) III 61. Tbiangko (Liin) II 270, 274. Thim I 584. (Henrik) I 520, 521, 523, 626. 526, 540. Tliomasz (Jan) 1 123. rjacob) I 81. Thumra (Rabman Ibn) I 166. Tbye (Isaac van) I 602, 621, 628,625 526, 541, II 348. (Jufvrouw) 1 522. Tbyszen (Abraham) I 378. Tliijsi (Klaas) I 106. Tiliore I 222, 228. Ticera (Mattbeos) II 212, 221. (Steven) II 418, 446. Tico I 483, 489, II 601, 614, 618, 620. Tidoa I 217, 218. Tidore I 134, 245, 246, 336, 847, 852, 353, 358, 364, 365, 870 371.380,382, 383, 388, 548, 564. Timmerman 111 551. Timor I 134, III 101. Tinnekens (Pran9oi8) I 474. Tintiassa III 255. Tiouw II 97. Tirtanagara III 290. Titameten II 219. Titaway II 97. Titus (Pieler) I 679. Tjakamole I 359. Tjili (Njai) I 550. Tjiolo I 367. Tjiljo I 283. Tiobbe I 246. Tjoeka I 283. Toalole I 484. Digitized by Google Tobona I 282. Toeoha II 97. Toehnn I. 1 240, 243. 291, II 33, 382, 546, 649, 550, III 289. TiMraja II 237. Toehassel II 581. ToehoebahahueJ I 291, 547. Toela I 167. Tüclapia II 586. Toelessi II 549, 560. Tücli II 377. Toelo (Saiiellat) II 8. Toeloecabesi II 534, 636, 539, 640, 642, 646, 647, 649. Toembar III 498. Toepati III 267. Toepassaow II 84. Toeratte III 108. Toroeto I 344. Toewa (Crain Boeta) I 482. Toewacaro II 116. Toewale II 647, 660. Toewan (Ninanche) I 396. Toewane II 600. Tohan 11 227. Tol (Adriaan) I 122. Tollens (Laurens) III 551. Tolo I 366. Tolucco I 261, 413, 499, 619, 628, 529, 533, 634,636, 638. Tomagola II 696. Tomaitoe I 619. Tomaloe II 3, 218, 219. Toroatano I 221. Tomini I 218. Tommagola I 290, 356, 368, 510, 619. Toroinaltao I 290. Tomoelon II 379. Tomoewaroe II 34. Tomparang (Sopa) III 436. Tonclano I 201, 203. Tonloli 1 211, 213, 648. TorcoUus 1 646. B (Carlo) I 209. Torrahaja III 278. Torrehay III 474. Torris (Tiiomas de} I 365, 366. Tosiega III 476. Tour (Ferdinand de la) I 319, 323, 826, 328. Touw II 236. Toyra fFrancisco de) II 63a TrangelMuir I 62. Tritresroe III 291. Troet (Jan) III 246. Truytman (Jolianj III |29, 133» 134. Tsina I 499. Tfilra (An^«) /ƒƒ 40^ T8ieui»W»ja Ui 539^' TMcribon lil 268^ ' ^ «24. Tninéana 11199. ^t ^ "^ T$mhêja l 491 Ts/f ff/o i MS. Tsjoeka 11 386. Tijong (Jan) II 142. Tarkis (Pieter) U 263. Urclielen (Pliilip van) 111 96. Dfielen (Abraham van) III 499. Ulaul 11 118. UJlah (Baab) I 637, III 124. r (Bajang) I 292, 294, 296, 296, 299, 800, 330, 339, 537, 647. Ulpendam (Jacob Klaasz) I 86. Usinail I 293. UtiinuUraja I 294. Uijtenijn 1 82. Valentijn (Jacobus) III 96. Valk 11 536. # (Frans Leendertsz) II 632. (Jacob) I 74. # (Nikolaas) II 11. Valkenier (Coroelis) I 128. » (Wouter) I 129. Vallce (Kornelis de) 111 280. Valoiico (Don Louis de) 1 66. Vargas I 36. \bi (Simoii) I 343, 649. Veecken (Johan van der) 1 99. Veeger (Jacob) 1 123. Veen (Kornelis Kornelisr) I 99. Vega (Cbristoffel de) I 663. Velaar (Jacqucs de) 1 99. Velde (van der) 111 106. Velzen (Jan ?an) III 600. Venetus (^icolaas Paulu») III 322. Verazzan (Joliaii) I 39. Verbeek (Willem) II 667, 671, 576, 677 682, 691, 696, 606. Verburg (Nicolaas) I 128. Verdi (Calo) I 9. Verbeiden (Jacob) II 6. 486, 533,641,644, 648, 661, 554, 556, 667,574,676,684, 686, 689, 691, 696, 603, III 106. Verhel (Reinier) III 332, 496. 498. Verhoeven (Aarnout) I 99. « (Jan) III 78. (Pieler Willemsi) 1 109, 110,111, 131, 384, III 72, 73, 74. Ver kens-ei land I 378. Vermeer (Aart Antonusz) lil 91. Verplankcn (Adriaan) I 124. Verschoor (Jan Willemsz) I 122, 123, 126, 127. M (Willemsz) III 499. Verspreet (Abraham) I 492, 640. (Andries) I 126, 144, 149. Verstegen (Willem) I 469. Vespucitts (Amcricus) I 36. Velte (Vincent) I 490. Vianen (Gijsliert van) I 406, III 78. Vicq (.Ie) II 102, 348. III 601. (Robbert de) I 602, II 637. Viera (Francisco) lil 124. Vierkant (van 't) III 483. Villalobos I 336. [Vinaigre (Fernand) I 362, 549. 608 Visschcr (Isaak de) II 118, 119, 348. ê (Nicolaas dü] III 73, 74. (Paulas Andrics) II 619. K (Pauius Jansz.) 1 542. Vircr (Olivier van de) I 126, 377, 639. Vak (Picicr) I 127, Jll 87. Vlaming (Arnold de) I 221 « 222, 224,446, 447, 450, 451, 454, 455, 459, 460, 461, 464, 466, 468, 469, 472, 473, 474, 476, 477, 478, 479, II 551, 552, 653, 554. 555, 556, 557, 558, 559, 660, 561, 563, 565, 567, 570, 573, 574, 576, 577, 578, 580, 681, 582, 684, 586, 587, 589, 590, 593, 595, 696, 597, 598, 599, 600, 601, 602, 604, 606, 606, 607, 608, lil 106, 106, 600. r (Comclis de) 1 481, 482, 488,484, 486, 486, 587. II 629. » (Willem de) III 68. Vlieg I 629, 542. Vliel (van) I 521, Il 642, lil 127. M (Jcremiiis) I 127. Vlierden (Ballhazar van) 1 99. Vligans (Jan) I 388. Voer II 656. Voet (Herman) I 129. Vogel II 889. (Jan de) II 434. (Maarten Jansi.) 111 80. Vogelaar (Justus de) I 122. (Marcuii) 1 99. (Mcicliior) I 93, IlI 498. Vollenhoven (Otto van) I 124. (Robbert van) I 124. Vonk II 639. Voort risaak van der) III 87. Vorm (Petrus van der) I 696, II 269. Voorst I 207. (Antoiii van) I 490, 492, 640. Voort (Willem van der) III 76. Vos (de) III 479, 508, 509. (Pieler de^ I 129, 642. (Reinier cle) I 128. Voscb (Jorcfas) I 12a. Vosmaar'I 586. 588, II 639. Vrouwenzoon (Henrik) II 469. Vrees (Jan de) I 207. Vries (Pieter Everls de) 1 123. Vrije (Jan Gijsbertsz de) lil 104, 106. Waal (Cbristiaan) 1 648. (Nikolaas de) 1 412. Waarthuizcn (Nikolaas van) I 123. Waccalioca 11 248, 261. Wacca II 251. Waccal II 363. Wadan II 4. Wadjoes 1 204. Woela (Thomas) I 173, 594. Wagenaar III 134. Wagensveld (Pieler) I 421. Wagtmans (Huihregt) 1 99. Wahalela II 114. ) AVajaak I 330. Wakaholo II 30. Wake ^Alezander) III 454. AVallieek (Jolianncs van) 1 122, 126. Walen (Jan) lil 498. Wanderpoel (Herman Dirksi.) III 500, 606. Waiigcobat lü 436. Wangi Wangi III 112. AVangsa II 648. 549, 550. (Car(i) III 489. Waran II 43. Wardjoe I 247. U'aniiclo (Joannes) I 660. Warnar lil 476. Warrenthout (Gerand) I 644. Warvrijk (Wijhrand van) I 82, 83, 84, 93, 103, 104, 105, 126, 360, 361, 362, 638, Il 397, 403. III 70, 247, 336. Watere (Henrik van de) I 642. Waij II 363. (Gravin van) II 180. Waijen (Jacoli van der) 1 128. Waijganima 1 246, 247. Waijgclioe I 247. AVaijsamma II 651 ,611. Waijtima I 487. Weber III 476. (Hans Jnrriaan) III 106. (Harten) II 697. Weerd (.Sel»ald de) I 84, 86, 93, 103. Weins (Abraham) Il 617, III 89. Wel (Henrik van) I 642, 643. Wcli (Pieter van) I 122, 123. Wcly (Wilhelmas van) I 697, 602. Werinnma II 67. Westerman II 82, 94, 449. Weslhovcn (Jobannes) II 597. Wcsterwold (Adam) I 131. Weijcr (Jan Engelbert) I 648. Weijntjes (Balthazar) 111 82. We7.ik (Joban van) I 60. Widjaja (Karta) III 326. (Man(a) III 326. Wild (Nikolaas de) III 89. Wilde (de) III 473. 477. Wildshoed (Dirk Pietersz.) I 648. Willekens (Jacob) I 82. (Wouter) I 82, 92. Willem I. I 362. Willemsz (Cornclas) I 668. (Jan) I 559, U 90. (Pieter) IlI 89. (Salomon) I 122, 123. Willemstad I 388. Williamson UI 267. Willougbij (Uuoo) I 39. Wiislede (Joost Michelsi.) III 470, 471, 483. Wind (Mr. Hendrik de) II 264. AVinkelaar I 514. Winkeler III 620. (AdolO I 129. Wiragocn (Ingabei) III 443. Wit (de) III 442. Digitized by Google 609 Wit (Jan de) I 128, 129. Witte (Witte Rornclisi. de) I 122. Witten (Francois) I 109, 144, 377, 884, 386, 387, 390, 394, 397, 589, UI 72, 498, 499. Witzma (Matttiijs) I 544. Woena 1 228, 496. Woerd (Gijsbert fan der) I 548. Wenin lil 58. Wood I 37. Woutersz (Adriaan) I 386. Wijbers (Pier) IH 278. Wijhrandsz (Reinier) Il 536. Wijkersloot (Jacob) III 107. Wijnandszen (Henrik). I 466. Wijngaarden (van) II 198. 9 (Govert van) Itl 280. Ê (Willem van) II 661 , 662. Wijs (Gnilliam) III 500. M (Johannes) III 280. Xavier (Francisco) I 196 , 354 , 358 , 550 , 551. Xoela I 385. IJsbrandss (Jan) I 123. Zaa (Hendrik de) I 856, II 894. Zanzibar I 17. Zas (Antoni Gerard) III 280. » (Tbeodoras) III 519. Zeba 1 66. Zeeman III 601. Zeeaw (Barent) II 554, 567. Zegermans (Alette) II 649. Zegertsz (Corneliji) I 115. r (Pieter) 1 109. Zeifi'-ddin I 26. Zeinu-Iabedien I 243, 271, 274, 290, 291, 292, 547, II 382. Zeist (Gillis van) I 144, 264, 408» 413, 421, 540, 558, Il 44& Zemaarljadi I 382. Zenns (Antoni) I 39. Ê (Nikolaas) I 39. Zion I 195. Zoeboet I 298. Zoegi l 443, III 545. Zwaardekroon III 508. Zwol (van) UI 486, 584, 651. Zijll (Willem van) III 90. m. 39. Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC Digitized by VjOOQiC